Enspryng 120 mg
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe
veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht
alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Zie rubriek 4.8 voor het rapporteren van bijwerkingen.
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Enspryng 120 mg oplossing voor injectie in een voorgevulde spuit.
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke voorgevulde spuit bevat 120 mg satralizumab in 1 ml.
Satralizumab wordt geproduceerd in ovariumcellen van de Chinese hamster door middel van
DNA-recombinatietechniek.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor injectie (injectie)
Kleurloze tot lichtgele vloeistof. De oplossing heeft een pH van ongeveer 6,0 en een osmolaliteit van
ongeveer 310 mOsm/kg.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Enspryng is als monotherapie of in combinatie met immunosuppressieve therapie geïndiceerd voor de
behandeling van neuromyelitis optica-spectrumstoornissen (NMOSD) bij volwassen en adolescente
patiënten van 12 jaar of ouder, die seropositief zijn voor anti-aquaporine-4-IgG (AQP4-IgG) (zie
rubriek 5.1).
4.2
Dosering en wijze van toediening
Behandeling moet worden gestart onder toezicht van een arts met ervaring in de behandeling van
neuromyelitis optica (NMO) of NMOSD.
Dosering
Enspryng kan als monotherapie worden gebruikt of in combinatie met orale corticosteroïden,
azathioprine of mycofenolaatmofetil (zie rubriek 5.1). De dosering bij adolescente patiënten van
≥
12 jaar met een lichaamsgewicht van
≥
40 kg en volwassen patiënten is gelijk.
Oplaaddosis
De aanbevolen oplaaddosis is een subcutane injectie van 120 mg elke twee weken gedurende de eerste
drie toedieningen (eerste dosis in week 0, tweede dosis in week 2 en derde dosis in week 4).
Onderhoudsdosering
De aanbevolen onderhoudsdosering is een subcutane injectie van 120 mg elke vier weken.
2
Duur van de behandeling
Enspryng is bedoeld voor langdurige behandeling.
Uitgestelde of gemiste doses
Wanneer een injectie wordt gemist, door een andere reden dan verhoogde leverenzymwaarden, moet
die zo snel mogelijk worden toegediend zoals beschreven in tabel 1.
Tabel 1:
Aanbevolen dosering voor uitgestelde of gemiste doses
Aanbevolen dosering bij uitgestelde of
gemiste doses
De aanbevolen dosering moet zo spoedig
mogelijk toegediend worden zonder te wachten
tot de volgende geplande dosis.
Oplaadperiode
Wanneer de tweede oplaaddosis is uitgesteld of
gemist, moet deze dosis zo spoedig mogelijk
toegediend worden; dien de derde (laatste)
oplaaddosis 2 weken later toe.
Wanneer de derde oplaaddosis is uitgesteld of
gemist, moet deze dosis zo spoedig mogelijk
toegediend worden; dien de eerste
onderhoudsdosis 4 weken later toe.
Onderhoudsperiode
Nadat de uitgestelde of gemiste dosis is
toegediend moet het doseringsschema opnieuw
ingesteld worden op elke 4 weken.
8 weken tot minder dan 12 weken
De aanbevolen dosering moet op 0*, 2 weken en
daarna elke 4 weken toegediend worden.
De aanbevolen dosering moet op 0*, 2 en
4 weken en daarna elke 4 weken toegediend
worden.
Tijd sinds laatst toegediende dosis
Bij een gemiste oplaaddosis, of minder dan
8 weken gedurende de onderhoudsperiode
12 weken of langer
* ‘0 weken’ is het tijdstip van de eerste toediening na de gemiste dosis.
Advies voor dosisaanpassing bij leverenzymafwijkingen
Als de verhoging van alanineaminotransferase (ALAT) of aspartaataminotransferase (ASAT) > 5x de
bovengrens van normaal (ULN) is en gepaard gaat met welke verhoging dan ook van bilirubine, moet
de behandeling worden gestaakt en wordt opnieuw opstarten niet aanbevolen.
Als de ALAT- of ASAT-verhoging > 5x ULN is en niet gepaard gaat met een verhoging van
bilirubine, moet de behandeling worden onderbroken. De behandeling kan worden hervat met een
dosis van 120 mg subcutaan elke vier weken wanneer de ALAT- en ASAT-waarden hersteld zijn tot
normaal en op basis van een beoordeling van de voordelen en risico’s van de behandeling bij de
patiënt. Als de beslissing wordt genomen de behandeling te hervatten, moeten de leverparameters
nauwlettend in de gaten worden gehouden en als vervolgens welke verhoging dan ook van
ALAT/ASAT en/of bilirubine wordt waargenomen, moet de behandeling worden gestaakt en wordt
opnieuw opstarten niet aanbevolen (zie rubriek 4.4 en 4.8).
3
Tabel 2:
Aanbevolen dosering bij het hervatten van de behandeling na verhoogde
leveraminotransferase
Aanbevolen dosering bij hervatten
behandeling
Minder dan 12 weken
Behandeling moet worden hervat met de
aanbevolen dosering, toegediend elke 4 weken.
12 weken of langer
Behandeling moet worden hervat met de
aanbevolen dosering, toegediend op 0*, 2 en
4 weken en daarna elke 4 weken.
* ‘0 weken’ is het tijdstip van de eerste toediening na het hervatten van de behandeling.
Advies voor dosisaanpassing bij neutropenie
Als het neutrofielenaantal lager dan 1,0 x 10
9
/l is en bij herhaald testen wordt bevestigd, moet de
behandeling worden onderbroken tot het neutrofielenaantal > 1,0 x 10
9
/l is.
Advies voor dosisaanpassing bij verlaagd aantal trombocyten
Als het trombocytenaantal lager dan 75 x 10
9
/l is en bij herhaald testen wordt bevestigd, moet de
behandeling
worden onderbroken tot het trombocytenaantal ≥
75 x 10
9
/l is.
Speciale populaties
Pediatrische patiënten
De dosering bij adolescente patiënten van ≥
12 jaar met
een lichaamsgewicht van ≥
40 kg en
volwassen patiënten is gelijk (zie rubriek 5.1 en 5.2). De veiligheid en werkzaamheid van satralizumab
bij kinderen met een lichaamsgewicht van < 40 kg zijn nog niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens
beschikbaar.
Oudere patiënten
Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk bij patiënten
≥
65 jaar (zie rubriek 5.2).
Verminderde nierfunctie
De veiligheid en werkzaamheid van satralizumab zijn niet formeel onderzocht bij patiënten met een
verminderde nierfunctie. Er wordt geen dosisaanpassing aanbevolen voor patiënten met een licht
verminderde nierfunctie (zie rubriek 5.2).
Verminderde leverfunctie
De veiligheid en werkzaamheid van satralizumab zijn niet onderzocht bij patiënten met een
verminderde leverfunctie. Er zijn geen gegevens beschikbaar (zie rubriek 5.2).
Verhoogde leverenzymwaarden zijn waargenomen tijdens de behandeling met satralizumab (zie
rubriek 4.4 en 4.8). Voor dosisaanpassing zie hierboven de paragraaf
Advies voor dosisaanpassing bij
leverenzymafwijkingen.
Wijze van toediening
Satralizumab wordt toegediend als subcutane injectie met een enkelvoudige dosis van 120 mg in een
voorgevulde spuit. De totale inhoud (1 ml) van de voorgevulde spuit moet worden toegediend.
Tijd sinds laatst toegediende dosis
4
De aanbevolen injectieplaatsen zijn de buik en het dijbeen. Injectieplaatsen moeten afgewisseld
worden en injecties mogen nooit gegeven worden in moedervlekken, littekens of gebieden waar de
huid gevoelig, gekneusd, rood, hard of beschadigd is.
Uitgebreide instructies voor de toediening van satralizumab staan vermeld aan het eind van de
bijsluiter.
Toediening door de patiënt en/of verzorger
De eerste injectie moet worden toegediend onder toezicht van een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar
in de gezondheidszorg.
Na een adequate training over hoe de injectie voor te bereiden en toe te dienen, mag een volwassen
patiënt/verzorger alle andere doses thuis toedienen als de behandelend arts vaststelt dat dit kan en de
volwassen patiënt/verzorger de injectietechniek uit kan voeren.
Patiënten/zorgverleners moeten onmiddellijk medische hulp zoeken als de patiënt symptomen van
ernstige allergische reacties ontwikkelt en moeten hun arts raadplegen om te bevestigen of de
behandeling al dan niet kan worden voortgezet.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Terugvinden herkomst
Om het terugvinden van de herkomst van biologicals te verbeteren moeten de naam en het batchnummer
van het toegediende product goed geregistreerd worden.
Infecties
De toediening van satralizumab moet worden uitgesteld bij patiënten met een actieve infectie tot de
infectie onder controle is (zie rubriek 4.2).
Oplettendheid voor tijdige detectie en diagnose van een infectie wordt aanbevolen bij patiënten die
met satralizumab worden behandeld. Behandeling moet worden uitgesteld wanneer een patiënt een
ernstige of opportunistische infectie ontwikkelt en een passende behandeling moet worden gestart,
waarbij de patiënt wordt gemonitord. Patiënten moet worden verteld dat ze op tijd medische hulp
moeten inschakelen in geval van klachten of verschijnselen van infecties om zo tijdige diagnose van
infectie te bewerkstelligen. Patiënten moeten de patiëntenwaarschuwingskaart overhandigd krijgen.
Vaccinaties
Levende en levend verzwakte vaccins mogen niet gelijktijdig met satralizumab gegeven worden,
omdat de klinische veiligheid hiervan niet is vastgesteld. De tijd tussen toediening van levende en
levend verzwakte vaccins en het starten van de behandeling met satralizumab moet in
overeenstemming zijn met de huidige vaccinatierichtlijnen voor immunomodulerende middelen of
immunosuppressiva.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de effecten van vaccinatie bij patiënten die behandeld worden
met satralizumab. Het wordt voor alle patiënten aanbevolen om te voldoen aan alle immunisaties
volgens de huidige immunisatierichtlijnen alvorens te starten met de behandeling met satralizumab.
5
Leverenzymen
Lichte en matige verhogingen van levertransaminasen zijn waargenomen bij de behandeling met
satralizumab en de meeste stijgingen waren lager dan 5x ULN (zie rubriek 4.8).
De ALAT- en ASAT-waarden moeten elke vier weken worden gecontroleerd tijdens de eerste drie
maanden van de behandeling, vervolgens een jaar lang elke drie maanden en daarna wanneer dit
klinisch geïndiceerd is.
Behandeling met satralizumab moet worden gestaakt bij patiënten met een ALAT of ASAT > 5x ULN
(zie rubriek 4.2).
Neutrofielenaantal
Dalingen van neutrofielenaantallen zijn waargenomen na de behandeling met satralizumab (zie
rubriek 4.8). Het neutrofielenaantal moet 4 tot 8 weken na aanvang van de behandeling worden
gecontroleerd en daarna wanneer dit klinisch geïndiceerd is. Voor advies over dosisonderbreking, zie
rubriek 4.2.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd.
Farmacokinetische populatieanalyses tonen geen invloed aan van azathioprine, orale corticosteroïden
of mycofenolaatmofetil op de klaring van satralizumab.
Zowel
in-vitro-
als
in-vivo-onderzoeken
hebben aangetoond dat de expressie van specifieke hepatische
CYP450-enzymen (CYP1A2, CYP2C9, CYP2C19 en CYP3A4) wordt onderdrukt door cytokines
zoals IL-6.
Voorzichtigheid is daarom geboden wanneer de behandeling met satralizumab gestart of gestopt wordt
bij patiënten die behandeld worden met substraten van CYP450 3A4, 1A2, 2C9 of 2C19, met name
degenen met een nauwe therapeutische index (waaronder warfarine, carbamazepine, fenytoïne en
theofylline), en de dosis moet worden aangepast waar nodig.
Aangezien de eliminatiehalfwaardetijd van satralizumab verlengd is, kan het effect van satralizumab
nog enkele weken aanhouden na het stoppen van de behandeling.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen gegevens over het gebruik van satralizumab bij zwangere vrouwen. De resultaten van
onderzoek bij apen duiden niet op schadelijke effecten wat betreft de reproductietoxiciteit (zie
rubriek 5.3).
Uit voorzorg heeft het de voorkeur om het gebruik van Enspryng te vermijden tijdens de
zwangerschap.
Borstvoeding
Het is niet bekend of satralizumab in de moedermelk wordt uitgescheiden. Het is bekend dat humaan
IgG wordt uitgescheiden in de moedermelk tijdens de eerste dagen na de bevalling en dat dit snel
daarna afneemt naar lage concentraties, met als gevolg dat een risico voor zuigelingen die
borstvoeding krijgen gedurende deze korte periode niet kan worden uitgesloten. Daarna kan
behandeling met Enspryng worden overwogen tijdens de borstvoeding als dit klinisch geïndiceerd is.
6
Vruchtbaarheid
Er zijn geen klinische gegevens beschikbaar over het effect van satralizumab op de vruchtbaarheid van
de mens. Uit dieronderzoek is geen verminderde mannelijke of vrouwelijke vruchtbaarheid gebleken
(zie rubriek 5.3).
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Enspryng heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om
machines te bedienen.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De vaakst gemelde bijwerkingen die werden gezien waren: hoofdpijn (19,2%), artralgie (13,5%),
verlaagd aantal witte bloedcellen (13,5%), hyperlipidemie (13,5%) en injectiegerelateerde reacties
(12,5%).
Overzichtstabel met bijwerkingen
In tabel 3 staat een samenvatting van de bijwerkingen die zijn gemeld in verband met het gebruik van
satralizumab als monotherapie of in combinatie met immunosuppressieve therapie (IST) in klinische
onderzoeken.
De bijwerkingen die optraden tijdens klinische onderzoeken (tabel 3) worden weergegeven per
MedDRA-systeem/orgaanklasse. De bijwerkingen worden weergegeven als het aantal voorvallen per
100 patiëntjaren en per frequentie-aantallen. De bijbehorende frequentiecategorie van elke bijwerking
is gebaseerd op frequentie-aantallen
en de volgende conventie: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥
1/100,
<
1/10), soms (≥
1/1.000, <
1/100), zelden (≥
1/10.000, < 1/1.000), zeer zelden (< 1/10.000).
Tabel 3: Bijwerkingen
Systeem/orgaanklasse
Zeer vaak
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Voedings- en stofwisselings-
stoornissen
Psychische stoornissen
Zenuwstelselaandoeningen
Hartaandoeningen
Bloedvataandoeningen
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en
mediastinumaandoeningen
Maagdarmstelselaandoeningen
Huid- en onderhuidaandoeningen
Skeletspierstelsel- en
bindweefselaandoeningen
Algemene aandoeningen en
toedieningsplaatsstoornissen
Onderzoeken
Hyperlipidemie
Insomnia
Migraine
Bradycardie
Hypertensie
Allergische rhinitis
Gastritis
Huiduitslag, pruritus
Musculoskeletale stijfheid
Perifeer oedeem
Aantal neutrofielen verlaagd
Aantal trombocyten verlaagd
Transaminasen verhoogd
Bilirubine in bloed verhoogd
Gewichtstoename
Frequentie
Vaak
Hypofibrinogenemie
Hoofdpijn
Artralgie
Injectiegerelateerde
reacties
Aantal witte bloedcellen
verlaagd
7
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Injectiegerelateerde reacties (IRR’s)
IRR’s die zijn gemeld bij patiënten die behandeld werden met satralizumab waren voornamelijk licht
tot matig van ernst en de meeste traden op binnen 24 uur na de injecties. De meest gemelde
systemische symptomen waren diarree en hoofdpijn. De meest gemelde lokale reacties op de
injectieplaats waren roodheid, erytheem, pruritus, huiduitslag en pijn.
Lichaamsgewicht
Tijdens de dubbelblinde behandelperiode werd een toename in lichaamsgewicht van
≥
15% ten
opzichte van baseline gezien bij 3,8% van de patiënten die werden behandeld met satralizumab (als
monotherapie of in combinatie met IST) vergeleken met 2,7% van de patiënten die placebo (of
placebo plus IST) kregen.
Laboratoriumafwijkingen
Neutrofielen
Tijdens de dubbelblinde behandelperiode werd een verlaagd aantal neutrofielen gezien bij 31,7% van
de patiënten die behandeld werden met satralizumab (als monotherapie of in combinatie met IST) in
vergelijking met 21,6% van de patiënten die placebo kregen (of placebo plus IST). De meerderheid
van de gevallen met een verlaagd aantal neutrofielen was van voorbijgaande aard of intermitterend.
Bij 9,6% van de patiënten die satralizumab kregen was het aantal neutrofielen minder dan 1 × 10
9
/l in
vergelijking met 5,4% die placebo kregen (of placebo plus IST).
Trombocyten
Tijdens de dubbelblinde behandelperiode traden dalingen (onder de 150 x 10
9
/l) van het aantal
trombocyten op bij 24,0% van de patiënten die werden behandeld met satralizumab (als monotherapie
of in combinatie met IST) in vergelijking met 9,5% van de patiënten die placebo of placebo plus IST
kregen. De daling van het aantal trombocyten ging niet gepaard met bloedingen.
De meerderheid van de dalingen in het aantal trombocyten was van voorbijgaande aard en kwam niet
onder de 75 × 10
9
/l.
Leverenzymen
Tijdens de dubbelblinde behandelperiode traden ALAT- of ASAT-verhogingen op bij respectievelijk
27,9% en 18,3% van de patiënten die behandeld werden met satralizumab (als monotherapie of in
combinatie met IST), in vergelijking met 12,2% en 13,5% van de patiënten die placebo of placebo
plus IST kregen. De meerderheid van de verhogingen lag onder de 3x ULN, was van voorbijgaande
aard en herstelde zonder onderbreking van satralizumab.
Een verhoging van ALAT of ASAT van > 3x ULN trad op bij respectievelijk 2,9% en 1,9% van de
patiënten die werden behandeld met satralizumab (als monotherapie of in combinatie met IST). Deze
verhogingen gingen niet gepaard met stijgingen in totaal bilirubine.
ALAT-verhogingen boven de 5x ULN werden gezien 4 weken na aanvang van de behandeling bij één
(1%) patiënt die satralizumab kreeg in combinatie met IST; deze waarden normaliseerden na staking
van satralizumab en satralizumab werd niet hervat bij deze patiënt (zie rubriek 4.2 en 4.4).
8
Lipideparameters
Tijdens de dubbelblinde behandelperiode was bij 10,6% van de patiënten die satralizumab kregen (als
monotherapie of in combinatie met IST) sprake van verhoging in totaal cholesterol van hoger dan
7,75 mmol/l in vergelijking met 1,4% van de patiënten die placebo kregen (of placebo plus IST). Bij
20,2% van de patiënten die satralizumab kregen, was sprake van verhogingen in triglyceriden boven
de 3,42 mmol/l in vergelijking met 10,8% van de patiënten die placebo kregen.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van satralizumab zijn onderzocht bij 9 kinderen van 12 jaar of ouder.
De frequentie, het type en de ernst van de bijwerkingen bij kinderen vanaf 12 jaar oud zijn naar
verwachting hetzelfde als bij volwassenen.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
In het geval van een overdosis moet de patiënt nauwlettend in de gaten worden gehouden,
symptomatisch behandeld worden en moeten de nodige ondersteunende maatregelen worden
genomen.
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: immunosuppressiva, interleukineremmers
ATC-code: L04AC19
Werkingsmechanisme
Satralizumab is een gehumaniseerd recombinant monoklonaal antilichaam (mAb) tegen
immunoglobuline G2 (IgG2) dat zich bindt aan de oplosbare en membraangebonden humane
IL-6-receptor (IL-6R) en voorkomt hierdoor verdere IL-6-signalering via deze receptoren.
IL-6-concentraties zijn verhoogd in het cerebrospinale vocht en serum van patiënten met NMO en
NMOSD tijdens perioden van ziekteactiviteit. IL-6-functies zijn betrokken bij de pathogenese van
NMO en NMOSD, waaronder B-celactivatie, B-celdifferentiatie naar plasmablasten en de productie
van pathologische auto-antilichamen, bijvoorbeeld tegen AQP4, een waterkanaaleiwit dat
voornamelijk tot expressie komt in het centraal zenuwstelsel (CZS), Th17-celactivatie en
differentiatie, regulatoire T-celremming en verandering van de permeabiliteit van de bloedhersen-
barrière.
Farmacodynamische effecten
Tijdens klinische onderzoeken met satralizumab bij NMO en NMOSD werden verlagingen van
C-reactief proteïne (CRP), fibrinogeen en complement (C3, C4 en CH50) gezien.
9
Klinische werkzaamheid en veiligheid
De werkzaamheid en veiligheid van satralizumab werden beoordeeld in twee klinische fase
III-registratieonderzoeken bij patiënten met NMOSD (gediagnosticeerd als AQP4-IgG-seropositieve
of -seronegatieve NMO [Wingerchuck 2006-criteria] of als AQP4-IgG-seropositieve NMOSD
[Wingerchuck 2007-criteria]).
Onderzoek BN40898 bevatte volwassen en adolescente patiënten met NMOSD van 12-74 jaar oud die
stabiel werden behandeld met IST, ten minste 2 relapsen ervaarden in de 2 jaar voor screening (met
ten minste 1 relaps binnen de 12 maanden voor screening) en een
expanded disability status-schaal
(EDSS)-score hadden van 0 tot 6,5. Anderzijds bevatte onderzoek BN40900 volwassen patiënten van
18-74 jaar oud zonder eerdere behandeling met IST en met ten minste 1 relaps of eerste aanval binnen
de 12 maanden voor screening en een EDSS-score van 0 tot 6,5.
Beide onderzoeken bevatten ongeveer 30% AQP4-IgG-seronegatieve patiënten met NMO.
De werkzaamheid werd in beide onderzoeken beoordeeld op basis van de tijd tot eerste relaps zoals
vastgesteld door een onafhankelijke
clinical endpoint-commissie
(CEC), waarbij relaps werd
gedefinieerd volgens vooraf gespecificeerde verslechtering in de EDSS- en
functional system-score
(FSS)-criteria beoordeeld in de 7 dagen nadat de symptomen werden gemeld door de patiënt
(vastgestelde relaps).
Onderzoek BN40898 (ook wel SA-307JG of SAkuraSky)
Onderzoek BN40898 was een gerandomiseerd, multicenter-, dubbelblind, placebogecontroleerd
klinisch onderzoek om het effect te beoordelen van satralizumab in combinatie met stabiele IST (orale
corticosteroïden tot maximaal 15 mg/dag [prednisolonequivalent], azathioprine tot maximaal
3 mg/kg/dag of mycofenolaatmofetil tot maximaal 3000 mg/dag; adolescenten kregen een combinatie
van azathioprine en orale corticosteroïden of mycofenolaatmofetil en orale corticosteroïden. De
dubbelblinde periode van het onderzoek bevatte 83 AQP4-IgG-seropositieve en -seronegatieve
patiënten (76 volwassenen en 7 adolescenten). Patiënten kregen de eerste 3 enkelvoudige subcutane
injecties met 120 mg satralizumab of placebo in de buik of het dijbeen elke 2 weken gedurende de
eerste 4 weken en daarna eenmaal per 4 weken.
De onderzoeksopzet en baselinekenmerken van de onderzoekspopulatie staan in tabel 4.
10
Tabel 4:
Onderzoeksopzet en baselinekenmerken bij AQP4-IgG-seropositieve patiënten in
onderzoek BN40898
BN40898
(AQP4-IgG-seropositief: N=55; ITT*: N=83)
Onderzoeksopzet
Adolescente en volwassen patiënten met NMO of
NMOSD behandeld met een stabiele IST
Leeftijd 12-74
jaar, ≥
2 relapsen in de afgelopen 2 jaar
voorafgaand aan de screening (met ten minste één relaps
in de 12 maanden voorafgaand aan de screening), EDSS
van 0 tot 6,5
Voorvalgedreven** (26 vastgestelde relapsen)
Mediane follow-uptijd: satralizumab 139,4 weken,
placebo 40,2 weken (in ITT: respectievelijk 115,1 en
42,5 weken)
Groep A: satralizumab 120 mg subcutaan
Groep B: placebo
Satralizumab + IST
Placebo + IST (n=28)
(n=27)
19 (70,4)
8 (29,6)
44,4 (15,7)
(13 – 73)
3 (11,1)
1 (3,7)
14 (50,0)
14 (50,0)
43,4 (12,9)
(14 – 65)
1 (3,6)
2 (7,1)
Onderzoek
Onderzoekspopulatie
Onderzoeksduur voor beoordeling
van de werkzaamheid
Behandelgroepen die 1:1 zijn
gerandomiseerd
Baselinekenmerken van AQP4-
IgG-seropositieve patiënten
Diagnose, n (%):
NMO
NMOSD
Gemiddelde leeftijd in jaren (SD)
(min.-max.)
Ouderen (≥ 65 jaar), n (%)
Adolescenten (van 12 tot 18 jaar), n
(%)
Geslacht,
n (%) mannelijk/ n (%) vrouwelijk
Immunosuppressieve therapie (IST),
n (%):
Orale corticosteroïden (OC’s)
Azathioprine (AZA)
Mycofenolaatmofetil (MMF)
AZA + OC’s***
MMF + OC’s***
0 / 27 (100)
0 / 28 (100)
14 (51,9)
11 (40,7)
1 (3,7)
0
1 (3,7)
13 (46,4)
11 (39,3)
3 (10,7)
0
1 (3,6)
*
Intention-to-treat
(ITT)
** Patiënten die reddingstherapie kregen zonder vastgestelde relaps konden worden geïncludeerd in de open-
label extensieperiode en werden uitgesloten van de primaire werkzaamheidsanalyse
*** Combinatie toegestaan voor adolescente patiënten
Onderzoek BN40900 (ook wel SA-309JG of SAkuraStar)
Onderzoek BN40900 was een gerandomiseerd, multicenter-, dubbelblind, placebogecontroleerd
klinisch onderzoek ter beoordeling van het effect van satralizumab als monotherapie in vergelijking
met placebo. Aan het onderzoek deden 95 AQP4-IgG-seropositieve en -seronegatieve volwassen
patiënten mee. Patiënten kregen de eerste 3 enkelvoudige doses satralizumab 120 mg of bijbehorende
placebo gedurende de eerste 4 weken om de 2 weken via subcutane injectie in de buik of het dijbeen
en daarna eenmaal per 4 weken.
De onderzoeksopzet en baselinekenmerken van de onderzoekspopulatie staan in tabel 5.
11
Tabel 5:
Onderzoeksopzet en baselinekenmerken bij AQP4-IgG-seropositieve patiënten in
onderzoek BN40900
BN40900
(AQP4-IgG-seropositief: N=64; ITT*: N=95)
Onderzoeksopzet
Volwassen patiënten met NMO of NMOSD
Leeftijd 18-74
jaar, ≥
1 relaps of eerste aanval in de afgelopen
12 maanden voorafgaand aan de screening, EDSS van 0 tot 6,5.
Patiënten kregen ofwel een eerdere preventieve behandeling tegen
relapsen voor NMOSD ofwel waren niet eerder behandeld.
Voorvalgedreven (44 vastgestelde relapsen of 1,5 jaar na de
randomisatiedatum van de laatste deelnemende patiënt, afhankelijk
van wat eerst plaatsvindt)
Mediane follow-uptijd: satralizumab 96,7 weken, placebo
60,1 weken (in ITT: respectievelijk 95,4 en 60,5 weken)
Monotherapie
Groep A: satralizumab 120 mg subcutaan
Groep B: placebo
Satralizumab (n=41)
Placebo (n=23)
Onderzoek
Onderzoekspopulatie
Onderzoeksduur voor
beoordeling van de
werkzaamheid
Behandelgroepen die 2:1
zijn gerandomiseerd
Baselinekenmerken van
AQP4-IgG-seropositieve
patiënten
Diagnose, n (%):
NMO
NMOSD
Gemiddelde leeftijd in
jaren (SD)
(min.-max.)
Ouderen (≥ 65 jaar), n (%)
Geslacht,
n (%) mannelijk/ n (%)
vrouwelijk
*
Intention-to-treat
(ITT)
26 (63,4)
15 (36,6)
46,0 (12,0)
(22 – 70)
1 (2,4)
10 (24,4) / 31 (75,6)
15 (65,2)
8 (34,8)
40,1 (11,5)
(20 – 56)
0
1 (4,3) / 22 (95,7)
Primaire eindpunt
Bij AQP4-IgG-seropositieve patiënten werd het relatieve risico van het krijgen van een vastgestelde
relaps verlaagd met 79% (hazardratio, HR [95%-BI]: 0,21 [0,06-0,75]) in onderzoek BN40898 en met
74% (HR [95%-BI]: 0,26 [0,11-0,63]) in onderzoek BN40900 (zie figuur 1 en 2). Wanneer gegevens
van de onderzoeken BN40898 en BN40900 werden samengevoegd, leidde behandeling met
satralizumab met of zonder IST tot een totale risicoreductie van 75% (HR [95%-BI]; 0,25 [0,12-0,50])
bij AQP4-IgG-seropositieve patiënten. Na 48 weken bleef 85,7% van de AQP4-IgG-seropositieve
patiënten die werden behandeld met satralizumab vrij van een vastgestelde relaps wanneer het werd
gebruikt in combinatie met IST of als monotherapie, vergeleken met 58,7% in de placebogroep. Na
96 weken bleef 81,4% van de AQP4-IgG-seropositieve patiënten die werden behandeld met
satralizumab vrij van een vastgestelde relaps wanneer het werd gebruikt in combinatie met IST of als
monotherapie, vergeleken met 47,2% in de placebogroep. Er was geen significant verschil in
werkzaamheid bij AQP4-IgG-seronegatieve patiënten.
12
Figuur 1
Onderzoek BN40898: tijd tot eerste vastgestelde relaps tijdens dubbelblinde
periode bij AQP4-IgG-seropositieve patiënten
Figuur 2
Onderzoek BN40900: tijd tot eerste vastgestelde relaps tijdens dubbelblinde
periode bij AQP4-IgG-seropositieve patiënten
De behandeling met satralizumab bij AQP4-seropositieve patiënten verminderde het op jaarbasis
berekend aantal vastgestelde relapsen (ARR) met 88% (relatief risico [RR]=0,122; 95%-BI:
0,027 – 0,546; p=0,0039) in onderzoek BN40898 en met 90% (RR=0,096; 95%-BI: 0,020 – 0,473;
p=0,0086) in onderzoek BN40900 vergeleken met de behandeling met placebo.
13
Ten opzichte van patiënten die werden behandeld met placebo was de noodzaak voor reddingstherapie
(zoals corticosteroïden, intraveneus immunoglobuline en/of aferese [waaronder plasmaferese of
plasma-uitwisseling]) bij AQP4-IgG-seropositieve patiënten die werden behandeld met satralizumab
verminderd met 61% (oddsratio [OR]= 0,3930; 95%-BI: 0,1343 - 1,1502; p=0,0883) in onderzoek
BN40898 en met 74% (OR=0,2617; 95%-BI: 0,0862 – 0,7943; p=0,0180) in onderzoek BN40900.
De behandeling met satralizumab bij AQP4-IgG-seropositieve patiënten verminderde het risico op het
krijgen van een ernstige relaps, gedefinieerd als een verhoging van EDSS-score met
≥
2 punten ten
opzichte van de eerdere EDSS-beoordeling, met 85% (tijd tot ernstige vastgestelde relaps tijdens de
dubbelblinde periode; HR=0,15; 95%-BI: 0,02 – 1,25; p=0,0441) in onderzoek BN40898 en met 79%
(HR=0,21; 95%-BI: 0,05 – 0,91; p=0,0231) in onderzoek BN40900 vergeleken met de behandeling
met placebo.
Belangrijkste secundaire eindpunten
De eindpunten voor de verandering in pijn en vermoeidheid tussen baseline en week 24 werden niet
gehaald in onderzoeken BN40898 en BN40900.
Open-label extensie
Analyse van langetermijngegevens waaronder de open-label extensieperiode (op basis van relaps
behandeld met reddingstherapie) toonde aan dat 58% en 73% van de AQP4-IgG-seropositieve
patiënten die werden behandeld met satralizumab relapsvrij waren na 120 weken behandeling,
wanneer satralizumab respectievelijk als add-ontherapie of als monotherapie werd gegeven.
Immunogeniteit
In het fase III-onderzoek BN40898 (in combinatie met IST) en in het fase III-onderzoek BN40900 (als
monotherapie) ontwikkelden respectievelijk 41% en 71% van de patiënten die satralizumab kregen
tijdens de dubbelblinde periode antilichamen tegen het geneesmiddel (anti-drug-antibodies, ADA’s).
Het is onbekend of ADA’s de binding van satralizumab kunnen neutraliseren.
De blootstelling was lager bij ADA-positieve patiënten. Er was echter geen invloed van ADA’s op de
veiligheid en er was geen duidelijke invloed op de werkzaamheid noch een indicatie voor
farmacodynamische markers die betrokken zijn bij de binding.
De behandeling met satralizumab leidde tot een vergelijkbare risicoreductie van een vastgestelde
relaps bij patiënten in de fase III-onderzoeken, ondanks verschillende ADA-percentages in deze
onderzoeken.
Pediatrische patiënten
Aan onderzoek BN40898 deden 7 adolescente patiënten mee tijdens de dubbelblinde periode. Hun
gemiddelde leeftijd was 15,4 jaar en het mediane lichaamsgewicht was 79,6 kg. Het merendeel was
vrouw (n=6). Vier patiënten waren blank, 2 waren zwart/Afro-Amerikaans en 1 was Aziatisch. Drie
(42,9%) adolescente patiënten waren AQP4-IgG-seropositief bij screening (2 in de placebogroep en
1 in de satralizumab-groep). Tijdens de dubbelblinde periode kreeg 1 van de 3 adolescenten in de
placebogroep en 1 van de 4 adolescenten in de satralizumab-groep een vastgestelde relaps. Vanwege
de kleine steekproefgrootte werd de hazardratio van het primaire eindpunt voor de tijd tot een
vastgestelde relaps bij deze subgroep niet berekend. Twee additionele adolescente patiënten werden
opgenomen in het onderzoek tijdens de open-label extensieperiode.
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten tot uitstel van de verplichting voor de fabrikant
om de resultaten in te dienen van onderzoek met Enspryng in een of meerdere subgroepen van
pediatrische patiënten voor de behandeling van NMOSD (zie rubriek 4.2 voor informatie over
pediatrisch gebruik).
14
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
De farmacokinetiek van satralizumab is bepaald bij zowel Japanse als Kaukasische gezonde
vrijwilligers en bij patiënten met NMO en NMOSD. De farmacokinetiek bij patiënten met NMO en
NMOSD die de aanbevolen dosering gebruikten, werd bepaald aan de hand van farmacokinetische
populatieanalysemethoden op basis van gegevens van 154 patiënten.
De concentratie-tijdcurve van satralizumab bij patiënten met NMO of NMOSD werd nauwkeurig
beschreven door een farmacokinetisch populatiemodel met twee compartimenten met parallel lineaire
en
target-gemedieerde
(Michaelis-Menten)-klaring en subcutane eerste-orde-absorptie. De klaring- en
volumeparameters van satralizumab waren allometrisch geschaald naar lichaamsgewicht (door
onderscheidend vermogen als functie van de alternatieve hypothese met de vaste coëfficiënt van het
onderscheidend vermogen van 0,75 en 1 voor respectievelijk klaring- en volumeparameters).
Lichaamsgewicht bleek een significante covariabele waarbij de klaring en Vc voor patiënten die
123 kg wogen (97,5-de percentiel van de gewichtsverdeling) respectievelijk toenamen met 71,3% en
105%, in vergelijking met een patiënt van 60 kg.
De steady-state farmacokinetiek werd na de oplaadperiode (8 weken) als volgt bereikt voor C
min
, C
max
en AUC (gemiddelde (±SD): C
min
: 19,7 (12,2) mcg/ml, C
max
: 31,5 (14,9) mcg/ml en AUC: 737
(386) mcg.ml/dag.
Absorptie
De absorptiesnelheidsconstante van satralizumab was 0,0104 ml/uur, overeenkomend met een
absorptiehalfwaardetijd van ongeveer 3 dagen (66 uur) in de aanbevolen dosering (zie rubriek 4.2). De
biologische beschikbaarheid was hoog (85,4%).
Distributie
Satralizumab ondergaat bifasische distributie. Het centrale distributievolume was 3,46 l, het perifere
distributievolume was 2,07 l. De klaring tussen de compartimenten was 14 ml/uur.
Biotransformatie
Het metabolisme van satralizumab werd niet rechtstreeks onderzocht aangezien monoklonale
antilichamen hoofdzakelijk via katabolisme worden geklaard.
Eliminatie
De totale klaring van satralizumab is concentratieafhankelijk. De lineaire klaring (die ongeveer de
helft van de totale klaring voor zijn rekening neemt in steady-state met de aanbevolen dosering bij
patiënten met NMO en NMOSD) wordt geschat op 2,50 ml/uur. De geassocieerde terminale
halfwaardetijd is ongeveer 30 dagen (bereik: 22-37 dagen) op basis van gepoolde gegevens uit de
fase 3-onderzoeken.
Speciale populaties
Farmacokinetische populatieanalyses bij volwassen patiënten met NMO of NMOSD toonden aan dat
leeftijd, geslacht en etniciteit geen betekenisvolle invloed hadden op de farmacokinetiek van
satralizumab. Hoewel lichaamsgewicht de farmacokinetiek van satralizumab wel beïnvloedde, worden
dosisaanpassingen niet aanbevolen voor deze demografische gegevens.
Pediatrische patiënten
Gegevens die zijn verkregen bij 8 adolescente patiënten [van 13-17 jaar oud] die het doseringsregime
voor volwassenen kregen, tonen aan dat de farmacokinetische populatieparameters voor satralizumab
15
niet significant anders zijn dan die bij de volwassen populatie. Er is daarom geen dosisaanpassing
noodzakelijk.
Oudere patiënten
Er zijn geen specifieke onderzoeken uitgevoerd naar de farmacokinetiek van satralizumab bij patiënten
van ≥
65 jaar. Er deden echter wel patiënten met NMO en NMOSD tussen de 65 en 74 jaar mee aan de
klinische onderzoeken BN40898 en BN40900.
Verminderde nierfunctie
Er is geen formeel onderzoek uitgevoerd naar het effect van een verminderde nierfunctie op de
farmacokinetiek van satralizumab. Patiënten met een licht verminderde nierfunctie (creatineklaring
≥
50 ml/min en < 80 ml/min) namen deel aan de klinische fase III-onderzoeken. Op basis van de
farmacokinetische populatieanalyse heeft een verminderde nierfunctie geen invloed op de
farmacokinetiek van satralizumab. Dit is in overeenstemming met de bekende klaringsmechanismen
voor satralizumab en daarom is er geen dosisaanpassing noodzakelijk.
Verminderde leverfunctie
Er is geen formeel onderzoek uitgevoerd naar het effect van een verminderde leverfunctie op de
farmacokinetiek van satralizumab (zie rubriek 4.2).
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig
van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde
dosering en reproductie- en ontwikkelingstoxiciteit.
Carcinogeniteit
Er zijn geen carcinogeniteitsonderzoeken uitgevoerd bij knaagdieren om het carcinogene potentieel
van satralizumab vast te stellen. Er zijn geen proliferatieve laesies waargenomen gedurende een
6 maanden durend chronisch toxiciteitsonderzoek in cynomolgusapen.
Genotoxiciteit
Er zijn geen onderzoeken uitgevoerd om het mutagene potentieel van satralizumab vast te stellen. Het
wordt niet verwacht dat antilichamen zorgen voor effecten op het DNA.
Reproductietoxiciteit
De prenatale behandeling met en postnatale blootstelling aan satralizumab bij zwangere apen en hun
jongen veroorzaakte geen nadelige effecten op de moederdieren, foetale ontwikkeling,
zwangerschapsuitkomst of overleving en ontwikkeling van de zuigelingen, waaronder leervermogen.
De concentraties satralizumab in de moedermelk waren zeer laag (overeenkomend met < 0,9% van de
plasmaspiegels bij het moederdier).
Vruchtbaarheid
Er werden geen effecten gezien op mannelijke of vrouwelijke voortplantingsorganen bij de chronische
behandeling van apen met satralizumab.
16
Cytokinereleasesyndroom
Op basis van
in-vitro-onderzoeken
met menselijk bloed wordt het risico op afgifte van
pro-inflammatoire cytokinen met satralizumab beschouwd als laag voor wat betreft incidentie en
toename van cytokinen.
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Histidine
Asparaginezuur
Arginine
Poloxameer 188
Water voor injecties
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Bij gebrek aan onderzoek naar onverenigbaarheden, mag dit geneesmiddel niet met andere
geneesmiddelen gemengd worden.
6.3
2 jaar
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Houdbaarheid
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in de vriezer bewaren. Gebruik de spuit niet als die bevroren
is geweest. Houd de spuit altijd droog.
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht en vocht.
Wanneer niet geopend en in de buitenverpakking bewaard, kan de spuit buiten de koelkast worden
bewaard voor één enkele periode van niet langer dan 8 dagen beneden de 30°C. Nadat het
geneesmiddel op kamertemperatuur wordt bewaard mag het niet in de koelkast worden teruggeplaatst
en moet het worden gebruikt of worden afgevoerd.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
1 ml oplossing in een voorgevulde spuit (van polymeer) met een afgeschermde naald van roestvrij
staal met een naaldkap van gechloreerd butylrubber-polypropyleen en afgesloten met een
zuigerstopper van gechloreerd butylrubber. De voorgevulde spuit is geëtiketteerd en heeft een naald
met automatische naaldbeschermer, zuigerstang en verlengde vingersteunen (trekhaakjes).
Verpakkingsgrootte van 1 voorgevulde spuit en multiverpakking van 3 (3 verpakkingen van 1)
voorgevulde spuiten. Mogelijk zijn niet alle genoemde verpakkingsgrootten in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Nadat de verzegelde doos uit de koelkast is gehaald moet deze worden geopend en moet de
voorgevulde spuit voorzichtig uit de doos worden getild door deze aan de cilinder vast te pakken. Het
is belangrijk de voorgevulde spuit op kamertemperatuur te laten komen en 30 minuten te wachten voor
aanvang van het toedieningsproces.
Het geneesmiddel mag niet worden gebruikt als de vloeistof troebel is, verkleurd is of zichtbare
deeltjes bevat of als een onderdeel van de voorgevulde spuit beschadigd lijkt.
17
De injectie moet binnen 5 minuten na het verwijderen van de dop worden toegediend, om te
voorkomen dat het geneesmiddel uitdroogt en daardoor de naald blokkeert. Als de voorgevulde spuit
niet binnen 5 minuten na het verwijderen van de dop wordt gebruikt, dan moet u deze weggooien in
een naaldencontainer en moet u een nieuwe voorgevulde spuit gebruiken.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Roche Registration GmbH
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/21/1559/001
EU/1/21/1559/002
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning:
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu.
18
BIJLAGE II
A.
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME
STOF(FEN) EN FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK
VOOR VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN
VAN LEVERING EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
B.
C.
D.
19
A.
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF(FEN) EN
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant(en) van de biologisch werkzame stof(fen)
Chugai Pharma Manufacturing Co., Ltd.
(CPMC) 5-1, Ukima 5-Chome, Kita-ku
Tokyo, 115-8543
Japan
Naam en adres van de fabrikant(en) verantwoordelijk voor vrijgifte
Roche Pharma AG
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
•
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
De vergunninghouder zal het eerste periodieke veiligheidsverslag voor dit geneesmiddel binnen 6
maanden na toekenning van de vergunning indienen.
D.
•
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in module
1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-
aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
•
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
•
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico’s of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico’s tot een minimum) is bereikt.
20
•
Extra risicobeperkende maatregelen
Voorafgaand aan het op de markt brengen van Enspryng in elke lidstaat, moet de houder van de
handelsvergunning met de nationale bevoegde instantie de inhoud en het formaat van de
patiëntenwaarschuwingskaart, het distributieplan en elk ander aspect van de kaart overeenkomen.
Het doel van de patiëntenwaarschuwingskaart is om de communicatie rond het risico van
infecties/ernstige infecties te intensiveren zodat patiënten snel medische hulp inschakelen in geval van
klachten of verschijnselen van infecties om zo tijdige diagnose van infectie te bewerkstelligen, en om
beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg bewust te maken van de noodzaak om tijdig passende
maatregelen te nemen.
In alle lidstaten waar Enspryng op de markt komt zal de houder van de handelsvergunning ervoor
zorgen dat alle beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg en patiënten/verzorgers die naar
verwachting Enspryng zullen voorschrijven, verstrekken, toedienen of gebruiken toegang hebben
tot/voorzien worden van de patiëntenwaarschuwingskaart.
De patiëntenwaarschuwingskaart bevat:
-
de vermelding dat behandeling met Enspryng het risico op infecties kan vergroten
-
een waarschuwing dat medische hulp snel ingeschakeld moet worden in geval van klachten of
verschijnselen van infecties
-
een waarschuwing voor alle beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg die op enig moment
betrokken zijn bij de zorg voor de patiënt, waaronder bij een noodsituatie, dat de patiënt met
Enspryng wordt behandeld
-
de contactgegevens van de voorschrijver van Enspryng
21
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
22
A. ETIKETTERING
23
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Enspryng 120 mg oplossing voor injectie in een voorgevulde spuit
satralizumab
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke voorgevulde spuit bevat 120 mg satralizumab
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: histidine, asparaginezuur, arginine, poloxameer 188, water voor injecties
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie
1 voorgevulde spuit
120 mg/1 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter
Subcutaan gebruik
Uitsluitend voor eenmalig gebruik
De spuit buiten de verpakking op kamertemperatuur laten komen gedurende 30 minuten voor gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
24
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast
Niet in de vriezer bewaren
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht en vocht
Als Enspryng niet geopend wordt en in de buitenverpakking wordt bewaard, kan het buiten de
koelkast worden bewaard voor één enkele periode van niet langer dan 8 dagen beneden de 30°C
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Roche Registration GmbH
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/21/1559/001 1 voorgevulde spuit
13.
PARTIJNUMMER
Charge
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
enspryng 120 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
25
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BUITENVERPAKKING (MET BLUE BOX) - MULTIVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Enspryng 120 mg oplossing voor injectie in een voorgevulde spuit
satralizumab
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke voorgevulde spuit bevat 120 mg satralizumab
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: histidine, asparaginezuur, arginine, poloxameer 188, water voor injecties
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie
Multiverpakking: 3 (3 verpakkingen van 1) voorgevulde spuiten
120 mg/1 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter
Subcutaan gebruik
Uitsluitend voor eenmalig gebruik
De spuit buiten de verpakking op kamertemperatuur laten komen gedurende 30 minuten voor gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
26
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast
Niet in de vriezer bewaren
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht en vocht
Als Enspryng niet geopend wordt en in de buitenverpakking wordt bewaard, kan het buiten de
koelkast worden bewaard voor één enkele periode van niet langer dan 8 dagen beneden de 30°C
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Roche Registration GmbH
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/21/1559/002 3 voorgevulde spuiten (3 verpakkingen van 1)
13.
PARTIJNUMMER
Charge
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
enspryng 120 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
27
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BINNENVERPAKKING (ZONDER BLUE BOX) - MULTIVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Enspryng 120 mg oplossing voor injectie in een voorgevulde spuit
satralizumab
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke voorgevulde spuit bevat 120 mg satralizumab
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: histidine, asparaginezuur, arginine, poloxameer 188, water voor injecties
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie
1 voorgevulde spuit. Component van een multiverpakking; mag niet apart verkocht worden
120 mg/1 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter
Subcutaan gebruik
Uitsluitend voor eenmalig gebruik
De spuit buiten de verpakking op kamertemperatuur laten komen gedurende 30 minuten voor gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
28
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast
Niet in de vriezer bewaren
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht en vocht
Als Enspryng niet geopend wordt en in de buitenverpakking wordt bewaard, kan het buiten de
koelkast worden bewaard voor één enkele periode van niet langer dan 8 dagen beneden de 30°C
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Roche Registration GmbH
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/21/1559/002 3 voorgevulde spuiten (3 verpakkingen van 1)
13.
PARTIJNUMMER
Charge
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
enspryng 120 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
29
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
ETIKET VOORGEVULDE SPUIT
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Enspryng 120 mg-injectie
satralizumab
s.c.
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
120 mg/1 ml
6.
OVERIGE
30
B. BIJSLUITER
31
Bijsluiter: informatie voor de patiënt
Enspryng 120 mg oplossing voor injectie in een voorgevulde spuit
satralizumab
Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe
veiligheidsinformatie worden vastgesteld. U kunt hieraan bijdragen door melding te maken van alle
bijwerkingen die u eventueel zou ervaren. Aan het einde van rubriek 4 leest u hoe u dat kunt doen.
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
•
•
•
•
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Naast deze bijsluiter zal uw arts u een patiëntenwaarschuwingskaart geven, die belangrijke informatie
met betrekking tot de veiligheid bevat waarvan u op de hoogte moet zijn vóór en tijdens de
behandeling met Enspryng. Draag deze kaart altijd bij u.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Wat is Enspryng en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Hoe gebruikt u dit middel?
Mogelijke bijwerkingen
Hoe bewaart u dit middel?
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Instructies voor gebruik
1.
Wat is Enspryng en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wat is Enspryng?
Enspryng bevat de werkzame stof satralizumab. Het is een soort eiwit dat een monoklonaal
antilichaam wordt genoemd. Monoklonale antilichamen zijn ontworpen om een specifieke stof in het
lichaam te herkennen en hieraan te binden.
Waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Enspryng is een geneesmiddel voor de behandeling van ‘neuromyelitis optica-spectrumstoornis’
(NMOSD) bij volwassenen en jongeren vanaf 12 jaar.
Wat is NMOSD?
NMOSD is een ziekte van het centraal zenuwstelsel die voornamelijk de oogzenuwen en het
ruggenmerg aantast. Het wordt veroorzaakt doordat het immuunsysteem (het verdedigingssysteem van
het lichaam) niet goed werkt en de zenuwen in het lichaam aanvalt.
•
De schade aan de oogzenuwen veroorzaakt zwelling, wat leidt tot pijn en verlies van het
gezichtsvermogen.
32
•
De schade aan het ruggenmerg veroorzaakt zwakte of verlies van beweging in benen of armen,
verlies van gevoel en problemen met de werking van de blaas en darmen.
In het geval van een aanval van NMOSD is er sprake van zwelling in het zenuwstelsel. Dit gebeurt
ook als de ziekte terugkomt (een relaps). De zwelling zorgt voor nieuwe klachten of het terugkomen
van oude klachten.
Hoe werkt Enspryng?
Enspryng remt de werking van een eiwit dat interleukine-6 (IL-6) wordt genoemd en dat betrokken is
bij de processen die schade en zwelling in het zenuwsysteem veroorzaken. Door de effecten van het
eiwit te blokkeren, verlaagt Enspryng het risico op een relaps of een aanval van NMOSD.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
•
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
Als het bovenstaande op u van toepassing is of als u twijfelt, gebruik Enspryng dan niet en neem
contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem onmiddellijk contact op met uw arts als u een allergische reactie krijgt (zie rubriek 4).
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat u dit middel gebruikt als een van
de onderstaande situaties op u van toepassing is (of als u daarover twijfelt).
Infecties
U mag Enspryng niet gebruiken als u een infectie heeft.
Vertel het uw arts of verpleegkundige
onmiddellijk als u denkt dat u klachten van een infectie heeft
voor, tijdens of na de behandeling
met Enspryng, zoals:
•
koorts of koude rillingen
•
een hoest die niet weggaat
•
zere keel
koortsblaasjes of zweren op uw geslachtsorgaan (herpes simplex)
•
•
gordelroos (herpes zoster)
rode huid, zwelling, gevoeligheid of pijn
•
misselijkheid of overgeven, diarree of buikpijn.
•
Deze informatie kunt u ook vinden in de patiëntenwaarschuwingskaart die u van uw arts heeft
gekregen. Het is belangrijk dat u de waarschuwingskaart altijd bij u draagt en deze laat zien aan alle
artsen, verpleegkundigen en verzorgers.
Uw arts wacht met het geven van Enspryng of laat u weten dat u geen Enspryng mag injecteren tot de
infectie onder controle is.
Vaccinaties
Vertel het uw arts als u onlangs een vaccinatie heeft gekregen
of binnenkort een vaccinatie zou
kunnen krijgen.
•
Uw arts controleert of u vaccinaties nodig heeft voordat u begint met Enspryng.
33
•
Laat u niet vaccineren met levende of levend verzwakte vaccins (bijvoorbeeld het BCG-vaccin
tegen tuberculose of vaccins tegen gele koorts) wanneer u met Enspryng wordt behandeld.
Leverenzymen
Enspryng kan een effect hebben op uw lever en de hoeveelheid van bepaalde leverenzymen in uw
bloed verhogen. Uw arts doet bloedonderzoek voordat u begint met Enspryng en tijdens uw
behandeling om in de gaten te houden hoe goed uw lever werkt.
Vertel het uw arts of
verpleegkundige onmiddellijk
als u een van deze klachten van leverschade heeft tijdens of na de
behandeling met Enspryng:
•
gele verkleuring van de huid en het oogwit (geelzucht)
•
donkergekleurde urine
•
misselijkheid en overgeven
•
buikpijn
Aantal witte bloedcellen
Uw arts doet bloedonderzoek voordat u begint met Enspryng en tijdens uw behandeling om het aantal
witte bloedcellen in de gaten te houden.
Kinderen en jongeren
Geef dit geneesmiddel niet aan kinderen jonger dan 12 jaar oud. Dit is omdat het middel nog niet is
onderzocht in deze leeftijdsgroep.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Enspryng nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of
apotheker.
Gebruikt u geneesmiddelen zoals warfarine, carbamazepine, fenytoïne en theofylline? Vertel dat dan
uw arts of apotheker, omdat de doseringen misschien moeten worden aangepast.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Uw arts kan u het advies geven te stoppen met borstvoeding als u Enspryng gaat gebruiken. Het is niet
bekend of Enspryng in de moedermelk terechtkomt.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Naar verwachting heeft Enspryng geen invloed op uw rijvaardigheid, vermogen om te fietsen of het
vermogen om gereedschap te gebruiken of machines te bedienen.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Gebruik dit geneesmiddel altijd precies zoals uw arts of apotheker u dat heeft verteld. Twijfelt u over
het juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Hoeveel Enspryng moet u gebruiken?
Elke injectie bevat 120 mg satralizumab. De eerste injectie wordt gegeven onder toezicht van uw arts
of verpleegkundige.
34
•
•
De eerste drie injecties worden elke 2 weken gegeven. Dit wordt de ‘oplaaddosis’ genoemd.
Hierna wordt de injectie elke 4 weken gegeven. Dit wordt de ‘onderhoudsdosis’ genoemd. Ga
net zolang door met een injectie 1 keer in de 4 weken als uw arts zegt.
Hoe gebruikt u dit middel?
•
•
Enspryng wordt gegeven door een injectie onder de huid (subcutaan).
Injecteer elke keer de volledige inhoud van de spuit.
Bij de start van de behandeling zal waarschijnlijk uw arts of verpleegkundige Enspryng bij u
injecteren. Uw arts kan echter ook besluiten dat u of een volwassen verzorger dat mag doen.
•
U of uw verzorger wordt getraind om Enspryng zelf te injecteren.
•
Overleg met uw arts of verpleegkundige als u of uw verzorger vragen heeft over het geven van
injecties.
Lees goed de ‘Instructies voor gebruik’ aan het eind van deze bijsluiter over hoe u Enspryng moet
injecteren.
Heeft u te veel van dit middel gebruikt?
Omdat Enspryng wordt gegeven in een voorgevulde spuit, is het niet waarschijnlijk dat u te veel zult
gebruiken. Als u zich toch zorgen maakt, overleg dan met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Als u per ongeluk meer doses injecteert dan u zou moeten, bel dan uw arts. Neem altijd de
buitenverpakking mee wanneer u naar uw arts gaat.
Bent u vergeten dit middel te gebruiken?
Om het beste effect van de behandeling te behalen, is het heel belangrijk dat u de injecties blijft
krijgen.
Als uw arts of verpleegkundige u de injectie geeft en u een afspraak vergeten bent, maak dan meteen
een nieuwe afspraak.
Als u zelf Enspryng injecteert en u een injectie vergeet, geef het dan zo snel mogelijk. Wacht niet tot
de volgende geplande dosis. Nadat u de injectie van de vergeten dosis heeft gekregen, moet uw
volgende dosis gegeven worden:
•
voor een oplaaddosis – 2 weken later
•
voor een onderhoudsdosis – 4 weken later.
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige als u twijfelt.
Als u stopt met het gebruik van dit middel
Stop niet plotseling met het gebruik van Enspryng zonder dit eerst aan uw arts te vragen. Heeft u nog
andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of
verpleegkundige.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken.
35
Allergische reacties
Vertel het uw arts onmiddellijk of ga naar de eerstehulpafdeling van uw dichtstbijzijnde ziekenhuis als
u last krijgt van klachten van een allergische reactie tijdens of na de injectie. Dit kunnen klachten zijn
zoals:
•
drukkend gevoel op de borst of piepende ademhaling
•
kortademigheid
•
koorts of koude rillingen
•
ernstige duizeligheid of een licht gevoel in het hoofd
•
zwelling van lippen, tong of gezicht
•
jeukende huid, galbulten of huiduitslag
Neem de volgende dosis pas nadat u met uw arts heeft gesproken en hij/zij u heeft verteld dat u de
volgende dosis mag nemen.
Injectiegerelateerde reacties
(zeer vaak: komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers)
Dit zijn meestal lichte reacties, maar sommige kunnen ernstig zijn.
Vertel het uw arts of verpleegkundige onmiddellijk als u een van deze klachten heeft tijdens of na de
injectie, met name in de eerste 24 uur na de injectie:
•
roodheid, jeuken, pijn of zwelling op de plek waar de injectie is gegeven
•
huiduitslag, rode of jeukende huid of galbulten
•
blozend gevoel
•
hoofdpijn
•
irritatie, zwelling of pijn van de keel
•
kortademigheid
•
lage bloeddruk (duizeligheid en licht gevoel in het hoofd)
•
koorts of koude rillingen
•
vermoeidheid
•
misselijkheid of overgeven, of diarree
•
snelle hartslag, fladderend of bonzend hart (hartkloppingen)
Vertel het uw arts of verpleegkundige onmiddellijk als u een van de bovenstaande klachten heeft.
Andere bijwerkingen:
Zeer vaak
voorkomende bijwerkingen (komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers)
•
hoofdpijn
•
gewrichtspijn
•
verhoogde hoeveelheid vet in het bloed
•
laag aantal witte bloedcellen in testen
Vaak
voorkomende bijwerkingen (komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers)
•
stijfheid
•
migraine
•
trage hartslag (bradycardie)
•
verhoogde bloeddruk
•
niet kunnen slapen
•
zwelling in uw onderbenen, voeten of handen
•
huiduitslag of jeuk
•
allergieën of hooikoorts
•
maagontsteking (gastritis), met maagpijn en misselijkheid
•
gewichtstoename
•
bloedtesten die het volgende laten zien:
−
verlaagde hoeveelheid fibrinogeen (een eiwit dat bij de bloedstolling betrokken is)
36
−
−
−
verhoogde hoeveelheid leverenzymen (transaminasen, mogelijk een teken van
leverproblemen)
verhoogde hoeveelheid bilirubine (mogelijk een teken van leverproblemen)
laag aantal bloedplaatjes (wat kan leiden tot bloeding of het makkelijk krijgen van blauwe
plekken)
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit
geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook
rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
Door bijwerkingen
te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
•
•
•
•
•
•
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op het
etiket van de voorgevulde spuit en de doos na ‘EXP’. Daar staat een maand en een jaar. De
laatste dag van die maand is de uiterste houdbaarheidsdatum.
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in de vriezer bewaren. Gebruik de spuit niet als die
bevroren is geweest. Houd de spuit altijd droog.
De voorgevulde spuiten in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht en vocht.
Als Enspryng niet geopend wordt en in de buitenverpakking wordt bewaard, kan het buiten de
koelkast worden bewaard voor één enkele periode van niet langer dan 8 dagen beneden de
30°C. Daarna mag u Enspryng niet terugzetten in de koelkast.
De voorgevulde spuit mag niet gebruikt worden en moet worden afgevoerd als deze langer dan
8 dagen buiten de koelkast is bewaard.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u ziet dat het troebel is, verkleurd is of zichtbare deeltjes bevat.
Enspryng is een kleurloze tot lichtgele vloeistof.
Het geneesmiddel moet binnen 5 minuten na het verwijderen van de dop worden geïnjecteerd om te
voorkomen dat het geneesmiddel uitdroogt en hierdoor de naald blokkeert. Als de voorgevulde spuit
niet binnen 5 minuten na het verwijderen van de dop wordt gebruikt, dan moet u deze weggooien in
een naaldencontainer en moet u een nieuwe voorgevulde spuit gebruiken.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu
terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
•
•
De werkzame stof in dit middel is satralizumab. Elke voorgevulde spuit bevat 120 mg
satralizumab in 1 ml.
De andere stoffen in dit middel zijn histidine, asparaginezuur, arginine, poloxameer 188, water
voor injecties.
37
Hoe ziet Enspryng eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
•
•
•
Het is een kleurloze tot lichtgele vloeistof.
Enspryng is een oplossing voor injectie.
Elke verpakking Enspryng bevat 1 voorgevulde spuit. Elke multiverpakking Enspryng bevat
3 (3 verpakkingen van 1) voorgevulde spuiten. Mogelijk zijn niet alle genoemde
verpakkingsgrootten in de handel gebracht.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Roche Registration GmbH
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
Fabrikant
Roche Pharma AG
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
N.V. Roche S.A.
Tél/Tel: +32 (0) 2 525 82 11
България
Рош България ЕООД
Тел:
+359 2 818 44 44
Česká republika
Roche s. r. o.
Tel: +420 - 2 20382111
Danmark
Roche a/s
Tlf: +45 - 36 39 99 99
Deutschland
Roche Pharma AG
Tel: +49 (0) 7624 140
Eesti
Roche Eesti OÜ
Tel: + 372 - 6 177 380
Ελλάδα
Roche (Hellas) A.E.
Τηλ: +30 210 61 66 100
España
Roche Farma S.A.
Tel: +34 - 91 324 81 00
Lietuva
UAB “Roche Lietuva”
Tel: +370 5 2546799
Luxembourg/Luxemburg
(Voir/siehe Belgique/Belgien)
Magyarország
Roche (Magyarország) Kft.
Tel: +36 - 12 794 500
Malta
(see Ireland)
Nederland
Roche Nederland B.V.
Tel: +31 (0) 348 438050
Norge
Roche Norge AS
Tlf: +47 - 22 78 90 00
Österreich
Roche Austria GmbH
Tel: +43 (0) 1 27739
Polska
Roche Polska Sp.z o.o.
Tel: +48 - 22 345 18 88
38
France
Roche
Tél: +33 (0) 1 47 61 40 00
Hrvatska
Roche d.o.o.
Tel: +385 1 4722 333
Ireland
Roche Products (Ireland) Ltd.
Tel: +353 (0) 1 469 0700
Ísland
Roche a/s
c/o Icepharma hf
Sími: +354 540 8000
Italia
Roche S.p.A.
Tel: +39 - 039 2471
Kύπρος
Γ.Α.Σταμάτης & Σια Λτδ.
Τηλ: +357
- 22 76 62 76
Latvija
Roche Latvija SIA
Tel: +371 - 6 7039831
Portugal
Roche Farmacêutica Química, Lda
Tel: +351 - 21 425 70 00
România
Roche România S.R.L.
Tel: +40 21 206 47 01
Slovenija
Roche farmacevtska družba d.o.o.
Tel: +386 - 1 360 26 00
Slovenská republika
Roche Slovensko, s.r.o.
Tel: +421 - 2 52638201
Suomi/Finland
Roche Oy
Puh/Tel: +358 (0) 10 554 500
Sverige
Roche AB
Tel: +46 (0) 8 726 1200
United Kingdom (Northern Ireland)
Roche Products (Ireland) Ltd.
Tel: +44 (0) 1707 366000
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau:
http://www.ema.europa.eu.
Hier vindt u ook verwijzingen naar andere
websites over zeldzame ziektes en hun behandelingen.
39
Instructies voor gebruik
Lees deze instructies voor gebruik:
•
Voordat u uw voorgevulde spuit gaat gebruiken.
•
Iedere keer als u een herhaalrecept krijgt, omdat er nieuwe informatie in kan staan.
•
•
•
Deze informatie is geen vervanging voor gesprekken met uw arts of verpleegkundige over uw
ziekte of uw behandeling.
Uw arts of verpleegkundige beslist of u of een verzorger u de injecties met Enspryng thuis kan
geven. Ze laten u of een verzorger ook zien wat de juiste en veilige manier is om de spuit te
gebruiken, voordat u die voor de eerste keer gebruikt.
Praat met uw arts of verpleegkundige als u vragen heeft.
Belangrijke informatie
•
Elke spuit is een voorgevulde spuit met geneesmiddel met de naam Enspryng.
•
Elke doos met Enspryng bevat slechts 1 voorgevulde spuit.
•
Elke voorgevulde spuit kan maar één keer worden gebruikt.
•
Deel uw spuiten niet met andere mensen.
•
Haal de naaldbeschermer niet van de spuit voordat u klaar bent om Enspryng te injecteren.
•
Gebruik geen spuit als deze gevallen of beschadigd is.
•
Haal nooit de spuit uit elkaar.
•
Laat de spuit niet onbeheerd achter.
•
Gebruik dezelfde spuit niet opnieuw.
Spullen die nodig zijn om uzelf een injectie te geven
Elke verpakking met Enspryng bevat:
•
1 voorgevulde spuit die maar één keer gebruikt mag worden.
U heeft ook de volgende artikelen nodig, maar deze zijn niet aanwezig in de verpakking:
•
•
•
•
1 alcoholdoekje
1 steriel watje of gaasje
1 kleine pleister
1 niet-doorprikbare naaldencontainer voor het veilig afvoeren van de beschermdop en de
gebruikte spuit. Zie stap 21 ‘Enspryng afvoeren’ aan het einde van deze instructies voor
gebruik.
40
Voorgevulde spuit met Enspryng
(zie figuur A en figuur B)
Voor gebruik:
Cilinder
Trekhaakjes
(Niet aanraken)
Beschermdop
Houdbaarheidsdatum
Zuiger
Figuur A
Na gebruik:
Automatische naaldbeschermer
(uitgeschoven en geblokkeerd
Figuur B
De spuit heeft een automatische naaldbeschermer die de naald bedekt wanneer de injectie afgerond
is.
Voorbereiding voordat u Enspryng gaat gebruiken
1. Haal de verpakking met de spuit uit de koelkast en leg die op een schone, vlakke ondergrond
(zoals een tafel).
2. Controleer de houdbaarheidsdatum op de achterkant van de verpakking
(zie figuur C). Gebruik
de voorgevulde spuit niet
als de houdbaarheidsdatum is verlopen.
3. Controleer of de voorkant van de verpakking is verzegeld
(zie figuur C). Gebruik de
voorgevulde spuit niet
als de verzegeling is verbroken.
Als de houdbaarheidsdatum is verlopen of de verzegeling is verbroken, ga naar stap 21
‘Enspryng afvoeren’ en neem contact op met uw arts of verpleegkundige.
• Controleer de houdbaarheidsdatum (op de achterkant)
• Controleer of de verpakking is verzegeld
Figuur C
41
4. Open de verzegelde verpakking
(zie figuur D).
Figuur D
5. Haal de spuit voorzichtig uit de verpakking door deze aan de cilinder vast te pakken
(zie
figuur E).
•
•
•
Hou de verpakking niet ondersteboven om de spuit eruit te halen.
Raak de trekhaakjes niet aan, omdat dit de spuit kan beschadigen.
Pak de zuiger of de beschermdop niet vast.
Figuur E
Controleer de spuit
(zie figuur F)
6. Controleer de houdbaarheidsdatum op de spuit.
Gebruik de spuit niet
als de houdbaarheidsdatum
is verlopen.
7. Controleer de spuit op beschadigingen.
Gebruik de spuit niet
als deze gebarsten of kapot is.
8. Controleer of de vloeistof door het kijkvenster helder en kleurloos tot lichtgeel van kleur is.
Injecteer het middel niet
als de vloeistof troebel is, verkleurd is of deeltjes bevat.
•
Er kunnen wat luchtbelletjes in de spuit zitten. Dit is normaal en u moet deze niet proberen te
verwijderen.
• Controleer de houdbaarheidsdatum
• Controleer de vloeistof
• Controleer of de spuit is beschadigd
Figuur F
Niet gebruiken als de houdbaarheidsdatum verlopen is, de spuit beschadigd is of de vloeistof
troebel is, verkleurd is of deeltjes bevat. Ga vervolgens naar stap 21 ‘Enspryng afvoeren’ en
neem contact op met uw arts of verpleegkundige.
42
Laat de spuit op kamertemperatuur komen
9. Nadat u de spuit heeft gecontroleerd legt u de spuit
30 minuten
op een schone, vlakke ondergrond
(zoals een tafel). Zo kan het middel op kamertemperatuur komen
(zie figuur G).
Het is belangrijk de spuit langzaam op kamertemperatuur te laten komen, want het injecteren van
een koud geneesmiddel kan onprettig zijn en het kan lastig zijn om de zuiger in te drukken.
•
•
Versnel niet het opwarmen van de spuit op een andere manier.
Verwijder de beschermdop niet terwijl de spuit op kamertemperatuur komt.
Figuur G
Was uw handen
10. Was uw handen met zeep en water
(zie figuur H).
Figuur H
Kies de injectieplaats
11. Kies uw injectieplaats:
•
in het lagere gedeelte van uw buik, of
•
aan de voorkant en het midden van uw dijbenen
(zie figuur I).
Injectieplaatsen
Figuur I
injecteer niet in een gebied dicht bij uw navel (5 cm rondom)
injecteer niet in moedervlekken, littekens, blauwe plekken of op plaatsen waar de huid
gevoelig, rood, hard of beschadigd is
Kies een andere injectieplaats voor
elke volgende injectie. Kies een andere plek voor elke volgende
injectie, ten minste 2,5 cm verwijderd van de vorige plaats die u gebruikt heeft.
•
•
43
Maak de injectieplaats schoon
12. Maak de gekozen injectieplaats schoon met een alcoholdoekje en laat de huid aan de lucht drogen.
•
Niet wapperen of blazen op de huid die u heeft schoongemaakt
•
Raak niet de injectieplaats opnieuw aan voordat u de injectie toedient
Figuur J
Injecteer Enspryng
13. Houd de cilinder van de spuit tussen uw duim en wijsvinger. Trek met uw andere hand de
beschermdop in een rechte beweging van de spuit af. Het kan zijn dat u een druppeltje vloeistof
aan het uiteinde van de naald ziet. Dit is normaal en heeft geen invloed op uw dosis
(zie
figuur K).
•
Gebruik de spuit binnen 5 minuten na het verwijderen van de dop, anders kan de naald
verstopt raken
•
Haal de beschermdop niet van de spuit voordat u klaar bent om Enspryng te injecteren
•
Zet de beschermdop niet terug op de spuit zodra die verwijderd is, omdat dit de naald kan
beschadigen
•
Niet de naald aanraken of contact laten maken met andere oppervlakken nadat de
beschermdop is verwijderd
Figuur K
14. Gooi de beschermdop direct weg in de niet-doorprikbare naaldencontainer. Zie stap 21 ‘Enspryng
afvoeren’.
15. Houd de cilinder van de spuit vast met uw duim en wijsvinger. Neem met uw andere hand de
huidplooi op die u heeft schoongemaakt
(zie figuur L).
16. Gebruik een snelle ‘dart-gooiende’ beweging om de naald in een hoek van 45° tot 90° in de huid
te prikken
(zie figuur L).
•
Verander niet de hoek van de injectie tijdens het injecteren.
•
Prik de naald niet opnieuw in de huid.
Figuur L
17. Laat de huidplooi los nadat de naald is ingebracht.
44
18. Injecteer langzaam al het middel door voorzichtig de zuiger volledig in te duwen tot die de
trekhaakjes raakt
(zie figuur M).
Figuur M
19. Laat de zuiger voorzichtig los en laat de naald uit de huid komen onder dezelfde hoek als waarin
die is ingebracht
(zie figuur N).
Figuur N
•
De naald wordt nu bedekt door de automatische naaldbeschermer.
Doe, als de naald niet
bedekt wordt, de spuit voorzichtig in een niet-doorprikbare naaldencontainer om letsel te
voorkomen. Zie stap 21 ‘Enspryng afvoeren’.
De injectieplaats verzorgen
20. Misschien heeft u wat bloeddruppels op de injectieplaats. U kunt een watje of gaasje op de
injectieplaats drukken totdat het bloeden stopt, maar
wrijf niet erover.
U kunt ook de
injectieplaats afdekken met een kleine pleister als dat nodig is. Als het middel op uw huid is
gekomen, was dan daar uw huid met water.
Enspryng afvoeren
21. Probeer de dop niet terug te plaatsen op de spuit. Plaats uw gebruikte spuit onmiddellijk na
gebruik in een naaldencontainer
(zie figuur O). Gooi de spuit niet weg
met het restafval of
recycleafval.
•
•
•
•
Figuur O
Vraag uw arts, verpleegkundige of apotheker waar u een naaldencontainer kan krijgen of welk
ander type niet-doorprikbare bakken geschikt zijn voor het veilig weggooien van uw gebruikte
spuiten en beschermdoppen.
Voer de gebruikte naaldencontainer af zoals aangegeven door uw arts, verpleegkundige of
apotheker.
Gooi uw gebruikte naaldencontainer
niet
weg met het restafval.
Recycle uw gebruikte naaldencontainer
niet.
45
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht
alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Zie rubriek 4.8 voor het rapporteren van bijwerkingen.
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Enspryng 120 mg oplossing voor injectie in een voorgevulde spuit.
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke voorgevulde spuit bevat 120 mg satralizumab in 1 ml.
Satralizumab wordt geproduceerd in ovariumcellen van de Chinese hamster door middel van
DNA-recombinatietechniek.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor injectie (injectie)
Kleurloze tot lichtgele vloeistof. De oplossing heeft een pH van ongeveer 6,0 en een osmolaliteit van
ongeveer 310 mOsm/kg.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
Enspryng is als monotherapie of in combinatie met immunosuppressieve therapie geïndiceerd voor de
behandeling van neuromyelitis optica-spectrumstoornissen (NMOSD) bij volwassen en adolescente
patiënten van 12 jaar of ouder, die seropositief zijn voor anti-aquaporine-4-IgG (AQP4-IgG) (zie
rubriek 5.1).
4.2 Dosering en wijze van toediening
Behandeling moet worden gestart onder toezicht van een arts met ervaring in de behandeling van
neuromyelitis optica (NMO) of NMOSD.
Dosering
Enspryng kan als monotherapie worden gebruikt of in combinatie met orale corticosteroïden,
azathioprine of mycofenolaatmofetil (zie rubriek 5.1). De dosering bij adolescente patiënten van
12 jaar met een lichaamsgewicht van 40 kg en volwassen patiënten is gelijk.
Oplaaddosis
De aanbevolen oplaaddosis is een subcutane injectie van 120 mg elke twee weken gedurende de eerste
drie toedieningen (eerste dosis in week 0, tweede dosis in week 2 en derde dosis in week 4).
Onderhoudsdosering
De aanbevolen onderhoudsdosering is een subcutane injectie van 120 mg elke vier weken.
Enspryng is bedoeld voor langdurige behandeling.
Uitgestelde of gemiste doses
Wanneer een injectie wordt gemist, door een andere reden dan verhoogde leverenzymwaarden, moet
die zo snel mogelijk worden toegediend zoals beschreven in tabel 1.
Tabel 1: Aanbevolen dosering voor uitgestelde of gemiste doses
Tijd sinds laatst toegediende dosis
Aanbevolen dosering bij uitgestelde of
gemiste doses
Bij een gemiste oplaaddosis, of minder dan
De aanbevolen dosering moet zo spoedig
8 weken gedurende de onderhoudsperiode
mogelijk toegediend worden zonder te wachten
tot de volgende geplande dosis.
Oplaadperiode
Wanneer de tweede oplaaddosis is uitgesteld of
gemist, moet deze dosis zo spoedig mogelijk
toegediend worden; dien de derde (laatste)
oplaaddosis 2 weken later toe.
Wanneer de derde oplaaddosis is uitgesteld of
gemist, moet deze dosis zo spoedig mogelijk
toegediend worden; dien de eerste
onderhoudsdosis 4 weken later toe.
Onderhoudsperiode
Nadat de uitgestelde of gemiste dosis is
toegediend moet het doseringsschema opnieuw
ingesteld worden op elke 4 weken.
8 weken tot minder dan 12 weken
De aanbevolen dosering moet op 0*, 2 weken en
daarna elke 4 weken toegediend worden.
12 weken of langer
De aanbevolen dosering moet op 0*, 2 en
4 weken en daarna elke 4 weken toegediend
worden.
* `0 weken' is het tijdstip van de eerste toediening na de gemiste dosis.
Advies voor dosisaanpassing bij leverenzymafwijkingen
Als de verhoging van alanineaminotransferase (ALAT) of aspartaataminotransferase (ASAT) > 5x de
bovengrens van normaal (ULN) is en gepaard gaat met welke verhoging dan ook van bilirubine, moet
de behandeling worden gestaakt en wordt opnieuw opstarten niet aanbevolen.
Als de ALAT- of ASAT-verhoging > 5x ULN is en niet gepaard gaat met een verhoging van
bilirubine, moet de behandeling worden onderbroken. De behandeling kan worden hervat met een
dosis van 120 mg subcutaan elke vier weken wanneer de ALAT- en ASAT-waarden hersteld zijn tot
normaal en op basis van een beoordeling van de voordelen en risico's van de behandeling bij de
patiënt. Als de beslissing wordt genomen de behandeling te hervatten, moeten de leverparameters
nauwlettend in de gaten worden gehouden en als vervolgens welke verhoging dan ook van
ALAT/ASAT en/of bilirubine wordt waargenomen, moet de behandeling worden gestaakt en wordt
opnieuw opstarten niet aanbevolen (zie rubriek 4.4 en 4.8).
leveraminotransferase
Tijd sinds laatst toegediende dosis
Aanbevolen dosering bij hervatten
behandeling
Minder dan 12 weken
Behandeling moet worden hervat met de
aanbevolen dosering, toegediend elke 4 weken.
12 weken of langer
Behandeling moet worden hervat met de
aanbevolen dosering, toegediend op 0*, 2 en
4 weken en daarna elke 4 weken.
* `0 weken' is het tijdstip van de eerste toediening na het hervatten van de behandeling.
Advies voor dosisaanpassing bij neutropenie
Als het neutrofielenaantal lager dan 1,0 x 109/l is en bij herhaald testen wordt bevestigd, moet de
behandeling worden onderbroken tot het neutrofielenaantal > 1,0 x 109/l is.
Advies voor dosisaanpassing bij verlaagd aantal trombocyten
Als het trombocytenaantal lager dan 75 x 109/l is en bij herhaald testen wordt bevestigd, moet de
behandeling worden onderbroken tot het trombocytenaantal 75 x 109/l is.
Speciale populaties
Pediatrische patiënten
De dosering bij adolescente patiënten van 12 jaar met een lichaamsgewicht van 40 kg en
volwassen patiënten is gelijk (zie rubriek 5.1 en 5.2). De veiligheid en werkzaamheid van satralizumab
bij kinderen met een lichaamsgewicht van < 40 kg zijn nog niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens
beschikbaar.
Oudere patiënten
Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk bij patiënten 65 jaar (zie rubriek 5.2).
Verminderde nierfunctie
De veiligheid en werkzaamheid van satralizumab zijn niet formeel onderzocht bij patiënten met een
verminderde nierfunctie. Er wordt geen dosisaanpassing aanbevolen voor patiënten met een licht
verminderde nierfunctie (zie rubriek 5.2).
Verminderde leverfunctie
De veiligheid en werkzaamheid van satralizumab zijn niet onderzocht bij patiënten met een
verminderde leverfunctie. Er zijn geen gegevens beschikbaar (zie rubriek 5.2).
Verhoogde leverenzymwaarden zijn waargenomen tijdens de behandeling met satralizumab (zie
rubriek 4.4 en 4.8). Voor dosisaanpassing zie hierboven de paragraaf Advies voor dosisaanpassing bij
leverenzymafwijkingen.
Wijze van toediening
Satralizumab wordt toegediend als subcutane injectie met een enkelvoudige dosis van 120 mg in een
voorgevulde spuit. De totale inhoud (1 ml) van de voorgevulde spuit moet worden toegediend.
worden en injecties mogen nooit gegeven worden in moedervlekken, lit ekens of gebieden waar de
huid gevoelig, gekneusd, rood, hard of beschadigd is.
Uitgebreide instructies voor de toediening van satralizumab staan vermeld aan het eind van de
bijsluiter.
Toediening door de patiënt en/of verzorger
De eerste injectie moet worden toegediend onder toezicht van een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar
in de gezondheidszorg.
Na een adequate training over hoe de injectie voor te bereiden en toe te dienen, mag een volwassen
patiënt/verzorger alle andere doses thuis toedienen als de behandelend arts vaststelt dat dit kan en de
volwassen patiënt/verzorger de injectietechniek uit kan voeren.
Patiënten/zorgverleners moeten onmiddel ijk medische hulp zoeken als de patiënt symptomen van
ernstige allergische reacties ontwikkelt en moeten hun arts raadplegen om te bevestigen of de
behandeling al dan niet kan worden voortgezet.
4.3 Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Terugvinden herkomst
Om het terugvinden van de herkomst van biologicals te verbeteren moeten de naam en het batchnummer
van het toegediende product goed geregistreerd worden.
Infecties
De toediening van satralizumab moet worden uitgesteld bij patiënten met een actieve infectie tot de
infectie onder controle is (zie rubriek 4.2).
Oplettendheid voor tijdige detectie en diagnose van een infectie wordt aanbevolen bij patiënten die
met satralizumab worden behandeld. Behandeling moet worden uitgesteld wanneer een patiënt een
ernstige of opportunistische infectie ontwikkelt en een passende behandeling moet worden gestart,
waarbij de patiënt wordt gemonitord. Patiënten moet worden verteld dat ze op tijd medische hulp
moeten inschakelen in geval van klachten of verschijnselen van infecties om zo tijdige diagnose van
infectie te bewerkstelligen. Patiënten moeten de patiëntenwaarschuwingskaart overhandigd krijgen.
Vaccinaties
Levende en levend verzwakte vaccins mogen niet gelijktijdig met satralizumab gegeven worden,
omdat de klinische veiligheid hiervan niet is vastgesteld. De tijd tussen toediening van levende en
levend verzwakte vaccins en het starten van de behandeling met satralizumab moet in
overeenstemming zijn met de huidige vaccinatierichtlijnen voor immunomodulerende middelen of
immunosuppressiva.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de effecten van vaccinatie bij patiënten die behandeld worden
met satralizumab. Het wordt voor alle patiënten aanbevolen om te voldoen aan al e immunisaties
volgens de huidige immunisatierichtlijnen alvorens te starten met de behandeling met satralizumab.
Lichte en matige verhogingen van levertransaminasen zijn waargenomen bij de behandeling met
satralizumab en de meeste stijgingen waren lager dan 5x ULN (zie rubriek 4.8).
De ALAT- en ASAT-waarden moeten elke vier weken worden gecontroleerd tijdens de eerste drie
maanden van de behandeling, vervolgens een jaar lang elke drie maanden en daarna wanneer dit
klinisch geïndiceerd is.
Behandeling met satralizumab moet worden gestaakt bij patiënten met een ALAT of ASAT > 5x ULN
(zie rubriek 4.2).
Neutrofielenaantal
Dalingen van neutrofielenaantal en zijn waargenomen na de behandeling met satralizumab (zie
rubriek 4.8). Het neutrofielenaantal moet 4 tot 8 weken na aanvang van de behandeling worden
gecontroleerd en daarna wanneer dit klinisch geïndiceerd is. Voor advies over dosisonderbreking, zie
rubriek 4.2.
4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd.
Farmacokinetische populatieanalyses tonen geen invloed aan van azathioprine, orale corticosteroïden
of mycofenolaatmofetil op de klaring van satralizumab.
Zowel in-vitro- als in-vivo-onderzoeken hebben aangetoond dat de expressie van specifieke hepatische
CYP450-enzymen (CYP1A2, CYP2C9, CYP2C19 en CYP3A4) wordt onderdrukt door cytokines
zoals IL-6.
Voorzichtigheid is daarom geboden wanneer de behandeling met satralizumab gestart of gestopt wordt
bij patiënten die behandeld worden met substraten van CYP450 3A4, 1A2, 2C9 of 2C19, met name
degenen met een nauwe therapeutische index (waaronder warfarine, carbamazepine, fenytoïne en
theofylline), en de dosis moet worden aangepast waar nodig.
Aangezien de eliminatiehalfwaardetijd van satralizumab verlengd is, kan het effect van satralizumab
nog enkele weken aanhouden na het stoppen van de behandeling.
4.6 Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen gegevens over het gebruik van satralizumab bij zwangere vrouwen. De resultaten van
onderzoek bij apen duiden niet op schadelijke effecten wat betreft de reproductietoxiciteit (zie
rubriek 5.3).
Uit voorzorg heeft het de voorkeur om het gebruik van Enspryng te vermijden tijdens de
zwangerschap.
Borstvoeding
Het is niet bekend of satralizumab in de moedermelk wordt uitgescheiden. Het is bekend dat humaan
IgG wordt uitgescheiden in de moedermelk tijdens de eerste dagen na de beval ing en dat dit snel
daarna afneemt naar lage concentraties, met als gevolg dat een risico voor zuigelingen die
borstvoeding krijgen gedurende deze korte periode niet kan worden uitgesloten. Daarna kan
behandeling met Enspryng worden overwogen tijdens de borstvoeding als dit klinisch geïndiceerd is.
Er zijn geen klinische gegevens beschikbaar over het effect van satralizumab op de vruchtbaarheid van
de mens. Uit dieronderzoek is geen verminderde mannelijke of vrouwelijke vruchtbaarheid gebleken
(zie rubriek 5.3).
4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Enspryng heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om
machines te bedienen.
4.8 Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De vaakst gemelde bijwerkingen die werden gezien waren: hoofdpijn (19,2%), artralgie (13,5%),
verlaagd aantal witte bloedcellen (13,5%), hyperlipidemie (13,5%) en injectiegerelateerde reacties
(12,5%).
Overzichtstabel met bijwerkingen
In tabel 3 staat een samenvatting van de bijwerkingen die zijn gemeld in verband met het gebruik van
satralizumab als monotherapie of in combinatie met immunosuppressieve therapie (IST) in klinische
onderzoeken.
De bijwerkingen die optraden tijdens klinische onderzoeken (tabel 3) worden weergegeven per
MedDRA-systeem/orgaanklasse. De bijwerkingen worden weergegeven als het aantal voorvallen per
100 patiëntjaren en per frequentie-aantallen. De bijbehorende frequentiecategorie van elke bijwerking
is gebaseerd op frequentie-aantallen en de volgende conventie: zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100,
< 1/10), soms ( 1/1.000, < 1/100), zelden ( 1/10.000, < 1/1.000), zeer zelden (< 1/10.000).
Tabel 3: Bijwerkingen
Systeem/orgaanklasse
Frequentie
Zeer vaak
Vaak
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Hypofibrinogenemie
Voedings- en stofwisselings-
Hyperlipidemie
stoornissen
Psychische stoornissen
Insomnia
Zenuwstelselaandoeningen
Hoofdpijn
Migraine
Hartaandoeningen
Bradycardie
Bloedvataandoeningen
Hypertensie
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en
Allergische rhinitis
mediastinumaandoeningen
Maagdarmstelselaandoeningen
Gastritis
Huid- en onderhuidaandoeningen
Huiduitslag, pruritus
Skeletspierstelsel- en
Artralgie
Musculoskeletale stijfheid
bindweefselaandoeningen
Algemene aandoeningen en
Injectiegerelateerde
Perifeer oedeem
toedieningsplaatsstoornissen
reacties
Onderzoeken
Aantal witte bloedcellen
Aantal neutrofielen verlaagd
verlaagd
Aantal trombocyten verlaagd
Transaminasen verhoogd
Bilirubine in bloed verhoogd
Gewichtstoename
Injectiegerelateerde reacties (IRR's)
IRR's die zijn gemeld bij patiënten die behandeld werden met satralizumab waren voornamelijk licht
tot matig van ernst en de meeste traden op binnen 24 uur na de injecties. De meest gemelde
systemische symptomen waren diarree en hoofdpijn. De meest gemelde lokale reacties op de
injectieplaats waren roodheid, erytheem, pruritus, huiduitslag en pijn.
Lichaamsgewicht
Tijdens de dubbelblinde behandelperiode werd een toename in lichaamsgewicht van 15% ten
opzichte van baseline gezien bij 3,8% van de patiënten die werden behandeld met satralizumab (als
monotherapie of in combinatie met IST) vergeleken met 2,7% van de patiënten die placebo (of
placebo plus IST) kregen.
Laboratoriumafwijkingen
Neutrofielen
Tijdens de dubbelblinde behandelperiode werd een verlaagd aantal neutrofielen gezien bij 31,7% van
de patiënten die behandeld werden met satralizumab (als monotherapie of in combinatie met IST) in
vergelijking met 21,6% van de patiënten die placebo kregen (of placebo plus IST). De meerderheid
van de gevallen met een verlaagd aantal neutrofielen was van voorbijgaande aard of intermit erend.
Bij 9,6% van de patiënten die satralizumab kregen was het aantal neutrofielen minder dan 1 × 109/l in
vergelijking met 5,4% die placebo kregen (of placebo plus IST).
Trombocyten
Tijdens de dubbelblinde behandelperiode traden dalingen (onder de 150 x 109/l) van het aantal
trombocyten op bij 24,0% van de patiënten die werden behandeld met satralizumab (als monotherapie
of in combinatie met IST) in vergelijking met 9,5% van de patiënten die placebo of placebo plus IST
kregen. De daling van het aantal trombocyten ging niet gepaard met bloedingen.
De meerderheid van de dalingen in het aantal trombocyten was van voorbijgaande aard en kwam niet
onder de 75 × 109/l.
Leverenzymen
Tijdens de dubbelblinde behandelperiode traden ALAT- of ASAT-verhogingen op bij respectievelijk
27,9% en 18,3% van de patiënten die behandeld werden met satralizumab (als monotherapie of in
combinatie met IST), in vergelijking met 12,2% en 13,5% van de patiënten die placebo of placebo
plus IST kregen. De meerderheid van de verhogingen lag onder de 3x ULN, was van voorbijgaande
aard en herstelde zonder onderbreking van satralizumab.
Een verhoging van ALAT of ASAT van > 3x ULN trad op bij respectievelijk 2,9% en 1,9% van de
patiënten die werden behandeld met satralizumab (als monotherapie of in combinatie met IST). Deze
verhogingen gingen niet gepaard met stijgingen in totaal bilirubine.
ALAT-verhogingen boven de 5x ULN werden gezien 4 weken na aanvang van de behandeling bij één
(1%) patiënt die satralizumab kreeg in combinatie met IST; deze waarden normaliseerden na staking
van satralizumab en satralizumab werd niet hervat bij deze patiënt (zie rubriek 4.2 en 4.4).
Tijdens de dubbelblinde behandelperiode was bij 10,6% van de patiënten die satralizumab kregen (als
monotherapie of in combinatie met IST) sprake van verhoging in totaal cholesterol van hoger dan
7,75 mmol/l in vergelijking met 1,4% van de patiënten die placebo kregen (of placebo plus IST). Bij
20,2% van de patiënten die satralizumab kregen, was sprake van verhogingen in triglyceriden boven
de 3,42 mmol/l in vergelijking met 10,8% van de patiënten die placebo kregen.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van satralizumab zijn onderzocht bij 9 kinderen van 12 jaar of ouder.
De frequentie, het type en de ernst van de bijwerkingen bij kinderen vanaf 12 jaar oud zijn naar
verwachting hetzelfde als bij volwassenen.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht al e vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9 Overdosering
In het geval van een overdosis moet de patiënt nauwlettend in de gaten worden gehouden,
symptomatisch behandeld worden en moeten de nodige ondersteunende maatregelen worden
genomen.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1 Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: immunosuppressiva, interleukineremmers
ATC-code: L04AC19
Werkingsmechanisme
Satralizumab is een gehumaniseerd recombinant monoklonaal antilichaam (mAb) tegen
immunoglobuline G2 (IgG2) dat zich bindt aan de oplosbare en membraangebonden humane
IL-6-receptor (IL-6R) en voorkomt hierdoor verdere IL-6-signalering via deze receptoren.
IL-6-concentraties zijn verhoogd in het cerebrospinale vocht en serum van patiënten met NMO en
NMOSD tijdens perioden van ziekteactiviteit. IL-6-functies zijn betrokken bij de pathogenese van
NMO en NMOSD, waaronder B-celactivatie, B-celdifferentiatie naar plasmablasten en de productie
van pathologische auto-antilichamen, bijvoorbeeld tegen AQP4, een waterkanaaleiwit dat
voornamelijk tot expressie komt in het centraal zenuwstelsel (CZS), Th17-celactivatie en
differentiatie, regulatoire T-celremming en verandering van de permeabiliteit van de bloedhersen-
barrière.
Farmacodynamische effecten
Tijdens klinische onderzoeken met satralizumab bij NMO en NMOSD werden verlagingen van
C-reactief proteïne (CRP), fibrinogeen en complement (C3, C4 en CH50) gezien.
De werkzaamheid en veiligheid van satralizumab werden beoordeeld in twee klinische fase
III-registratieonderzoeken bij patiënten met NMOSD (gediagnosticeerd als AQP4-IgG-seropositieve
of -seronegatieve NMO [Wingerchuck 2006-criteria] of als AQP4-IgG-seropositieve NMOSD
[Wingerchuck 2007-criteria]).
Onderzoek BN40898 bevatte volwassen en adolescente patiënten met NMOSD van 12-74 jaar oud die
stabiel werden behandeld met IST, ten minste 2 relapsen ervaarden in de 2 jaar voor screening (met
ten minste 1 relaps binnen de 12 maanden voor screening) en een expanded disability status-schaal
(EDSS)-score hadden van 0 tot 6,5. Anderzijds bevatte onderzoek BN40900 volwassen patiënten van
18-74 jaar oud zonder eerdere behandeling met IST en met ten minste 1 relaps of eerste aanval binnen
de 12 maanden voor screening en een EDSS-score van 0 tot 6,5.
Beide onderzoeken bevat en ongeveer 30% AQP4-IgG-seronegatieve patiënten met NMO.
De werkzaamheid werd in beide onderzoeken beoordeeld op basis van de tijd tot eerste relaps zoals
vastgesteld door een onafhankelijke clinical endpoint-commissie (CEC), waarbij relaps werd
gedefinieerd volgens vooraf gespecificeerde verslechtering in de EDSS- en functional system-score
(FSS)-criteria beoordeeld in de 7 dagen nadat de symptomen werden gemeld door de patiënt
(vastgestelde relaps).
Onderzoek BN40898 (ook wel SA-307JG of SAkuraSky)
Onderzoek BN40898 was een gerandomiseerd, multicenter-, dubbelblind, placebogecontroleerd
klinisch onderzoek om het effect te beoordelen van satralizumab in combinatie met stabiele IST (orale
corticosteroïden tot maximaal 15 mg/dag [prednisolonequivalent], azathioprine tot maximaal
3 mg/kg/dag of mycofenolaatmofetil tot maximaal 3000 mg/dag; adolescenten kregen een combinatie
van azathioprine en orale corticosteroïden of mycofenolaatmofetil en orale corticosteroïden. De
dubbelblinde periode van het onderzoek bevatte 83 AQP4-IgG-seropositieve en -seronegatieve
patiënten (76 volwassenen en 7 adolescenten). Patiënten kregen de eerste 3 enkelvoudige subcutane
injecties met 120 mg satralizumab of placebo in de buik of het dijbeen elke 2 weken gedurende de
eerste 4 weken en daarna eenmaal per 4 weken.
De onderzoeksopzet en baselinekenmerken van de onderzoekspopulatie staan in tabel 4.
onderzoek BN40898
BN40898
Onderzoek
(AQP4-IgG-seropositief: N=55; ITT*: N=83)
Onderzoeksopzet
Onderzoekspopulatie
Adolescente en volwassen patiënten met NMO of
NMOSD behandeld met een stabiele IST
Leeftijd 12-74 jaar, 2 relapsen in de afgelopen 2 jaar
voorafgaand aan de screening (met ten minste één relaps
in de 12 maanden voorafgaand aan de screening), EDSS
van 0 tot 6,5
Onderzoeksduur voor beoordeling
Voorvalgedreven** (26 vastgestelde relapsen)
van de werkzaamheid
Mediane follow-uptijd: satralizumab 139,4 weken,
placebo 40,2 weken (in ITT: respectievelijk 115,1 en
42,5 weken)
Behandelgroepen die 1:1 zijn
Groep A: satralizumab 120 mg subcutaan
gerandomiseerd
Groep B: placebo
Baselinekenmerken van AQP4-
Satralizumab + IST
Placebo + IST (n=28)
IgG-seropositieve patiënten
(n=27)
Diagnose, n (%):
NMO
19 (70,4)
14 (50,0)
NMOSD
8 (29,6)
14 (50,0)
Gemiddelde leeftijd in jaren (SD)
44,4 (15,7)
43,4 (12,9)
(min.-max.)
(13 73)
(14 65)
Ouderen ( 65 jaar), n (%)
3 (11,1)
1 (3,6)
Adolescenten (van 12 tot 18 jaar), n
1 (3,7)
2 (7,1)
(%)
Geslacht,
n (%) mannelijk/ n (%) vrouwelijk
0 / 27 (100)
0 / 28 (100)
Immunosuppressieve therapie (IST),
n (%):
Orale corticosteroïden (OC's)
14 (51,9)
13 (46,4)
Azathioprine (AZA)
11 (40,7)
11 (39,3)
Mycofenolaatmofetil (MMF)
1 (3,7)
3 (10,7)
AZA + OC's***
0
0
MMF + OC's***
1 (3,7)
1 (3,6)
* Intention-to-treat (ITT)
** Patiënten die reddingstherapie kregen zonder vastgestelde relaps konden worden geïncludeerd in de open-
label extensieperiode en werden uitgesloten van de primaire werkzaamheidsanalyse
*** Combinatie toegestaan voor adolescente patiënten
Onderzoek BN40900 (ook wel SA-309JG of SAkuraStar)
Onderzoek BN40900 was een gerandomiseerd, multicenter-, dubbelblind, placebogecontroleerd
klinisch onderzoek ter beoordeling van het effect van satralizumab als monotherapie in vergelijking
met placebo. Aan het onderzoek deden 95 AQP4-IgG-seropositieve en -seronegatieve volwassen
patiënten mee. Patiënten kregen de eerste 3 enkelvoudige doses satralizumab 120 mg of bijbehorende
placebo gedurende de eerste 4 weken om de 2 weken via subcutane injectie in de buik of het dijbeen
en daarna eenmaal per 4 weken.
De onderzoeksopzet en baselinekenmerken van de onderzoekspopulatie staan in tabel 5.
onderzoek BN40900
BN40900
Onderzoek
(AQP4-IgG-seropositief: N=64; ITT*: N=95)
Onderzoeksopzet
Onderzoekspopulatie
Volwassen patiënten met NMO of NMOSD
Leeftijd 18-74 jaar, 1 relaps of eerste aanval in de afgelopen
12 maanden voorafgaand aan de screening, EDSS van 0 tot 6,5.
Patiënten kregen ofwel een eerdere preventieve behandeling tegen
relapsen voor NMOSD ofwel waren niet eerder behandeld.
Onderzoeksduur voor
Voorvalgedreven (44 vastgestelde relapsen of 1,5 jaar na de
beoordeling van de
randomisatiedatum van de laatste deelnemende patiënt, afhankelijk
werkzaamheid
van wat eerst plaatsvindt)
Mediane follow-uptijd: satralizumab 96,7 weken, placebo
60,1 weken (in ITT: respectievelijk 95,4 en 60,5 weken)
Behandelgroepen die 2:1
Monotherapie
zijn gerandomiseerd
Groep A: satralizumab 120 mg subcutaan
Groep B: placebo
Baselinekenmerken van
Satralizumab (n=41)
Placebo (n=23)
AQP4-IgG-seropositieve
patiënten
Diagnose, n (%):
NMO
26 (63,4)
15 (65,2)
NMOSD
15 (36,6)
8 (34,8)
Gemiddelde leeftijd in
46,0 (12,0)
40,1 (11,5)
jaren (SD)
(22 70)
(20 56)
(min.-max.)
Ouderen ( 65 jaar), n (%)
1 (2,4)
0
Geslacht,
n (%) mannelijk/ n (%)
10 (24,4) / 31 (75,6)
1 (4,3) / 22 (95,7)
vrouwelijk
* Intention-to-treat (ITT)
Primaire eindpunt
Bij AQP4-IgG-seropositieve patiënten werd het relatieve risico van het krijgen van een vastgestelde
relaps verlaagd met 79% (hazardratio, HR [95%-BI]: 0,21 [0,06-0,75]) in onderzoek BN40898 en met
74% (HR [95%-BI]: 0,26 [0,11-0,63]) in onderzoek BN40900 (zie figuur 1 en 2). Wanneer gegevens
van de onderzoeken BN40898 en BN40900 werden samengevoegd, leidde behandeling met
satralizumab met of zonder IST tot een totale risicoreductie van 75% (HR [95%-BI]; 0,25 [0,12-0,50])
bij AQP4-IgG-seropositieve patiënten. Na 48 weken bleef 85,7% van de AQP4-IgG-seropositieve
patiënten die werden behandeld met satralizumab vrij van een vastgestelde relaps wanneer het werd
gebruikt in combinatie met IST of als monotherapie, vergeleken met 58,7% in de placebogroep. Na
96 weken bleef 81,4% van de AQP4-IgG-seropositieve patiënten die werden behandeld met
satralizumab vrij van een vastgestelde relaps wanneer het werd gebruikt in combinatie met IST of als
monotherapie, vergeleken met 47,2% in de placebogroep. Er was geen significant verschil in
werkzaamheid bij AQP4-IgG-seronegatieve patiënten.
periode bij AQP4-IgG-seropositieve patiënten
Figuur 2 Onderzoek BN40900: tijd tot eerste vastgestelde relaps tijdens dubbelblinde
periode bij AQP4-IgG-seropositieve patiënten
De behandeling met satralizumab bij AQP4-seropositieve patiënten verminderde het op jaarbasis
berekend aantal vastgestelde relapsen (ARR) met 88% (relatief risico [RR]=0,122; 95%-BI:
0,027 0,546; p=0,0039) in onderzoek BN40898 en met 90% (RR=0,096; 95%-BI: 0,020 0,473;
p=0,0086) in onderzoek BN40900 vergeleken met de behandeling met placebo.
(zoals corticosteroïden, intraveneus immunoglobuline en/of aferese [waaronder plasmaferese of
plasma-uitwisseling]) bij AQP4-IgG-seropositieve patiënten die werden behandeld met satralizumab
verminderd met 61% (oddsratio [OR]= 0,3930; 95%-BI: 0,1343 - 1,1502; p=0,0883) in onderzoek
BN40898 en met 74% (OR=0,2617; 95%-BI: 0,0862 0,7943; p=0,0180) in onderzoek BN40900.
De behandeling met satralizumab bij AQP4-IgG-seropositieve patiënten verminderde het risico op het
krijgen van een ernstige relaps, gedefinieerd als een verhoging van EDSS-score met 2 punten ten
opzichte van de eerdere EDSS-beoordeling, met 85% (tijd tot ernstige vastgestelde relaps tijdens de
dubbelblinde periode; HR=0,15; 95%-BI: 0,02 1,25; p=0,0441) in onderzoek BN40898 en met 79%
(HR=0,21; 95%-BI: 0,05 0,91; p=0,0231) in onderzoek BN40900 vergeleken met de behandeling
met placebo.
Belangrijkste secundaire eindpunten
De eindpunten voor de verandering in pijn en vermoeidheid tussen baseline en week 24 werden niet
gehaald in onderzoeken BN40898 en BN40900.
Open-label extensie
Analyse van langetermijngegevens waaronder de open-label extensieperiode (op basis van relaps
behandeld met reddingstherapie) toonde aan dat 58% en 73% van de AQP4-IgG-seropositieve
patiënten die werden behandeld met satralizumab relapsvrij waren na 120 weken behandeling,
wanneer satralizumab respectievelijk als add-ontherapie of als monotherapie werd gegeven.
Immunogeniteit
In het fase III-onderzoek BN40898 (in combinatie met IST) en in het fase III-onderzoek BN40900 (als
monotherapie) ontwikkelden respectievelijk 41% en 71% van de patiënten die satralizumab kregen
tijdens de dubbelblinde periode antilichamen tegen het geneesmiddel (anti-drug-antibodies, ADA's).
Het is onbekend of ADA's de binding van satralizumab kunnen neutraliseren.
De blootstelling was lager bij ADA-positieve patiënten. Er was echter geen invloed van ADA's op de
veiligheid en er was geen duidelijke invloed op de werkzaamheid noch een indicatie voor
farmacodynamische markers die betrokken zijn bij de binding.
De behandeling met satralizumab leidde tot een vergelijkbare risicoreductie van een vastgestelde
relaps bij patiënten in de fase III-onderzoeken, ondanks verschil ende ADA-percentages in deze
onderzoeken.
Pediatrische patiënten
Aan onderzoek BN40898 deden 7 adolescente patiënten mee tijdens de dubbelblinde periode. Hun
gemiddelde leeftijd was 15,4 jaar en het mediane lichaamsgewicht was 79,6 kg. Het merendeel was
vrouw (n=6). Vier patiënten waren blank, 2 waren zwart/Afro-Amerikaans en 1 was Aziatisch. Drie
(42,9%) adolescente patiënten waren AQP4-IgG-seropositief bij screening (2 in de placebogroep en
1 in de satralizumab-groep). Tijdens de dubbelblinde periode kreeg 1 van de 3 adolescenten in de
placebogroep en 1 van de 4 adolescenten in de satralizumab-groep een vastgestelde relaps. Vanwege
de kleine steekproefgrootte werd de hazardratio van het primaire eindpunt voor de tijd tot een
vastgestelde relaps bij deze subgroep niet berekend. Twee additionele adolescente patiënten werden
opgenomen in het onderzoek tijdens de open-label extensieperiode.
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten tot uitstel van de verplichting voor de fabrikant
om de resultaten in te dienen van onderzoek met Enspryng in een of meerdere subgroepen van
pediatrische patiënten voor de behandeling van NMOSD (zie rubriek 4.2 voor informatie over
pediatrisch gebruik).
De farmacokinetiek van satralizumab is bepaald bij zowel Japanse als Kaukasische gezonde
vrijwilligers en bij patiënten met NMO en NMOSD. De farmacokinetiek bij patiënten met NMO en
NMOSD die de aanbevolen dosering gebruikten, werd bepaald aan de hand van farmacokinetische
populatieanalysemethoden op basis van gegevens van 154 patiënten.
De concentratie-tijdcurve van satralizumab bij patiënten met NMO of NMOSD werd nauwkeurig
beschreven door een farmacokinetisch populatiemodel met twee compartimenten met paral el lineaire
en target-gemedieerde (Michaelis-Menten)-klaring en subcutane eerste-orde-absorptie. De klaring- en
volumeparameters van satralizumab waren allometrisch geschaald naar lichaamsgewicht (door
onderscheidend vermogen als functie van de alternatieve hypothese met de vaste coëfficiënt van het
onderscheidend vermogen van 0,75 en 1 voor respectievelijk klaring- en volumeparameters).
Lichaamsgewicht bleek een significante covariabele waarbij de klaring en Vc voor patiënten die
123 kg wogen (97,5-de percentiel van de gewichtsverdeling) respectievelijk toenamen met 71,3% en
105%, in vergelijking met een patiënt van 60 kg.
De steady-state farmacokinetiek werd na de oplaadperiode (8 weken) als volgt bereikt voor Cmin, Cmax
en AUC (gemiddelde (±SD): Cmin: 19,7 (12,2) mcg/ml, Cmax: 31,5 (14,9) mcg/ml en AUC: 737
(386) mcg.ml/dag.
Absorptie
De absorptiesnelheidsconstante van satralizumab was 0,0104 ml/uur, overeenkomend met een
absorptiehalfwaardetijd van ongeveer 3 dagen (66 uur) in de aanbevolen dosering (zie rubriek 4.2). De
biologische beschikbaarheid was hoog (85,4%).
Distributie
Satralizumab ondergaat bifasische distributie. Het centrale distributievolume was 3,46 l, het perifere
distributievolume was 2,07 l. De klaring tussen de compartimenten was 14 ml/uur.
Biotransformatie
Het metabolisme van satralizumab werd niet rechtstreeks onderzocht aangezien monoklonale
antilichamen hoofdzakelijk via katabolisme worden geklaard.
Eliminatie
De totale klaring van satralizumab is concentratieafhankelijk. De lineaire klaring (die ongeveer de
helft van de totale klaring voor zijn rekening neemt in steady-state met de aanbevolen dosering bij
patiënten met NMO en NMOSD) wordt geschat op 2,50 ml/uur. De geassocieerde terminale
halfwaardetijd is ongeveer 30 dagen (bereik: 22-37 dagen) op basis van gepoolde gegevens uit de
fase 3-onderzoeken.
Speciale populaties
Farmacokinetische populatieanalyses bij volwassen patiënten met NMO of NMOSD toonden aan dat
leeftijd, geslacht en etniciteit geen betekenisvolle invloed hadden op de farmacokinetiek van
satralizumab. Hoewel lichaamsgewicht de farmacokinetiek van satralizumab wel beïnvloedde, worden
dosisaanpassingen niet aanbevolen voor deze demografische gegevens.
Pediatrische patiënten
Gegevens die zijn verkregen bij 8 adolescente patiënten [van 13-17 jaar oud] die het doseringsregime
voor volwassenen kregen, tonen aan dat de farmacokinetische populatieparameters voor satralizumab
noodzakelijk.
Oudere patiënten
Er zijn geen specifieke onderzoeken uitgevoerd naar de farmacokinetiek van satralizumab bij patiënten
van 65 jaar. Er deden echter wel patiënten met NMO en NMOSD tussen de 65 en 74 jaar mee aan de
klinische onderzoeken BN40898 en BN40900.
Verminderde nierfunctie
Er is geen formeel onderzoek uitgevoerd naar het effect van een verminderde nierfunctie op de
farmacokinetiek van satralizumab. Patiënten met een licht verminderde nierfunctie (creatineklaring
50 ml/min en < 80 ml/min) namen deel aan de klinische fase III-onderzoeken. Op basis van de
farmacokinetische populatieanalyse heeft een verminderde nierfunctie geen invloed op de
farmacokinetiek van satralizumab. Dit is in overeenstemming met de bekende klaringsmechanismen
voor satralizumab en daarom is er geen dosisaanpassing noodzakelijk.
Verminderde leverfunctie
Er is geen formeel onderzoek uitgevoerd naar het effect van een verminderde leverfunctie op de
farmacokinetiek van satralizumab (zie rubriek 4.2).
5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig
van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde
dosering en reproductie- en ontwikkelingstoxiciteit.
Carcinogeniteit
Er zijn geen carcinogeniteitsonderzoeken uitgevoerd bij knaagdieren om het carcinogene potentieel
van satralizumab vast te stellen. Er zijn geen proliferatieve laesies waargenomen gedurende een
6 maanden durend chronisch toxiciteitsonderzoek in cynomolgusapen.
Genotoxiciteit
Er zijn geen onderzoeken uitgevoerd om het mutagene potentieel van satralizumab vast te stel en. Het
wordt niet verwacht dat antilichamen zorgen voor effecten op het DNA.
Reproductietoxiciteit
De prenatale behandeling met en postnatale blootstelling aan satralizumab bij zwangere apen en hun
jongen veroorzaakte geen nadelige effecten op de moederdieren, foetale ontwikkeling,
zwangerschapsuitkomst of overleving en ontwikkeling van de zuigelingen, waaronder leervermogen.
De concentraties satralizumab in de moedermelk waren zeer laag (overeenkomend met < 0,9% van de
plasmaspiegels bij het moederdier).
Vruchtbaarheid
Er werden geen effecten gezien op mannelijke of vrouwelijke voortplantingsorganen bij de chronische
behandeling van apen met satralizumab.
Op basis van in-vitro-onderzoeken met menselijk bloed wordt het risico op afgifte van
pro-inflammatoire cytokinen met satralizumab beschouwd als laag voor wat betreft incidentie en
toename van cytokinen.
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1 Lijst van hulpstoffen
Histidine
Asparaginezuur
Arginine
Poloxameer 188
Water voor injecties
6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Bij gebrek aan onderzoek naar onverenigbaarheden, mag dit geneesmiddel niet met andere
geneesmiddelen gemengd worden.
6.3 Houdbaarheid
2 jaar
6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren in de koelkast (2°C 8°C). Niet in de vriezer bewaren. Gebruik de spuit niet als die bevroren
is geweest. Houd de spuit altijd droog.
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht en vocht.
Wanneer niet geopend en in de buitenverpakking bewaard, kan de spuit buiten de koelkast worden
bewaard voor één enkele periode van niet langer dan 8 dagen beneden de 30°C. Nadat het
geneesmiddel op kamertemperatuur wordt bewaard mag het niet in de koelkast worden teruggeplaatst
en moet het worden gebruikt of worden afgevoerd.
6.5 Aard en inhoud van de verpakking
1 ml oplossing in een voorgevulde spuit (van polymeer) met een afgeschermde naald van roestvrij
staal met een naaldkap van gechloreerd butylrubber-polypropyleen en afgesloten met een
zuigerstopper van gechloreerd butylrubber. De voorgevulde spuit is geëtiket eerd en heeft een naald
met automatische naaldbeschermer, zuigerstang en verlengde vingersteunen (trekhaakjes).
Verpakkingsgrootte van 1 voorgevulde spuit en multiverpakking van 3 (3 verpakkingen van 1)
voorgevulde spuiten. Mogelijk zijn niet alle genoemde verpakkingsgrootten in de handel gebracht.
6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Nadat de verzegelde doos uit de koelkast is gehaald moet deze worden geopend en moet de
voorgevulde spuit voorzichtig uit de doos worden getild door deze aan de cilinder vast te pakken. Het
is belangrijk de voorgevulde spuit op kamertemperatuur te laten komen en 30 minuten te wachten voor
aanvang van het toedieningsproces.
Het geneesmiddel mag niet worden gebruikt als de vloeistof troebel is, verkleurd is of zichtbare
deeltjes bevat of als een onderdeel van de voorgevulde spuit beschadigd lijkt.
voorkomen dat het geneesmiddel uitdroogt en daardoor de naald blokkeert. Als de voorgevulde spuit
niet binnen 5 minuten na het verwijderen van de dop wordt gebruikt, dan moet u deze weggooien in
een naaldencontainer en moet u een nieuwe voorgevulde spuit gebruiken.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Roche Registration GmbH
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/21/1559/001
EU/1/21/1559/002
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning:
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau http:/ www.ema.europa.eu.
BIJLAGE II
A.
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME
STOF(FEN) EN FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK
VOOR VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN
VAN LEVERING EN GEBRUIK
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant(en) van de biologisch werkzame stof(fen)
Chugai Pharma Manufacturing Co., Ltd.
(CPMC) 5-1, Ukima 5-Chome, Kita-ku
Tokyo, 115-8543
Japan
Naam en adres van de fabrikant(en) verantwoordelijk voor vrijgifte
Roche Pharma AG
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C. ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
·
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
De vergunninghouder zal het eerste periodieke veiligheidsverslag voor dit geneesmiddel binnen 6
maanden na toekenning van de vergunning indienen.
D. VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
·
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in module
1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-
aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
·
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
·
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot een minimum) is bereikt.
Extra risicobeperkende maatregelen
Voorafgaand aan het op de markt brengen van Enspryng in elke lidstaat, moet de houder van de
handelsvergunning met de nationale bevoegde instantie de inhoud en het formaat van de
patiëntenwaarschuwingskaart, het distributieplan en elk ander aspect van de kaart overeenkomen.
Het doel van de patiëntenwaarschuwingskaart is om de communicatie rond het risico van
infecties/ernstige infecties te intensiveren zodat patiënten snel medische hulp inschakelen in geval van
klachten of verschijnselen van infecties om zo tijdige diagnose van infectie te bewerkstel igen, en om
beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg bewust te maken van de noodzaak om tijdig passende
maatregelen te nemen.
In alle lidstaten waar Enspryng op de markt komt zal de houder van de handelsvergunning ervoor
zorgen dat al e beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg en patiënten/verzorgers die naar
verwachting Enspryng zullen voorschrijven, verstrekken, toedienen of gebruiken toegang hebben
tot/voorzien worden van de patiëntenwaarschuwingskaart.
De patiëntenwaarschuwingskaart bevat:
-
de vermelding dat behandeling met Enspryng het risico op infecties kan vergroten
-
een waarschuwing dat medische hulp snel ingeschakeld moet worden in geval van klachten of
verschijnselen van infecties
-
een waarschuwing voor alle beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg die op enig moment
betrokken zijn bij de zorg voor de patiënt, waaronder bij een noodsituatie, dat de patiënt met
Enspryng wordt behandeld
-
de contactgegevens van de voorschrijver van Enspryng
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
A. ETIKETTERING
BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Enspryng 120 mg oplossing voor injectie in een voorgevulde spuit
satralizumab
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke voorgevulde spuit bevat 120 mg satralizumab
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: histidine, asparaginezuur, arginine, poloxameer 188, water voor injecties
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie
1 voorgevulde spuit
120 mg/1 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter
Subcutaan gebruik
Uitsluitend voor eenmalig gebruik
De spuit buiten de verpakking op kamertemperatuur laten komen gedurende 30 minuten voor gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast
Niet in de vriezer bewaren
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht en vocht
Als Enspryng niet geopend wordt en in de buitenverpakking wordt bewaard, kan het buiten de
koelkast worden bewaard voor één enkele periode van niet langer dan 8 dagen beneden de 30°C
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Roche Registration GmbH
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/21/1559/001 1 voorgevulde spuit
13. PARTIJNUMMER
Charge
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
enspryng 120 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
BUITENVERPAKKING (MET BLUE BOX) - MULTIVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Enspryng 120 mg oplossing voor injectie in een voorgevulde spuit
satralizumab
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke voorgevulde spuit bevat 120 mg satralizumab
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: histidine, asparaginezuur, arginine, poloxameer 188, water voor injecties
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie
Multiverpakking: 3 (3 verpakkingen van 1) voorgevulde spuiten
120 mg/1 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter
Subcutaan gebruik
Uitsluitend voor eenmalig gebruik
De spuit buiten de verpakking op kamertemperatuur laten komen gedurende 30 minuten voor gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast
Niet in de vriezer bewaren
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht en vocht
Als Enspryng niet geopend wordt en in de buitenverpakking wordt bewaard, kan het buiten de
koelkast worden bewaard voor één enkele periode van niet langer dan 8 dagen beneden de 30°C
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Roche Registration GmbH
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/21/1559/002 3 voorgevulde spuiten (3 verpakkingen van 1)
13. PARTIJNUMMER
Charge
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
enspryng 120 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
BINNENVERPAKKING (ZONDER BLUE BOX) - MULTIVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Enspryng 120 mg oplossing voor injectie in een voorgevulde spuit
satralizumab
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke voorgevulde spuit bevat 120 mg satralizumab
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: histidine, asparaginezuur, arginine, poloxameer 188, water voor injecties
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie
1 voorgevulde spuit. Component van een multiverpakking; mag niet apart verkocht worden
120 mg/1 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter
Subcutaan gebruik
Uitsluitend voor eenmalig gebruik
De spuit buiten de verpakking op kamertemperatuur laten komen gedurende 30 minuten voor gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast
Niet in de vriezer bewaren
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht en vocht
Als Enspryng niet geopend wordt en in de buitenverpakking wordt bewaard, kan het buiten de
koelkast worden bewaard voor één enkele periode van niet langer dan 8 dagen beneden de 30°C
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Roche Registration GmbH
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/21/1559/002 3 voorgevulde spuiten (3 verpakkingen van 1)
13. PARTIJNUMMER
Charge
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
enspryng 120 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
WORDEN VERMELD
ETIKET VOORGEVULDE SPUIT
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Enspryng 120 mg-injectie
satralizumab
s.c.
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
120 mg/1 ml
6.
OVERIGE
B. BIJSLUITER
Enspryng 120 mg oplossing voor injectie in een voorgevulde spuit
satralizumab
Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe
veiligheidsinformatie worden vastgesteld. U kunt hieraan bijdragen door melding te maken van alle
bijwerkingen die u eventueel zou ervaren. Aan het einde van rubriek 4 leest u hoe u dat kunt doen.
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
·
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
·
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
·
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
·
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Naast deze bijsluiter zal uw arts u een patiëntenwaarschuwingskaart geven, die belangrijke informatie
met betrekking tot de veiligheid bevat waarvan u op de hoogte moet zijn vóór en tijdens de
behandeling met Enspryng. Draag deze kaart altijd bij u.
Inhoud van deze bijsluiter
1. Wat is Enspryng en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2. Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3. Hoe gebruikt u dit middel?
4. Mogelijke bijwerkingen
5. Hoe bewaart u dit middel?
6. Inhoud van de verpakking en overige informatie
Instructies voor gebruik
1.
Wat is Enspryng en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wat is Enspryng?
Enspryng bevat de werkzame stof satralizumab. Het is een soort eiwit dat een monoklonaal
antilichaam wordt genoemd. Monoklonale antilichamen zijn ontworpen om een specifieke stof in het
lichaam te herkennen en hieraan te binden.
Waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Enspryng is een geneesmiddel voor de behandeling van `neuromyelitis optica-spectrumstoornis'
(NMOSD) bij volwassenen en jongeren vanaf 12 jaar.
Wat is NMOSD?
NMOSD is een ziekte van het centraal zenuwstelsel die voornamelijk de oogzenuwen en het
ruggenmerg aantast. Het wordt veroorzaakt doordat het immuunsysteem (het verdedigingssysteem van
het lichaam) niet goed werkt en de zenuwen in het lichaam aanvalt.
·
De schade aan de oogzenuwen veroorzaakt zwelling, wat leidt tot pijn en verlies van het
gezichtsvermogen.
De schade aan het ruggenmerg veroorzaakt zwakte of verlies van beweging in benen of armen,
verlies van gevoel en problemen met de werking van de blaas en darmen.
In het geval van een aanval van NMOSD is er sprake van zwelling in het zenuwstelsel. Dit gebeurt
ook als de ziekte terugkomt (een relaps). De zwel ing zorgt voor nieuwe klachten of het terugkomen
van oude klachten.
Hoe werkt Enspryng?
Enspryng remt de werking van een eiwit dat interleukine-6 (IL-6) wordt genoemd en dat betrokken is
bij de processen die schade en zwelling in het zenuwsysteem veroorzaken. Door de effecten van het
eiwit te blokkeren, verlaagt Enspryng het risico op een relaps of een aanval van NMOSD.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
·
U bent al ergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
Als het bovenstaande op u van toepassing is of als u twijfelt, gebruik Enspryng dan niet en neem
contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem onmiddel ijk contact op met uw arts als u een allergische reactie krijgt (zie rubriek 4).
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat u dit middel gebruikt als een van
de onderstaande situaties op u van toepassing is (of als u daarover twijfelt).
Infecties
U mag Enspryng niet gebruiken als u een infectie heeft.
Vertel het uw arts of verpleegkundige
onmiddellijk als u denkt dat u klachten van een infectie heeft voor, tijdens of na de behandeling
met Enspryng, zoals:
·
koorts of koude ril ingen
·
een hoest die niet weggaat
·
zere keel
·
koortsblaasjes of zweren op uw geslachtsorgaan (herpes simplex)
·
gordelroos (herpes zoster)
·
rode huid, zwelling, gevoeligheid of pijn
·
misselijkheid of overgeven, diarree of buikpijn.
Deze informatie kunt u ook vinden in de patiëntenwaarschuwingskaart die u van uw arts heeft
gekregen. Het is belangrijk dat u de waarschuwingskaart altijd bij u draagt en deze laat zien aan alle
artsen, verpleegkundigen en verzorgers.
Uw arts wacht met het geven van Enspryng of laat u weten dat u geen Enspryng mag injecteren tot de
infectie onder controle is.
Vaccinaties
Vertel het uw arts als u onlangs een vaccinatie heeft gekregen of binnenkort een vaccinatie zou
kunnen krijgen.
·
Uw arts controleert of u vaccinaties nodig heeft voordat u begint met Enspryng.
Laat u niet vaccineren met levende of levend verzwakte vaccins (bijvoorbeeld het BCG-vaccin
tegen tuberculose of vaccins tegen gele koorts) wanneer u met Enspryng wordt behandeld.
Leverenzymen
Enspryng kan een effect hebben op uw lever en de hoeveelheid van bepaalde leverenzymen in uw
bloed verhogen. Uw arts doet bloedonderzoek voordat u begint met Enspryng en tijdens uw
behandeling om in de gaten te houden hoe goed uw lever werkt.
Vertel het uw arts of
verpleegkundige onmiddellijk als u een van deze klachten van leverschade heeft tijdens of na de
behandeling met Enspryng:
·
gele verkleuring van de huid en het oogwit (geelzucht)
·
donkergekleurde urine
·
misselijkheid en overgeven
·
buikpijn
Aantal witte bloedcellen
Uw arts doet bloedonderzoek voordat u begint met Enspryng en tijdens uw behandeling om het aantal
witte bloedcellen in de gaten te houden.
Kinderen en jongeren
Geef dit geneesmiddel niet aan kinderen jonger dan 12 jaar oud. Dit is omdat het middel nog niet is
onderzocht in deze leeftijdsgroep.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Enspryng nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of
apotheker.
Gebruikt u geneesmiddelen zoals warfarine, carbamazepine, fenytoïne en theofyl ine? Vertel dat dan
uw arts of apotheker, omdat de doseringen misschien moeten worden aangepast.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Uw arts kan u het advies geven te stoppen met borstvoeding als u Enspryng gaat gebruiken. Het is niet
bekend of Enspryng in de moedermelk terechtkomt.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Naar verwachting heeft Enspryng geen invloed op uw rijvaardigheid, vermogen om te fietsen of het
vermogen om gereedschap te gebruiken of machines te bedienen.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Gebruik dit geneesmiddel altijd precies zoals uw arts of apotheker u dat heeft verteld. Twijfelt u over
het juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Hoeveel Enspryng moet u gebruiken?
Elke injectie bevat 120 mg satralizumab. De eerste injectie wordt gegeven onder toezicht van uw arts
of verpleegkundige.
De eerste drie injecties worden elke 2 weken gegeven. Dit wordt de `oplaaddosis' genoemd.
·
Hierna wordt de injectie elke 4 weken gegeven. Dit wordt de `onderhoudsdosis' genoemd. Ga
net zolang door met een injectie 1 keer in de 4 weken als uw arts zegt.
Hoe gebruikt u dit middel?
·
Enspryng wordt gegeven door een injectie onder de huid (subcutaan).
·
Injecteer elke keer de volledige inhoud van de spuit.
Bij de start van de behandeling zal waarschijnlijk uw arts of verpleegkundige Enspryng bij u
injecteren. Uw arts kan echter ook besluiten dat u of een volwassen verzorger dat mag doen.
·
U of uw verzorger wordt getraind om Enspryng zelf te injecteren.
·
Overleg met uw arts of verpleegkundige als u of uw verzorger vragen heeft over het geven van
injecties.
Lees goed de `Instructies voor gebruik' aan het eind van deze bijsluiter over hoe u Enspryng moet
injecteren.
Heeft u te veel van dit middel gebruikt?
Omdat Enspryng wordt gegeven in een voorgevulde spuit, is het niet waarschijnlijk dat u te veel zult
gebruiken. Als u zich toch zorgen maakt, overleg dan met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Als u per ongeluk meer doses injecteert dan u zou moeten, bel dan uw arts. Neem altijd de
buitenverpakking mee wanneer u naar uw arts gaat.
Bent u vergeten dit middel te gebruiken?
Om het beste effect van de behandeling te behalen, is het heel belangrijk dat u de injecties blijft
krijgen.
Als uw arts of verpleegkundige u de injectie geeft en u een afspraak vergeten bent, maak dan meteen
een nieuwe afspraak.
Als u zelf Enspryng injecteert en u een injectie vergeet, geef het dan zo snel mogelijk. Wacht niet tot
de volgende geplande dosis. Nadat u de injectie van de vergeten dosis heeft gekregen, moet uw
volgende dosis gegeven worden:
·
voor een oplaaddosis 2 weken later
·
voor een onderhoudsdosis 4 weken later.
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige als u twijfelt.
Als u stopt met het gebruik van dit middel
Stop niet plotseling met het gebruik van Enspryng zonder dit eerst aan uw arts te vragen. Heeft u nog
andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of
verpleegkundige.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken.
Vertel het uw arts onmiddellijk of ga naar de eerstehulpafdeling van uw dichtstbijzijnde ziekenhuis als
u last krijgt van klachten van een allergische reactie tijdens of na de injectie. Dit kunnen klachten zijn
zoals:
·
drukkend gevoel op de borst of piepende ademhaling
·
kortademigheid
·
koorts of koude ril ingen
·
ernstige duizeligheid of een licht gevoel in het hoofd
·
zwelling van lippen, tong of gezicht
·
jeukende huid, galbulten of huiduitslag
Neem de volgende dosis pas nadat u met uw arts heeft gesproken en hij/zij u heeft verteld dat u de
volgende dosis mag nemen.
Injectiegerelateerde reacties (zeer vaak: komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers)
Dit zijn meestal lichte reacties, maar sommige kunnen ernstig zijn.
Vertel het uw arts of verpleegkundige onmiddellijk als u een van deze klachten heeft tijdens of na de
injectie, met name in de eerste 24 uur na de injectie:
·
roodheid, jeuken, pijn of zwelling op de plek waar de injectie is gegeven
·
huiduitslag, rode of jeukende huid of galbulten
·
blozend gevoel
·
hoofdpijn
·
irritatie, zwel ing of pijn van de keel
·
kortademigheid
·
lage bloeddruk (duizeligheid en licht gevoel in het hoofd)
·
koorts of koude ril ingen
·
vermoeidheid
·
misselijkheid of overgeven, of diarree
·
snelle hartslag, fladderend of bonzend hart (hartkloppingen)
Vertel het uw arts of verpleegkundige onmiddellijk als u een van de bovenstaande klachten heeft.
Andere bijwerkingen:
Zeer vaak voorkomende bijwerkingen (komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers)
·
hoofdpijn
·
gewrichtspijn
·
verhoogde hoeveelheid vet in het bloed
·
laag aantal witte bloedcellen in testen
Vaak voorkomende bijwerkingen (komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers)
·
stijfheid
·
migraine
·
trage hartslag (bradycardie)
·
verhoogde bloeddruk
·
niet kunnen slapen
·
zwelling in uw onderbenen, voeten of handen
·
huiduitslag of jeuk
·
allergieën of hooikoorts
·
maagontsteking (gastritis), met maagpijn en misselijkheid
·
gewichtstoename
·
bloedtesten die het volgende laten zien:
-
verlaagde hoeveelheid fibrinogeen (een eiwit dat bij de bloedstolling betrokken is)
verhoogde hoeveelheid leverenzymen (transaminasen, mogelijk een teken van
leverproblemen)
-
verhoogde hoeveelheid bilirubine (mogelijk een teken van leverproblemen)
-
laag aantal bloedplaatjes (wat kan leiden tot bloeding of het makkelijk krijgen van blauwe
plekken)
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit
geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook
rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door bijwerkingen
te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
·
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
·
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op het
etiket van de voorgevulde spuit en de doos na `EXP'. Daar staat een maand en een jaar. De
laatste dag van die maand is de uiterste houdbaarheidsdatum.
·
Bewaren in de koelkast (2°C 8°C). Niet in de vriezer bewaren. Gebruik de spuit niet als die
bevroren is geweest. Houd de spuit altijd droog.
·
De voorgevulde spuiten in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht en vocht.
·
Als Enspryng niet geopend wordt en in de buitenverpakking wordt bewaard, kan het buiten de
koelkast worden bewaard voor één enkele periode van niet langer dan 8 dagen beneden de
30°C. Daarna mag u Enspryng niet terugzet en in de koelkast.
·
De voorgevulde spuit mag niet gebruikt worden en moet worden afgevoerd als deze langer dan
8 dagen buiten de koelkast is bewaard.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u ziet dat het troebel is, verkleurd is of zichtbare deeltjes bevat.
Enspryng is een kleurloze tot lichtgele vloeistof.
Het geneesmiddel moet binnen 5 minuten na het verwijderen van de dop worden geïnjecteerd om te
voorkomen dat het geneesmiddel uitdroogt en hierdoor de naald blokkeert. Als de voorgevulde spuit
niet binnen 5 minuten na het verwijderen van de dop wordt gebruikt, dan moet u deze weggooien in
een naaldencontainer en moet u een nieuwe voorgevulde spuit gebruiken.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu
terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
·
De werkzame stof in dit middel is satralizumab. Elke voorgevulde spuit bevat 120 mg
satralizumab in 1 ml.
·
De andere stoffen in dit middel zijn histidine, asparaginezuur, arginine, poloxameer 188, water
voor injecties.
·
Het is een kleurloze tot lichtgele vloeistof.
·
Enspryng is een oplossing voor injectie.
·
Elke verpakking Enspryng bevat 1 voorgevulde spuit. Elke multiverpakking Enspryng bevat
3 (3 verpakkingen van 1) voorgevulde spuiten. Mogelijk zijn niet alle genoemde
verpakkingsgrootten in de handel gebracht.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Roche Registration GmbH
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
Fabrikant
Roche Pharma AG
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Lietuva
N.V. Roche S.A.
UAB 'Roche Lietuva'
Tél/Tel: +32 (0) 2 525 82 11
Tel: +370 5 2546799
Luxembourg/Luxemburg
(Voir/siehe Belgique/Belgien)
: +359 2 818 44 44
Ceská republika
Magyarország
Roche s. r. o.
Roche (Magyarország) Kft.
Tel: +420 - 2 20382111
Tel: +36 - 12 794 500
Danmark
Malta
Roche a/s
(see Ireland)
Tlf: +45 - 36 39 99 99
Deutschland
Nederland
Roche Pharma AG
Roche Nederland B.V.
Tel: +49 (0) 7624 140
Tel: +31 (0) 348 438050
Eesti
Norge
Roche Eesti OÜ
Roche Norge AS
Tel: + 372 - 6 177 380
Tlf: +47 - 22 78 90 00
Österreich
Roche (Hellas) A.E.
Roche Austria GmbH
: +30 210 61 66 100
Tel: +43 (0) 1 27739
España
Polska
Roche Farma S.A.
Roche Polska Sp.z o.o.
Tel: +34 - 91 324 81 00
Tel: +48 - 22 345 18 88
Portugal
Roche
Roche Farmacêutica Química, Lda
Tél: +33 (0) 1 47 61 40 00
Tel: +351 - 21 425 70 00
Hrvatska
România
Roche d.o.o.
Roche România S.R.L.
Tel: +385 1 4722 333
Tel: +40 21 206 47 01
Ireland
Slovenija
Roche Products (Ireland) Ltd.
Roche farmacevtska druzba d.o.o.
Tel: +353 (0) 1 469 0700
Tel: +386 - 1 360 26 00
Ísland
Slovenská republika
Roche a/s
Roche Slovensko, s.r.o.
c/o Icepharma hf
Tel: +421 - 2 52638201
Sími: +354 540 8000
Italia
Suomi/Finland
Roche S.p.A.
Roche Oy
Tel: +39 - 039 2471
Puh/Tel: +358 (0) 10 554 500
K
Sverige
.. & .
Roche AB
: +357 - 22 76 62 76
Tel: +46 (0) 8 726 1200
Latvija
United Kingdom (Northern Ireland)
Roche Latvija SIA
Roche Products (Ireland) Ltd.
Tel: +371 - 6 7039831
Tel: +44 (0) 1707 366000
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: ht p:/ www.ema.europa.eu. Hier vindt u ook verwijzingen naar andere
websites over zeldzame ziektes en hun behandelingen.
Lees deze instructies voor gebruik:
·
Voordat u uw voorgevulde spuit gaat gebruiken.
·
Iedere keer als u een herhaalrecept krijgt, omdat er nieuwe informatie in kan staan.
· Deze informatie is geen vervanging voor gesprekken met uw arts of verpleegkundige over uw
ziekte of uw behandeling.
· Uw arts of verpleegkundige beslist of u of een verzorger u de injecties met Enspryng thuis kan
geven. Ze laten u of een verzorger ook zien wat de juiste en veilige manier is om de spuit te
gebruiken, voordat u die voor de eerste keer gebruikt.
· Praat met uw arts of verpleegkundige als u vragen heeft.
Belangrijke informatie
· Elke spuit is een voorgevulde spuit met geneesmiddel met de naam Enspryng.
· Elke doos met Enspryng bevat slechts 1 voorgevulde spuit.
· Elke voorgevulde spuit kan maar één keer worden gebruikt.
· Deel uw spuiten niet met andere mensen.
· Haal de naaldbeschermer niet van de spuit voordat u klaar bent om Enspryng te injecteren.
· Gebruik geen spuit als deze gevallen of beschadigd is.
· Haal nooit de spuit uit elkaar.
· Laat de spuit niet onbeheerd achter.
· Gebruik dezelfde spuit niet opnieuw.
Spullen die nodig zijn om uzelf een injectie te geven
Elke verpakking met Enspryng bevat:
· 1 voorgevulde spuit die maar één keer gebruikt mag worden.
U heeft ook de volgende artikelen nodig, maar deze zijn niet aanwezig in de verpakking:
· 1 alcoholdoekje
· 1 steriel watje of gaasje
· 1 kleine pleister
· 1 niet-doorprikbare naaldencontainer voor het veilig afvoeren van de beschermdop en de
gebruikte spuit. Zie stap 21 `Enspryng afvoeren' aan het einde van deze instructies voor
gebruik.
(zie figuur A en figuur B)
Voor gebruik:
Cilinder
Trekhaakjes
(Niet aanraken)
Beschermdop Houdbaarheidsdatum Zuiger
Figuur A
Na gebruik:
Automatische naaldbeschermer
(uitgeschoven en geblokkeerd
Figuur B
De spuit heeft een automatische naaldbeschermer die de naald bedekt wanneer de injectie afgerond
is.
Voorbereiding voordat u Enspryng gaat gebruiken
1. Haal de verpakking met de spuit uit de koelkast en leg die op een schone, vlakke ondergrond
(zoals een tafel).
2. Controleer de houdbaarheidsdatum op de achterkant van de verpakking
(zie figuur C).
Gebruik
de voorgevulde spuit niet als de houdbaarheidsdatum is verlopen.
3. Controleer of de voorkant van de verpakking is verzegeld
(zie figuur C).
Gebruik de
voorgevulde spuit niet als de verzegeling is verbroken.
Als de houdbaarheidsdatum is verlopen of de verzegeling is verbroken, ga naar stap 21
`Enspryng afvoeren' en neem contact op met uw arts of verpleegkundige.
· Controleer de houdbaarheidsdatum (op de achterkant)
· Controleer of de verpakking is verzegeld
Figuur C
Figuur D
5. Haal de spuit voorzichtig uit de verpakking door deze aan de cilinder vast te pakken
(zie
figuur E).
· Hou de verpakking niet ondersteboven om de spuit eruit te halen.
· Raak de trekhaakjes niet aan, omdat dit de spuit kan beschadigen.
· Pak de zuiger of de beschermdop niet vast.
Figuur E
Controleer de spuit
(zie figuur F)
6. Controleer de houdbaarheidsdatum op de spuit.
Gebruik de spuit niet als de houdbaarheidsdatum
is verlopen.
7. Controleer de spuit op beschadigingen.
Gebruik de spuit niet als deze gebarsten of kapot is.
8. Controleer of de vloeistof door het kijkvenster helder en kleurloos tot lichtgeel van kleur is.
Injecteer het middel niet als de vloeistof troebel is, verkleurd is of deeltjes bevat.
· Er kunnen wat luchtbelletjes in de spuit zit en. Dit is normaal en u moet deze niet proberen te
verwijderen.
· Controleer de houdbaarheidsdatum
· Controleer de vloeistof
· Controleer of de spuit is beschadigd
Figuur F
Niet gebruiken als de houdbaarheidsdatum verlopen is, de spuit beschadigd is of de vloeistof
troebel is, verkleurd is of deeltjes bevat. Ga vervolgens naar stap 21 `Enspryng afvoeren' en
neem contact op met uw arts of verpleegkundige.
9. Nadat u de spuit heeft gecontroleerd legt u de spuit
30 minuten op een schone, vlakke ondergrond
(zoals een tafel). Zo kan het middel op kamertemperatuur komen
(zie figuur G).
Het is belangrijk de spuit langzaam op kamertemperatuur te laten komen, want het injecteren van
een koud geneesmiddel kan onprettig zijn en het kan lastig zijn om de zuiger in te drukken.
· Versnel niet het opwarmen van de spuit op een andere manier.
· Verwijder de beschermdop niet terwijl de spuit op kamertemperatuur komt.
Figuur G
Was uw handen
10. Was uw handen met zeep en water
(zie figuur H).
Figuur H
Kies de injectieplaats
11. Kies uw injectieplaats:
· in het lagere gedeelte van uw buik, of
· aan de voorkant en het midden van uw dijbenen
(zie figuur I).
Injectieplaatsen
Figuur I
· injecteer niet in een gebied dicht bij uw navel (5 cm rondom)
· injecteer niet in moedervlekken, lit ekens, blauwe plekken of op plaatsen waar de huid
gevoelig, rood, hard of beschadigd is
Kies een andere injectieplaats voor
elke volgende injectie. Kies een andere plek voor elke volgende
injectie, ten minste 2,5 cm verwijderd van de vorige plaats die u gebruikt heeft.
12. Maak de gekozen injectieplaats schoon met een alcoholdoekje en laat de huid aan de lucht drogen.
· Niet wapperen of blazen op de huid die u heeft schoongemaakt
· Raak niet de injectieplaats opnieuw aan voordat u de injectie toedient
Figuur J
Injecteer Enspryng
13. Houd de cilinder van de spuit tussen uw duim en wijsvinger. Trek met uw andere hand de
beschermdop in een rechte beweging van de spuit af. Het kan zijn dat u een druppeltje vloeistof
aan het uiteinde van de naald ziet. Dit is normaal en heeft geen invloed op uw dosis
(zie
figuur K).
·
Gebruik de spuit binnen 5 minuten na het verwijderen van de dop, anders kan de naald
verstopt raken
· Haal de beschermdop niet van de spuit voordat u klaar bent om Enspryng te injecteren
· Zet de beschermdop niet terug op de spuit zodra die verwijderd is, omdat dit de naald kan
beschadigen
· Niet de naald aanraken of contact laten maken met andere oppervlakken nadat de
beschermdop is verwijderd
Figuur K
14. Gooi de beschermdop direct weg in de niet-doorprikbare naaldencontainer. Zie stap 21 `Enspryng
afvoeren'.
15. Houd de cilinder van de spuit vast met uw duim en wijsvinger. Neem met uw andere hand de
huidplooi op die u heeft schoongemaakt
(zie figuur L).
16. Gebruik een snelle `dart-gooiende' beweging om de naald in een hoek van 45° tot 90° in de huid
te prikken
(zie figuur L).
· Verander niet de hoek van de injectie tijdens het injecteren.
· Prik de naald niet opnieuw in de huid.
Figuur L
17. Laat de huidplooi los nadat de naald is ingebracht.
trekhaakjes raakt
(zie figuur M).
Figuur M
19. Laat de zuiger voorzichtig los en laat de naald uit de huid komen onder dezelfde hoek als waarin
die is ingebracht
(zie figuur N).
Figuur N
·
De naald wordt nu bedekt door de automatische naaldbeschermer. Doe, als de naald niet
bedekt wordt, de spuit voorzichtig in een niet-doorprikbare naaldencontainer om letsel te
voorkomen. Zie stap 21 `Enspryng afvoeren'.
De injectieplaats verzorgen
20. Misschien heeft u wat bloeddruppels op de injectieplaats. U kunt een watje of gaasje op de
injectieplaats drukken totdat het bloeden stopt, maar
wrijf niet erover. U kunt ook de
injectieplaats afdekken met een kleine pleister als dat nodig is. Als het middel op uw huid is
gekomen, was dan daar uw huid met water.
Enspryng afvoeren
21. Probeer de dop niet terug te plaatsen op de spuit. Plaats uw gebruikte spuit onmiddellijk na
gebruik in een naaldencontainer
(zie figuur O).
Gooi de spuit niet weg met het restafval of
recycleafval.
Figuur O
· Vraag uw arts, verpleegkundige of apotheker waar u een naaldencontainer kan krijgen of welk
ander type niet-doorprikbare bakken geschikt zijn voor het veilig weggooien van uw gebruikte
spuiten en beschermdoppen.
· Voer de gebruikte naaldencontainer af zoals aangegeven door uw arts, verpleegkundige of
apotheker.
· Gooi uw gebruikte naaldencontainer
niet weg met het restafval.
· Recycle uw gebruikte naaldencontainer
niet.