Brinavess 20 mg/ml
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
BRINAVESS 20 mg/ml concentraat voor oplossing voor infusie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
BRINAVESS bevat per milliliter concentraat 20 mg vernakalanthydrochloride, equivalent aan
18,1 mg vernakalant.
Elke 10-ml-flacon bevat 200 mg vernakalanthydrochloride, equivalent aan 181 mg vernakalant.
Elke 25-ml-flacon bevat 500 mg vernakalanthydrochloride, equivalent aan 452,5 mg vernakalant.
Na verdunning is de concentratie van de oplossing 4 mg/ml vernakalanthydrochloride.
Hulpstof met bekend effect
Elke flacon 200 mg bevat ongeveer 1,4 mmol (32 mg) natrium.
Elke flacon 500 mg bevat ongeveer 3,5 mmol (80 mg) natrium.
Elke ml verdunde oplossing bevat ongeveer 3,5 mg natrium (natriumchlorideoplossing 9 mg/ml
(0.9 %) voor injectie), 0,64 mg natrium (5 % glucose-oplossing voor injectie) of 3,2 mg natrium
(Ringer-lactaatoplossing voor injectie).
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Concentraat voor oplossing voor infusie (steriel concentraat).
Heldere en kleurloze tot vaalgele oplossing met een pH van ongeveer 5,5.
De osmolaliteit van het geneesmiddel ligt tussen het volgende bereik: 270-320 mOsmol/kg.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
BRIVANESS is geïndiceerd bij volwassenen voor snelle conversie van recent ontstaan
atriumfibrilleren naar sinusritme.
-
Voor niet-chirurgiepatiënten: duur atriumfibrilleren ≤ 7 dagen;
-
Voor patiënten na hartchirurgie: duur atriumfibrilleren ≤ 3 dagen.
4.2
Dosering en wijze van toediening
Vernakalant moet worden toegediend in een gecontroleerde klinische setting die geschikt is voor
cardioversie. Uitsluitend een goed gekwalificeerde zorgverlener mag het toedienen.
Dosering
De dosering van Vernakalant hangt af van het lichaamsgewicht van de patiënt, met een maximale
berekende dosis op basis van 113 kg. De aanbevolen eerste infusie is 3 mg/kg, te infunderen
gedurende een periode van 10 minuten met een maximale eerste dosis van 339 mg (84,7 ml van
oplossing 4 mg/ml). Als conversie naar sinusritme niet binnen 15 minuten na de eerste infusie
optreedt, kan een tweede infusie van 2 mg/kg gedurende 10 minuten worden toegediend (maximale
2
tweede infusie dosis van 226 mg (56,5 ml van oplossing 4 mg/ml)). Per periode van 24 uur mag de
totale toegediende hoeveelheid niet meer dan 5 mg/kg zijn.
De eerste infusie wordt toegediend als een dosis van 3 mg/kg gedurende 10 minuten. Tijdens deze
periode moet de patiënt zorgvuldig worden gecontroleerd op tekenen of symptomen van een
plotselinge verlaging van de bloeddruk of hartslag. Als deze tekenen zich voordoen, met of zonder
symptomatische hypotensie of bradycardie, moet de infusie onmiddellijk stopgezet worden.
Als er geen conversie naar sinusritme is opgetreden, dan moeten de vitale functies en hartslag van de
patiënt nog eens gedurende 15 minuten worden geobserveerd.
Als conversie naar sinusritme niet bij de eerste infusie of tijdens de observatieperiode van 15 minuten
optreedt, dan dient een tweede infusie van 2 mg/kg gedurende 10 minuten te worden toegediend.
Als tijdens hetzij de eerste of tweede infusie conversie naar sinusritme optreedt, moet die infusie nog
wel worden afgemaakt. Als na de eerste infusie hemodynamisch stabiele atriumflutter wordt
waargenomen, kan toediening van de tweede infusie worden overwogen omdat daarmee mogelijk
conversie naar sinusritme wordt bewerkstelligd (zie rubrieken 4.4 en 4.8).
Patiënten met een lichaamsgewicht > 113 kg
Voor patiënten die meer dan 113 kg wegen, is er een vaste dosis vernakalant. De eerste dosis is
339 mg (84,7 ml van oplossing 4 mg/ml). Als conversie naar sinusritme niet binnen 15 minuten na de
eerste infusie optreedt, kan een tweede infusie van 10 minuten van 226 mg (56,5 ml van oplossing
4 mg/ml) worden toegediend. Cumulatieve doses boven 565 mg zijn niet beoordeeld.
Na hartchirurgie
Geen dosisaanpassing nodig.
Nierfunctiestoornis
Geen dosisaanpassing nodig (zie rubriek 5.2).
Leverfunctiestoornis
Geen dosisaanpassing nodig (zie rubrieken 4.4 en 5.2).
Ouderen (≥ 65 jaar)
Geen dosisaanpassing nodig.
Pediatrische patiënten
Er is geen relevante toepassing van vernakalant bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar voor
snelle conversie van recent ontstaan atriumfibrilleren naar sinusritme. Het mag daarom bij deze
populatie niet worden gebruikt.
Wijze van toediening
Voor intraveneus gebruik.
Vernakalant mag niet worden toegediend als intraveneuze 'push' of bolus.
De flacons zijn uitsluitend voor eenmalig gebruik en moeten vóór toediening worden verdund.
Voor instructies over verdunning van het geneesmiddel voorafgaand aan toediening, zie rubriek 6.6.
4.3
•
•
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde
hulpstoffen.
Patiënten met ernstige aortastenose, patiënten met een systolische bloeddruk < 100 mmHg, en
patiënten met NYHA klasse III en klasse IV hartfalen.
3
•
•
•
4.4
Patiënten met een verlengde QT bij baseline (ongecorrigeerd > 440 ms) of ernstige bradycardie,
sinusknoopdisfunctie of tweede- en derdegraads hartblok als de patiënt geen pacemaker heeft.
Gebruik van intraveneuze antiaritmica voor ritmecontrole (klasse I en klasse III) binnen 4 uur
voor, en ook gedurende de eerste 4 uur na toediening van vernakalant.
Acuut coronair syndroom (waaronder myocardinfarct) in de afgelopen 30 dagen.
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Patiëntbewaking
Tijdens en direct na infusie met vernakalant zijn gevallen van ernstige hypotensie gemeld. Patiënten
moeten tijdens en gedurende ten minste 15 minuten na toediening van de infusie zorgvuldig worden
geobserveerd met beoordeling van vitale functies en continue hartritmecontrole.
Als één van de volgende tekenen of symptomen optreedt, moet de toediening van vernakalant worden
stopgezet en moeten deze patiënten passende medische behandeling krijgen:
•
Een plotselinge verlaging van de bloeddruk of hartfrequentie, met of zonder symptomatische
hypotensie of bradycardie
•
Hypotensie
•
Bradycardie
•
ECG-veranderingen (zoals klinisch relevante sinuspauze, compleet hartblok, nieuw
bundeltakblok, significante verlenging van het QRS- of QT-interval, veranderingen passend bij
ischemie of infarct en ventrikelaritmie).
Als deze voorvallen optreden tijdens de eerste infusie van vernakalant mogen patiënten geen tweede
dosis krijgen.
De patiënt moet extra worden gecontroleerd tot 2 uur na de start van de infusie en totdat klinische en
ECG-parameters gestabiliseerd zijn.
Voorzorgen voor infusie
Voordat een poging tot farmacologische cardioversie wordt gedaan, moeten patiënten voldoende
worden gehydrateerd en hemodynamisch optimaal zijn; waar nodig, moeten patiënten anticoagulantia
krijgen volgens de behandelingsrichtlijnen. Bij patiënten met ongecorrigeerde hypokaliëmie
(serumkalium lager dan 3,5 mmol/l) moet vóór gebruik van vernakalant de kaliumspiegel worden
gecorrigeerd.
Bij dit geneesmiddel is een pre-infusie-controlelijst bijgesloten. Voorafgaand aan de toediening wordt
aan de voorschrijver gevraagd aan de hand van de meegeleverde controlelijst te bepalen of de patiënt
voor toediening in aanmerking komt. Deze controlelijst moet op de infusiecontainer worden bevestigd
en worden gelezen door de zorgverlener die BRINAVESS zal toedienen.
Hypotensie
Bij een gering aantal patiënten kan hypotensie optreden (vernakalant 5,7 %, placebo 5,5 % in de eerste
2 uur na toediening). Hypotensie treedt meestal in een vroeg stadium op, hetzij tijdens de infusie of
kort na afloop daarvan, en kan meestal met standaard ondersteunende maatregelen worden
gecorrigeerd. Er zijn soms gevallen van ernstige hypotensie waargenomen. Van patiënten met
hartfalen is vastgesteld dat dit een populatie is met een hoog risico op hypotensie (zie rubriek 4.8).
De patiënt moet tijdens en gedurende ten minste 15 minuten na toediening van de infusie worden
gecontroleerd op tekenen of symptomen van een plotselinge verlaging van de bloeddruk of
hartfrequentie.
Hartfalen
4
Patiënten met hartfalen die vernakalant kregen, hadden tijdens de eerste twee uur na toediening een
hogere algehele incidentie van hypotensieve voorvallen dan patiënten met hartfalen die placebo kregen
(13,4 %
versus
resp. 4,7 %). Hypotensie gemeld als ernstige bijwerking of die leidde tot stopzetting
van het geneesmiddel trad bij patiënten met hartfalen na toediening van vernakalant op bij 1,8 % van
deze patiënten tegen 0,3 % bij placebo.
Patiënten met een voorgeschiedenis van hartfalen hadden in de eerste twee uur na toediening een
hogere incidentie van ventrikelaritmie (6,4 % voor vernakalant tegen 1,6 % bij placebo). Deze
aritmieën manifesteerden zich meestal als asymptomatische, monomorfe, niet-aanhoudende
(gemiddeld 3-4 slagen) ventrikeltachycardieën.
Gezien de hogere incidentie van de bijwerkingen hypotensie en ventrikelaritmie bij patiënten met
hartfalen moet vernakalant voorzichtig worden toegepast bij hemodynamisch stabiele patiënten met
hartfalen NYHA-klasse I-II. Er is beperkte ervaring met de toepassing van vernakalant bij patiënten
met eerder gedocumenteerde LVEF ≤ 35 %. Gebruik bij deze patiënten wordt niet aanbevolen.
Gebruik bij patiënten met hartfalen die overeenkomen met NYHA-klasse III of IV is gecontra-
indiceerd (zie rubriek 4.3).
Hartkleplijden
Bij patiënten met hartkleplijden was er bij patiënten die vernakalant kregen, een hogere incidentie van
ventrikelaritmieën tot 24 uur na toediening. Ventrikelaritmieën traden binnen twee uur op bij 6,4 %
van de patiënten die behandeld werden met vernakalant, versus geen enkele na placebo. Deze
patiënten moeten zorgvuldig worden gecontroleerd.
Atriumflutter
Vernakalant bleek niet effectief te zijn voor de conversie van typische primaire atriumflutter naar
sinusritme. Patiënten die vernakalant krijgen, hebben echter een hogere incidentie van conversie naar
atriumflutter binnen de eerste twee uur na toediening. Dit risico is hoger bij patiënten die antiaritmica
klasse I gebruiken (zie rubriek 4.8). Als atriumflutter secundair aan behandeling wordt waargenomen,
moet voortzetting van de infusie worden overwogen (zie rubriek 4.2). Uit postmarketingervaring zijn
zeldzame gevallen van atriumflutter met 1: 1 atrioventriculaire geleiding gebleken.
Andere niet onderzochte ziektes en aandoeningen
Vernakalant is toegediend aan patiënten met een ongecorrigeerde QT van minder dan 440 ms zonder
een hoger risico op torsade de pointes.
Daarnaast is het niet beoordeeld bij patiënten met klinisch relevante klepstenose, hypertrofische
obstructieve cardiomyopathie, restrictieve cardiomyopathie of constrictieve pericarditis en gebruik
ervan kan in deze gevallen niet worden aanbevolen. Er is beperkte ervaring met vernakalant bij
patiënten met pacemakers.
Omdat de ervaring in klinisch onderzoek bij patiënten met een gevorderde leverfunctiestoornis beperkt
is, wordt vernakalant bij deze patiënten niet aanbevolen.
Er zijn geen klinische gegevens over herhaalde doses na de initiële en tweede infusies.
Elektrische cardioversie
Gelijkstroom cardioversie kan worden overwogen voor patiënten die niet op de therapie reageren. Er
is geen klinische ervaring met gelijkstroom cardioversie binnen 2 uur na de dosis.
Gebruik van antiaritmica vóór of na vernakalant
5
Vernakalant wordt, vanwege een gebrek aan gegevens, niet aanbevolen bij patiënten die 4-24 uur voor
vernakalant intraveneuze antiaritmica (klasse I en III) kregen. Het mag niet toegediend worden aan
patiënten die minder dan 4 uur hiervoor, intraveneuze antiaritmica (klasse I en III) kregen (zie
rubriek 4.3).
Vernakalant moet bij patiënten op orale antiaritmica (klasse I en III) voorzichtig worden gebruikt,
vanwege beperkte ervaring. Het risico op atriumflutter kan toenemen bij patiënten die klasse I
antiaritmica krijgen (zie boven).
Er is beperkte ervaring met het gebruik van intraveneuze antiaritmica (klasse I en klasse III) voor
ritmecontrole in de eerste 4 uur na toediening van vernakalant; daarom mogen deze middelen binnen
deze periode niet worden gebruikt (zie rubriek 4.3).
Hervatting of instelling van orale antiaritmica als onderhoudsbehandeling kan worden overwogen
vanaf 2 uur na de toediening van vernakalant.
Natriuminhoud
Dit geneesmiddel bevat 32 mg natrium per flacon van 200 mg, gelijk aan 1,6 % van de door de WHO
aanbevolen maximale dagelijkse inname van 2 g natrium voor een volwassene.
Dit geneesmiddel bevat 80 mg natrium per flacon van 500 mg, gelijk aan 4 % van de door de WHO
aanbevolen maximale dagelijkse inname van 2 g natrium voor een volwassene.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er is geen interactieonderzoek verricht.
Vernakalant mag niet worden toegediend bij patiënten die intraveneuze antiaritmica (klasse I en
klasse III) hebben gekregen binnen 4 uur vóór vernakalant (zie rubriek 4.3).
In het klinische ontwikkelingsprogramma werd onderhoudsbehandeling met orale antiaritmica voor
minimaal 2 uur na toediening van vernakalant gestopt. Hervatting of instelling van
onderhoudsbehandeling met orale antiaritmica kan na deze periode worden overwogen (zie
rubrieken 4.3 en 4.4).
Hoewel vernakalant een substraat van CYP2D6 is, is in farmacokinetische populatieanalyses
aangetoond dat er geen belangrijk verschil in acute blootstelling aan vernakalant (C
max
en AUC
0-90 min
)
werd waargenomen als zwakke of krachtige CYP2D6-remmers werden toegediend binnen 1 dag voor
infusie met vernakalant versus patiënten die niet gelijktijdig met CYP2D6-remmers werden
behandeld. Daarnaast is de acute blootstelling aan vernakalant bij een slecht CYP2D6-metabolisme
slechts minimaal verschillend van die bij een uitgebreid metabolisme. De dosis vernakalant hoeft niet
op basis van CYP2D6-metabolisme te worden aangepast of als vernakalant gelijktijdig met
2D6-remmers wordt toegediend.
Vernakalant is een matige, competitieve remmer van CYP2D6. Acute intraveneuze toediening van
vernakalant zal echter naar verwachting geen sterke invloed hebben op de farmacokinetiek van
chronisch toegediende 2D6-substraten gezien de korte halfwaardetijd van vernakalant en de daardoor
kortdurende remming van 2D6. Geïnfundeerd vernakalant zal naar verwachting geen belangrijke
geneesmiddelinteracties geven gezien de snelle verdeling en kortdurende blootstelling, lage
eiwitbinding, gebrek aan remming van andere onderzochte CYP P450-enzymen (CYP3A4, 1A2, 2C9,
2C19 of 2E1) en gebrek aan remming van P-glycoproteïnen in een
digoxin transport assay.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
6
Er zijn geen gegevens over het gebruik van vernakalanthydrochloride bij zwangere vrouwen. In
dieronderzoek zijn na herhaalde orale toediening misvormingen waargenomen (zie rubriek 5.3). Als
voorzorg is het beter het gebruik van vernakalant tijdens zwangerschap te vermijden.
Borstvoeding
Het is niet bekend of vernakalant/metabolieten bij de mens in de moedermelk worden uitgescheiden.
Er zijn geen gegevens over de uitscheiding van vernakalant/metabolieten in dierlijke melk. Risico voor
pasgeborenen/zuigelingen kan niet worden uitgesloten. Voorzichtigheid moet worden betracht bij
gebruik bij vrouwen die borstvoeding geven.
Vruchtbaarheid
In dieronderzoek werd invloed van vernakalant op de vruchtbaarheid niet aangetoond.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
BRINAVESS heeft geringe tot matige invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines
te bedienen. Duizeligheid is gemeld in de eerste 2 uur na toediening ervan (zie rubriek 4.8).
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De meest gemelde bijwerkingen (> 5 %) die in de eerste 24 uur na toediening van vernakalant werden
gezien: dysgeusie (smaakstoornis) (17,9 %), niezen (12,5 %) en paresthesie (6,9 %). Deze reacties
traden op rond de tijd van infusie, waren kortdurend en beperkten zelden de behandeling.
Lijst van bijwerkingen in tabelvorm
Het hieronder weergegeven bijwerkingenprofiel is gebaseerd op de analyse van gepoolde klinische
onderzoeken, een veiligheidsonderzoek na toelating en spontane meldingen. Frequenties zijn
gedefinieerd als: zeer vaak (≥ 1/10); vaak (≥ 1/100 tot < 1/10); soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100), zelden
(1/10.000, <1/1.000).
Tabel 1: Bijwerkingen
a
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak:
dysgeusie
Vaak:
paresthesie; duizeligheid
Soms:
hypo-esthesie; branderig gevoel; parosmie; syncope;
slaperigheid
Oogaandoeningen
Hartaandoeningen
Soms:
traanproductie verhoogd; oogirritatie; afgenomen
gezichtsvermogen
Vaak:
bradycardie
b
; atriumflutter
b
Soms:
sinusarrest; ventrikeltachycardie; palpitaties;
linkerbundeltakblok; ventriculaire extrasystolen; eerstegraads AV-
blok; volledig AV-blok; rechterbundeltakblok; sinusbradycardie;
ECG QRS-complex verlengd; cardiogene shock; verhoogde
diastolische bloeddruk
Zelden:
atriumflutter met 1:1 atrioventriculaire geleiding
b, c
7
Bloedvataandoeningen
Vaak:
hypotensie
Soms:
roodheid van het gezicht; opvliegers; bleek zien
Ademhalingsstelsel-,
borstkas- en
mediastinumaandoeningen
Zeer vaak:
niezen
Vaak:
hoesten; last van de neus
Soms:
dyspneu; keelirritatie; orofaryngeale pijn; neusverstopping;
gevoel te stikken; verstikkingsgevoel; rinorroe
Maag-
darmstelselaandoeningen
Huid- en
onderhuidaandoeningen
Skeletspierstelsel- en
bindweefselaandoeningen
Vaak:
misselijkheid; paresthesie van de mond; braken
Soms:
droge mond; diarree; oraal hypo-esthesie; defecatiedrang
Vaak:
pruritus; hyperhidrose
Soms:
pruritus gegeneraliseerd; koud zweet
Soms:
pijn in extremiteiten
Algemene aandoeningen en
Vaak:
pijn op infuusplaats; het heet hebben; paresthesie van
toedieningsplaatsstoornissen infuusplaats
Soms:
vermoeidheid; irritatie op de infusieplek; overgevoeligheid op
de infusieplek; pruritus van infuusplaats; malaise
a
De bijwerkingen in de tabel traden binnen 24 uur na toediening van vernakalant op (zie rubrieken 4.2
en 5.2) met een incidentie > 0,1 % bij vernakalant-patiënten en hoger dan placebo.
b
Zie subsecties atriumflutter en bradycardie hieronder
c
waargenomen tijdens post-marketing ervaring
Omschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Klinisch significante bijwerkingen die werden gezien in klinisch onderzoek waren hypotensie en
ventrikelaritmie (zie rubriek 4.4).
Bradycardie
Bradycardie werd met name waargenomen ten tijde van conversie naar sinusritme. Met een significant
hogere frequentie van conversie bij patiënten die met vernakalant werden behandeld, was de incidentie
van bradycardie binnen de eerste twee uur bij met vernakalant behandelde patiënten hoger dan bij met
placebo behandelde patiënten (1,6 % resp. 0 %). Van de patiënten die geen conversie naar sinusritme
hadden, was de incidentie van bradycardie in de eerste twee uur na behandeling vergelijkbaar tussen
placebo en met vernakalant behandelde groepen (4,0 % en 3,8 %, respectievelijk). Over het algemeen
reageerde de bradycardie goed op stopzetting van de behandeling en/of toediening van atropine.
Atriumflutter
Patiënten met atriumfibrilleren die vernakalant krijgen hebben een hogere incidentie van conversie
naar atriumflutter in de eerste twee uur na toediening (1,2 %
versus
0 % bij placebo). Bij voortzetting
van de infusie als hierboven aanbevolen vindt bij de meeste van deze patiënten conversie naar
sinusritme plaats. Bij de resterende patiënten kan elektrische cardioversie worden aanbevolen. In tot
nu toe klinisch onderzoek kreeg geen van de patiënten die atriumflutter met vernakalant kregen, 1:1
atrioventriculaire geleiding. Echter, uit postmarketingervaring zijn zeldzame gevallen van
atriumflutter met 1:1 atrioventriculaire geleiding gebleken.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
8
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Eén patiënt die 3 mg/kg vernakalant in 5 minuten kreeg (in plaats van de aanbevolen 10 minuten)
kreeg hemodynamisch stabiele breedcomplextachycardie die zonder verdere gevolgen verdween.
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmocodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: cardiale therapie, overige antiaritmische middelen klasse I en III;
ATC-code: C01BG11.
Werkingsmechanisme
Vernakalant is een antiaritmicum dat preferentieel in de atria werkt om daar de atriale refractaire
periode te verlengen en frequentieafhankelijk de impulsgeleiding te vertragen. Men veronderstelt dat
deze antifibrillatoire werking op de refractaire periode en geleiding de re-entry onderdrukt en in de
atria tijdens atriumfibrilleren wordt versterkt. De relatieve selectiviteit van vernakalant op de atriale
versus de ventriculaire refractaire periode is waarschijnlijk het gevolg van een blokkering van ion-
kanaal gereguleerde elektrische stromen die wel in de atria maar niet in de ventrikels tot uitdrukking
komen en van de unieke elektrofysiologische omstandigheden in de fibrillerende atria. Echter
blokkering van ventriculaire repolariserende K-kanalen, waaronder hERG- en voltageafhankelijke
Na-kanalen die in de ventrikels voorkomen, is gedocumenteerd.
Farmacodynamische effecten
In preklinisch onderzoek blokkeert vernakalant elektrische stromen in alle fases van de atriale
actiepotentiaal, waaronder K-stromen die specifiek in de atria voorkomen (bijvoorbeeld de
ultra-rapid
delayed rectifier
en de acetylcholineafhankelijke K-stromen). Tijdens atriumfibrilleren concentreert de
frequentie- en voltageafhankelijke blokkering van Na-kanalen de werking van het geneesmiddel
verder op een snelle activatie en een gedeeltelijke depolarisatie van atriumweefsel in plaats van naar
de normaal gepolariseerde ventrikel die met een lagere frequentie klopt. Daarnaast beperkt het
vermogen van vernakalant om de late component van de natriumstroom te blokkeren de effecten op
ventriculaire repolarisatie geïnduceerd door blokkering van kaliumstromen in het ventrikel. De
gerichte effecten op atriumweefsel samen met blokkering van late natriumstromen maken aannemelijk
dat vernakalant een gering proaritmisch potentieel heeft. In zijn algemeenheid resulteert de combinatie
van effecten van vernakalant op de kalium- en natriumstromen in het hart in aanzienlijke
antiaritmische effecten die zich voornamelijk in de atria concentreren.
Tijdens elektrofysiologisch onderzoek bij patiënten gaf vernakalant een significante en
dosisafhankelijke verlenging van de effectieve refractaire periode in de atria, zonder significante
toename van de ventriculaire effectieve refractaire periode. In de fase 3-populatie hadden de met
vernakalant behandelde patiënten een verhoging van de hartslaggecorrigeerde QT (aan de hand van
Fridericia's correctie, QTcF) versus placebo (22,1 ms en 18,8 ms placebogecorrigeerde pieken na de
eerste resp. tweede infusie). Negentig minuten na infusie was het verschil verminderd naar 8,1 ms.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
Opzet van klinisch onderzoek: Het klinische effect van vernakalant bij de behandeling van patiënten
met atriumfibrilleren is beoordeeld in drie gerandomiseerde, dubbelblinde, placebogecontroleerde
onderzoeken (ACT I, ACT II en ACT III) en in een onderzoek met intraveneus amiodaron als actieve
9
comparator (AVRO). Sommige patiënten met karakteristieke atriumflutter werden in ACT II en
ACT III opgenomen en vernakalant bleek niet effectief te zijn voor de conversie van atriumflutter. In
klinisch onderzoek werd de behoefte aan anticoagulatie vóór toediening van vernakalant beoordeeld
volgens de gangbare klinische praktijk van de behandelende arts. Voor atriumfibrilleren dat minder
dan 48 uur duurde was directe cardioversie toegestaan. Voor atriumfibrilleren dat langer dan 48 uur
duurde was anticoagulatie vereist volgens de gangbare behandelingsrichtlijnen.
In ACT I en ACT III werd het effect van vernakalant bestudeerd bij behandeling van patiënten met
aanhoudend atriumfibrilleren dat langer dan 3 uur en korter dan 45 dagen duurde. In ACT II werd het
effect van vernakalant onderzocht bij patiënten met een episode van atriumfibrilleren dat minder dan
3 dagen duurde, en dat was ontstaan meer dan 1 dag maar minder dan 7 dagen na bypassoperatie
(CABG) en/of klepchirurgie. In AVRO werd het effect van vernakalant onderzocht versus intraveneus
amiodaron bij patiënten met recent ontstaan atriumfibrilleren (3-48 uur). In alle onderzoeken kregen
patiënten een 10 minuten durend infuus van 3,0 mg/kg BRINAVESS (of placebo) gevolgd door een
observatieperiode van 15 minuten. Als de patiënt na de observatieperiode van 15 minuten
atriumfibrilleren of atriumflutter had, werd een tweede infuus van 10 minuten 2,0 mg/kg
BRINAVESS (of placebo) toegediend. Succes van de behandeling (responder) werd gedefinieerd als
conversie van atriumfibrilleren naar sinusritme binnen 90 minuten. Patiënten die niet op de
behandeling reageerden werden volgens de standaardzorg door de arts behandeld.
Werkzaamheid bij patiënten met aanhoudend atriumfibrilleren (ACT I en ACT III)
Primair werkzaamheidseindpunt was het deel van de deelnemers met kortdurend atriumfibrilleren
(3 uur tot 7 dagen) bij wie door de behandeling conversie van atriumfibrilleren naar sinusritme
plaatsvond voor minimaal 1 minuut binnen 90 minuten na de eerste blootstelling aan het
onderzoeksgeneesmiddel. De werkzaamheid werd onderzocht bij in totaal 390 hemodynamisch
stabiele patiënten met kortdurend atriumfibrilleren waaronder patiënten met hypertensie (40,5 %),
ischemische hartziekten (12,8 %), hartkleplijden (9,2 %) en hartfalen (10,8 %). In deze onderzoeken
gaf behandeling met vernakalant een effectieve conversie van atriumfibrilleren naar sinusritme versus
placebo (zie Tabel 2). Conversie van atriumfibrilleren naar sinusritme trad snel op (bij responders was
de mediane tijd tot conversie 10 minuten vanaf het begin van de eerste infusie) en sinusritme werd
24 uur lang gehandhaafd (97 %). De dosisaanbeveling voor vernakalant is een titratietherapie met
2 mogelijke dosisstappen. In de verrichte klinische onderzoeken kan het eventuele toegevoegde effect
van de tweede dosis niet afzonderlijk worden vastgesteld.
Tabel 2: Conversie van atriumfibrilleren naar sinusritme in ACT I en ACT III
Duur van
ACT I
atriumfibrilleren BRINAVESS
> 3 uur tot
74/145
(51,0 %)
7 dagen
† Cochran-Mantel-Haenszel-test
Placebo
3/75
(4,0 %)
P-waarde†
< 0,0001
ACT III
BRINAVESS
44/86
(51,2 %)
Placebo
3/84
(3,6 %)
P-waarde†
< 0,0001
Vernakalant bleek de verschijnselen van atriumfibrilleren te verlichten, passend bij conversie naar
sinusritme.
Er werden geen belangrijke verschillen in veiligheid of werkzaamheid waargenomen op basis van
leeftijd, geslacht, gebruik van middelen voor ritmecontrole, gebruik van antiaritmica, gebruik van
warfarine, voorgeschiedenis van ischemische hartziekten, nierfunctiestoornis of tot uiting komen van
het cytochroom-P450 2D6-enzym.
Behandeling met BRINAVES vernakalant S had geen invloed op de respons op elektrische
cardioversie (waaronder het mediane aantal schokken of joules dat nodig was voor succesvolle
cardioversie) in gevallen dat de poging werd gedaan binnen 2 tot 24 uur na toediening van het
onderzoeksgeneesmiddel.
10
Conversie van atriumfibrilleren bij patiënten met langer durend atriumfibrilleren (> 7 dagen en
≤ 45 dagen), beoordeeld als secundair effectiviteiteindpunt bij in totaal 185 patiënten, gaf geen
statistisch significante verschillen tussen vernakalant en placebo te zien.
Werkzaamheid bij patiënten die atriumfibrilleren na hartchirurgie kregen (ACT II)
De werkzaamheid bij patiënten met atriumfibrilleren na hartchirurgie werd onderzocht in ACT II, een
dubbelblind, placebogecontroleerd, fase 3-onderzoek met parallelle groepen (ACT II) bij
150 patiënten met aanhoudend atriumfibrilleren (duur 3-72 uur) dat tussen 24 uur en 7 dagen na een
coronaire bypassoperatie en/of klepchirurgie optrad. Behandeling met vernakalant gaf een effectieve
conversie van atriumfibrilleren naar sinusritme (47,0 % vernakalant, 14,0 % placebo;
P-waarde = 0,0001). Conversie van atriumfibrilleren naar sinusritme trad snel op (mediane tijd tot
conversie 12 minuten vanaf begin van infusie).
Werkzaamheid versus amiodaron (AVRO)
Vernakalant is onderzocht bij 116 patiënten met atriumfibrilleren (3-48 uur) waaronder patiënten met
hypertensie (74,1 %), ischemische hartziekten (19 %), hartkleplijden (3,4 %) en hartfalen (17,2 %). In
het onderzoek waren geen patiënten met NYHA III/IV opgenomen. In AVRO werd de infusie met
amiodaron gegeven gedurende 2 uur (1 uur oplaaddosis van 5 mg/kg gevolgd door 1 uur
onderhoudsinfusie van 50 mg). Het primaire eindpunt was sinusritme (SR) na 90 minuten; hierdoor
zijn de resultaten beperkt tot deze tijdsduur. Bij behandeling met vernakalant converteerde 51,7 % van
de patiënten naar SR na 90 minuten versus 5,2 % met amiodaron, resulterend in een significant
snellere conversie van AF naar SR binnen de eerste 90 minuten vergeleken met amiodaron (log-rank
P-waarde < 0,0001).
Werkzaamheid uit Post-Marketing Observatiestudie
In het post-marketing veiligheidsonderzoek SPECTRUM dat 1.778 patiënten met 2.009 BRINAVESS-
behandelingen omvatte, werd de werkzaamheid vastgesteld als het percentage patiënten dat binnen
90 minuten na het begin van de infusie gedurende ten minste één (1) minuut een conversie had naar
sinusritme, met uitzondering van patiënten die elektrische cardioversie of intraveneuze Klasse I/III
anti-aritmica ontvingen voor cardioversie binnen de periode van 90 minuten. Over het algemeen was
BRINAVESS effectief bij 70,2% (1.359/1.936) van deze patiënten. Mediane tijd tot conversie naar SR
zoals gerapporteerd bij alle patiënten die, volgens het oordeel van de onderzoeker, een conversie
hadden naar SR was 12 minuten en in de meeste behandelingen (60,4%) werd slechts één infusie
toegediend. Het hogere cardioversiepercentage in SPECTRUM in vergelijking met klinische fase 3-
onderzoeken (70,2% versus 47% tot 51%) is gecorreleerd met een kortere duur van de index atriale
fibrillatieperiode (mediane duur van 11,1 uur in SPECTRUM versus 17,7 tot 28,2 uren in klinische
studies).
Patiënten die binnen 90 minuten na de start van de infusie elektrische cardioversie, intraveneuze anti-
aritmica of oraal propafenon/flecaïnide kregen, worden beschouwd als mislukte behandeling naast
patiënten die niet binnen 90 minuten een conversie hebben uitgevoerd, de conversie onder de 2.009
patiënten die BRINAVESS ontving was 67,3% (1.352/2.009). Er was geen significant verschil bij het
stratificeren van de analyse per therapeutische indicatie (d.w.z. niet-chirurgische en post-cardiale
chirurgische patiënten).
Pediatrische patiënten
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten af te zien van de verplichting voor de fabrikant
om de resultaten in te dienen van onderzoek met vernakalant in alle subgroepen van pediatrische
patiënten met atriumflutter (zie rubriek 4.2 voor informatie over pediatrisch gebruik).
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie
11
Bij patiënten waren de gemiddelde piekplasmaconcentraties vernakalant na een eenmalige infusie van
10 minuten met 3 mg/kg vernakalanthydrochloride 3,9 μg/ml en na een tweede infusie van 2 mg/kg na
een interval van 15 minuten tussen de doses 4,3 μg/ml.
Distributie
Vernakalant wordt in hoge mate en snel in het lichaam opgenomen, met een verdelingsvolume van
ongeveer 2 l/kg. De C
max
en AUC waren tussen 0,5 mg/kg en 5 mg/kg dosisproportioneel. Bij
patiënten wordt de klaring van vernakalant uit het gehele lichaam normaliter geschat op 0,41 l/u/kg.
De vrije fractie vernakalant in menselijk serum is 53-63 % bij een concentratiebereik van 1-5 μg/ml.
Eliminatie
Vernakalant wordt voornamelijk geëlimineerd via CYP2D6-gemedieerde O-demethylatie bij personen
met uitgebreid CYP2D6-metabolisme. Glucuronidatie en renale excretie zijn de belangrijkste
eliminatiemechanismen bij personen met een slecht CYP2D6-metabolisme. De gemiddelde
eliminatiehalfwaardetijd van vernakalant bij patiënten was bij een uitgebreid CYP2D6-metabolisme
ongeveer 3 uur en bij een slecht metabolisme ongeveer 5,5 uur. Na 24 uur blijkt de concentratie
vernakalant verwaarloosbaar te zijn.
Speciale patiëntengroepen
Acute vernakalant farmacokinetiek wordt niet in belangrijke mate beïnvloed door geslacht,
voorgeschiedenis van hartfalen, nierfunctiestoornis of gelijktijdig gebruik van bètablokkers en andere
geneesmiddelen, waaronder warfarine, metoprolol, furosemide, digoxine. Bij patiënten met een
leverfunctiestoornis was de concentratie met 9 tot 25 % verhoogd. Bij deze aandoening hoeft de dosis
niet te worden aangepast, ook niet op grond van leeftijd, serumcreatinine of CYP2D6-metabolisme.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig
van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij eenmalige en
herhaalde dosering en genotoxiciteit.
Ten aanzien van reproductie zijn er geen effecten op zwangerschap, embryofoetale ontwikkeling,
partus of postnatale ontwikkeling waargenomen na intraveneuze toediening van vernakalant bij
concentraties (AUC) die ongeveer even hoog of lager waren dan de concentratie bij mensen (AUC)
die wordt bereikt na een eenmalige intraveneuze dosis vernakalant. In onderzoek naar embryofoetale
ontwikkeling met orale toediening van vernakalant, tweemaal daags, waarbij over het algemeen
hogere concentraties (AUC) werden bereikt dan die bij mensen na een eenmalige intraveneuze dosis
vernakalant traden misvormingen op (verkeerd gevormde/afwezige/samengegroeide schedelbotten
waaronder gespleten gehemelte, verbogen radius, verbogen/misvormde scapula, vernauwde trachea,
afwezige schildklier, niet ingedaalde testes) bij ratten en werden bij konijnen bij de hoogste
onderzochte dosis een verhoogde embryofoetale letaliteit en een hoger aantal foetussen met
samengegroeide en/of extra sternebrae gezien.
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Citroenzuur (E330)
Natriumchloride
Water voor injecties
Natriumhydroxide (E524) (voor pH-bijstelling)
12
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Dit geneesmiddel mag niet gemengd worden met andere geneesmiddelen dan die vermeld zijn in
rubriek 6.6.
6.3
5 jaar.
Het verdunde steriele concentraat is gedurende 12 uur en bij of onder 25 °C chemisch en fysisch
stabiel.
Uit microbiologisch oogpunt moet dit product direct worden gebruikt. Indien niet direct gebruikt zijn
opslagtijden tijdens gebruik en omstandigheden voor gebruik de verantwoordelijkheid van de
gebruiker en zijn deze normaliter niet langer dan 24 uur bij 2 °C tot 8 °C, tenzij verdunning heeft
plaatsgevonden onder gecontroleerde en gevalideerde aseptische omstandigheden.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Houdbaarheid
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na verdunning, zie rubriek 6.3.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Glazen (type 1) flacons voor eenmalig gebruik met een chloorbutylrubberen afsluiting en een
aluminium verzegeling.
Een verpakking van 1 flacon bevat 10 ml of 25 ml concentraat.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Lees vóór toediening alle stappen.
Toediening vindt bij voorkeur plaats met een infusiepomp. Echter, een injectiepomp kan gebruikt
worden als het berekende volume accuraat binnen de aangegeven infusietijd kan worden toegediend.
Bereiding van BRINAVESS voor infusie
Stap 1:
Controleer BRINAVESS-flacons vóór toediening visueel op deeltjes en verkleuring. Gebruik geen
flacons met deeltjes of verkleuring. N.B.: BRINAVESS-concentraat voor oplossing voor infusie
varieert in kleur van kleurloos tot vaalgeel. Kleurvariaties binnen dit bereik hebben geen invloed op de
potentie.
Stap 2: Verdunning van concentraat
Voor een goede toediening moet aan het begin van de procedure voldoende BRINAVESS 20 mg/ml
worden bereid om de eerste en tweede infusie toe te dienen, mocht dit nodig zijn.
Bereid een oplossing met een concentratie van 4 mg/ml aan de hand van de onderstaande
verdunningsrichtlijnen:
Patiënten ≤ 100 kg: voeg 25 ml BRINAVESS 20 mg/ml toe aan 100 ml verdunningsmiddel.
Patiënten > 100 kg: voeg 30 ml BRINAVESS 20 mg/ml toe aan 120 ml verdunningsmiddel.
Aanbevolen verdunningsmiddelen zijn natriumchloride 9 mg/ml (0,9 %) oplossing voor injectie,
Ringer-lactaatoplossing voor injectie, of 5 % glucose oplossing voor injectie.
13
Stap 3: Controleer oplossing
De verdunde steriele oplossing moet helder, kleurloos tot vaalgeel zijn. Controleer vóór toediening de
oplossing nogmaals visueel op deeltjes en verkleuring.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Correvio
15 rue du Bicentenaire
92800 Puteaux
Frankrijk
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/10/645/001
EU/1/10/645/002
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 01 september 2010
Datum van laatste verlenging: 06 september 2015
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau
http://www.ema.europa.eu
14
BIJLAGE II
A.
B.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING
EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
C.
D.
15
A.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Geodis Logistics Netherlands B.V.
Columbusweg 16
5928 LC Venlo
Nederland
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
•
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN
DEHANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
D.
•
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in module
1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-
aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
•
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
•
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico’s of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico’s tot een minimum) is bereikt.
Mocht het tijdstip van indiening van een periodiek veiligheidsverslag en indiening van de RMP-
aanpassing samenvallen, dan kunnen beide gelijktijdig worden ingediend.
•
Extra risicobeperkende maatregelen
De vergunninghouder dient aan elke verpakking een controlelijst toe te voegen, waarvan de tekst is
opgenomen in bijlage IIIA. Het bedrijf dient de controlelijst zo spoedig mogelijk aan de verpakking
toe te voegen, in ieder geval niet later dan 15 november 2012. De controlelijst dient te worden
voorzien van een hechtmiddel zodat deze op de infusiecontainer kan worden bevestigd.
De vergunninghouder moet ervoor zorgen dat beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg die van plan
zijn BRINAVESS voor te schrijven, voorzien zijn van:
16
Informatiemateriaal voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg
Samenvatting van de productkenmerken, bijsluiter en etikettering
De vergunning houder moet voorafgaand aan distributie overeenstemming bereiken met de nationale
bevoegde instantie over de inhoud en opzet van het informatiemateriaal, in combinatie met een
communicatieplan.
Belangrijke informatie die opgenomen moet worden in het informatiemateriaal:
1.
BRINAVESS moet via intraveneus infuus worden toegediend in een gecontroleerde klinische
setting die geschikt is voor cardioversie. Uitsluitend een goed gekwalificeerde zorgverlener mag
BRINAVESS toedienen en moet tijdens en gedurende ten minste 15 minuten na toediening van
de infusie de patiënt frequent controleren op tekenen en symptomen van een plotselinge
verlaging van de bloeddruk of hartfrequentie (zie rubriek 4.4).
Geschikte maatregelen om de risico's te beheersen en minimaliseren, waaronder de noodzaak
om gedurende en na toediening van BRINAVESS de patiënt nauwlettend te volgen.
Criteria voor selectie van patiënten, waaronder contra-indicaties, bijzondere waarschuwingen en
voorzorgen bij gebruik en informatie over patiëntenpopulaties waarvan beperkte informatie uit
klinisch onderzoek beschikbaar is.
Wijs beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg op de contra-indicaties van BRINAVESS:
•
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde
hulpstoffen.
•
Patiënten met een verlengde QT bij baseline (ongecorrigeerd > 440 ms) of ernstige
bradycardie, sinusknoopdisfunctie of tweede- en derdegraads hartblok als de patiënt geen
pacemaker heeft.
•
Gebruik van intraveneuze antiaritmica voor ritmecontrole (klasse I en klasse III) binnen
4 uur voor, en ook gedurende de eerste 4 uur na toediening van BRINAVESS.
•
Acuut coronair syndroom (waaronder myocardinfarct) in de afgelopen 30 dagen.
•
Patiënten met ernstige aortastenose, patiënten met systolische bloeddruk < 100 mmHg en
patiënten met NYHA klasse III en klasse IV hartfalen.
Wijs beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg op de bijzondere waarschuwingen en
voorzorgsmaatregelen in verband met BRINAVESS bij patiënten met klinisch relevante
klepstenose, hypertrofische obstructieve cardiomyopathie, restrictieve cardiomyopathie of
constrictieve pericarditis, eerder gedocumenteerde LVEF ≤ 35 %, gevorderde
leverfunctiestoornis.
Wijs beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg op de noodzaak om BRINAVESS voorzichtig
toe te passen bij hemodynamisch stabiele patiënten met hartfalen NYHA-klasse I-II en de
noodzaak om patiënten met hartkleplijden nauwlettend te volgen.
Wijs beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg op bijwerkingen, die na toediening van
BRINAVESS kunnen optreden, waaronder hypotensie, bradycardie, atriumflutter of
ventriculaire aritmieën.
Wijs beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg op het gebruik van antiaritmica voorafgaand
aan of volgend op het gebruik van BRINAVESS.
•
BRINAVESS wordt, vanwege een gebrek aan gegevens, niet aanbevolen bij patiënten die
4-24 uur voor vernakalant intraveneuze antiaritmica (klasse I en III) kregen.
•
BRINAVESS moet bij patiënten op orale antiaritmica (klasse I en III) voorzichtig worden
gebruikt, vanwege beperkte ervaring. Het risico op atriumflutter kan toenemen bij
patiënten die antiaritmica klasse I krijgen.
•
Hervatting of instelling van orale antiaritmica als onderhoudsbehandeling kan worden
overwogen vanaf 2 uur na de toediening van vernakalant.
•
Intraveneuze antiaritmica mogen niet worden gebruikt in de eerste 4 uur na toediening
van BRINAVESS.
17
2.
3.
-
-
-
-
-
4.
Instructies voor de berekening van de dosering, bereiding van de oplossing voor infusie en wijze
van toediening.
BRINAVESS kan beschikbaar zijn in verschillende flacongroottes, een 10-ml- en een 25-ml-
injectieflacon. Het aantal flacons BRINAVESS-concentraat dat nodig is om de juiste
hoeveelheid oplossing voor de behandeling van een individuele patiënt te maken, hangt af van
het gewicht van de patiënt en de flacongrootte.
5.
18
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
19
A. ETIKETTERING
20
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOSJE
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
BRINAVESS 20 mg/ml
concentraat voor oplossing voor infusie
vernakalanthydrochloride
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke injectieflacon bevat 200 mg vernakalanthydrochloride overeenkomend met 181 mg vernakalant.
Elke injectieflacon bevat 500 mg vernakalanthydrochloride overeenkomend met 452,5 mg
vernakalant.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat citroenzuur, natriumchloride, water voor injectie en natriumhydroxide (E524).
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Concentraat voor oplossing voor infusie
1 injectieflacon
200 mg/10 ml
1 injectieflacon
500 mg/25 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Voor intraveneus gebruik na verdunning.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Verdunde oplossing: binnen 12 uur gebruiken en bij of beneden 25 °C bewaren.
21
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Correvio
15 rue du Bicentenaire
92800 Puteaux
Frankrijk
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
10 ml:
EU/1/10/645/001
25 ml:
EU/1/10/645/002
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Rechtvaardiging voor uitzondering van braille is aanvaardbaar
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
22
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
INJECTIEFLACON ETIKET
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN TOEDIENINGSWEG(EN)
BRINAVESS 20 mg/ml steriel concentraat
vernakalanthydrochloride
IV
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Verdunnen voor gebruik.
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
10
ml:
200 mg/10 ml
25
ml:
500 mg/25 ml
6.
OVERIGE
23
GEGEVENS DIE IN DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN GEPLAATST (DOOS)
PRE-INFUSIE-CONTROLELIJST
Belangrijke instructies bij het gebruik van BRINAVESS
Voorafgaand aan de toediening wordt aan de voorschrijver gevraagd aan de hand van de
meegeleverde controlelijst te bepalen of de patiënt voor toediening in aanmerking komt. De
controlelijst moet op de infusiecontainer worden bevestigd en worden gelezen door de
zorgverlener die BRINAVESS zal toedienen
BRINAVESS moet worden toegediend in een gecontroleerde klinische setting die geschikt is voor
cardioversie door een goed gekwalificeerde zorgverlener. De patiënten moeten tijdens de infusie en
gedurende ten minste 15 minuten na toediening van de infusie frequent worden gecontroleerd op
klachten en symptomen van een plotselinge verlaging van de bloeddruk of hartfrequentie.
Lees vóór toediening van BRINAVESS zorgvuldig de samenvatting van de productkenmerken
en de informatiekaart voor zorgverleners
BRINAVESS mag NIET worden toegediend aan patiënten voor wie een van de onderstaande
vragen met JA wordt beantwoord:
Heeft de patiënt hartfalen klasse NYHA III of NYHA IV?
JA NEE
Heeft de patiënt in de afgelopen 30 dagen een acuut coronair syndroom (myocardinfarct inbegrepen)
gehad?
JA NEE
Heeft de patiënt ernstige aortastenose?
JA NEE
Heeft de patiënt een systolische bloeddruk < 100 mmHg?
JA NEE
Heeft de patiënt een verlengd QT-interval bij baseline (ongecorrigeerd > 440 ms)?
JA NEE
Heeft de patiënt ernstige bradycardie, sinusknoopdisfunctie of tweede- of derdegraads hartblok en
geen pacemaker?
JA NEE
Heeft de patiënt een intraveneus antiaritmicum voor ritmecontrole (klasse I en/of klasse III) binnen
4 uur voor de toediening van BRINAVESS gekregen?
JA NEE
Is de patiënt overgevoelig voor het werkzame bestanddeel of voor een van de hulpstoffen?
JA NEE
Geef na infusie van BRINAVESS gedurende minstens 4 uur lang GEEN andere intraveneuze
antiaritmica (klasse I en/of klasse III).
Volg bij toediening van BRINAVESS deze instructies:
•
De patiënt moet vóór toediening van BRINAVESS voldoende gehydrateerd en hemodynamisch
optimaal zijn; indien nodig moeten patiënten anticoagulantia krijgen
•
Observeer de patiënt frequent en zorgvuldig tijdens de infusie en gedurende ten minste
15 minuten na toediening van de infusie op:
o
Klachten of symptomen van een plotselinge verlaging van de bloeddruk of hartfrequentie,
met of zonder symptomatische hypotensie of bradycardie
o
Bradycardie
o
Hypotensie
o
Onverwachte ECG-veranderingen (zie samenvatting van de productkenmerken)
Als deze verschijnselen optreden, stop dan onmiddellijk met BRINAVESS en geef passende
medische behandeling. Herstart de infusie van BRINAVESS niet.
Blijf de patiënt tot 2 uur na de start van de infusie controleren en totdat klinische en ECG-
parameters gestabiliseerd zijn.
•
24
B. BIJSLUITER
25
Bijsluiter: informatie voor de gebruiker
BRINAVESS 20 mg/ml concentraat voor oplossing voor infusie
vernakalanthydrochloride
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Wat is BRINAVESS en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Hoe gebruikt u dit middel?
Mogelijke bijwerkingen
Hoe bewaart u dit middel?
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is BRINAVESS en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
BRINAVESS bevat het werkzame bestanddeel vernakalanthydrochloride. BRINAVESS werkt door
een onregelmatige of snelle hartslag te veranderen in een normale hartslag.
Dit geneesmiddel wordt bij volwassenen gebruikt die sinds kort, 7 dagen of minder voor patiënten die
geen operatie hebben ondergaan en 3 dagen of minder voor patiënten die wel een hartoperatie hebben
ondergaan een snelle, onregelmatige hartslag hebben (wat atriumfibrilleren wordt genoemd).
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
•
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
•
U heeft pijn op de borst (angina) gekregen of deze is erger geworden. Dit is door uw arts
vastgesteld als een acuut hartprobleem in de afgelopen 30 dagen of u heeft een hartaanval in de
afgelopen 30 dagen gehad.
•
U heeft een zeer nauwe hartklep, een systolische bloeddruk lager dan 100 mmHg of u heeft een
gevorderde vorm van hartfalen met symptomen bij minimale inspanning of in rust.
•
U heeft een abnormaal langzame hartslag of het hart slaat soms een slag over en u heeft geen
pacemaker of u heeft een geleidingsstoornis die QT-verlenging wordt genoemd; uw arts kan dit
op een ECG (hartfilmpje) vaststellen.
•
U neemt 4 uur voor BRINAVESS wordt gebruikt bepaalde andere intraveneuze middelen
(antiaritmica klasse I en III) om een abnormaal hartritme te normaliseren.
U mag BRINAVESS niet gebruiken als één van de bovenstaande punten op u van toepassing is. Als u
het niet zeker weet, overleg dan met uw arts voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts voordat u dit middel gebruikt als u een van de volgende problemen
heeft:
-
hartfalen
26
-
-
-
-
bepaalde aandoeningen van de hartspier, het weefsel dat het hart omgeeft, en een ernstige
vernauwing van de hartkleppen
een aandoening van de hartkleppen
leverproblemen
u gebruikt andere geneesmiddelen om uw hartritme onder controle te krijgen.
Als u een zeer lage bloeddruk of hartslag heeft of er zijn bepaalde veranderingen te zien op uw
hartfilmpje terwijl u dit geneesmiddel krijgt, zal uw arts de behandeling stopzetten.
Uw arts zal 4 uur nadat u BRINAVESS heeft gebruikt bepalen of u nog andere geneesmiddelen nodig
heeft die uw hartritme vertragen.
Bij sommige andere vormen van hartritmestoornissen werkt BRINAVESS mogelijk niet, maar uw arts
is hiervan op de hoogte. Als u een pacemaker heeft, vertel dat dan uw arts.
Als een van de bovenstaande punten op u van toepassing is (of als u dit niet zeker weet), overleg dan
met uw arts. Gedetailleerde informatie over waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen in verband met
bijwerkingen die zich kunnen voordoen, worden voorgesteld in rubriek 4.
Bloedonderzoek
Voordat uw arts u dit geneesmiddel geeft zal hij/zij bepalen of uw bloed moet worden onderzocht om
te zien hoe goed dit stolt en om te zien hoeveel kalium u in het bloed heeft.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Geef dit geneesmiddel niet aan kinderen en jongvolwassenen jonger dan 18 jaar, want er is geen
ervaring met het gebruik in deze leeftijdsgroep.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast BRINAVESS nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat
de mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts.
Gebruik BRINAVESS niet als u bepaalde andere intraveneuze geneesmiddelen (antiaritmica van
klasse I en III) gebruikt om een afwijkend hartritme te normaliseren binnen 4 uur voor het gebruik van
BRINAVESS.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Het is beter om het gebruik van BRINAVESS tijdens de zwangerschap te vermijden.
Het is niet bekend of BRINAVESS in de moedermelk terechtkomt.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Houd er rekening mee dat sommige mensen duizelig kunnen worden nadat ze BRINAVESS hebben
gekregen, meestal binnen de eerste 2 uur (zie rubriek ‘Mogelijke bijwerkingen’). Als u duizelig wordt
nadat u BRINAVESS heeft gekregen, moet u geen auto of ander voertuig besturen en geen machines
of gereedschap gebruiken.
BRINAVESS bevat natrium
Dit geneesmiddel bevat 32 mg natrium (hoofdbestanddeel van keuken/tafelzout) per flacon van
200 mg. Dit komt overeen met 1,6% van de voor volwassenen aanbevolen maximale dagelijkse
inname van natrium via de voeding.
Dit geneesmiddel bevat 80 mg natrium (hoofdbestanddeel van keuken/tafelzout) per flacon van
500 mg. Dit komt overeen met 4% van de voor volwassenen aanbevolen maximale dagelijkse inname
van natrium via de voeding.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
27
De hoeveelheid BRINAVESS die u krijgt hangt af van uw gewicht. De aanbevolen eerste dosis is
3 mg/kg, met een maximale berekende dosis op basis van 113 kilo. Indien u meer dan 113 kilo weegt,
krijgt u een vastgestelde dosis van 339 mg. Terwijl u BRINAVESS krijgt, worden uw ademhaling,
hartslag, bloeddruk en de elektrische activiteit van uw hart gecontroleerd.
Als uw hartslag 15 minuten na de eerste dosis nog niet genormaliseerd is, kunt u een tweede dosis
krijgen. Dit is een iets lagere dosis van 2 mg/kg, met een maximale berekende dosis op basis van 113
kilo. Indien u meer dan 113 kg weegt, krijgt u een vastgestelde dosis van 226 mg. Per periode van
24 uur mag de totale toegediende hoeveelheid niet hoger zijn dan 5 mg/kg.
BRINAVESS wordt u door een gekwalificeerde zorgverlener gegeven. BRINAVESS wordt verdund
voordat het aan u wordt toegediend. Informatie over hoe de oplossing dient te worden bereid, vindt u
achterin deze brochure.
Het wordt gedurende 10 minuten via een ader toegediend.
Heeft u te veel van dit middel gebruikt?
Als u denkt dat u misschien te veel BRINAVESS heeft gekregen, vertel dat dan direct aan uw arts.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken.
Uw arts kan besluiten de infusie te stoppen als hij/zij een van de volgende abnormale veranderingen
ziet in:
•
uw hartslag (zoals een erg snelle (soms) of erg langzame hartslag (vaak), een slag overslaan
(soms), of een korte pauze in de normale activiteit van uw hart (soms))
•
uw bloeddruk (zoals een erg lage bloeddruk die een ernstige hartaandoening kan veroorzaken)
(soms)
•
de elektrische activiteit van uw hart (soms).
Andere bijwerkingen:
Zeer vaak
(komen voor bij meer dan 1 op de 10 mensen)
•
veranderde smaak
•
niezen.
Vaak
(komen voor bij maximaal 1 op de 10 mensen)
•
erg snelle hartslag
•
pijn of gevoelloosheid op de infusieplaats; gevoelloosheid; verminderde gevoeligheid van de
huid of tintelingen
•
misselijkheid en braken
•
zich warm voelen
•
lage bloeddruk; langzame hartslag; duizeligheid
•
hoesten; pijnlijke neus
•
overmatig zweten; jeuk
•
gevoelloosheid of tintelingen in het mondslijmvlies.
Soms
(komen voor bij maximaal 1 op de 100 mensen)
•
bepaalde soorten hartslagproblemen (bijvoorbeeld uw hart voelen kloppen (hartkloppingen) of
een extra hartslag)
•
minder gevoel in de huid bij aanraken
28
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
geïrriteerde, waterige ogen of veranderingen bij het zien
verandering in de reuk
pijn in uw vingers of tenen, branderig gevoel
koud zweet, opvliegers
drang tot ontlasting, diarree
kortademigheid of benauwdheid op de borst
gevoel van verstikking
pijn in de mond of keel
irritatie, jeuk op de infusieplaats
hoge bloeddruk
licht gevoel in het hoofd of flauwvallen, zich in het algemeen niet goed voelen, zich slaperig of
suf voelen
loopneus, keelpijn
verstopte neus
droge mond
bleke huid
algemene jeuk
vermoeidheid
verminderd gevoel in of gevoeligheid van de mond.
Deze bijwerkingen, die worden gezien binnen 24 uur na toediening van BRINAVESS, zouden snel
over moeten gaan. Als dat echter niet het geval is, moet u uw arts raadplegen.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts. Dit geldt ook voor mogelijke
bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks melden via het
nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.*
Door bijwerkingen te melden, kunt u ons
helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de doos en het
etiket op de flacon na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de
uiterste houdbaarheidsdatum.
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
BRINAVESS moet worden verdund voor gebruik. Het verdunde steriele concentraat is 12 uur bij of
beneden 25 °C chemisch en fysisch stabiel.
Uit microbiologisch oogpunt moet dit product direct worden gebruikt. Indien niet direct gebruikt zijn
opslagtijden tijdens gebruik en omstandigheden voor gebruik de verantwoordelijkheid van de
gebruiker en zijn deze normaliter niet langer dan 24 uur bij 2 °C tot 8 °C, tenzij verdunning heeft
plaatsgevonden onder gecontroleerde en gevalideerde aseptische omstandigheden.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u deeltjes of verkleuring opmerkt.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu
terecht.
29
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
•
De werkzame stof in dit middel is vernakalanthydrochloride. Dit middel bevat per ml
concentraat 20 mg vernakalanthydrochloride en komt overeen met 18,1 mg vernakalant.
Een flacon met 200 mg vernakalanthydrochloride komt overeen met 181 mg vernakalant.
Een flacon met 500 mg vernakalanthydrochloride komt overeen met 452,5 mg vernakalant.
•
De andere stoffen in dit middel zijn citroenzuur, natriumchloride, natriumhydroxide (E524) en
water voor injecties (zie rubriek 2 “BRIVANESS bevat natrium”).
Hoe ziet BRINAVESS eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
BRINAVESS is een concentraat voor oplossing voor infusie (steriel concentraat) dat helder en
kleurloos tot vaalgeel is.
BRINAVESS is verkrijgbaar in een verpakking van 1 flacon met 200 mg of 500 mg
vernakalanthydrochloride.
Houder van de vergunning voor het in de
handel brengen
Correvio
15 rue du Bicentenaire
92800 Puteaux
Frankrijk
Fabrikant
Geodis Logistics Netherlands B.V.
Columbusweg 16
5928 LC Venlo
Nederland
Neem voor alle informatie met betrekking tot dit geneesmiddel contact op met de lokale
vertegenwoordiger van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen.
België/Belgique/Belgien
Correvio
Tél/Tel: +32 (0)800 78 941
medicalinformation@advanzpharma.com
България
Correvio
Тел.: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Česká republika
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Danmark
Correvio
Tlf: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Deutschland
Correvio
Tel: +49 (0)800 180 20 91
medicalinformation@advanzpharma.com
Lietuva
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Luxembourg/Luxemburg
Correvio
Tél/Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Magyarország
Correvio
Tel.: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Malta
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Nederland
Correvio
Tel: +31 (0)800 022 93 82
medicalinformation@advanzpharma.com
30
Eesti
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Ελλάδα
Correvio
Τηλ: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
España
Advanz Pharma Spain S.L.U
Tel:
+34 900 834 889
Norge
Correvio
Tlf: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Österreich
Correvio
Tel: +43 (0)800 298 022
medicalinformation@advanzpharma.com
Polska
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Portugal
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
România
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Slovenija
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Slovenská republika
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Suomi/Finland
Correvio
Puh/Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Sverige
Correvio
Tel: +46 (0)20 088 02 36
medicalinformation@advanzpharma.com
United Kingdom (Northern Ireland)
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
France
Correvio
Tél: +33 1 77 68 89 17
medicalinformation@advanzpharma.com
Hrvatska
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Ireland
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Ísland
Correvio
Sími: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Italia
Correvio
Tel: +39 800 909 792
medicalinformation@advanzpharma.com
Κύπρος
Correvio
Τηλ: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Latvija
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in .
Andere informatiebronnen
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau:
http://www.ema.europa.eu
_______________________________________________________________________________
31
De volgende informatie is alleen bestemd voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg:
Zie voor gebruik van BRINAVESS de Samenvatting van de Productkenmerken en het
informatiemateriaal voor aanvullende informatie.
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
BRIVANESS is geïndiceerd bij volwassenen voor snelle conversie van recent ontstaan
atriumfibrilleren naar sinusritme.
-
Voor niet-chirurgiepatiënten: duur atriumfibrilleren ≤ 7 dagen;
-
Voor patiënten na hartchirurgie: duur atriumfibrilleren ≤ 3 dagen.
Dosering en wijze van toediening
Vernakalant moet worden toegediend in een gecontroleerde klinische setting die geschikt is voor
cardioversie. Uitsluitend een goed gekwalificeerde zorgverlener mag het toedienen.
Dosering
De dosering van Vernakalant hangt af van het lichaamsgewicht van de patiënt, met een maximale
berekende dosis op basis van 113 kg.
De aanbevolen eerste infusie is 3 mg/kg, te infunderen gedurende een periode van 10 minuten met een
maximale eerste dosis van 339 mg (84,7 ml van oplossing 4 mg/ml). Als conversie naar sinusritme
niet binnen 15 minuten na de eerste infusie optreedt, kan een tweede infusie van 2 mg/kg gedurende
10 minuten worden toegediend (maximale tweede infusie dosis van 226 mg (56,5 ml van oplossing
4 mg/ml)). Per periode van 24 uur mag de totale toegediende hoeveelheid niet meer dan 5 mg/kg zijn.
De eerste infusie wordt toegediend als een dosis van 3 mg/kg gedurende 10 minuten. Tijdens deze
periode moet de patiënt zorgvuldig worden gecontroleerd op tekenen of symptomen van een
plotselinge verlaging van de bloeddruk of hartslag. Als deze tekenen zich voordoen, met of zonder
symptomatische hypotensie of bradycardie, moet de infusie onmiddellijk stopgezet worden.
Als er geen conversie naar sinusritme is opgetreden, dan moeten de vitale functies en hartslag van de
patiënt nog eens gedurende 15 minuten worden geobserveerd.
Als conversie naar sinusritme niet bij de eerste infusie of tijdens de observatieperiode van 15 minuten
optreedt, dan dient een tweede infusie van 2 mg/kg gedurende 10 minuten te worden toegediend.
Als tijdens hetzij de eerste of tweede infusie conversie naar sinusritme optreedt, moet die infusie nog
wel worden afgemaakt. Als na de eerste infusie hemodynamisch stabiele atriumflutter wordt
waargenomen, kan toediening van de tweede infusie worden overwogen omdat daarmee mogelijk
conversie naar sinusritme wordt bewerkstelligd (zie “Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij
gebruik” en “Bijwerkingen”).
Patiënten met een lichaamsgewicht > 113 kg
Voor patiënten die meer dan 113 kg wegen, is er een vaste dosis vernakalant. De eerste dosis is
339 mg (84,7 ml van oplossing 4 mg/ml). Als conversie naar sinusritme niet binnen 15 minuten na de
eerste infusie optreedt, kan een tweede infusie van 10 minuten van 226 mg (56,5 ml van oplossing
4 mg/ml) worden toegediend. Cumulatieve doses boven 565 mg zijn niet beoordeeld.
Na hartchirurgie
Geen dosisaanpassing nodig.
Nierfunctiestoornis
Geen dosisaanpassing nodig (zie “Farmacokinetische eigenschappen”).
32
Leverfunctiestoornis
Geen dosisaanpassing nodig (zie “Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik”
en “Farmacokinetische eigenschappen”).
Ouderen (≥ 65 jaar)
Geen dosisaanpassing nodig.
Pediatrische patiënten
Er is geen relevante toepassing van vernakalant bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar voor
snelle conversie van recent ontstaan atriumfibrilleren naar sinusritme. Het mag daarom bij deze
populatie niet worden gebruikt.
Wijze van toediening
Voor intraveneus gebruik.
Vernakalant mag niet worden toegediend als intraveneuze 'push' of bolus.
De flacons zijn uitsluitend voor eenmalig gebruik en moeten vóór toediening worden verdund.
Voor instructies over verdunning van het geneesmiddel voorafgaand aan toediening, zie rubriek
“Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies”.
Contra-indicaties
•
•
•
•
•
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde
hulpstoffen.
Patiënten met ernstige aortastenose, patiënten met een systolische bloeddruk < 100 mmHg en
patiënten met NYHA klasse III en klasse IV hartfalen.
Patiënten met een verlengde QT bij baseline (ongecorrigeerd > 440 ms) of ernstige bradycardie,
sinusknoopdisfunctie of tweede- en derdegraads hartblok als de patiënt geen pacemaker heeft.
Gebruik van intraveneuze antiaritmica voor ritmecontrole (klasse I en klasse III) binnen 4 uur
voor, en ook gedurende de eerste 4 uur na toediening van vernakalant.
Acuut coronair syndroom (waaronder myocardinfarct) in de afgelopen 30 dagen.
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Patiëntbewaking
Tijdens en direct na infusie met vernakalant zijn gevallen van ernstige hypotensie gemeld. Patiënten
moeten tijdens en gedurende ten minste 15 minuten na toediening van de infusie zorgvuldig worden
geobserveerd met beoordeling van vitale functies en continue hartritmecontrole.
Als één van de volgende tekenen of symptomen optreedt, moet de toediening van vernakalant worden
stopgezet en moeten deze patiënten passende medische behandeling krijgen:
•
Een plotselinge verlaging van de bloeddruk of hartfrequentie, met of zonder symptomatische
hypotensie of bradycardie
•
Hypotensie
•
Bradycardie
•
ECG-veranderingen (zoals klinisch relevante sinuspauze, compleet hartblok, nieuw
bundeltakblok, significante verlenging van het QRS- of QT-interval, veranderingen passend bij
ischemie of infarct en ventrikelaritmie).
Als deze voorvallen optreden tijdens de eerste infusie van vernakalant mogen patiënten geen tweede
dosis krijgen.
33
De patiënt moet extra worden gecontroleerd tot 2 uur na de start van de infusie en totdat klinische en
ECG-parameters gestabiliseerd zijn.
Voorzorgen voor infusie
Voordat een poging tot farmacologische cardioversie wordt gedaan, moeten patiënten voldoende
worden gehydrateerd en hemodynamisch optimaal zijn; waar nodig moeten patiënten anticoagulantia
krijgen volgens de behandelingsrichtlijnen. Bij patiënten met ongecorrigeerde hypokaliëmie
(serumkalium lager dan 3,5 mmol/l) moet vóór gebruik van vernakalant de kaliumspiegel worden
gecorrigeerd.
Bij dit geneesmiddel is een pre-infusie-controlelijst bijgesloten. Voorafgaand aan de toediening wordt
aan de voorschrijver gevraagd aan de hand van de meegeleverde controlelijst te bepalen of de patiënt
voor toediening in aanmerking komt. Deze controlelijst moet op de infusiecontainer worden bevestigd
en worden gelezen door de zorgverlener die BRINAVESS zal toedienen.
Hypotensie
Bij een gering aantal patiënten kan hypotensie optreden (vernakalant 5,7 %, placebo 5,5 % in de eerste
2 uur na toediening). Hypotensie treedt meestal in een vroeg stadium op, hetzij tijdens de infusie of
kort na afloop daarvan, en kan meestal met standaard ondersteunende maatregelen worden
gecorrigeerd. Er zijn soms gevallen van ernstige hypotensie waargenomen. Van patiënten met
hartfalen is vastgesteld dat dit een populatie is met een hoog risico op hypotensie (zie
“Bijwerkingen”).
De patiënt moet tijdens en gedurende ten minste 15 minuten na toediening van de infusie worden
gecontroleerd op tekenen of symptomen van een plotselinge verlaging van de bloeddruk of
hartfrequentie.
Hartfalen
Patiënten met hartfalen die vernakalant kregen, hadden tijdens de eerste twee uur na toediening een
hogere algehele incidentie van hypotensieve voorvallen dan patiënten met hartfalen die placebo kregen
(13,4 %
versus
resp. 4,7 %). Hypotensie gemeld als ernstige bijwerking of die leidde tot stopzetting
van het geneesmiddel trad bij patiënten met hartfalen na toediening van vernakalant op bij 1,8 % van
deze patiënten tegen 0,3 % bij placebo.
Patiënten met een voorgeschiedenis van hartfalen hadden in de eerste twee uur na toediening een
hogere incidentie van ventrikelaritmie (6,4 % voor vernakalant tegen 1,6 % bij placebo). Deze
aritmieën manifesteerden zich meestal als asymptomatische, monomorfe, niet-aanhoudende
(gemiddeld 3-4 slagen) ventrikeltachycardieën.
Gezien de hogere incidentie van de bijwerkingen hypotensie en ventrikelaritmie bij patiënten met
hartfalen moet vernakalant voorzichtig worden toegepast bij hemodynamisch stabiele patiënten met
hartfalen NYHA-klasse I-II. Er is beperkte ervaring met de toepassing van vernakalant bij patiënten
met eerder gedocumenteerde LVEF ≤ 35 %. Gebruik bij deze patiënten wordt niet aanbevolen.
Gebruik bij patiënten met hartfalen die overeenkomen met NYHA-klasse III of IV is gecontra-
indiceerd (zie “Contra-indicaties”).
Hartkleplijden
Bij patiënten met hartkleplijden was er bij patiënten die vernakalant kregen, een hogere incidentie van
ventrikelaritmieën tot 24 uur na toediening. Ventrikelaritmieën traden binnen twee uur op bij 6,4 %
van de patiënten die behandeld werden met vernakalant, versus geen enkele na placebo. Deze
patiënten moeten zorgvuldig worden gecontroleerd.
34
Atriumflutter
Vernakalant bleek niet effectief te zijn voor de conversie van typische primaire atriumflutter naar
sinusritme. Patiënten die vernakalant krijgen, hebben echter een hogere incidentie van conversie naar
atriumflutter binnen de eerste twee uur na toediening. Dit risico is hoger bij patiënten die antiaritmica
klasse I gebruiken (zie “Bijwerkingen”). Als atriumflutter secundair aan behandeling wordt
waargenomen, moet voortzetting van de infusie worden overwogen (zie “Dosering en wijze van
toediening”). Uit postmarketingervaring zijn zeldzame gevallen van atriumflutter met 1: 1
atrioventriculaire geleiding gebleken.
Andere niet onderzochte ziektes en aandoeningen
Vernakalant is toegediend aan patiënten met een ongecorrigeerde QT van minder dan 440 ms zonder
een hoger risico op torsade de pointes.
Daarnaast is het niet beoordeeld bij patiënten met klinisch relevante klepstenose, hypertrofische
obstructieve cardiomyopathie, restrictieve cardiomyopathie of constrictieve pericarditis en gebruik
ervan kan in deze gevallen niet worden aanbevolen. Er is beperkte ervaring met vernakalant bij
patiënten met pacemakers.
Omdat de ervaring in klinisch onderzoek bij patiënten met een gevorderde leverfunctiestoornis beperkt
is, wordt vernakalant bij deze patiënten niet aanbevolen.
Er zijn geen klinische gegevens over herhaalde doses na de initiële en tweede infusies.
Elektrische cardioversie
Gelijkstroom cardioversie kan worden overwogen voor patiënten die niet op de therapie reageren. Er
is geen klinische ervaring met gelijkstroom cardioversie binnen 2 uur na de dosis.
Gebruik van antiaritmica vóór of na vernakalant
Vernakalant wordt, vanwege een gebrek aan gegevens, niet aanbevolen bij patiënten die 4-24 uur voor
vernakalant intraveneuze antiaritmica (klasse I en III) kregen. Het mag niet toegediend worden aan
patiënten die minder dan 4 uur hiervoor intraveneuze antiaritmica (klasse I en III) kregen (zie “Contra-
indicaties”).
Vernakalant moet bij patiënten op orale antiaritmica (klasse I en III) voorzichtig worden gebruikt
vanwege beperkte ervaring. Het risico op atriumflutter kan toenemen bij patiënten die klasse I
antiaritmica krijgen (zie boven).
Er is beperkte ervaring met het gebruik van intraveneuze antiaritmica (klasse I en klasse III) voor
ritmecontrole in de eerste 4 uur na toediening van vernakalant; daarom mogen deze middelen binnen
deze periode niet worden gebruikt (zie “Contra-indicaties”).
Hervatting of instelling van orale antiaritmica als onderhoudsbehandeling kan worden overwogen
vanaf 2 uur na de toediening van vernakalant.
Natriuminhoud
Dit geneesmiddel bevat 32 mg natrium per flacon van 200 mg, gelijk aan 1,6 % van de door de WHO
aanbevolen maximale dagelijkse inname van 2 g natrium voor een volwassene.
Dit geneesmiddel bevat 80 mg natrium per flacon van 500 mg, gelijk aan 4 % van de door de WHO
aanbevolen maximale dagelijkse inname van 2 g natrium voor een volwassene.
35
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er is geen interactieonderzoek verricht.
Vernakalant mag niet worden toegediend bij patiënten die intraveneuze antiaritmica (klasse I en
klasse III) hebben gekregen binnen 4 uur vóór vernakalant (zie “Contra-indicaties”).
In het klinische ontwikkelingsprogramma werd onderhoudsbehandeling met orale antiaritmica voor
minimaal 2 uur na toediening van vernakalant gestopt. Hervatting of instelling van
onderhoudsbehandeling met orale antiaritmica kan na deze periode worden overwogen (zie “Contra-
indicaties” en “Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik”).
Hoewel vernakalant een substraat van CYP2D6 is, is in farmacokinetische populatieanalyses
aangetoond dat er geen belangrijk verschil in acute blootstelling aan vernakalant (C
max
en AUC
0-90 min
)
werd waargenomen als zwakke of krachtige CYP2D6-remmers werden toegediend binnen 1 dag voor
infusie met vernakalant versus patiënten die niet gelijktijdig met CYP2D6-remmers werden
behandeld. Daarnaast is de acute blootstelling aan vernakalant bij een slecht CYP2D6-metabolisme
slechts minimaal verschillend van die bij een uitgebreid metabolisme. De dosis vernakalant hoeft niet
op basis van CYP2D6-metabolisme te worden aangepast of als vernakalant gelijktijdig met
2D6-remmers wordt toegediend.
Vernakalant is een matige, competitieve remmer van CYP2D6. Acute intraveneuze toediening van
vernakalant zal echter naar verwachting geen sterke invloed hebben op de farmacokinetiek van
chronisch toegediende 2D6-substraten gezien de korte halfwaardetijd van vernakalant en de daardoor
kortdurende remming van 2D6. Geïnfundeerd vernakalant zal naar verwachting geen belangrijke
geneesmiddelinteracties geven gezien de snelle verdeling en kortdurende blootstelling, lage
eiwitbinding, gebrek aan remming van andere onderzochte CYP P450-enzymen (CYP3A4, 1A2, 2C9,
2C19 of 2E1) en gebrek aan remming van P-glycoproteïnen in een digoxin transport assay.
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Lees vóór toediening alle stappen.
Toediening vindt bij voorkeur plaats met een infusiepomp. Echter, een injectiepomp kan gebruikt
worden als het berekende volume accuraat binnen de aangegeven infusietijd kan worden toegediend.
Bereiding van BRINAVESS voor infusie
Stap 1:
Controleer BRINAVESS-flacons vóór toediening visueel op deeltjes en verkleuring. Gebruik geen
flacons met deeltjes of verkleuring. N.B.: BRINAVESS-concentraat voor oplossing voor infusie
varieert in kleur van kleurloos tot vaalgeel. Kleurvariaties binnen dit bereik hebben geen invloed op de
potentie.
Stap 2: Verdunning van concentraat
Voor een goede toediening moet aan het begin van de procedure voldoende BRINAVESS 20 mg/ml
worden bereid om de eerste en tweede infusie toe te dienen, mocht dit nodig zijn.
Bereid een oplossing met een concentratie van 4 mg/ml aan de hand van de onderstaande
verdunningsrichtlijnen:
Patiënten ≤ 100 kg: voeg 25 ml BRINAVESS 20 mg/ml toe aan 100 ml verdunningsmiddel.
Patiënten > 100 kg: voeg 30 ml BRINAVESS 20 mg/ml toe aan 120 ml verdunningsmiddel.
Aanbevolen verdunningsmiddelen zijn natriumchloride 9 mg/ml (0,9 %) oplossing voor injectie,
Ringer-lactaatoplossinglactaat voor injectie, of 5 % glucose oplossing voor injectie.
36
Stap 3: Controleer oplossing
De verdunde steriele oplossing moet helder, kleurloos tot vaalgeel zijn. Controleer vóór toediening de
oplossing nogmaals visueel op deeltjes en verkleuring.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
37
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
BRINAVESS 20 mg/ml concentraat voor oplossing voor infusie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
BRINAVESS bevat per milliliter concentraat 20 mg vernakalanthydrochloride, equivalent aan
18,1 mg vernakalant.
Elke 10-ml-flacon bevat 200 mg vernakalanthydrochloride, equivalent aan 181 mg vernakalant.
Elke 25-ml-flacon bevat 500 mg vernakalanthydrochloride, equivalent aan 452,5 mg vernakalant.
Na verdunning is de concentratie van de oplossing 4 mg/ml vernakalanthydrochloride.
Hulpstof met bekend effect
Elke flacon 200 mg bevat ongeveer 1,4 mmol (32 mg) natrium.
Elke flacon 500 mg bevat ongeveer 3,5 mmol (80 mg) natrium.
Elke ml verdunde oplossing bevat ongeveer 3,5 mg natrium (natriumchlorideoplossing 9 mg/ml
(0.9 %) voor injectie), 0,64 mg natrium (5 % glucose-oplossing voor injectie) of 3,2 mg natrium
(Ringer-lactaatoplossing voor injectie).
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Concentraat voor oplossing voor infusie (steriel concentraat).
Heldere en kleurloze tot vaalgele oplossing met een pH van ongeveer 5,5.
De osmolaliteit van het geneesmiddel ligt tussen het volgende bereik: 270-320 mOsmol/kg.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
BRIVANESS is geïndiceerd bij volwassenen voor snelle conversie van recent ontstaan
atriumfibrilleren naar sinusritme.
-
Voor niet-chirurgiepatiënten: duur atriumfibrilleren 7 dagen;
-
Voor patiënten na hartchirurgie: duur atriumfibrilleren 3 dagen.
4.2 Dosering en wijze van toediening
Vernakalant moet worden toegediend in een gecontroleerde klinische setting die geschikt is voor
cardioversie. Uitsluitend een goed gekwalificeerde zorgverlener mag het toedienen.
Dosering
De dosering van Vernakalant hangt af van het lichaamsgewicht van de patiënt, met een maximale
berekende dosis op basis van 113 kg. De aanbevolen eerste infusie is 3 mg/kg, te infunderen
gedurende een periode van 10 minuten met een maximale eerste dosis van 339 mg (84,7 ml van
oplossing 4 mg/ml). Als conversie naar sinusritme niet binnen 15 minuten na de eerste infusie
optreedt, kan een tweede infusie van 2 mg/kg gedurende 10 minuten worden toegediend (maximale
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde
hulpstoffen.
·
Patiënten met ernstige aortastenose, patiënten met een systolische bloeddruk < 100 mmHg, en
patiënten met NYHA klasse III en klasse IV hartfalen.
Patiënten met een verlengde QT bij baseline (ongecorrigeerd > 440 ms) of ernstige bradycardie,
sinusknoopdisfunctie of tweede- en derdegraads hartblok als de patiënt geen pacemaker heeft.
·
Gebruik van intraveneuze antiaritmica voor ritmecontrole (klasse I en klasse III) binnen 4 uur
voor, en ook gedurende de eerste 4 uur na toediening van vernakalant.
·
Acuut coronair syndroom (waaronder myocardinfarct) in de afgelopen 30 dagen.
4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Patiëntbewaking
Tijdens en direct na infusie met vernakalant zijn gevallen van ernstige hypotensie gemeld. Patiënten
moeten tijdens en gedurende ten minste 15 minuten na toediening van de infusie zorgvuldig worden
geobserveerd met beoordeling van vitale functies en continue hartritmecontrole.
Als één van de volgende tekenen of symptomen optreedt, moet de toediening van vernakalant worden
stopgezet en moeten deze patiënten passende medische behandeling krijgen:
·
Een plotselinge verlaging van de bloeddruk of hartfrequentie, met of zonder symptomatische
hypotensie of bradycardie
·
Hypotensie
·
Bradycardie
·
ECG-veranderingen (zoals klinisch relevante sinuspauze, compleet hartblok, nieuw
bundeltakblok, significante verlenging van het QRS- of QT-interval, veranderingen passend bij
ischemie of infarct en ventrikelaritmie).
Als deze voorvallen optreden tijdens de eerste infusie van vernakalant mogen patiënten geen tweede
dosis krijgen.
De patiënt moet extra worden gecontroleerd tot 2 uur na de start van de infusie en totdat klinische en
ECG-parameters gestabiliseerd zijn.
Voorzorgen voor infusie
Voordat een poging tot farmacologische cardioversie wordt gedaan, moeten patiënten voldoende
worden gehydrateerd en hemodynamisch optimaal zijn; waar nodig, moeten patiënten anticoagulantia
krijgen volgens de behandelingsrichtlijnen. Bij patiënten met ongecorrigeerde hypokaliëmie
(serumkalium lager dan 3,5 mmol/l) moet vóór gebruik van vernakalant de kaliumspiegel worden
gecorrigeerd.
Bij dit geneesmiddel is een pre-infusie-controlelijst bijgesloten. Voorafgaand aan de toediening wordt
aan de voorschrijver gevraagd aan de hand van de meegeleverde controlelijst te bepalen of de patiënt
voor toediening in aanmerking komt. Deze controlelijst moet op de infusiecontainer worden bevestigd
en worden gelezen door de zorgverlener die BRINAVESS zal toedienen.
Hypotensie
Bij een gering aantal patiënten kan hypotensie optreden (vernakalant 5,7 %, placebo 5,5 % in de eerste
2 uur na toediening). Hypotensie treedt meestal in een vroeg stadium op, hetzij tijdens de infusie of
kort na afloop daarvan, en kan meestal met standaard ondersteunende maatregelen worden
gecorrigeerd. Er zijn soms gevallen van ernstige hypotensie waargenomen. Van patiënten met
hartfalen is vastgesteld dat dit een populatie is met een hoog risico op hypotensie (zie rubriek 4.8).
De patiënt moet tijdens en gedurende ten minste 15 minuten na toediening van de infusie worden
gecontroleerd op tekenen of symptomen van een plotselinge verlaging van de bloeddruk of
hartfrequentie.
Hartfalen
Zenuwstelselaandoeningen Zeer vaak: dysgeusie
Vaak: paresthesie; duizeligheid
Soms: hypo-esthesie; branderig gevoel; parosmie; syncope;
slaperigheid
Oogaandoeningen
Soms: traanproductie verhoogd; oogirritatie; afgenomen
gezichtsvermogen
Hartaandoeningen
Vaak: bradycardie b; atriumflutter b
Soms: sinusarrest; ventrikeltachycardie; palpitaties;
linkerbundeltakblok; ventriculaire extrasystolen; eerstegraads AV-
blok; volledig AV-blok; rechterbundeltakblok; sinusbradycardie;
ECG QRS-complex verlengd; cardiogene shock; verhoogde
diastolische bloeddruk
Zelden: atriumflutter met 1:1 atrioventriculaire geleiding b, c
Vaak: hypotensie
Soms: roodheid van het gezicht; opvliegers; bleek zien
Ademhalingsstelsel-,
Zeer vaak: niezen
borstkas- en
mediastinumaandoeningen
Vaak: hoesten; last van de neus
Soms: dyspneu; keelirritatie; orofaryngeale pijn; neusverstopping;
gevoel te stikken; verstikkingsgevoel; rinorroe
Maag-
Vaak: misselijkheid; paresthesie van de mond; braken
darmstelselaandoeningen
Soms: droge mond; diarree; oraal hypo-esthesie; defecatiedrang
Huid- en
Vaak: pruritus; hyperhidrose
onderhuidaandoeningen
Soms: pruritus gegeneraliseerd; koud zweet
Skeletspierstelsel- en
Soms: pijn in extremiteiten
bindweefselaandoeningen
Algemene aandoeningen en Vaak: pijn op infuusplaats; het heet hebben; paresthesie van
toedieningsplaatsstoornissen infuusplaats
Soms: vermoeidheid; irritatie op de infusieplek; overgevoeligheid op
de infusieplek; pruritus van infuusplaats; malaise
a De bijwerkingen in de tabel traden binnen 24 uur na toediening van vernakalant op (zie rubrieken 4.2
en 5.2) met een incidentie > 0,1 % bij vernakalant-patiënten en hoger dan placebo.
b Zie subsecties atriumflutter en bradycardie hieronder
c waargenomen tijdens post-marketing ervaring
Omschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Klinisch significante bijwerkingen die werden gezien in klinisch onderzoek waren hypotensie en
ventrikelaritmie (zie rubriek 4.4).
Bradycardie
Bradycardie werd met name waargenomen ten tijde van conversie naar sinusritme. Met een significant
hogere frequentie van conversie bij patiënten die met vernakalant werden behandeld, was de incidentie
van bradycardie binnen de eerste twee uur bij met vernakalant behandelde patiënten hoger dan bij met
placebo behandelde patiënten (1,6 % resp. 0 %). Van de patiënten die geen conversie naar sinusritme
hadden, was de incidentie van bradycardie in de eerste twee uur na behandeling vergelijkbaar tussen
placebo en met vernakalant behandelde groepen (4,0 % en 3,8 %, respectievelijk). Over het algemeen
reageerde de bradycardie goed op stopzetting van de behandeling en/of toediening van atropine.
Atriumflutter
Patiënten met atriumfibrilleren die vernakalant krijgen hebben een hogere incidentie van conversie
naar atriumflutter in de eerste twee uur na toediening (1,2 % versus 0 % bij placebo). Bij voortzetting
van de infusie als hierboven aanbevolen vindt bij de meeste van deze patiënten conversie naar
sinusritme plaats. Bij de resterende patiënten kan elektrische cardioversie worden aanbevolen. In tot
nu toe klinisch onderzoek kreeg geen van de patiënten die atriumflutter met vernakalant kregen, 1:1
atrioventriculaire geleiding. Echter, uit postmarketingervaring zijn zeldzame gevallen van
atriumflutter met 1:1 atrioventriculaire geleiding gebleken.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1 Farmocodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: cardiale therapie, overige antiaritmische middelen klasse I en III;
ATC-code: C01BG11.
Werkingsmechanisme
Vernakalant is een antiaritmicum dat preferentieel in de atria werkt om daar de atriale refractaire
periode te verlengen en frequentieafhankelijk de impulsgeleiding te vertragen. Men veronderstelt dat
deze antifibrillatoire werking op de refractaire periode en geleiding de re-entry onderdrukt en in de
atria tijdens atriumfibrilleren wordt versterkt. De relatieve selectiviteit van vernakalant op de atriale
versus de ventriculaire refractaire periode is waarschijnlijk het gevolg van een blokkering van ion-
kanaal gereguleerde elektrische stromen die wel in de atria maar niet in de ventrikels tot uitdrukking
komen en van de unieke elektrofysiologische omstandigheden in de fibrillerende atria. Echter
blokkering van ventriculaire repolariserende K-kanalen, waaronder hERG- en voltageafhankelijke
Na-kanalen die in de ventrikels voorkomen, is gedocumenteerd.
Farmacodynamische effecten
In preklinisch onderzoek blokkeert vernakalant elektrische stromen in alle fases van de atriale
actiepotentiaal, waaronder K-stromen die specifiek in de atria voorkomen (bijvoorbeeld de ultra-rapid
delayed rectifier en de acetylcholineafhankelijke K-stromen). Tijdens atriumfibrilleren concentreert de
frequentie- en voltageafhankelijke blokkering van Na-kanalen de werking van het geneesmiddel
verder op een snelle activatie en een gedeeltelijke depolarisatie van atriumweefsel in plaats van naar
de normaal gepolariseerde ventrikel die met een lagere frequentie klopt. Daarnaast beperkt het
vermogen van vernakalant om de late component van de natriumstroom te blokkeren de effecten op
ventriculaire repolarisatie geïnduceerd door blokkering van kaliumstromen in het ventrikel. De
gerichte effecten op atriumweefsel samen met blokkering van late natriumstromen maken aannemelijk
dat vernakalant een gering proaritmisch potentieel heeft. In zijn algemeenheid resulteert de combinatie
van effecten van vernakalant op de kalium- en natriumstromen in het hart in aanzienlijke
antiaritmische effecten die zich voornamelijk in de atria concentreren.
Tijdens elektrofysiologisch onderzoek bij patiënten gaf vernakalant een significante en
dosisafhankelijke verlenging van de effectieve refractaire periode in de atria, zonder significante
toename van de ventriculaire effectieve refractaire periode. In de fase 3-populatie hadden de met
vernakalant behandelde patiënten een verhoging van de hartslaggecorrigeerde QT (aan de hand van
Fridericia's correctie, QTcF) versus placebo (22,1 ms en 18,8 ms placebogecorrigeerde pieken na de
eerste resp. tweede infusie). Negentig minuten na infusie was het verschil verminderd naar 8,1 ms.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
Opzet van klinisch onderzoek: Het klinische effect van vernakalant bij de behandeling van patiënten
met atriumfibrilleren is beoordeeld in drie gerandomiseerde, dubbelblinde, placebogecontroleerde
onderzoeken (ACT I, ACT II en ACT III) en in een onderzoek met intraveneus amiodaron als actieve
Tabel 2: Conversie van atriumfibrilleren naar sinusritme in ACT I en ACT III
Duur van
ACT I
ACT III
atriumfibrilleren BRINAVESS Placebo P-waarde BRINAVESS Placebo P-waarde
> 3 uur tot
74/145
3/75
44/86
3/84
< 0,0001
< 0,0001
7 dagen
(51,0 %)
(4,0 %)
(51,2 %)
(3,6 %)
Cochran-Mantel-Haenszel-test
Vernakalant bleek de verschijnselen van atriumfibrilleren te verlichten, passend bij conversie naar
sinusritme.
Er werden geen belangrijke verschillen in veiligheid of werkzaamheid waargenomen op basis van
leeftijd, geslacht, gebruik van middelen voor ritmecontrole, gebruik van antiaritmica, gebruik van
warfarine, voorgeschiedenis van ischemische hartziekten, nierfunctiestoornis of tot uiting komen van
het cytochroom-P450 2D6-enzym.
Behandeling met BRINAVES vernakalant S had geen invloed op de respons op elektrische
cardioversie (waaronder het mediane aantal schokken of joules dat nodig was voor succesvolle
cardioversie) in gevallen dat de poging werd gedaan binnen 2 tot 24 uur na toediening van het
onderzoeksgeneesmiddel.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1 Lijst van hulpstoffen
Citroenzuur (E330)
Natriumchloride
Water voor injecties
Natriumhydroxide (E524) (voor pH-bijstelling)
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Correvio
15 rue du Bicentenaire
92800 Puteaux
Frankrijk
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/10/645/001
EU/1/10/645/002
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 01 september 2010
Datum van laatste verlenging: 06 september 2015
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu
BIJLAGE II
A.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING
EN GEBRUIK
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Geodis Logistics Netherlands B.V.
Columbusweg 16
5928 LC Venlo
Nederland
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN
DEHANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
·
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
D. VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
·
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in module
1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-
aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
· op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
· steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot een minimum) is bereikt.
Mocht het tijdstip van indiening van een periodiek veiligheidsverslag en indiening van de RMP-
aanpassing samenvallen, dan kunnen beide gelijktijdig worden ingediend.
·
Extra risicobeperkende maatregelen
De vergunninghouder dient aan elke verpakking een controlelijst toe te voegen, waarvan de tekst is
opgenomen in bijlage IIIA. Het bedrijf dient de controlelijst zo spoedig mogelijk aan de verpakking
toe te voegen, in ieder geval niet later dan 15 november 2012. De controlelijst dient te worden
voorzien van een hechtmiddel zodat deze op de infusiecontainer kan worden bevestigd.
De vergunninghouder moet ervoor zorgen dat beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg die van plan
zijn BRINAVESS voor te schrijven, voorzien zijn van:
BRINAVESS moet via intraveneus infuus worden toegediend in een gecontroleerde klinische
setting die geschikt is voor cardioversie. Uitsluitend een goed gekwalificeerde zorgverlener mag
BRINAVESS toedienen en moet tijdens en gedurende ten minste 15 minuten na toediening van
de infusie de patiënt frequent controleren op tekenen en symptomen van een plotselinge
verlaging van de bloeddruk of hartfrequentie (zie rubriek 4.4).
2.
Geschikte maatregelen om de risico's te beheersen en minimaliseren, waaronder de noodzaak
om gedurende en na toediening van BRINAVESS de patiënt nauwlettend te volgen.
3.
Criteria voor selectie van patiënten, waaronder contra-indicaties, bijzondere waarschuwingen en
voorzorgen bij gebruik en informatie over patiëntenpopulaties waarvan beperkte informatie uit
klinisch onderzoek beschikbaar is.
-
Wijs beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg op de contra-indicaties van BRINAVESS:
·
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde
hulpstoffen.
·
Patiënten met een verlengde QT bij baseline (ongecorrigeerd > 440 ms) of ernstige
bradycardie, sinusknoopdisfunctie of tweede- en derdegraads hartblok als de patiënt geen
pacemaker heeft.
·
Gebruik van intraveneuze antiaritmica voor ritmecontrole (klasse I en klasse III) binnen
4 uur voor, en ook gedurende de eerste 4 uur na toediening van BRINAVESS.
·
Acuut coronair syndroom (waaronder myocardinfarct) in de afgelopen 30 dagen.
·
Patiënten met ernstige aortastenose, patiënten met systolische bloeddruk < 100 mmHg en
patiënten met NYHA klasse III en klasse IV hartfalen.
-
Wijs beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg op de bijzondere waarschuwingen en
voorzorgsmaatregelen in verband met BRINAVESS bij patiënten met klinisch relevante
klepstenose, hypertrofische obstructieve cardiomyopathie, restrictieve cardiomyopathie of
constrictieve pericarditis, eerder gedocumenteerde LVEF 35 %, gevorderde
leverfunctiestoornis.
-
Wijs beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg op de noodzaak om BRINAVESS voorzichtig
toe te passen bij hemodynamisch stabiele patiënten met hartfalen NYHA-klasse I-II en de
noodzaak om patiënten met hartkleplijden nauwlettend te volgen.
-
Wijs beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg op bijwerkingen, die na toediening van
BRINAVESS kunnen optreden, waaronder hypotensie, bradycardie, atriumflutter of
ventriculaire aritmieën.
-
Wijs beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg op het gebruik van antiaritmica voorafgaand
aan of volgend op het gebruik van BRINAVESS.
·
BRINAVESS wordt, vanwege een gebrek aan gegevens, niet aanbevolen bij patiënten die
4-24 uur voor vernakalant intraveneuze antiaritmica (klasse I en III) kregen.
·
BRINAVESS moet bij patiënten op orale antiaritmica (klasse I en III) voorzichtig worden
gebruikt, vanwege beperkte ervaring. Het risico op atriumflutter kan toenemen bij
patiënten die antiaritmica klasse I krijgen.
·
Hervatting of instelling van orale antiaritmica als onderhoudsbehandeling kan worden
overwogen vanaf 2 uur na de toediening van vernakalant.
·
Intraveneuze antiaritmica mogen niet worden gebruikt in de eerste 4 uur na toediening
van BRINAVESS.
Instructies voor de berekening van de dosering, bereiding van de oplossing voor infusie en wijze
van toediening.
5.
BRINAVESS kan beschikbaar zijn in verschillende flacongroottes, een 10-ml- en een 25-ml-
injectieflacon. Het aantal flacons BRINAVESS-concentraat dat nodig is om de juiste
hoeveelheid oplossing voor de behandeling van een individuele patiënt te maken, hangt af van
het gewicht van de patiënt en de flacongrootte.
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
A. ETIKETTERING
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
BRINAVESS 20 mg/ml
concentraat voor oplossing voor infusie
vernakalanthydrochloride
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke injectieflacon bevat 200 mg vernakalanthydrochloride overeenkomend met 181 mg vernakalant.
Elke injectieflacon bevat 500 mg vernakalanthydrochloride overeenkomend met 452,5 mg
vernakalant.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat citroenzuur, natriumchloride, water voor injectie en natriumhydroxide (E524).
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Concentraat voor oplossing voor infusie
1 injectieflacon
200 mg/10 ml
1 injectieflacon
500 mg/25 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Voor intraveneus gebruik na verdunning.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Verdunde oplossing: binnen 12 uur gebruiken en bij of beneden 25 °C bewaren.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Correvio
15 rue du Bicentenaire
92800 Puteaux
Frankrijk
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
10 ml:
EU/1/10/645/001
25 ml:
EU/1/10/645/002
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Rechtvaardiging voor uitzondering van braille is aanvaardbaar
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN TOEDIENINGSWEG(EN)
BRINAVESS 20 mg/ml steriel concentraat
vernakalanthydrochloride
IV
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Verdunnen voor gebruik.
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
10 ml:
200 mg/10 ml
25 ml:
500 mg/25 ml
6.
OVERIGE
Belangrijke instructies bij het gebruik van BRINAVESS
Voorafgaand aan de toediening wordt aan de voorschrijver gevraagd aan de hand van de
meegeleverde controlelijst te bepalen of de patiënt voor toediening in aanmerking komt. De
controlelijst moet op de infusiecontainer worden bevestigd en worden gelezen door de
zorgverlener die BRINAVESS zal toedienen
BRINAVESS moet worden toegediend in een gecontroleerde klinische setting die geschikt is voor
cardioversie door een goed gekwalificeerde zorgverlener. De patiënten moeten tijdens de infusie en
gedurende ten minste 15 minuten na toediening van de infusie frequent worden gecontroleerd op
klachten en symptomen van een plotselinge verlaging van de bloeddruk of hartfrequentie.
Lees vóór toediening van BRINAVESS zorgvuldig de samenvatting van de productkenmerken
en de informatiekaart voor zorgverleners
BRINAVESS mag NIET worden toegediend aan patiënten voor wie een van de onderstaande
vragen met JA wordt beantwoord:
Heeft de patiënt hartfalen klasse NYHA III of NYHA IV?
JA
NEE
Heeft de patiënt in de afgelopen 30 dagen een acuut coronair syndroom (myocardinfarct inbegrepen)
gehad?
JA
NEE
Heeft de patiënt ernstige aortastenose?
JA
NEE
Heeft de patiënt een systolische bloeddruk < 100 mmHg?
JA
NEE
Heeft de patiënt een verlengd QT-interval bij baseline (ongecorrigeerd > 440 ms)?
JA
NEE
Heeft de patiënt ernstige bradycardie, sinusknoopdisfunctie of tweede- of derdegraads hartblok en
geen pacemaker?
JA
NEE
Heeft de patiënt een intraveneus antiaritmicum voor ritmecontrole (klasse I en/of klasse III) binnen
4 uur voor de toediening van BRINAVESS gekregen?
JA
NEE
Is de patiënt overgevoelig voor het werkzame bestanddeel of voor een van de hulpstoffen?
JA
NEE
Geef na infusie van BRINAVESS gedurende minstens 4 uur lang GEEN andere intraveneuze
antiaritmica (klasse I en/of klasse III).
Volg bij toediening van BRINAVESS deze instructies:
·
De patiënt moet vóór toediening van BRINAVESS voldoende gehydrateerd en hemodynamisch
optimaal zijn; indien nodig moeten patiënten anticoagulantia krijgen
·
Observeer de patiënt frequent en zorgvuldig tijdens de infusie en gedurende ten minste
15 minuten na toediening van de infusie op:
o
Klachten of symptomen van een plotselinge verlaging van de bloeddruk of hartfrequentie,
met of zonder symptomatische hypotensie of bradycardie
o
Bradycardie
o
Hypotensie
o
Onverwachte ECG-veranderingen (zie samenvatting van de productkenmerken)
Als deze verschijnselen optreden, stop dan onmiddellijk met BRINAVESS en geef passende
medische behandeling. Herstart de infusie van BRINAVESS niet.
·
Blijf de patiënt tot 2 uur na de start van de infusie controleren en totdat klinische en ECG-
parameters gestabiliseerd zijn.
B. BIJSLUITER
BRINAVESS 20 mg/ml concentraat voor oplossing voor infusie
vernakalanthydrochloride
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is BRINAVESS en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is BRINAVESS en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
BRINAVESS bevat het werkzame bestanddeel vernakalanthydrochloride. BRINAVESS werkt door
een onregelmatige of snelle hartslag te veranderen in een normale hartslag.
Dit geneesmiddel wordt bij volwassenen gebruikt die sinds kort, 7 dagen of minder voor patiënten die
geen operatie hebben ondergaan en 3 dagen of minder voor patiënten die wel een hartoperatie hebben
ondergaan een snelle, onregelmatige hartslag hebben (wat atriumfibrilleren wordt genoemd).
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
·
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
·
U heeft pijn op de borst (angina) gekregen of deze is erger geworden. Dit is door uw arts
vastgesteld als een acuut hartprobleem in de afgelopen 30 dagen of u heeft een hartaanval in de
afgelopen 30 dagen gehad.
·
U heeft een zeer nauwe hartklep, een systolische bloeddruk lager dan 100 mmHg of u heeft een
gevorderde vorm van hartfalen met symptomen bij minimale inspanning of in rust.
·
U heeft een abnormaal langzame hartslag of het hart slaat soms een slag over en u heeft geen
pacemaker of u heeft een geleidingsstoornis die QT-verlenging wordt genoemd; uw arts kan dit
op een ECG (hartfilmpje) vaststellen.
·
U neemt 4 uur voor BRINAVESS wordt gebruikt bepaalde andere intraveneuze middelen
(antiaritmica klasse I en III) om een abnormaal hartritme te normaliseren.
U mag BRINAVESS niet gebruiken als één van de bovenstaande punten op u van toepassing is. Als u
het niet zeker weet, overleg dan met uw arts voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts voordat u dit middel gebruikt als u een van de volgende problemen
heeft:
- hartfalen
vernauwing van de hartkleppen
- een aandoening van de hartkleppen
- leverproblemen
- u gebruikt andere geneesmiddelen om uw hartritme onder controle te krijgen.
Als u een zeer lage bloeddruk of hartslag heeft of er zijn bepaalde veranderingen te zien op uw
hartfilmpje terwijl u dit geneesmiddel krijgt, zal uw arts de behandeling stopzetten.
Uw arts zal 4 uur nadat u BRINAVESS heeft gebruikt bepalen of u nog andere geneesmiddelen nodig
heeft die uw hartritme vertragen.
Bij sommige andere vormen van hartritmestoornissen werkt BRINAVESS mogelijk niet, maar uw arts
is hiervan op de hoogte. Als u een pacemaker heeft, vertel dat dan uw arts.
Als een van de bovenstaande punten op u van toepassing is (of als u dit niet zeker weet), overleg dan
met uw arts. Gedetailleerde informatie over waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen in verband met
bijwerkingen die zich kunnen voordoen, worden voorgesteld in rubriek 4.
Bloedonderzoek
Voordat uw arts u dit geneesmiddel geeft zal hij/zij bepalen of uw bloed moet worden onderzocht om
te zien hoe goed dit stolt en om te zien hoeveel kalium u in het bloed heeft.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Geef dit geneesmiddel niet aan kinderen en jongvolwassenen jonger dan 18 jaar, want er is geen
ervaring met het gebruik in deze leeftijdsgroep.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast BRINAVESS nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat
de mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts.
Gebruik BRINAVESS niet als u bepaalde andere intraveneuze geneesmiddelen (antiaritmica van
klasse I en III) gebruikt om een afwijkend hartritme te normaliseren binnen 4 uur voor het gebruik van
BRINAVESS.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Het is beter om het gebruik van BRINAVESS tijdens de zwangerschap te vermijden.
Het is niet bekend of BRINAVESS in de moedermelk terechtkomt.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Houd er rekening mee dat sommige mensen duizelig kunnen worden nadat ze BRINAVESS hebben
gekregen, meestal binnen de eerste 2 uur (zie rubriek `Mogelijke bijwerkingen'). Als u duizelig wordt
nadat u BRINAVESS heeft gekregen, moet u geen auto of ander voertuig besturen en geen machines
of gereedschap gebruiken.
BRINAVESS bevat natrium
Dit geneesmiddel bevat 32 mg natrium (hoofdbestanddeel van keuken/tafelzout) per flacon van
200 mg. Dit komt overeen met 1,6% van de voor volwassenen aanbevolen maximale dagelijkse
inname van natrium via de voeding.
Dit geneesmiddel bevat 80 mg natrium (hoofdbestanddeel van keuken/tafelzout) per flacon van
500 mg. Dit komt overeen met 4% van de voor volwassenen aanbevolen maximale dagelijkse inname
van natrium via de voeding.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken.
Uw arts kan besluiten de infusie te stoppen als hij/zij een van de volgende abnormale veranderingen
ziet in:
·
uw hartslag (zoals een erg snelle (soms) of erg langzame hartslag (vaak), een slag overslaan
(soms), of een korte pauze in de normale activiteit van uw hart (soms))
·
uw bloeddruk (zoals een erg lage bloeddruk die een ernstige hartaandoening kan veroorzaken)
(soms)
·
de elektrische activiteit van uw hart (soms).
Andere bijwerkingen:
Zeer vaak (komen voor bij meer dan 1 op de 10 mensen)
·
veranderde smaak
·
niezen.
Vaak (komen voor bij maximaal 1 op de 10 mensen)
·
erg snelle hartslag
·
pijn of gevoelloosheid op de infusieplaats; gevoelloosheid; verminderde gevoeligheid van de
huid of tintelingen
·
misselijkheid en braken
·
zich warm voelen
·
lage bloeddruk; langzame hartslag; duizeligheid
·
hoesten; pijnlijke neus
·
overmatig zweten; jeuk
·
gevoelloosheid of tintelingen in het mondslijmvlies.
Soms (komen voor bij maximaal 1 op de 100 mensen)
·
bepaalde soorten hartslagproblemen (bijvoorbeeld uw hart voelen kloppen (hartkloppingen) of
een extra hartslag)
·
minder gevoel in de huid bij aanraken
geïrriteerde, waterige ogen of veranderingen bij het zien
·
verandering in de reuk
·
pijn in uw vingers of tenen, branderig gevoel
·
koud zweet, opvliegers
·
drang tot ontlasting, diarree
·
kortademigheid of benauwdheid op de borst
·
gevoel van verstikking
·
pijn in de mond of keel
·
irritatie, jeuk op de infusieplaats
·
hoge bloeddruk
·
licht gevoel in het hoofd of flauwvallen, zich in het algemeen niet goed voelen, zich slaperig of
suf voelen
·
loopneus, keelpijn
·
verstopte neus
·
droge mond
·
bleke huid
·
algemene jeuk
·
vermoeidheid
·
verminderd gevoel in of gevoeligheid van de mond.
Deze bijwerkingen, die worden gezien binnen 24 uur na toediening van BRINAVESS, zouden snel
over moeten gaan. Als dat echter niet het geval is, moet u uw arts raadplegen.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts. Dit geldt ook voor mogelijke
bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks melden via het
nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.* Door bijwerkingen te melden, kunt u ons
helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de doos en het
etiket op de
flacon na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de
uiterste houdbaarheidsdatum.
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
BRINAVESS moet worden verdund voor gebruik. Het verdunde steriele concentraat is 12 uur bij of
beneden 25 °C chemisch en fysisch stabiel.
Uit microbiologisch oogpunt moet dit product direct worden gebruikt. Indien niet direct gebruikt zijn
opslagtijden tijdens gebruik en omstandigheden voor gebruik de verantwoordelijkheid van de
gebruiker en zijn deze normaliter niet langer dan 24 uur bij 2 °C tot 8 °C, tenzij verdunning heeft
plaatsgevonden onder gecontroleerde en gevalideerde aseptische omstandigheden.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u deeltjes of verkleuring opmerkt.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu
terecht.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
·
De werkzame stof in dit middel is vernakalanthydrochloride. Dit middel bevat per ml
concentraat 20 mg vernakalanthydrochloride en komt overeen met 18,1 mg vernakalant.
Een flacon met 200 mg vernakalanthydrochloride komt overeen met 181 mg vernakalant.
Een flacon met 500 mg vernakalanthydrochloride komt overeen met 452,5 mg vernakalant.
·
De andere stoffen in dit middel zijn citroenzuur, natriumchloride, natriumhydroxide (E524) en
water voor injecties (zie rubriek 2 'BRIVANESS bevat natrium').
Hoe ziet BRINAVESS eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
BRINAVESS is een concentraat voor oplossing voor infusie (steriel concentraat) dat helder en
kleurloos tot vaalgeel is.
BRINAVESS is verkrijgbaar in een verpakking van 1 flacon met 200 mg of 500 mg
vernakalanthydrochloride.
Houder van de vergunning voor het in de
Fabrikant
handel brengen
Correvio
Geodis Logistics Netherlands B.V.
15 rue du Bicentenaire
Columbusweg 16
92800 Puteaux
5928 LC Venlo
Frankrijk
Nederland
Neem voor alle informatie met betrekking tot dit geneesmiddel contact op met de lokale
vertegenwoordiger van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen.
België/Belgique/Belgien
Lietuva
Correvio
Correvio
Tél/Tel: +32 (0)800 78 941
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
Luxembourg/Luxemburg
Correvio
Correvio
.: +44 (0) 208 588 9131
Tél/Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
Ceská republika
Magyarország
Correvio
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
Tel.: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
Danmark
Malta
Correvio
Correvio
Tlf: +44 (0) 208 588 9131
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
Deutschland
Nederland
Correvio
Correvio
Tel: +49 (0)800 180 20 91
Tel: +31 (0)800 022 93 82
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
Norge
Correvio
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
Tlf: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
Österreich
Correvio
Correvio
: +44 (0) 208 588 9131
Tel: +43 (0)800 298 022
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
España
Polska
Advanz Pharma Spain S.L.U
Correvio
Tel: +34 900 834 889
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
France
Portugal
Correvio
Correvio
Tél: +33 1 77 68 89 17
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
Hrvatska
România
Correvio
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
Ireland
Slovenija
Correvio
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
Ísland
Slovenská republika
Correvio
Correvio
Sími: +44 (0) 208 588 9131
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
Italia
Suomi/Finland
Correvio
Correvio
Tel: +39 800 909 792
Puh/Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
Sverige
Correvio
Correvio
: +44 (0) 208 588 9131
Tel: +46 (0)20 088 02 36
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
Latvija
United Kingdom (Northern Ireland)
Correvio
Correvio
Tel: +44 (0) 208 588 9131
Tel: +44 (0) 208 588 9131
medicalinformation@advanzpharma.com
medicalinformation@advanzpharma.com
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in .
Andere informatiebronnen
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu
_______________________________________________________________________________
Voor niet-chirurgiepatiënten: duur atriumfibrilleren 7 dagen;
-
Voor patiënten na hartchirurgie: duur atriumfibrilleren 3 dagen.
Dosering en wijze van toediening
Vernakalant moet worden toegediend in een gecontroleerde klinische setting die geschikt is voor
cardioversie. Uitsluitend een goed gekwalificeerde zorgverlener mag het toedienen.
Dosering
De dosering van Vernakalant hangt af van het lichaamsgewicht van de patiënt, met een maximale
berekende dosis op basis van 113 kg.
De aanbevolen eerste infusie is 3 mg/kg, te infunderen gedurende een periode van 10 minuten met een
maximale eerste dosis van 339 mg (84,7 ml van oplossing 4 mg/ml). Als conversie naar sinusritme
niet binnen 15 minuten na de eerste infusie optreedt, kan een tweede infusie van 2 mg/kg gedurende
10 minuten worden toegediend (maximale tweede infusie dosis van 226 mg (56,5 ml van oplossing
4 mg/ml)). Per periode van 24 uur mag de totale toegediende hoeveelheid niet meer dan 5 mg/kg zijn.
De eerste infusie wordt toegediend als een dosis van 3 mg/kg gedurende 10 minuten. Tijdens deze
periode moet de patiënt zorgvuldig worden gecontroleerd op tekenen of symptomen van een
plotselinge verlaging van de bloeddruk of hartslag. Als deze tekenen zich voordoen, met of zonder
symptomatische hypotensie of bradycardie, moet de infusie onmiddellijk stopgezet worden.
Als er geen conversie naar sinusritme is opgetreden, dan moeten de vitale functies en hartslag van de
patiënt nog eens gedurende 15 minuten worden geobserveerd.
Als conversie naar sinusritme niet bij de eerste infusie of tijdens de observatieperiode van 15 minuten
optreedt, dan dient een tweede infusie van 2 mg/kg gedurende 10 minuten te worden toegediend.
Als tijdens hetzij de eerste of tweede infusie conversie naar sinusritme optreedt, moet die infusie nog
wel worden afgemaakt. Als na de eerste infusie hemodynamisch stabiele atriumflutter wordt
waargenomen, kan toediening van de tweede infusie worden overwogen omdat daarmee mogelijk
conversie naar sinusritme wordt bewerkstelligd (zie 'Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij
gebruik' en 'Bijwerkingen').
Patiënten met een lichaamsgewicht > 113 kg
Voor patiënten die meer dan 113 kg wegen, is er een vaste dosis vernakalant. De eerste dosis is
339 mg (84,7 ml van oplossing 4 mg/ml). Als conversie naar sinusritme niet binnen 15 minuten na de
eerste infusie optreedt, kan een tweede infusie van 10 minuten van 226 mg (56,5 ml van oplossing
4 mg/ml) worden toegediend. Cumulatieve doses boven 565 mg zijn niet beoordeeld.
Na hartchirurgie
Geen dosisaanpassing nodig.
Nierfunctiestoornis
Geen dosisaanpassing nodig (zie 'Farmacokinetische eigenschappen').
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde
hulpstoffen.
·
Patiënten met ernstige aortastenose, patiënten met een systolische bloeddruk < 100 mmHg en
patiënten met NYHA klasse III en klasse IV hartfalen.
·
Patiënten met een verlengde QT bij baseline (ongecorrigeerd > 440 ms) of ernstige bradycardie,
sinusknoopdisfunctie of tweede- en derdegraads hartblok als de patiënt geen pacemaker heeft.
·
Gebruik van intraveneuze antiaritmica voor ritmecontrole (klasse I en klasse III) binnen 4 uur
voor, en ook gedurende de eerste 4 uur na toediening van vernakalant.
·
Acuut coronair syndroom (waaronder myocardinfarct) in de afgelopen 30 dagen.
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Patiëntbewaking
Tijdens en direct na infusie met vernakalant zijn gevallen van ernstige hypotensie gemeld. Patiënten
moeten tijdens en gedurende ten minste 15 minuten na toediening van de infusie zorgvuldig worden
geobserveerd met beoordeling van vitale functies en continue hartritmecontrole.
Als één van de volgende tekenen of symptomen optreedt, moet de toediening van vernakalant worden
stopgezet en moeten deze patiënten passende medische behandeling krijgen:
·
Een plotselinge verlaging van de bloeddruk of hartfrequentie, met of zonder symptomatische
hypotensie of bradycardie
·
Hypotensie
·
Bradycardie
·
ECG-veranderingen (zoals klinisch relevante sinuspauze, compleet hartblok, nieuw
bundeltakblok, significante verlenging van het QRS- of QT-interval, veranderingen passend bij
ischemie of infarct en ventrikelaritmie).
Als deze voorvallen optreden tijdens de eerste infusie van vernakalant mogen patiënten geen tweede
dosis krijgen.