Inovelon 400 mg
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 100 mg filmomhulde tabletten
Inovelon 200 mg filmomhulde tabletten
Inovelon 400 mg filmomhulde tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Tablet voor oraal gebruik
Elke filmomhulde tablet bevat 100 mg rufinamide.
Elke filmomhulde tablet bevat 200 mg rufinamide.
Elke filmomhulde tablet bevat 400 mg rufinamide.
Hulpstoffen met bekend effect:
Elke filmomhulde tablet van 100 mg bevat 20 mg lactose (als monohydraat).
Elke filmomhulde tablet van 200 mg bevat 40 mg lactose (als monohydraat).
Elke filmomhulde tablet van 400 mg bevat 80 mg lactose (als monohydraat).
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Filmomhulde tablet.
100 mg: roze, ‘ovaalachtig’, iets bol, circa 10,2 mm lang, met een breukstreep aan beide zijden,
voorzien van reliëf ‘Є261’ aan de ene kant en blanco aan de andere kant. De tablet kan worden
verdeeld in gelijke helften.
200 mg: roze, ‘ovaalachtig’, iets bol, circa 15,2 mm lang, met een breukstreep aan beide zijden,
voorzien van reliëf ‘Є262’ aan de ene kant en blanco aan de andere kant. De tablet kan worden
verdeeld in gelijke helften.
400 mg: roze, ‘ovaalachtig’, iets bol, circa 18,2 mm lang, met een breukstreep aan beide zijden,
voorzien van reliëf ‘Є263’ aan de ene kant en blanco aan de andere kant. De tablet kan worden
verdeeld in gelijke doses.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Inovelon is geïndiceerd als adjuvante therapie bij de behandeling van aanvallen in verband met het
syndroom van Lennox-Gastaut (LGS) bij patiënten van 1 jaar en ouder.
4.2
Dosering en wijze van toediening
Behandeling met rufinamide dient te worden gestart door een arts gespecialiseerd in pediatrie of
neurologie met ervaring in het behandelen van epilepsie.
Inovelon suspensie voor oraal gebruik en Inovelon filmomhulde tabletten zijn onderling uitwisselbaar
bij gelijke doses. Patiënten dienen tijdens de overschakelingsperiode te worden gemonitord.
2
Dosering
Gebruik bij kinderen van 1 jaar tot jonger dan 4 jaar
Patiënten die geen valproaat ontvangen:
De behandeling dient gestart te worden met een dosis van 10 mg/kg/dag, toegediend in twee gelijk
verdeelde doses waartussen circa 12 uur zit. Volgens klinische respons en tolerantie kan de dosis elke
derde dag worden verhoogd met maximaal 10 mg/kg/dag tot een beoogde dosis van 45 mg/kg/dag,
toegediend in twee gelijk verdeelde doses waartussen circa 12 uur zit. Voor deze groep patiënten is de
maximaal aanbevolen dosis 45 mg/kg/dag.
Patiënten die valproaat ontvangen:
Daar valproaat de klaring van rufinamide aanzienlijk vermindert, wordt een lagere maximale dosis
Inovelon aanbevolen voor patiënten die gelijktijdig valproaat toegediend krijgen. De behandeling dient
gestart te worden met een dosis van 10 mg/kg/dag, toegediend in twee gelijk verdeelde doses
waartussen circa 12 uur zit. Volgens klinische respons en tolerantie kan de dosis elke derde dag
worden verhoogd met maximaal 10 mg/kg/dag tot een beoogde dosis van 30 mg/kg/dag, toegediend in
twee gelijk verdeelde doses waartussen circa 12 uur zit. Voor deze groep patiënten is de maximaal
aanbevolen dosis 30 mg/kg/dag.
Indien de aanbevolen berekende dosis Inovelon niet haalbaar is, dient de dosis te worden afgerond op
de dichtstbijzijnde hele tablet van 100 mg.
Gebruik bij kinderen van 4 jaar of ouder en minder dan 30 kg
Patiënten < 30 kg die geen valproaat ontvangen:
De behandeling dient gestart te worden met een dagelijkse dosis van 200 mg. Volgens klinische
respons en tolerantie, kan de dosis zelfs elke derde dag worden verhoogd in stappen van 200 mg/dag
tot een maximale aanbevolen dosis van 1.000 mg/dag.
Doses van maximaal 3.600 mg/dag zijn bij een beperkt aantal patiënten bestudeerd.
Patiënten < 30 kg die ook valproaat ontvangen:
Daar valproaat de klaring van rufinamide aanzienlijk vermindert, wordt een lagere maximale dosis
Inovelon aanbevolen voor patiënten < 30 kg die gelijktijdig valproaat toegediend krijgen. De
behandeling dient gestart te worden met een dagelijkse dosis van 200 mg. Naar gelang van klinische
respons en tolerantie, kan de dosis na minimaal 2 dagen worden verhoogd met 200 mg/dag tot de
maximaal aanbevolen dosis van 600 mg/dag.
Gebruik bij volwassenen, adolescenten en kinderen van 4 jaar en ouder van 30 kg of meer
Patiënten > 30 kg die geen valproaat ontvangen:
De behandeling dient gestart te worden met een dagelijkse dosis van 400 mg. Volgens klinische
respons en tolerantie, kan de dosis zelfs om de dag worden verhoogd in stappen van 400 mg/dag tot
een maximale aanbevolen dosis als aangegeven in de onderstaande tabel.
Gewichtbereik
Maximaal
aanbevolen dosis
30,0 – 50,0 kg
1.800 mg/dag
50,1 – 70,0 kg
2.400 mg/dag
≥ 70,1 kg
3.200 mg/dag
Doses van maximaal 4.000 mg/dag (in het 30 -- 50 kg bereik) of 4.800 mg/dag (bij de meer dan 50 kg)
zijn bestudeerd bij een beperkt aantal patiënten.
Patiënten > 30 kg die ook valproaat ontvangen:
De behandeling dient gestart te worden met een dagelijkse dosis van 400 mg. Volgens klinische
respons en tolerantie kan de dosis zelfs om de dag worden verhoogd in stappen van 400 mg/dag tot
een maximaal aanbevolen dosis als aangegeven in de onderstaande tabel.
3
Gewichtsbereik
Maximaal
aanbevolen dosis
30,0 – 50,0 kg
1.200 mg/dag
50,1 – 70,0 kg
1.600 mg/dag
≥ 70,1 kg
2.200 mg/dag
Ouderen
Er is weinig informatie over het gebruik van rufinamide bij oudere mensen. Daar de farmacokinetiek
van rufinamide niet anders is bij oudere mensen (zie rubriek 5.2), is dosisaanpassing niet nodig bij
patiënten ouder dan 65 jaar.
Nierfunctiestoornis
Een onderzoek bij patiënten met ernstige nierfunctiestoornis heeft aangegeven dat dosisaanpassingen
niet nodig zijn voor deze patiënten (zie rubriek 5.2).
Leverfunctiestoornis
Gebruik bij patiënten met leverfunctiestoornis is niet bestudeerd. Bij het behandelen van patiënten met
milde tot matige leverfunctiestoornis dient men voorzichtig te zijn en wordt zorgvuldige dosistitratie
aanbevolen. Gebruik bij patiënten met ernstige leverfunctiestoornis wordt afgeraden.
Stoppen met rufinamide
Wanneer de behandeling met rufinamide gestopt moet worden, dient deze geleidelijk afgebouwd te
worden. Bij klinische trials werd stoppen met rufinamide bereikt door de dosis om de twee dagen met
ongeveer 25% te verlagen (zie rubriek 4.4).
In het geval van één of meer gemiste doses is individuele klinische beoordeling noodzakelijk.
Niet-gecontroleerde open-label onderzoeken geven aanhoudende werkzaamheid op de lange termijn
aan, hoewel geen gecontroleerd onderzoek is uitgevoerd gedurende meer dan drie maanden.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van rufinamide bij pasgeboren baby’s of baby’s en peuters onder
de 1 jaar zijn niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar (zie rubriek 5.2).
Wijze van toediening
Rufinamide is voor oraal gebruik.
De tablet dient tweemaal daags, in de ochtend en de avond, in twee gelijk verdeelde doses met water te
worden ingenomen.
Inovelon dient met voedsel te worden toegediend (zie rubriek 5.2). Wanneer de patiënt problemen
heeft met slikken, kunnen tabletten worden fijngemaakt en met een half glas water toegediend worden.
Een andere oplossing is om de tablet met behulp van de breukstreep in twee gelijke helften te breken.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel, triazoolderivaten of voor één van de in
rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Status epilepticus
Gevallen van status epilepticus zijn tijdens behandeling met rufinamide in klinische
ontwikkelingsonderzoeken geobserveerd terwijl dergelijke gevallen niet werden geobserveerd met
placebo. Deze gebeurtenissen hebben bij 20% van de gevallen geleid tot het stoppen met rufinamide.
Wanneer patiënten nieuwe types aanvallen ontwikkelen en/of een verhoogde frequentie van status
4
epilepticus ondervinden die afwijkt van de uitgangsconditie van de patiënt, dan dient de
baat-risico-verhouding van de behandeling opnieuw bepaald te worden.
Afbouwen van rufinamide
Rufinamide dient geleidelijk afgebouwd te worden om de kans op aanvallen na staking van gebruik te
verminderen. Bij klinische onderzoeken werd stoppen bereikt door het verlagen van de dosis met om
de twee dagen ongeveer 25%. Er is onvoldoende informatie over het stoppen van gelijktijdig gebruikte
anti-epileptica nadat aanvallen onder controle zijn door toevoeging van rufinamide.
Reacties van het centrale zenuwstelsel
Behandeling met rufinamide is in verband gebracht met duizeligheid, slaperigheid, ataxie en
loopstoornissen, waardoor het voorkomen van accidenteel vallen onder deze populatie toeneemt (zie
rubriek 4.8). Patiënten en verzorgers dienen voorzichtig te zijn tot zij vertrouwd zijn met de mogelijke
effecten van dit geneesmiddel.
Overgevoeligheidsreacties
Ernstige overgevoeligheidssyndromen door anti-epileptica, waaronder DRESS (Drug Reaction with
Eosinophilia and Systemic Symptoms) en het Stevens-Johnson syndroom, hebben zich voorgedaan in
verband met behandeling met rufinamide. Tekenen en symptomen van deze stoornis waren
verschillend; patiënten die echter specifiek, hoewel niet exclusief, koorts of huiduitslag hadden in
verband met andere betrokken orgaansystemen. Andere daaraan gepaard gaande manifestaties
omvatten lymfadenopathie, leverfunctietestafwijkingen en hematurie. Doordat de stoornis verschillend
is in uitingsvorm, kunnen andere tekenen en symptomen bij orgaansystemen die hier niet zijn vermeld,
optreden. Het overgevoeligheidssyndroom door anti-epileptica heeft zich voorgedaan in nauw
temporair verband met de start van de behandeling met rufinamide en onder kinderen. Wanneer het
vermoeden van deze reactie bestaat, dient men te stoppen met rufinamide en een andere behandeling te
beginnen. Alle patiënten die een huiduitslag ontwikkelen tijdens het gebruik van rufinamide moeten
nauwlettend worden gecontroleerd.
QT-verkorting
In een grondig QT-onderzoek produceerde rufinamide een vermindering in QTc-interval proportioneel
aan concentratie. Hoewel het onderliggende mechanisme en veiligheidsrelevantie van deze vinding
niet bekend is, dienen clinici een klinisch oordeel te gebruiken bij het bepalen of zij rufinamide
kunnen voorschrijven aan patiënten die het risico lopen hun QTc-duur verder te verkorten (bijv.
Congenitaal kort QT-syndroom of patiënten met een familiegeschiedenis van een dergelijk syndroom).
Vrouwen die kinderen kunnen krijgen
Vrouwen die kinderen kunnen krijgen, dienen tijdens de behandeling met Inovelon
anticonceptiemaatregelen te nemen. Artsen moeten zich ervan overtuigen dat passende anticonceptie
wordt gebruikt en moeten een klinische beoordeling toepassen bij het bepalen of orale anticonceptiva,
of de doses van de componenten van de orale anticonceptiva, adequaat zijn op basis van de klinische
situatie van de individuele patiënt (zie rubriek 4.5 en 4.6).
Lactose
Inovelon bevat lactose, daarom mogen patiënten met zeldzame erfelijke problemen zoals
galactose-intolerantie, de Lapp-lactase-deficiëntie of glucose-galactosemalabsorptie dit geneesmiddel
niet gebruiken.
5
Suïcidale ideatie
Suïcidale ideatie en suïcidaal gedrag zijn gemeld bij patiënten die werden behandeld met
anti-epileptica in diverse indicaties. Een meta-analyse van gerandomiseerde placebo-gecontroleerde
trials met anti-epileptica heeft ook een klein verhoogd risico van suïcidale ideatie en suïcidaal gedrag
aangetoond. Het mechanisme van dit risico is niet bekend en de beschikbare gegevens sluiten de
mogelijkheid van een verhoogd risico voor Inovelon niet uit.
Daarom dienen patiënten te worden gemonitord op tekenen van suïcidale ideatie en suïcidaal gedrag
en men dient de juiste behandeling te overwegen. Bij het optreden van tekenen van suïcidale ideatie of
suïcidaal gedrag dient men patiënten (en zorgverleners van patiënten) te adviseren medisch advies te
vragen.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Potentieel voor andere geneesmiddelen om rufinamide te beïnvloeden
Andere anti-epileptica
Rufinamideconcentraties ondergaan geen klinisch relevante veranderingen bij gelijktijdige toediening
met bekende enzyminducerende anti-epileptica.
Voor patiënten die worden behandeld met Inovelon bij wie de toediening van valproaat is gestart,
kunnen significante verhogingen van rufinamideplasmaconcentraties optreden. Daarom dient men een
dosisverlaging van Inovelon te overwegen bij patiënten die zijn gestart met de behandeling met
valproaat (zie rubriek 4.2).
Voor het toevoegen van of het stoppen met deze geneesmiddelen of het aanpassen van de dosis van
deze geneesmiddelen tijdens de behandeling met rufinamide, is mogelijk een aanpassing van de
rufinamidedosering nodig (zie rubriek 4.2).
Er zijn geen significante veranderingen in rufinamideconcentratie opgemerkt na gelijktijdige
toediening met lamotrigine, topiramaat of benzodiazepinen.
Potentieel voor rufinamide om andere geneesmiddelen te beïnvloeden
Andere anti-epileptica
De farmacokinetische interacties tussen rufinamide en andere anti-epileptica zijn geëvalueerd bij
patiënten met epilepsie met behulp van farmacokinetische populatiemodellering. Rufinamide schijnt
geen klinisch relevant effect te hebben op steady-state-concentraties van carbamazepine, lamotrigine,
fenobarbital, topiramaat, fenytoïne of valproaat.
Orale anticonceptiva
Gelijktijdige toediening van rufinamide 800 mg tweemaal daags en een oraal
combinatie-anticonceptivum (ethinylestradiol 35 μg en norethindron 1 mg) gedurende 14 dagen
resulteerde in een gemiddelde verlaging van de ethinylestradiol AUC
0-24
van 22% en van de
norethindron AUC
0-24
van 14%. Er zijn geen onderzoeken gedaan met andere orale of
implantaatanticonceptiva. Vrouwen die kinderen kunnen krijgen die hormonale anticonceptiva
gebruiken wordt geadviseerd een aanvullende veilige en effectieve anticonceptiemethode toe te passen
(zie rubriek 4.4 en 4.6).
Cytochroom P450-enzymen
Rufinamide wordt gemetaboliseerd door hydrolyse en wordt niet in bijzondere mate gemetaboliseerd
door cytochroom P450-enzymen. Bovendien remt rufinamide niet de werking van cytochroom
P450-enzymen (zie rubriek 5.2). Daardoor zullen er waarschijnlijk geen klinisch significante
interacties gemedieerd door middel van remming van het cytochroom P450-systeem door rufinamide
optreden. Rufinamide heeft aangetoond het cytochroom P450-enzym CYP3A4 te induceren en kan
daarom de plasmaconcentraties van middelen die door dit enzym worden gemetaboliseerd
6
verminderen. Het effect was bescheiden tot matig. De gemiddelde CYP3A4-werking, beoordeeld als
klaring van triazolam, was na een behandeling van 11 dagen met 400 mg rufinamide tweemaal daags
verhoogd met 55%. De blootstelling aan triazolam was verlaagd met 36%. Hogere doses rufinamide
kunnen resulteren in een meer uitgesproken inductie. Niet uitgesloten kan worden dat rufinamide ook
de blootstelling van door andere enzymen gemetaboliseerde middelen, of middelen die worden
getransporteerd door transportproteïnen zoals P-glycoproteïne, kan verminderen.
Aanbevolen wordt dat patiënten die worden behandeld met middelen die worden gemetaboliseerd door
het CYP3A4-enzymsysteem, gedurende twee weken bij het begin van of na afloop van de behandeling
met rufinamide, of na elke duidelijke verandering in de dosis, zorgvuldig worden gemonitord. Een
aanpassing van de dosis van het gelijktijdig toegediende geneesmiddel moet mogelijk worden
overwogen. Deze aanbevelingen dienen ook overwogen te worden wanneer rufinamide gelijktijdig
wordt gebruikt met middelen met een nauw therapeutisch venster zoals warfarine en digoxine.
Een specifiek interactie-onderzoek bij gezonde proefpersonen heeft geen invloed van rufinamide
onthuld bij een dosis van tweemaal daags 400 mg op de farmacokinetica van olanzapine, een
CYP1A2-substraat.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de interactie van rufinamide met alcohol.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Risico gerelateerd aan epilepsie en anti-epileptica in het algemeen:
Men heeft aangetoond dat bij de nakomelingen van vrouwen met epilepsie, het optreden van
misvormingen twee tot drie keer hoger is dan het percentage van ongeveer 3% bij de algemene
populatie. Bij de behandelde populatie is een toename van misvormingen opgemerkt met polytherapie:
de mate waarin de behandeling en/of de ziekte verantwoordelijk is, is echter niet verklaard.
Bovendien mag effectieve anti-epileptische therapie niet abrupt worden onderbroken, daar de
verergering van de ziekte schadelijk is voor zowel de moeder als de foetus. Behandeling met
anti-epileptica tijdens de zwangerschap moet zorgvuldig worden besproken met de behandelend arts.
Risico gerelateerd aan rufinamide:
Dierproeven hebben geen teratogeen effect; wel werd foetotoxiciteit waargenomen in de aanwezigheid
van maternale toxiciteit (zie rubriek 5.3). Het potentiële risico voor de mens is niet bekend.
Er zijn voor rufinamide geen klinische gegevens voorhanden over gevallen van gebruik tijdens de
zwangerschap.
Op grond van deze informatie dient rufinamide niet tijdens de zwangerschap te worden gebruikt en
ook niet door vrouwen die kinderen kunnen krijgen en die geen anticonceptiemaatregelen gebruiken,
tenzij strikt noodzakelijk.
Vrouwen die kinderen kunnen krijgen, dienen tijdens de behandeling met rufinamide
anticonceptiemaatregelen te nemen. Artsen moeten zich ervan overtuigen dat passende anticonceptie
wordt gebruikt en moeten een klinische beoordeling toepassen bij het bepalen of orale anticonceptiva,
of de doses van de componenten van de orale anticonceptiva, adequaat zijn op basis van de klinische
situatie van de individuele patiënt (zie rubriek 4.4 en 4.5).
Wanneer met rufinamide behandelde vrouwen van plan zijn zwanger te worden, dient het verdere
gebruik van dit product zorgvuldig te worden overwogen. Tijdens de zwangerschap kan onderbreking
van een effectieve anti-epileptische therapie schadelijk zijn voor zowel de moeder als de foetus als dit
leidt tot verergering van de ziekte.
7
Borstvoeding
Het is niet bekend of rufinamide wordt uitgescheiden in moedermelk. In verband met de mogelijk
schadelijke effecten voor de baby die borstvoeding krijgt, dient het geven van borstvoeding te worden
vermeden tijdens behandeling van de moeder met rufinamide.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de effecten op de vruchtbaarheid na behandeling met
rufinamide.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Inovelon kan duizeligheid, slaperigheid en wazig zien veroorzaken. Afhankelijk van de individuele
gevoeligheid kan rufinamide een kleine tot grote invloed hebben op de rijvaardigheid en op het
vermogen om machines te bedienen. Men dient patiënten te adviseren voorzichtig te zijn tijdens
activiteiten waarvoor een hoge mate van alertheid, bijv. autorijden of het bedienen van machines, is
vereist.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Het klinische ontwikkelingsprogramma omvatte meer dan 1.900 patiënten, met verschillende soorten
epilepsie, blootgesteld aan rufinamide. De meest frequent gemelde bijwerkingen waren over het
geheel genomen hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid en slaperigheid. De meest voorkomende
bijwerkingen opgemerkt met een hogere frequentie dan placebo bij patiënten met het syndroom van
Lennox-Gastaut waren slaperigheid en braken. Bijwerkingen waren gewoonlijk mild tot matig in ernst.
Het percentage bij het syndroom van Lennox-Gastaut dat stopte als gevolg van bijwerkingen
was 8,2% voor patiënten die rufinamide ontvingen en 0% voor patiënten die placebo ontvingen. De
meest voorkomende bijwerkingen die resulteerden in het stopzetten van de behandeling bij de groep
die werd behandeld met rufinamide waren huiduitslag en braken.
Getabelleerde lijst van bijwerkingen
Bijwerkingen die met een hogere incidentie zijn gerapporteerd dan bij placebo, tijdens de dubbelblinde
onderzoeken bij het syndroom van Lennox-Gastaut of bij de gehele aan rufinamide blootgestelde
populatie, worden vermeld in de onderstaande tabel volgens de door MedDRA aanbevolen
terminologie, systeem/orgaanklasse en per frequentie.
Frequenties worden gedefinieerd als: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100, < 1/10), soms
(≥ 1/1.000, < 1/100), zelden (≥ 1/10.000, < 1/1.000).
Systeem/
orgaanklasse
Infecties en
parasitaire
aandoeningen
Zeer vaak
Vaak
Longontsteking
Influenza
Nasofaryngitis
Oorinfectie
Sinusitis
Rinitis
Soms
Zelden
Immuunsysteem-
aandoeningen
Voedings- en
stofwisselings-stoorni
ssen
Overgevoeligheid*
Anorexia
Eetstoornis
Verminderde eetlust
8
Systeem/
orgaanklasse
Psychische
stoornissen
Zenuwstelsel-
aandoeningen
Zeer vaak
Vaak
Angst
Slapeloosheid
Status epilepticus*
Convulsie
Coördinatie abnormaal*
Nystagmus
Psychomotorische
hyperactiviteit
Tremor
Diplopie
Wazig zien
Vertigo
Epistaxis
Soms
Zelden
Slaperigheid*
Hoofdpijn
Duizeligheid*
Oogaandoeningen
Evenwichtsorgaan- en
ooraandoeningen
Ademhalingsstelsel-,
borstkas- en
mediastinum-aandoen
ingen
Maagdarmstelsel-
Misselijkheid
aandoeningen
Braken
Lever- en
galaandoeningen
Huid- en onderhuid-
aandoeningen
Skeletspierstelsel-,
bindweefsel- en
botaandoeningen
Voortplantingsstelsel-
en borstaandoeningen
Algemene
Vermoeidheid
aandoeningen en
toedieningsplaats-
stoornissen
Onderzoeken
Letsel, intoxicaties en
verrichtings-complica
ties
*Kruisreferentie naar rubriek 4.4.
Pijn in de bovenbuik
Constipatie
Dyspepsie
Diarree
Leverenzymverhoging
Huiduitslag*
Acne
Rugpijn
Oligomenorroe
Loopstoornis*
Gewichtsverlies
Hoofdletsel
Contusie
Aanvullende informatie over speciale populaties
Pediatrische populatie (leeftijd van 1 tot jonger dan 4 jaar)
In een multicenter, open-labelonderzoek werd de toevoeging van rufinamide vergeleken met een ander
anti-epilepticum naar keuze van de onderzoeker aan het bestaande schema van 1 tot 3 anti-epileptica
bij pediatrische patiënten in de leeftijd van 1 tot jonger dan 4 jaar met onvoldoende gecontroleerd
syndroom van Lennox-Gastaut. 25 patiënten, van wie er 10 patiënten 1 tot 2 jaar oud waren, werden
blootgesteld aan rufinamide als adjuvante therapie gedurende 24 weken bij een dosis van
maximaal 45 mg/kg/dag in 2 verdeelde doses. De vaakst gemelde bijwerkingen tijdens de behandeling
in de behandelingsgroep met rufinamide (kwamen voor bij ≥ 10% van de patiënten) waren infectie van
9
de bovenste luchtwegen en braken (28,0% elk), pneumonie en slaperigheid (20,0% elk), sinusitis,
otitis media, diarree, hoesten en pyrexie (16,0% elk), en bronchitis, constipatie, verstopte neus,
huiduitslag, prikkelbaarheid en verminderde eetlust (12,0% elk). De frequentie, het type en de ernst
van deze bijwerkingen waren vergelijkbaar met die bij kinderen van 4 jaar en ouder, adolescenten en
volwassenen. Karakterisering naar leeftijd bij patiënten jonger dan 4 jaar werd niet geïdentificeerd in
de beperkte veiligheidsdabatase vanwege het kleine aantal patiënten in het onderzoek.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Na een acute overdosis kan de maag worden geledigd door middel van maagspoeling of door het
induceren van emesis. Er bestaat geen specifiek antidotum voor rufinamide. Behandeling dient
ondersteunend te zijn en kan hemodialyse omvatten (zie rubriek 5.2).
Meerdere doseringen van 7.200 mg/dag gingen niet gepaard met ernstige tekenen of symptomen.
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: anti-epileptica, carboxamidederivaten, ATC-code: N03AF03.
Werkingsmechanisme
Rufinamide moduleert de werking van natriumkanalen, waardoor hun inactieve status wordt verlengd.
Rufinamide is werkzaam in een reeks diermodellen van epilepsie.
Klinische ervaring
Inovelon (rufinamidetabletten) werd gedurende 84 dagen tijdens een dubbelblind,
placebo-gecontroleerd onderzoek, in doses van maximaal 45 mg/kg/dag toegediend aan 139 patiënten
met onvoldoende gecontroleerde aanvallen in verband met het syndroom van Lennox-Gastaut
(inclusief zowel atypische absence-aanvallen als valaanvallen). Mannelijke of vrouwelijke patiënten
(tussen de 4 en 30 jaar oud) kwamen in aanmerking als zij een voorgeschiedenis hadden van meerdere
types aanvallen, die moesten bestaan uit atypische absence-aanvallen en valaanvallen (d.w.z.
tonische-atonische of astatische aanvallen); als ze werden behandeld met 1 tot 3 gelijktijdige
anti-epileptica in vaste doses; als ze gedurende de maand voorafgaand aan de uitgangsperiode
van 28 dagen minimaal 90 aanvallen hadden gehad; als ze gedurende de 6 maanden voorafgaand aan
opname in het onderzoek een EEG hadden gehad waarop een patroon van langzame
spike-en-wave-complexen (2,5 Hz) te zien waren; als ze een gewicht van ten minste 18 kg hadden en
een CT-scan of MRI-onderzoek hadden waarmee de afwezigheid van een progressieve laesie werd
bevestigd. Alle aanvallen werden ingedeeld volgens de herziene indeling van aanvallen van de
International League Against Epilepsy. Aangezien het moeilijk is voor verzorgers om een nauwkeurig
onderscheid te maken tussen tonische en atonische aanvallen, stemde het internationale panel van
deskundigen van kinderneurologen ermee in om deze types aanvallen te groeperen en ze
tonische-atonische aanvallen of “valaanvallen” te noemen. Bijgevolg werden valaanvallen gebruikt als
een van de primaire eindpunten. Een significante verbetering werd opgemerkt voor alle drie de
primaire variabelen: het percentage verandering in totale aanvalfrequentie per 28 dagen gedurende de
onderhoudsfase ten opzichte van de basislijn (-35,8% op Inovelon vs. –1,6% op placebo, p=0,0006),
het aantal tonische-atonische aanvallen (-42,9% op Inovelon vs. 2,2% op placebo, p=0,0002) en het
10
percentage van de ernst van de aanvallen volgens de Globale Evaluatie uitgevoerd door de
ouder/voogd aan het einde van de dubbelblinde fase (veel of zeer veel verbeterd bij 32,2% op Inovelon
vs. 14,5% op de placebo-arm, p=0,0041).
Aanvullend werd Inovelon (rufinamide suspensie voor oraal gebruik) toegediend in een multicenter,
open-labelonderzoek waarin de toevoeging van rufinamide werd vergeleken met de toevoeging van
een ander anti-epilepticum naar keuze van de onderzoeker aan het bestaande schema
van 1 tot 3 anti-epileptica bij pediatrische patiënten in de leeftijd van 1 tot jonger dan 4 jaar met
onvoldoende gecontroleerd syndroom van Lennox-Gastaut. In dit onderzoek werden 25 patiënten
blootgesteld aan rufinamide als adjuvante therapie gedurende 24 weken bij een dosis van
maximaal 45 mg/kg/dag, in 2 verdeelde doses. In totaal kregen 12 patiënten in de controlegroep een
ander anti-epilepticum naar keuze van de onderzoeker. Het onderzoek werd voornamelijk opgezet
voor de veiligheid en had onvoldoende onderscheidingsvermogen om een verschil aan te tonen met
betrekking tot de werkzaamheidsvariabelen van de aanvallen. Het bijwerkingenprofiel was
vergelijkbaar met dat bij kinderen van 4 jaar en ouder, adolescenten en volwassenen. Verder was het
een onderzoek naar de cognitieve ontwikkeling, het gedrag en de taalontwikkeling van patiënten
behandeld met rufinamide vergeleken met die van patiënten die een ander anti-epilepticum kregen. De
verandering in kleinstekwadratengemiddelde in de score voor totale problemen van de Child
Behaviour Checklist (CBCL) na een behandeling van 2 jaar bedroeg 53,75 voor de groep met een
ander anti-epilepticum en 56,35 voor de rufinamidegroep (verschil in kleinstekwadratengemiddelde
[95%-BI] +2,60 [-10,5; 15,7]; p=0,6928), en het verschil tussen de behandelingen bedroeg
-2,776 (95%-BI: -13,3; 7,8; p=0,5939).
Farmacokinetische/farmacodynamische populatiemodellering toonde aan dat de vermindering van
totale en tonische-atonische aanvalfrequenties, de verbetering van de globale evaluatie van de ernst
van de aanvallen en de toename in de mogelijkheid van vermindering van aanvalfrequentie afhankelijk
waren van rufinamideconcentraties.
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie
Maximale plasmaspiegels worden ongeveer 6 uur na toediening bereikt. Piekconcentratie (C
max
) en
plasma-AUC van rufinamide stijgen minder dan proportioneel met doses bij zowel nuchtere als
niet-nuchtere gezonde proefpersonen en bij patiënten, waarschijnlijk als gevolg van dosis-gelimiteerd
absorptiegedrag. Na enkelvoudige doses verhoogt voedsel de biologische beschikbaarheid (AUC) van
rufinamide met ongeveer 34% en de piekplasmaconcentratie met 56%.
Van Inovelon suspensie voor oraal gebruik en Inovelon filmomhulde tabletten is aangetoond dat zij
biologisch equivalent zijn.
Distributie
Bij in-vitrostudies werd slechts een kleine fractie van rufinamide (34%) gebonden aan humane
serumproteïnen waarbij albumine ongeveer 80% van deze binding voor haar rekening nam. Dit wijst
op minimaal risico van geneesmiddel-geneesmiddelinteracties door verplaatsing van bindinglocaties
tijdens gelijktijdige toediening van andere middelen. Rufinamide werd gelijkmatig verdeeld tussen
erytrocyten en plasma.
Biotransformatie
Rufinamide wordt bijna uitsluitend geëlimineerd door middel van metabolisme. De hoofdroute van
metabolisme is hydrolyse van de carboxylamidegroep naar het farmacologisch inactieve zuurderivaat
CGP 47292. Cytochroom P450-gemedieerd metabolisme is zeer minimaal.
De vorming van kleine hoeveelheden glutathionconjugaten kan niet volledig worden uitgesloten.
11
Rufinamide heeft aangetoond weinig of geen significante capaciteit
in- vitro
te hebben om te werken
als een concurrerende of op mechanisme gebaseerde remmer van de volgende humane P450-enzymen:
CYP1A2, CYP2A6, CYP2C9, CYP2C19, CYP2D6, CYP2E1, CYP3A4/5 of CYP4A9/11-2.
Eliminatie
De plasma-eliminatiehalfwaardetijd is ongeveer 6-10 uur bij gezonde proefpersonen en patiënten met
epilepsie. Indien tweemaal daags met tussenpozen van 12 uur toegediend, accumuleert rufinamide in
zoverre als voorspeld door de terminale halfwaardetijd ervan, hetgeen erop wijst dat de
farmacokinetica van rufinamide tijd-onafhankelijk zijn (d.w.z. geen auto-inductie van metabolisme).
In een radiotraceronderzoek bij drie gezonde vrijwilligers, was het uitgangsproduct (rufinamide) het
radioactieve hoofdcomponent in plasma en vertegenwoordigde ongeveer 80% van de totale
radioactiviteit en vertegenwoordigde de metaboliet CGP 47292 slechts ongeveer 15%.
Nieruitscheiding was de voornaamste eliminatieroute voor aan werkzame stof gerelateerd materiaal en
nam 84,7% van de dosis voor zijn rekening.
Lineairiteit/niet-lineairiteit
De biologische beschikbaarheid van rufinamide is afhankelijk van de dosis. Naarmate de dosis
toeneemt, neemt de biologische beschikbaarheid af.
Farmacokinetiek bij speciale patiëntengroepen
Geslacht
Farmacokinetische populatiemodellering is gebruikt voor het evalueren van de invloed van geslacht op
de farmacokinetiek van rufinamide. Dergelijke evaluaties geven aan dat geslacht geen invloed heeft op
de farmacokinetiek van rufinamide in een klinisch relevante mate.
Nierfunctiestoornis
De farmacokinetiek van een enkele dosis rufinamide van 400 mg veranderde niet bij patiënten met
chronische en ernstig nierfalen in vergelijking met gezonde vrijwilligers. Plasmaspiegels werden
echter verlaagd met ongeveer 30% wanneer hemodialyse werd toegepast na toediening van
rufinamide, hetgeen erop wijst dat dit een nuttige procedure kan zijn in geval van overdosering (zie
rubriek 4.2 en 4.9).
Leverfunctiestoornis
Er zijn geen onderzoeken gedaan bij patiënten met leverfunctiestoornis en daarom dient Inovelon niet
te worden toegediend aan patiënten met ernstige leverfunctiestoornis (zie rubriek 4.2).
Ouderen
Een farmacokinetisch onderzoek bij oudere gezonde vrijwilligers toonde geen significant verschil in
farmacokinetische parameters in vergelijking met jongere volwassenen.
Kinderen (1-12 jaar)
Kinderen hebben over het algemeen een lagere rufinamideklaring dan volwassenen en dit verschil
houdt verband met lichaamsgrootte; hoe hoger het lichaamsgewicht, hoe hoger de klaring van
rufinamide.
Een recente farmacokinetische populatieanalyse van rufinamide met gepoolde gegevens
van 139 proefpersonen (115 LGS-patiënten en 24 gezonde proefpersonen), waaronder 83 pediatrische
LGS-patiënten (10 patiënten van 1 tot < 2 jaar, 14 patiënten van 2 tot < 4 jaar, 14 patiënten
van 4 tot < 8 jaar, 21 patiënten van 8 tot < 12 jaar en 24 patiënten van 12 tot < 18 jaar), wees erop dat
wanneer rufinamide op mg/kg/dag-basis wordt toegediend aan LGS-patiënten van 1 tot < 4 jaar, de
blootstelling vergelijkbaar is met de blootstelling bij LGS-patiënten van ≥ 4 jaar, bij wie
werkzaamheid is aangetoond.
12
Er zijn geen onderzoeken uitgevoerd bij pasgeboren baby’s of baby’s en peuters onder de 1 jaar.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Conventionele veiligheidsfarmacologie-onderzoeken onthulden geen speciale gevaren bij klinisch
relevante doses.
Bij honden opgemerkte toxiciteiten in niveaus die overeen kwamen met humane blootstelling op de
maximaal aanbevolen dosis waren veranderingen in de lever, inclusief galtrombi, cholestase en
leverenzymverhogingen waarvan wordt aangenomen dat zij verband houden met verhoogde
galafscheiding bij deze diersoort. Bij toxiciteitsonderzoeken met herhaalde doses bij de rat en aap
werd geen aanwijzing gevonden voor een bijbehorend risico.
Bij reproductieve en ontwikkelingstoxiciteitsonderzoeken werden verminderingen van foetale groei en
overleving opgemerkt en een aantal doodgeboren kinderen secundair aan toxiciteit bij de moeder. Er
werden echter geen effecten op morfologie en functie, inclusief leren of geheugen, opgemerkt bij de
nakomelingen. Rufinamide was niet teratogeen bij muizen, ratten of konijnen.
Het toxiciteitsprofiel van rufinamide bij jonge dieren was vergelijkbaar met dat bij volwassen dieren.
Een lagere toename van het lichaamsgewicht werd waargenomen bij zowel jonge als volwassen ratten
en honden. Lichte toxiciteit in de lever werd waargenomen bij zowel jonge als volwassen dieren bij
blootstellingsniveaus die lager waren dan of vergelijkbaar waren met de niveaus die bij patiënten
werden bereikt. Van alle bevindingen werd omkeerbaarheid aangetoond na stopzetten van de
behandeling.
Rufinamide was niet genotoxisch en had geen carcinogeen potentieel. Een bijwerking die niet werd
opgemerkt bij klinische onderzoeken, maar wel bij dieren op blootstellingsniveaus die overeen
kwamen met klinische blootstellingsniveaus en met mogelijke relevantie voor humaan gebruik, was
myelofibrose van het beenmerg bij het carcinogeniteitsonderzoek bij muizen. Benigne botneoplasmen
(osteomen) en hyperostose opgemerkt bij muizen werden gezien als een resultaat van de activering
van een muisspecifiek virus als gevolg van tijdens het oxidatieve metabolisme van rufinamide
vrijkomende fluoride-ionen.
Met betrekking tot het immunotoxische potentieel, kleine thymus en thymus-involutie werden tijdens
een 13 weken durend onderzoek geobserveerd bij honden met significante respons op de hoge dosis
bij reuen. Tijdens het 13 weken durende onderzoek zijn veranderingen in vrouwelijk beenmerg en
lymfoïde veranderingen gemeld bij de hoge dosis met een zwakke incidentie. Bij ratten werd alleen in
het carcinogeniteitsonderzoek verlaagde celaantallen in het beenmerg en thymusatrofie opgemerkt.
Environmental Risk Assessment (ERA):
Uit milieurisicoanalyses is gebleken dat rufinamide zeer persistent is in het milieu (zie rubriek 6.6).
6.
6.1
Kern
Lactosemonohydraat
Microkristallijne cellulose
Maïszetmeel
Croscarmellosenatrium
Hypromellose
Magnesiumstearaat
Natriumlaurylsulfaat
13
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Siliciumdioxide, colloïdaal watervrij
Filmomhulling
Hypromellose
Macrogolen (8000)
Titaandioxide (E171)
Talk
IJzeroxiderood (E172)
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
4 jaar.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Houdbaarheid
Bewaren beneden 30 °C.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Aluminium/aluminiumblisterverpakkingen, verpakkingen met 10, 30, 50, 60 en 100 filmomhulde
tabletten.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Geen bijzondere vereisten voor verwijdering.
Dit geneesmiddel zou een risico voor het milieu kunnen vormen. Al het ongebruikte geneesmiddel of
afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften (zie rubriek 5.3).
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
e-mail: medinfo_de@eisai.net
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/378/001-005
EU/1/06/378/006-010
EU/1/06/378/011-016
9.
DATUM EERSTE VERGUNNINGVERLENING/VERLENGING VAN DE
VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 16 januari 2007
14
Datum van laatste verlenging: 09 januari 2012
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
{MM/JJJJ}
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
15
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 40 mg/ml suspensie voor oraal gebruik
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke ml suspensie voor oraal gebruik bevat 40 mg rufinamide.
1 fles van 460 ml bevat 18.400 mg rufinamide.
Hulpstoffen met bekend effect:
Elke ml suspensie voor oraal gebruik bevat:
1,2 mg methylparahydroxybenzoaat (E218),
0,3 mg propylparahydroxybenzoaat (E216),
250 mg sorbitol (E420)
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor oraal gebruik.
Witte, licht viskeuze suspensie.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Inovelon is geïndiceerd als adjuvante therapie bij de behandeling van aanvallen in verband met het
syndroom van Lennox-Gastaut (LGS) bij patiënten van 1 jaar en ouder.
4.2
Dosering en wijze van toediening
De behandeling met rufinamide dient te worden geïnitieerd door een arts die gespecialiseerd is in
pediatrie of neurologie met ervaring in het behandelen van epilepsie.
Inovelon suspensie voor oraal gebruik en Inovelon filmomhulde tabletten zijn onderling uitwisselbaar
bij gelijke doses. Patiënten dienen tijdens de overschakelingsperiode te worden gemonitord.
Dosering
Gebruik bij kinderen van 1 jaar tot jonger dan 4 jaar
Patiënten die geen valproaat ontvangen:
De behandeling dient gestart te worden met een dosis van 10 mg/kg/dag (0,25 ml/kg/dag), toegediend
in twee gelijk verdeelde doses waartussen circa 12 uur zit. Volgens klinische respons en tolerantie kan
de dosis elke derde dag worden verhoogd met maximaal 10 mg/kg/dag (0,25 ml/kg/dag) tot een
beoogde dosis van 45 mg/kg/dag (1,125 ml/kg/dag), toegediend in twee gelijk verdeelde doses
waartussen circa 12 uur zit. Voor deze groep patiënten is de maximaal aanbevolen dosis 45 mg/kg/dag
(1,125 ml/kg/dag).
Patiënten die valproaat ontvangen:
Daar valproaat de klaring van rufinamide aanzienlijk vermindert, wordt een lagere maximale dosis
16
Inovelon aanbevolen voor patiënten die gelijktijdig valproaat toegediend krijgen. De behandeling dient
gestart te worden met een dosis van 10 mg/kg/dag (0,25 ml/kg/dag), toegediend in twee gelijk
verdeelde doses waartussen circa 12 uur zit. Volgens klinische respons en tolerantie, kan de dosis elke
derde dag worden verhoogd met maximaal 10 mg/kg/dag (0,25 ml/kg/dag) tot een beoogde dosis
van 30 mg/kg/dag (0,75 ml/kg/dag), toegediend in twee gelijk verdeelde doses waartussen circa 12 uur
zit. Voor deze groep patiënten is de maximaal aanbevolen dosis 30 mg/kg/dag (0,75 ml/kg/dag).
Indien de aanbevolen berekende dosis Inovelon niet haalbaar is, dient de dosis te worden afgerond op
de dichtstbijzijnde 0,5 ml rufinamide.
Gebruik bij kinderen in de leeftijd van 4 jaar of ouder en minder dan 30 kg
Patiënten < 30 kg die geen valproaat ontvangen:
De behandeling dient gestart te worden met een dagelijkse dosis van 200 mg (5 ml doseringssuspensie
toegediend als twee doses van 2,5 ml, één in de ochtend en één in de avond). Volgens klinische
respons en tolerantie kan de dosis zelfs elke derde dag worden verhoogd in stappen van 200 mg/dag,
tot een maximaal aanbevolen dosis van 1.000 mg/dag (25 ml/dag).
Doses van maximaal 3.600 mg/dag (90 ml/dag) zijn bij een beperkt aantal patiënten bestudeerd.
Patiënten < 30 kg die ook valproaat ontvangen:
Daar valproaat de klaring van rufinamide aanzienlijk vermindert, wordt een lagere maximale dosis
Inovelon aanbevolen voor patiënten < 30 kg die gelijktijdig valproaat toegediend krijgen. De
behandeling dient gestart te worden met een dagelijkse dosis van 200 mg. Volgens klinische respons
en tolerantie, kan de dosis na minimaal 2 dagen worden verhoogd met 200 mg/dag tot de maximaal
aanbevolen dosis van 600 mg/dag (15 ml/dag).
Gebruik bij volwassenen, adolescenten en kinderen in de leeftijd van 4 jaar en ouder van 30 kg of
meer
Patiënten > 30 kg die geen valproaat ontvangen:
De behandeling dient te worden geïnitieerd met een dagelijkse dosis van 400 mg (10 ml
doseringssuspensie, toegediend als twee doses van 5 ml). Volgens klinische respons en tolerantie kan
de dosis zelfs om de dag worden verhoogd in stappen van 400 mg/dag, tot een maximale aanbevolen
dosis als aangegeven in de onderstaande tabel.
Gewichtbereik
Aanbevolen
maximale dosis
30,0 – 50,0 kg
1.800 mg/dag of
45 ml/dag
50,1 – 70,0 kg
2.400 mg/dag of
60 ml/dag
≥ 70,1 kg
3.200 mg/dag of
80 ml/dag
Doses van maximaal 4.000 mg/dag (100 ml/dag) in het 30 - 50 kg bereik of 4.800 mg/dag
(120 ml/dag) in de categorie van boven de 50 kg zijn bestudeerd bij een beperkt aantal patiënten.
Patiënten > 30 kg die ook valproaat ontvangen:
De behandeling dient gestart te worden met een dagelijkse dosis van 400 mg (10 ml
doseringssuspensie, toegediend als twee doses van 5 ml). Volgens klinische respons en tolerantie kan
de dosis zelfs om de dag worden verhoogd in stappen van 400 mg/dag, tot een maximaal aanbevolen
dosis als aangegeven in de onderstaande tabel.
Gewichtbereik
Maximaal
aanbevolen dosis
30,0 – 50,0 kg
1.200 mg/dag of
30 ml/dag
50,1 – 70,0 kg
1.600 mg/dag of
40 ml/dag
≥ 70,1 kg
2.200 mg/dag of
55 ml/dag
Ouderen
Er is weinig informatie over het gebruik van rufinamide bij oudere mensen. Daar de farmacokinetiek
van rufinamide niet anders is bij oudere mensen (zie rubriek 5.2), is dosisaanpassing niet nodig bij
patiënten ouder dan 65 jaar.
17
Nierfunctiestoornis
Een onderzoek bij patiënten met ernstige nierfunctiestoornis heeft aangegeven dat dosisaanpassingen
niet nodig zijn voor deze patiënten (zie rubriek 5.2).
Leverfunctiestoornis
Gebruik bij patiënten met leverfunctiestoornis is niet bestudeerd. Bij het behandelen van patiënten met
milde tot matige leverfunctiestoornis dient men voorzichtig te zijn en wordt zorgvuldige dosistitratie
aanbevolen. Gebruik bij patiënten met ernstige leverfunctiestoornis wordt afgeraden.
Stoppen met rufinamide
Wanneer de behandeling met rufinamide gestopt moet worden, dient deze geleidelijk afgebouwd te
worden. Bij klinische trials werd stoppen met rufinamide bereikt door de dosis om de twee dagen met
ongeveer 25% te verlagen (zie rubriek 4.4).
In het geval van één of meer gemiste doses is individuele klinische beoordeling noodzakelijk.
Niet-gecontroleerde open-label onderzoeken geven aanhoudende werkzaamheid op de lange termijn
aan, hoewel geen gecontroleerd onderzoek is uitgevoerd gedurende meer dan drie maanden.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van rufinamide bij pasgeboren baby’s of baby’s en peuters onder
de 1 jaar zijn niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar (zie rubriek 5.2).
Wijze van toediening
Rufinamide is voor oraal gebruik.
De suspensie dient tweemaal daags in de ochtend en de avond in twee gelijk verdeelde doses te
worden ingenomen.
Inovelon dient met voedsel te worden toegediend (zie rubriek 5.2).
De suspensie voor oraal gebruik dient voor elke toediening goed te worden geschud. Zie
rubriek 6.6 voor verdere bijzonderheden.
De voorgeschreven dosis Inovelon suspensie voor oraal gebruik kan worden toegediend via een
enterale voedingssonde. Volg voor toediening van het geneesmiddel de instructies van de fabrikant
voor de voedingssonde. Om zeker te zijn van een passende dosering dient na toediening van de
suspensie voor oraal gebruik de enterale voedingssonde ten minste eenmaal te worden doorgespoeld
met 1 ml water.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel, triazoolderivaten of voor één van de in
rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Status epilepticus
Gevallen van status epilepticus zijn tijdens behandeling met rufinamide in klinische
ontwikkelingsonderzoeken geobserveerd terwijl dergelijke gevallen niet werden geobserveerd met
placebo. Deze gebeurtenissen hebben bij 20% van de gevallen geleid tot het stoppen met rufinamide.
Wanneer patiënten nieuwe types aanvallen ontwikkelen en/of een verhoogde status epilepticus
frequentie ondervinden die afwijkt van de basislijnconditie van de patiënt, dan dient de
voordeel-risicoverhouding van de behandeling opnieuw bepaald te worden.
18
Afbouwen van rufinamide
Rufinamide dient geleidelijk te worden afgebouwd om de kans op aanvallen na staking van gebruik te
verminderen. Bij klinische onderzoeken werd stoppen bereikt door het verlagen van de dosis met
ongeveer 25% om de twee dagen. Er is onvoldoende informatie over het stoppen van gelijktijdig
gebruikte anti-epileptica nadat aanvallen onder controle zijn door toevoeging van rufinamide.
Reacties van het centrale zenuwstelsel
Behandeling met rufinamide is in verband gebracht met duizeligheid, slaperigheid, ataxie en
loopstoornissen, waardoor het voorkomen van accidenteel vallen onder deze populatie kan toenemen
(zie rubriek 4.8). Patiënten en verzorgers dienen voorzichtig te zijn tot zij vertrouwd zijn met de
mogelijke effecten van dit geneesmiddel.
Overgevoeligheidsreacties
Ernstige overgevoeligheidssyndromen door anti-epileptica, waaronder DRESS (Drug Reaction with
Eosinophilia and Systemic Symptoms) en het Stevens-Johnson syndroom, hebben zich voorgedaan in
verband met behandeling met rufinamide. Tekenen en symptomen van deze stoornis waren
verschillend; patiënten hadden echter specifiek, hoewel niet exclusief, koorts en huiduitslag in verband
met andere betrokken orgaansystemen. Andere daaraan gepaard gaande manifestaties omvatten
lymfadenopathie, leverfunctietestafwijkingen en hematurie. Doordat de stoornis verschillend is in
uitingsvorm, kunnen andere tekenen en symptomen bij orgaansystemen die hier niet zijn vermeld,
optreden. Het overgevoeligheidssyndroom door anti-epileptica heeft zich voorgedaan in nauw
temporair verband met de start van de behandeling met rufinamide en onder de pediatrische populatie.
Wanneer het vermoeden van deze reactie bestaat, dient men te stoppen met rufinamide en een andere
behandeling te beginnen. Alle patiënten die een huiduitslag ontwikkelen tijdens het gebruik van
rufinamide moeten nauwlettend worden gemonitord.
QT-verkorting
In een grondig QT-onderzoek produceerde rufinamide een vermindering in QTc-interval proportioneel
aan concentratie. Hoewel het onderliggende mechanisme en de veiligheidsrelevantie van deze
bevinding niet bekend is, dienen klinische artsen klinisch oordeel te gebruiken bij het bepalen of
rufinamide kan worden voorgeschreven aan patiënten die het risico lopen van verdere verkorting van
hun QTc-duur (bijv. Congenitaal kort QT-syndroom of patiënten met een familiegeschiedenis van een
dergelijk syndroom).
Vrouwen die kinderen kunnen krijgen
Vrouwen die kinderen kunnen krijgen, dienen tijdens de behandeling met Inovelon
anticonceptiemaatregelen te nemen. Artsen dienen zich ervan te verzekeren dat passende anticonceptie
wordt gebruikt en moeten een klinische beoordeling toepassen bij het bepalen of orale anticonceptiva,
of de doses van de componenten van de orale anticonceptiva, adequaat zijn op basis van de klinische
situatie van de individuele patiënten (zie rubriek 4.5 en 4.6).
Parahydroxybenzoaten
Inovelon suspensie voor oraal gebruik bevat parahydroxybenzoaten die allergische reacties kunnen
veroorzaken (mogelijk vertraagd).
Sorbitol
Inovelon suspensie voor oraal gebruik bevat ook sorbitol en dient daarom niet te worden toegediend
aan patiënten met zeldzame erfelijke problemen zoals fructose-intolerantie.
19
Suïcidale ideatie
Suïcidale ideatie en suïcidaal gedrag zijn gemeld bij patiënten die werden behandeld met
anti-epileptica in diverse indicaties. Een meta-analyse van gerandomiseerde placebo-gecontroleerde
trials met anti-epileptica heeft ook een klein verhoogd risico van suïcidale ideatie en suïcidaal gedrag
aangetoond. Het mechanisme van dit risico is niet bekend en de beschikbare gegevens sluiten de
mogelijkheid van een verhoogd risico voor Inovelon niet uit.
Daarom dienen patiënten te worden gemonitord op tekenen van suïcidale ideatie en suïcidaal gedrag
en men dient de juiste behandeling te overwegen. Bij het optreden van tekenen van suïcidale ideatie of
suïcidaal gedrag dient men patiënten (en zorgverleners van patiënten) te adviseren medisch advies te
vragen.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Potentieel voor andere geneesmiddelen om rufinamide te beïnvloeden
Andere anti-epileptica
Rufinamideconcentraties ondergaan geen klinisch relevante veranderingen bij gelijktijdige toediening
met bekende enzyminducerende anti-epileptica.
Voor patiënten die worden behandeld met Inovelon bij wie de toediening van valproaat is gestart,
kunnen significante verhogingen van rufinamideplasmaconcentraties optreden. Daarom dient men een
dosisverlaging van Inovelon te overwegen bij patiënten die zijn gestart met de behandeling met
valproaat (zie rubriek 4.2).
Voor het toevoegen van of stoppen met deze geneesmiddelen of het aanpassen van de dosis van deze
geneesmiddelen tijdens de behandeling met rufinamide is mogelijk een aanpassing van de
rufinamidedosering nodig (zie rubriek 4.2).
Er zijn geen significante veranderingen in rufinamideconcentratie opgemerkt na gelijktijdige
toediening met lamotrigine, topiramaat of benzodiazepinen.
Potentieel voor rufinamide om andere geneesmiddelen te beïnvloeden
Andere anti-epileptica
De farmacokinetische interacties tussen rufinamide en andere anti-epileptica zijn geëvalueerd bij
patiënten met epilepsie met behulp van farmacokinetische populatiemodellering. Rufinamide schijnt
geen klinisch relevant effect te hebben op steady-state-concentraties van carbamazepine, lamotrigine,
fenobarbital, topiramaat, fenytoïne of valproaat.
Orale anticonceptiva
Gelijktijdige toediening van rufinamide 800 mg tweemaal daags en een oraal
combinatie-anticonceptivum (ethinylestradiol 35 μg en norethindron 1 mg) gedurende 14 dagen
resulteerde in een gemiddelde verlaging van de ethinylestradiol AUC
0-24
van 22% en van norethindron
AUC
0-24
van 14%. Er zijn geen onderzoeken gedaan met andere orale of implantaatanticonceptiva.
Vrouwen die kinderen kunnen krijgen die hormonale anticonceptiva gebruiken, wordt geadviseerd een
aanvullende veilige en effectieve anticonceptiemethode toe te passen (zie rubriek 4.4 en 4.6).
Cytochroom P450-enzymen
Rufinamide wordt gemetaboliseerd door hydrolyse en wordt niet in bijzondere mate gemetaboliseerd
door cytochroom P450-enzymen. Bovendien remt rufinamide de werking van cytochroom
P450-enzymen niet (zie rubriek 5.2). Daardoor zullen er waarschijnlijk geen klinisch significante
interacties gemedieerd door middel van remming van het cytochroom P450-systeem door rufinamide
optreden. Rufinamide heeft aangetoond het cytochroom P450-enzym CYP3A4 te induceren en kan
daarom de plasmaconcentratie van middelen die door dit enzym worden gemetaboliseerd,
verminderen. Het effect was bescheiden tot matig. De gemiddelde CYP3A4-werking, beoordeeld als
20
klaring van triazolam, was na een behandeling van 11 dagen met 400 mg rufinamide tweemaal daags
verhoogd met 55%. De blootstelling aan triazolam was verlaagd met 36%. Hogere rufinamide doses
kunnen resulteren in een meer uitgesproken inductie. Men kan niet uitsluiten dat rufinamide ook de
blootstelling van door andere enzymen gemetaboliseerde middelen, of middelen die worden
getransporteerd door transportproteïnen zoals P-glycoproteïne, kan verminderen.
Aanbevolen wordt dat patiënten die worden behandeld met middelen die worden gemetaboliseerd door
het CYP3A4-enzymsysteem, gedurende twee weken bij het begin van of na afloop van de behandeling
met rufinamide, of na elke duidelijke verandering in de dosis, zorgvuldig worden gemonitord. Een
aanpassing van de dosis van het gelijktijdig toegediende geneesmiddel moet mogelijk worden
overwogen. Deze aanbevelingen dienen ook overwogen te worden wanneer rufinamide gelijktijdig
wordt gebruikt met middelen met een nauw therapeutisch venster zoals warfarine en digoxine.
Een specifiek interactie-onderzoek bij gezonde proefpersonen heeft geen invloed van rufinamide
onthuld bij een dosis van tweemaal daags 400 mg op de farmacokinetica van olanzapine, een
CYP1A2-substraat.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de interactie van rufinamide met alcohol.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Risico gerelateerd aan epilepsie en anti-epileptica in het algemeen:
Men heeft aangetoond dat bij de nakomelingen van vrouwen met epilepsie, het optreden van
misvormingen twee tot drie keer hoger is dan het percentage van ongeveer 3% bij de algemene
populatie. Bij de behandelde populatie is een toename van misvormingen opgemerkt met polytherapie;
de mate waarin de behandeling en/of de ziekte verantwoordelijk is, is echter niet verklaard.
Bovendien mag effectieve anti-epileptische therapie niet abrupt worden onderbroken, daar de
verergering van de ziekte schadelijk is voor zowel de moeder als de foetus. Behandeling met
anti-epileptica tijdens de zwangerschap moet zorgvuldig worden besproken met de behandelend arts.
Risico gerelateerd aan rufinamide:
Dierproeven hebben geen teratogeen effect; wel werd foetotoxiciteit waargenomen in de aanwezigheid
van maternale toxiciteit (zie rubriek 5.3). Het potentiële risico voor de mens is niet bekend.
Er zijn voor rufinamide geen klinische gegevens voorhanden over gevallen van gebruik tijdens de
zwangerschap.
Op grond van deze informatie dient rufinamide niet tijdens de zwangerschap te worden gebruikt en
ook niet door vrouwen die kinderen kunnen krijgen en die geen anticonceptiemaatregelen gebruiken,
tenzij strikt noodzakelijk.
Vrouwen die kinderen kunnen krijgen, dienen tijdens de behandeling met rufinamide
anticonceptiemaatregelen te nemen. Artsen dienen zich ervan te verzekeren dat passende anticonceptie
wordt gebruikt en moeten een klinische beoordeling toepassen bij het bepalen of orale anticonceptiva,
of de doses van de componenten van de orale anticonceptiva, adequaat zijn op basis van de klinische
situatie van de individuele patiënten (zie rubriek 4.4 en 4.5).
Wanneer met rufinamide behandelde vrouwen van plan zijn zwanger te worden, dient het verdere
gebruik van dit product zorgvuldig te worden overwogen. Tijdens de zwangerschap kan onderbreking
van een effectieve anti-epileptische therapie schadelijk zijn voor zowel de moeder als de foetus als het
leidt tot verergering van de ziekte.
21
Borstvoeding
Het is niet bekend of rufinamide wordt uitgescheiden in moedermelk. In verband met de mogelijk
schadelijke effecten voor de baby die borstvoeding krijgt, dient het geven van borstvoeding te worden
vermeden tijdens behandeling van de moeder met rufinamide.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de effecten op de vruchtbaarheid na behandeling met
rufinamide.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Inovelon kan duizeligheid, slaperigheid en wazig zien veroorzaken. Afhankelijk van de individuele
gevoeligheid kan rufinamide een kleine tot grote invloed hebben op de rijvaardigheid en op het
vermogen om machines te bedienen. Men dient patiënten te adviseren voorzichtig te zijn tijdens
activiteiten waarvoor een hoge mate van alertheid, bijv. autorijden of het bedienen van machines, is
vereist.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Het klinische ontwikkelingsprogramma omvatte meer dan 1.900 patiënten, met verschillende soorten
epilepsie, blootgesteld aan rufinamide. De meest frequent gemelde bijwerkingen waren over het
geheel genomen hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid en slaperigheid. De meest voorkomende
bijwerkingen die met een hogere frequentie dan placebo werden opgemerkt bij patiënten met het
syndroom van Lennox-Gastaut waren slaperigheid en braken. Bijwerkingen waren gewoonlijk mild tot
matig in ernst. Het percentage bij het syndroom van Lennox-Gastaut dat stopte als gevolg van
bijwerkingen was 8,2% voor patiënten die rufinamide ontvingen en 0% voor patiënten die placebo
ontvingen. De meest voorkomende bijwerkingen die resulteerden in het stopzetten van de behandeling
bij de groep die werd behandeld met rufinamide waren huiduitslag en braken.
Getabelleerde lijst van bijwerkingen
Bijwerkingen die met een hogere incidentie zijn gerapporteerd dan bij placebo, tijdens de dubbelblinde
onderzoeken bij het syndroom van Lennox-Gastaut of bij de gehele aan rufinamide blootgestelde
populatie, worden vermeld in de onderstaande tabel volgens de door MedDRA aanbevolen
terminologie, systeem/orgaanklasse en per frequentie.
Frequenties worden gedefinieerd als: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100, < 1/10), soms
(≥ 1/1.000, < 1/100), zelden (≥ 1/10.000, < 1/1.000)
Systeem/
orgaanklasse
Infecties en
parasitaire
aandoeningen
Zeer vaak
Vaak
Longontsteking
Influenza
Nasofaryngitis
Oorinfectie
Sinusitis
Rinitis
Soms
Zelden
Immuunsysteem-
aandoeningen
Voedings- en
stofwisselings-st
oornissen
Overgevoeligheid*
Anorexia
Eetstoornis
Verminderde eetlust
22
Systeem/
orgaanklasse
Psychische
stoornissen
Zenuwstelsel-
aandoeningen
Zeer vaak
Vaak
Angst
Slapeloosheid
Status epilepticus*
Convulsie
Coördinatie abnormaal*
Nystagmus
Psychomotorische
hyperactiviteit
Tremor
Diplopie
Wazig zien
Vertigo
Epistaxis
Soms
Zelden
Slaperigheid*
Hoofdpijn
Duizeligheid*
Oogaan-doening
en
Evenwichts-
orgaan- en
ooraandoeningen
Ademhalings-
stelsel-, borstkas-
en mediastinum-
aandoeningen
Maagdarm-
Misselijkheid
stelsel-
Braken
aandoeningen
Lever- en
galaandoeningen
Huid- en
onderhuidaandoe
ningen
Skelet-
spierstelsel- en
bindweefsel-
aandoeningen
Voortplantings-st
elsel- en
borstaan-doening
en
Algemene
Vermoeidheid
aandoeningen en
toedienings-
plaatsstoornissen
Onderzoeken
Letsels,
intoxicaties en
verrichtings-com
plicaties
*Kruisreferentie naar rubriek 4.4.
Pijn in de bovenbuik
Constipatie
Dyspepsie
Diarree
Leverenzym-verhog
ing
Huiduitslag*
Acne
Rugpijn
Oligomenorroe
Loopstoornis*
Gewichtsafname
Hoofdletsel
Contusie
Aanvullende informatie over speciale populaties
Pediatrische populatie (leeftijd van 1 tot jonger dan 4 jaar)
In een multicenter, open-labelonderzoek werd de toevoeging van rufinamide vergeleken met een ander
anti-epilepticum naar keuze van de onderzoeker aan het bestaande schema van 1 tot 3 anti-epileptica
23
bij pediatrische patiënten in de leeftijd van 1 tot jonger dan 4 jaar met onvoldoende gecontroleerd
syndroom van Lennox-Gastaut. 25 patiënten, van wie er 10 patiënten 1 tot 2 jaar oud waren, werden
blootgesteld aan rufinamide als adjuvante therapie gedurende 24 weken bij een dosis van
maximaal 45 mg/kg/dag in 2 verdeelde doses. De vaakst gemelde bijwerkingen tijdens de behandeling
in de behandelingsgroep met rufinamide (kwamen voor bij ≥ 10% van de patiënten) waren infectie van
de bovenste luchtwegen en braken (28,0% elk), pneumonie en slaperigheid (20,0% elk), sinusitis,
otitis media, diarree, hoesten en pyrexie (16,0% elk), en bronchitis, constipatie, verstopte neus,
huiduitslag, prikkelbaarheid en verminderde eetlust (12,0% elk). De frequentie, het type en de ernst
van deze bijwerkingen waren vergelijkbaar met die bij kinderen van 4 jaar en ouder, adolescenten en
volwassenen. Karakterisering naar leeftijd bij patiënten jonger dan 4 jaar werd niet geïdentificeerd in
de beperkte veiligheidsdabatase vanwege het kleine aantal patiënten in het onderzoek.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Na een acute overdosis kan de maag worden geledigd door middel van maagspoeling of door het
induceren van emesis. Er bestaat geen specifiek antidotum voor rufinamide. De behandeling dient
ondersteunend te zijn en kan hemodialyse omvatten (zie rubriek 5.2).
Meerdere doseringen van 7.200 mg/dag gingen niet gepaard met ernstige tekenen of symptomen.
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: anti-epileptica, carboxamidederivaten; ATC-code: N03AF03.
Werkingsmechanisme
Rufinamide moduleert de werking van natriumkanalen, waardoor hun inactieve status wordt verlengd.
Rufinamide is werkzaam in een reeks diermodellen van epilepsie.
Klinische ervaring
Inovelon (rufinamidetabletten) werd tijdens een dubbelblind, placebogecontroleerd onderzoek, in
doses van maximaal 45 mg/kg/dag gedurende 84 dagen, toegediend aan 139 patiënten met
onvoldoende gecontroleerde aanvallen in verband met het syndroom van Lennox-Gastaut (inclusief
zowel atypische absence-aanvallen als valaanvallen). Mannelijke of vrouwelijke patiënten (tussen
de 4 en 30 jaar oud) kwamen in aanmerking als zij een voorgeschiedenis hadden van meerdere types
aanvallen, die moesten bestaan uit atypische absence-aanvallen en valaanvallen (d.w.z.
tonische-atonische of astatische aanvallen); als ze werden behandeld met 1 tot 3 gelijktijdige
anti-epileptica in vaste doses; als ze gedurende de maand voorafgaand aan de uitgangsperiode
van 28 dagen minimaal 90 aanvallen hadden gehad; als ze gedurende de 6 maanden voorafgaand aan
opname in het onderzoek een EEG hadden gehad waarop een patroon van langzame
spike-en-wave-complexen (2,5 Hz) te zien waren; als ze een gewicht van ten minste 18 kg hadden en
een CT-scan of MRI-onderzoek hadden waarmee de afwezigheid van een progressieve laesie werd
bevestigd. Alle aanvallen werden ingedeeld volgens de herziene indeling van aanvallen van de
International League Against Epilepsy. Aangezien het moeilijk is voor verzorgers om een nauwkeurig
onderscheid te maken tussen tonische en atonische aanvallen, stemde het internationale panel van
deskundigen van kinderneurologen ermee in om deze types aanvallen te groeperen en ze
24
tonische-atonische aanvallen of “valaanvallen” te noemen. Bijgevolg werden valaanvallen gebruikt als
een van de primaire eindpunten. Er werd een significante verbetering opgemerkt voor alle drie de
primaire variabelen: het veranderingspercentage in totale aanvalfrequentie per 28 dagen tijdens de
onderhoudsfase ten opzichte van de basislijn (-35,8% op Inovelon vs. -1,6% op placebo, p=0,0006),
het aantal tonische-atonische aanvallen (-42,9% op Inovelon vs. 2,2% op placebo, p=0,0002) en het
percentage van de ernst van de aanvallen volgens de Globale Evaluatie uitgevoerd door de
ouder/voogd aan het einde van de dubbelblinde fase (veel of zeer veel verbeterd bij 32,2% op Inovelon
vs. 14,5% op de placebo-arm, p=0,0041).
Aanvullend werd Inovelon (rufinamide suspensie voor oraal gebruik) toegediend in een multicenter,
open-labelonderzoek waarin de toevoeging van rufinamide werd vergeleken met de toevoeging van
een ander anti-epilepticum naar keuze van de onderzoeker aan het bestaande schema
van 1 tot 3 anti-epileptica bij pediatrische patiënten in de leeftijd van 1 tot jonger dan 4 jaar met
onvoldoende gecontroleerd syndroom van Lennox-Gastaut. In dit onderzoek werden 25 patiënten
blootgesteld aan rufinamide als adjuvante therapie gedurende 24 weken bij een dosis van
maximaal 45 mg/kg/dag, in 2 verdeelde doses. In totaal kregen 12 patiënten in de controlegroep een
ander anti-epilepticum naar keuze van de onderzoeker. Het onderzoek werd voornamelijk opgezet
voor de veiligheid en had onvoldoende onderscheidingsvermogen om een verschil aan te tonen met
betrekking tot de werkzaamheidsvariabelen van de aanvallen. Het bijwerkingenprofiel was
vergelijkbaar met dat bij kinderen van 4 jaar en ouder, adolescenten en volwassenen. Verder was het
een onderzoek naar de cognitieve ontwikkeling, het gedrag en de taalontwikkeling van patiënten
behandeld met rufinamide vergeleken met die van patiënten die een ander anti-epilepticum kregen. De
verandering in kleinstekwadratengemiddelde in de score voor totale problemen van de Child
Behaviour Checklist (CBCL) na een behandeling van 2 jaar bedroeg 53,75 voor de groep met een
ander anti-epilepticum en 56,35 voor de rufinamidegroep (verschil in kleinstekwadratengemiddelde
[95%-BI] +2,60 [-10,5; 15,7]; p=0,6928), en het verschil tussen de behandelingen bedroeg
-2,776 (95%-BI: -13,3; 7,8; p=0,5939).
Farmacokinetische/farmacodynamische populatiemodellering toonde aan dat de vermindering van
totale en tonische-atonische aanvalfrequenties, de verbetering van de globale evaluatie van de ernst
van de aanvallen en de toename in de mogelijkheid van vermindering van aanvalfrequentie afhankelijk
waren van rufinamideconcentraties.
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie
Maximale plasmaspiegels worden ongeveer 6 uur na toediening bereikt. Piekconcentratie (C
max
) en
plasma-AUC van rufinamide stijgen minder dan proportioneel met doses in zowel nuchtere als
gevoede gezonde proefpersonen en bij patiënten, waarschijnlijk als gevolg van dosis-gelimiteerd
absorptiegedrag. Na enkelvoudige doses verhoogt voedsel de biologische beschikbaarheid (AUC) van
rufinamide met ongeveer 34% en de piekplasmaconcentratie met 56%.
Van Inovelon suspensie voor oraal gebruik en Inovelon filmomhulde tabletten is aangetoond dat zij
biologisch equivalent zijn.
Distributie
Bij in-vitrostudies werd slechts een kleine fractie van rufinamide (34%) gebonden aan humane
serumproteïnen waarbij albumine ongeveer 80% van deze binding voor haar rekening nam. Dit wijst
op minimaal risico van geneesmiddel-geneesmiddelinteracties door verdringing van bindinglocaties
tijdens gelijktijdige toediening van andere middelen. Rufinamide werd gelijkmatig verdeeld tussen
erythrocyten en plasma.
25
Biotransformatie
Rufinamide wordt bijna uitsluitend geëlimineerd door middel van metabolisme. De hoofdroute van
metabolisme is hydrolyse van de carboxylamidegroep tot het farmacologisch inactieve zuurderivaat
CGP 47292. Cytochroom P450-gemedieerd metabolisme is zeer minimaal. De vorming van kleine
hoeveelheden glutathionconjugaten kan niet volledig worden uitgesloten.
Rufinamide heeft aangetoond weinig of geen significante capaciteit
in- vitro
te hebben om te werken
als een concurrerende of op mechanisme gebaseerde remmer van de volgende humane P450-enzymen:
CYP1A2, CYP2A6, CYP2C9, CYP2C19, CYP2D6, CYP2E1, CYP3A4/5 of CYP4A9/11-2.
Eliminatie
De plasma-eliminatiehalfwaardetijd is ongeveer 6-10 uur bij gezonde proefpersonen en patiënten met
epilepsie. Indien tweemaal daags met tussenpozen van 12 uur toegediend, accumuleert rufinamide in
zoverre als voorspeld door de terminale halfwaardetijd ervan, hetgeen erop wijst dat de
farmacokinetica van rufinamide tijd-afhankelijk zijn (d.w.z. geen auto-inductie van metabolisme).
In een radiotraceronderzoek bij drie gezonde vrijwilligers, was het uitgangsproduct (rufinamide) de
radioactieve hoofdcomponent in plasma en vertegenwoordigde ongeveer 80% van de totale
radioactiviteit, terwijl de metaboliet CGP 47292 slechts ongeveer 15% vertegenwoordigde.
Nieruitscheiding was de voornaamste eliminatieroute voor aan werkzame stof gerelateerd materiaal en
nam 84,7% van de dosis voor zijn rekening.
Lineairiteit/niet-lineairiteit
De biologische beschikbaarheid van rufinamide is afhankelijk van de dosis. Naarmate de dosis
toeneemt, neemt de biologische beschikbaarheid af.
Farmacokinetiek bij speciale patiëntengroepen
Geslacht
Farmacokinetische populatiemodellering is gebruikt voor het evalueren van de invloed van geslacht op
de farmacokinetiek van rufinamide. Dergelijke evaluaties geven aan dat geslacht geen invloed heeft op
de farmacokinetiek van rufinamide in een klinisch relevante mate.
Nierfunctiestoornis
De farmacokinetiek van een enkele dosis rufinamide van 400 mg veranderde niet bij patiënten met
chronisch en ernstig nierfalen in vergelijking met gezonde vrijwilligers. Plasmaspiegels werden echter
met ongeveer 30% verlaagd wanneer hemodialyse werd toegepast na toediening van rufinamide,
hetgeen erop wijst dat dit een nuttige procedure kan zijn in geval van overdosering (zie
rubrieken 4.2 en 4.9).
Leverfunctiestoornis
Er zijn geen onderzoeken gedaan bij patiënten met leverfunctiestoornis en daarom dient Inovelon niet
te worden toegediend aan patiënten met ernstige leverfunctiestoornis (zie rubriek 4.2).
Ouderen
Een farmacokinetisch onderzoek bij oudere gezonde vrijwilligers toonde geen significant verschil in
farmacokinetische parameters in vergelijking met jongere volwassenen.
Kinderen (1-12 jaar)
Kinderen hebben over het algemeen lagere rufinamideklaring dan volwassenen en dit verschil houdt
verband met lichaamsgrootte; hoe hoger het lichaamsgewicht, hoe hoger de klaring van rufinamide.
Een recente farmacokinetische populatieanalyse van rufinamide met gepoolde gegevens
van 139 proefpersonen (115 LGS-patiënten en 24 gezonde proefpersonen), waaronder 83 pediatrische
26
LGS-patiënten (10 patiënten van 1 tot < 2 jaar, 14 patiënten van 2 tot < 4 jaar, 14 patiënten
van 4 tot < 8 jaar, 21 patiënten van 8 tot < 12 jaar en 24 patiënten van 12 tot < 18 jaar), wees erop dat
wanneer rufinamide op mg/kg/dag-basis wordt toegediend aan LGS-patiënten van 1 tot < 4 jaar, de
blootstelling vergelijkbaar is met de blootstelling bij LGS-patiënten van ≥ 4 jaar, bij wie
werkzaamheid is aangetoond.
Er zijn geen onderzoeken uitgevoerd bij pasgeboren baby’s of baby’s en peuters onder de 1 jaar.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Conventionele veiligheidsfarmacologie-onderzoeken onthulden geen speciale gevaren bij klinisch
relevante doses.
Bij honden opgemerkte toxiciteiten in niveaus die overeen kwamen met humane blootstelling aan de
maximaal aanbevolen dosis waren veranderingen in de lever, inclusief galtrombi, cholestase en
leverenzymverhogingen waarvan wordt aangenomen dat zij verband houden met verhoogde
galafscheiding in dit species. Bij toxiciteitsonderzoeken met herhaalde doses bij de rat en aap werd
geen aanwijzing gevonden voor een bijbehorend risico.
Bij reproductie- en ontwikkelingstoxiciteitsonderzoeken werden verminderingen van foetale groei en
overleving opgemerkt en een aantal doodgeboren kinderen secundair aan toxiciteit bij de moeder. Er
werden echter geen effecten op morfologie en functie, inclusief leren of geheugen, opgemerkt bij de
nakomelingen. Rufinamide was niet teratogeen bij muizen, ratten of konijnen.
Het toxiciteitsprofiel van rufinamide bij jonge dieren was vergelijkbaar met dat bij volwassen dieren.
Een lagere toename van het lichaamsgewicht werd waargenomen bij zowel jonge als volwassen ratten
en honden. Lichte toxiciteit in de lever werd waargenomen bij zowel jonge als volwassen dieren bij
blootstellingsniveaus die lager waren dan of vergelijkbaar waren met de niveaus die bij patiënten
werden bereikt. Van alle bevindingen werd omkeerbaarheid aangetoond na stopzetten van de
behandeling.
Rufinamide was niet genotoxisch en had geen carcinogeen potentieel. Een bijwerking die niet werd
geobserveerd in klinische onderzoeken, maar wel bij dieren op blootstellingsniveaus die overeen
kwamen met klinische blootstellingsniveaus en met mogelijke relevantie voor humaan gebruik was
myelofibrose van het beenmerg bij het carcinogeniteitsonderzoek bij muizen. Benigne botneoplasmen
(osteomen) en hyperostose opgemerkt bij muizen werden gezien als een resultaat van de activering
van een muisspecifiek virus als gevolg van tijdens het oxidatieve metabolisme van rufinamide
vrijkomende fluoride-ionen.
Met betrekking tot het immunotoxische potentieel, werden bij honden kleine thymus en thymische
involutie opgemerkt tijdens een 13 weken durend onderzoek met een significante respons op hoge
dosis bij de mannetjes. Tijdens het 13 weken durende onderzoek zijn veranderingen in vrouwelijk
beenmerg en lymfeachtige veranderingen gemeld bij de hoge dosis met een zwakke incidentie. Bij
ratten werd alleen in het carcinogeniteitsonderzoek verlaagde celaantallen in het beenmerg en
thymusatrofie opgemerkt.
Environmental Risk Assessment (ERA):
Uit milieurisicoanalyses is gebleken dat rufinamide zeer persistent is in het milieu (zie rubriek 6.6).
27
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Microkristallijne cellulose (E460)
Carmellosenatrium (E466)
Hydroxyethylcellulose
Citroenzuur, watervrij (E330)
Simeticonemulsie, 30% met benzoëzuur, cyclotetrasiloxaan, dimethicon, glycolstearaat en
glyceryldistearaat, methylcellulose, PEG-40-stearaat (polyethyleenglycolstearaat), polysorbaat 65,
silicagel, sorbinezuur, zwavelzuur en water.
Poloxamer 188
Methylparahydroxybenzoaat (E218)
Propylparahydroxybenzoaat (E216)
Propyleenglycol (E1520)
Kaliumsorbaat (E202)
Sorbitol (E420), vloeibaar (niet-kristalliserend)
Sinaasappelsmaakstof
Water
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
Houdbaarheid
3 jaar.
Na de eerste opening: 90 dagen.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities. Voor de bewaarcondities van het
geneesmiddel na eerste opening, zie rubriek 6.3.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Een georiënteerd-polyethyleentereftalaat (o-PET) fles met een kindveilige polypropyleen (PP)
sluiting; elke fles bevat 460 ml suspensie in een kartonnen buitendoos.
Elke doos bevat één fles, twee identiek gekalibreerde orale doseringsspuiten en een
druk-in-flesadapter (PIBA). De orale doseringsspuiten zijn gegradeerd in stappen van 0,5 ml.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Voorbereiding: De druk-in-flesadapter (PIBA) die wordt geleverd in de productdoos dient
voorafgaand aan gebruik stevig in de hals van de fles te worden gedrukt en voor de duur van het
gebruik van de fles te blijven zitten. De doseringsspuit dient in de PIBA te worden ingebracht en de
dosis te worden onttrokken aan de omgekeerde fles. De dop dient na elk gebruik te worden
teruggeplaatst. De dop past goed wanneer de PIBA op zijn plaats zit.
Nasogastrische sonde (NG): polyvinylchloride (pvc) sonde met een maximale lengte van 40 cm en
sondediameter 5 Fr. Om zeker te zijn van een passende dosering dient na toediening van de suspensie
voor oraal gebruik de enterale voedingssonde ten minste eenmaal te worden doorgespoeld met 1 ml
water.
Geen bijzondere vereisten voor verwijdering.
28
Dit geneesmiddel zou een risico voor het milieu kunnen vormen. Al het ongebruikte geneesmiddel of
afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften (zie rubriek 5.3).
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
e-mail: medinfo_de@eisai.net
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/378/017
9.
DATUM EERSTE VERGUNNINGVERLENING/VERLENGING VAN DE
VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 16 januari 2007
Datum van laatste verlenging: 09 januari 2012
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
{MM/JJJJ}
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
29
BIJLAGE II
A.
B.
C.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING
EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN
VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
SPECIFIEKE VERPLICHTINGEN WAARAAN NA TOEKENNING VAN
EEN VERGUNNING ONDER UITZONDERLIJKE OMSTANDIGHEDEN
MOET WORDEN VOLDAAN
D.
E.
30
A.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN WORDEN
NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen (PSUR's)
De vergunninghouder dient voor dit geneesmiddel periodieke veiligheidsverslagen in, overeenkomstig
de vereisten zoals uiteengezet in de lijst van uniale referentiedata en indieningsfrequenties voor
periodieke veiligheidsverslagen (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107 quater, onder
punt 7 van Richtlijn 2001/83/EG. Deze lijst is gepubliceerd op het Europese webportaal voor
geneesmiddelen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP - risicobeheerplan)
De vergunninghouder voert de noodzakelijke onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen
RMP-updates.
Een RMP-update wordt ingediend:
• op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
• steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg
van het beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke
wijziging van de bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een
belangrijke mijlpaal (voor geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot
een minimum) is bereikt.
Mocht het tijdstip van indiening van een periodiek veiligheidsverslag en indiening van de RMP-update
samenvallen, dan kunnen beide gelijktijdig worden ingediend.
E.
SPECIFIEKE VERPLICHTINGEN WAARAAN NA TOEKENNING VAN EEN
VERGUNNING ONDER UITZONDERLIJKE OMSTANDIGHEDEN MOET WORDEN
VOLDAAN
31
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
32
A. ETIKETTERING
33
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BUITENDOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 100 mg filmomhulde tabletten
Rufinamide
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 100 mg rufinamide.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose. Zie de bijsluiter voor verdere informatie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
10
10 filmomhulde tabletten
30
30 filmomhulde tabletten
50
50 filmomhulde tabletten
60
60 filmomhulde tabletten
100
100 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP: (MM/JJJJ)
34
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30 °C.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/378/001-005
13.
BATCHNUMMER
Partij/Lot:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Inovelon 100 mg tabletten
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC:
SN:
NN:
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
35
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERVERPAKKINGEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 100 mg filmomhulde tabletten
Rufinamide
2.
Eisai
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
3.
EXP:
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
BATCHNUMMER
Partij/Lot:
5.
OVERIGE
36
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BUITENDOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 200 mg filmomhulde tabletten
Rufinamide
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 200 mg rufinamide.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose. Zie de bijsluiter voor verdere informatie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
10
10 filmomhulde tabletten
30
30 filmomhulde tabletten
50
50 filmomhulde tabletten
60
60 filmomhulde tabletten
100
100 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP: (MM/JJJJ)
37
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30 °C.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/378/006-010
13.
BATCHNUMMER
Partij/Lot:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Inovelon 200 mg tabletten
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC:
SN:
NN:
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
38
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERVERPAKKINGEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 200 mg filmomhulde tabletten
Rufinamide
2.
Eisai
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
3.
EXP:
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
BATCHNUMMER
Partij/Lot:
5.
OVERIGE
39
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BUITENDOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 400 mg filmomhulde tabletten
Rufinamide
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 400 mg rufinamide.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose. Zie de bijsluiter voor verdere informatie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
10
10 filmomhulde tabletten
30
30 filmomhulde tabletten
50
50 filmomhulde tabletten
60
60 filmomhulde tabletten
100
100 filmomhulde tabletten
200
200 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
40
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP: (MM/JJJJ)
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30 °C.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/378/011-016
13.
BATCHNUMMER
Partij/Lot:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Inovelon 400 mg tabletten
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
41
18.
PC:
SN:
NN:
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
42
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERVERPAKKINGEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 400 mg filmomhulde tabletten
Rufinamide
2.
Eisai
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
3.
EXP:
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
BATCHNUMMER
Partij/Lot:
5.
OVERIGE
43
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN DE PRIMAIRE VERPAKKING
MOETEN WORDEN VERMELD
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 40 mg/ml suspensie voor oraal gebruik
Rufinamide
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
1 ml Inovelon suspensie voor oraal gebruik bevat 40 mg rufinamide.
1 fles bevat 18.400 mg rufinamide.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat ook methylparahydroxybenzoaat (E218)
propylparahydroxybenzoaat (E216)
sorbitol (E420)
Zie de bijsluiter voor verdere informatie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor oraal gebruik 460 ml.
Elke doos bevat 1 fles, 2 spuiten en 1 druk-in-flesadapter (PIBA).
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Goed schudden voor gebruik.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP:
Na de eerste opening: binnen 90 dagen gebruiken.
44
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/378/017
13.
BATCHNUMMER
Partij/Lot:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Inovelon 40 mg/ml
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC:
SN:
NN:
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
45
B. BIJSLUITER
46
Bijsluiter: informatie voor de gebruiker
Inovelon 100 mg filmomhulde tabletten
Inovelon 200 mg filmomhulde tabletten
Inovelon 400 mg filmomhulde tabletten
Rufinamide
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met de arts of apotheker.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Inhoud van deze bijsluiter:
1.
Wat is Inovelon en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Inovelon en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Inovelon bevat een geneesmiddel dat rufinamide wordt genoemd. Het behoort tot een groep
geneesmiddelen die anti-epileptica worden genoemd. Deze middelen worden gebruikt voor het
behandelen van epilepsie (een aandoening waarbij iemand aanvallen of toevallen krijgt).
Inovelon wordt samen met andere geneesmiddelen gebruikt voor het behandelen van aanvallen in
verband met het syndroom van Lennox-Gastaut bij volwassenen, adolescenten en kinderen
vanaf 1 jaar. Het syndroom van Lennox-Gastaut is de naam die is gegeven aan een groep ernstige
epilepsieën waarin u herhaalde aanvallen van diverse types kunt ondervinden.
Uw arts heeft u Inovelon gegeven om het aantal aanvallen of toevallen te verminderen.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
-
U bent allergisch voor triazoolderivaten of voor één van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze
stoffen kunt u vinden in rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts of apotheker als:
-
u Congenitaal kort QT-syndroom of een familiegeschiedenis van een dergelijk syndroom
(elektrische storing van het hart) heeft, omdat het zou kunnen verergeren door het innemen van
rufinamide.
u leverproblemen heeft. Er is beperkte informatie beschikbaar over het gebruik van rufinamide
in deze groep dus het kan nodig zijn om de dosis van uw geneesmiddel langzamer te verhogen.
Als uw leverziekte ernstig is, kan de arts besluiten dat Inovelon niet geschikt voor u is.
47
-
-
-
-
-
u huiduitslag of koorts krijgt. Dit kunnen tekenen zijn van een allergische reactie. Raadpleeg
onmiddellijk de arts omdat dit in zeer zeldzame gevallen zeer ernstig kan worden.
u lijdt aan een toename van het aantal of de ernst of de duur van uw aanvallen. U dient
onmiddellijk contact op te nemen met de arts als dit gebeurt.
u problemen met lopen, abnormale beweging, duizeligheid of slaperigheid ondervindt.
Informeer de arts als bij u sprake is van een van deze problemen.
u dit geneesmiddel inneemt en op welk moment dan ook gedachten heeft om uzelf te verwonden
of te doden;
neem dan onmiddellijk contact op met uw arts of ga onmiddellijk naar een
ziekenhuis
(zie rubriek 4).
Neem contact op met uw arts voordat u dit middel gebruikt, zelfs wanneer deze voorvallen op enig
moment in het verleden zijn voorgekomen.
Kinderen
Aangezien er niet voldoende informatie is over het gebruik van Inovelon in deze leeftijdsgroep dient
dit middel niet te worden gegeven aan kinderen die jonger zijn dan 1 jaar.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Inovelon nog andere geneesmiddelen, of heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u in de nabije toekomst andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw
arts of apotheker. Dat geldt ook voor geneesmiddelen waar u geen voorschrift voor nodig heeft. Als u
de volgende geneesmiddelen inneemt: fenobarbital, fosfenytoïne, fenytoïne of primidon, wordt u
mogelijk gedurende twee weken, bij aanvang of na afloop van de behandeling met rufinamide of na
een duidelijke verandering in de dosis, zorgvuldig gecontroleerd. Een verandering in de dosis van de
andere geneesmiddelen kan nodig zijn omdat zij iets minder effectief kunnen worden als ze tegelijk
met rufinamide worden gebruikt.
Anti-epileptica en Inovelon
Als de arts een aanvullende behandeling voor epilepsie (bijv. valproaat) voorschrijft of aanbeveelt,
moet u het de arts vertellen dat u Inovelon inneemt, omdat het mogelijk is dat de dosis moet worden
aangepast.
Bij volwassenen en kinderen die naast rufinamide ook valproaat innemen, leidt dit tot hoge
rufinamidegehaltes in het bloed. Vertel het uw arts als u valproaat inneemt, want mogelijk moet de
dosis Inovelon door uw arts worden verlaagd.
Informeer de arts als u hormonale/orale anticonceptie gebruikt, bijv. ‘de pil’. Inovelon kan ervoor
zorgen dat de pil niet effectief is om een zwangerschap te voorkomen. Daarom wordt u geadviseerd
een extra veilige en effectieve anticonceptiemethode (zoals een barrièremethode, bijv. condooms) te
gebruiken terwijl u Inovelon inneemt.
Informeer de arts als u de bloedverdunner warfarine gebruikt. Het is mogelijk dat uw arts de dosis
moet aanpassen.
Informeer de arts als u digoxine inneemt (een geneesmiddel dat wordt gebruikt voor het behandelen
van hartaandoeningen). Het is mogelijk dat uw arts de dosis moet aanpassen.
Waarop moet u letten met eten en drinken?
Zie rubriek 3 – ‘Hoe gebruikt u dit middel?’ voor advies over waarop u moet letten met eten en
drinken bij gebruik van Inovelon.
48
Zwangerschap, borstvoeding en vruchtbaarheid
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn of wilt u zwanger worden? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker voordat u Inovelon inneemt. U mag Inovelon alleen tijdens uw zwangerschap gebruiken
wanneer de arts dat zegt.
Tijdens het gebruik van Inovelon wordt u geadviseerd geen borstvoeding te geven, omdat niet bekend
is of rufinamide aanwezig zal zijn in borstvoeding.
Wanneer u een vrouw bent die kinderen kan krijgen, moet u anticonceptiemiddelen gebruiken terwijl u
Inovelon gebruikt.
Neem contact op met de arts of apotheker voordat u naast Inovelon een ander geneesmiddel gebruikt.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
U kunt duizelig of slaperig worden van Inovelon en het kan uw gezichtsvermogen beïnvloeden, met
name aan het begin van de behandeling of na verhoging van de dosis. Wanneer dit u overkomt, mag u
niet autorijden en geen machines bedienen.
Inovelon bevat lactose
Wanneer uw arts u heeft verteld dat u een intolerantie hebt voor sommige suikers, neem dan contact
op met de arts alvorens dit geneesmiddel in te nemen.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Neem dit geneesmiddel altijd in precies zoals uw arts of apotheker u dat heeft verteld. Twijfelt u over
het juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Het kan even duren voordat duidelijk is wat voor u de beste dosis Inovelon is. De dosis wordt voor u
berekend door de arts en is afhankelijk van uw leeftijd, gewicht en of u Inovelon gebruikt in
combinatie met een ander geneesmiddel met de naam valproaat.
Kinderen tussen 1 en 4 jaar
De aanbevolen aanvangsdosis is dagelijks 10 mg per kilogram lichaamsgewicht. Deze dosis moet
worden verdeeld in twee gelijke delen: de ene helft is voor 's ochtends en de andere helft is voor 's
avonds. De dosis wordt voor u berekend door de arts en kan elke derde dag worden verhoogd
met 10 mg voor elke kilogram lichaamsgewicht.
De maximale dagelijkse dosis is afhankelijk van of u wel of niet valproaat gebruikt. Als u geen
valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 45 mg per kilogram lichaamsgewicht. Als u
valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 30 mg per kilogram lichaamsgewicht.
Kinderen van 4 jaar of ouder die minder wegen dan 30 kg
De aanbevolen aanvangsdosis is 200 mg (5 ml) per dag. Deze dosis moet worden verdeeld in twee
gelijke delen: de ene helft is voor 's ochtends en de andere helft is voor 's avonds. De dosis wordt voor
u berekend door de arts en kan elke derde dag worden verhoogd met 200 mg.
De maximale dagelijkse dosis is afhankelijk van of u wel of niet valproaat gebruikt. Als u geen
valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 1.000 mg. Als u valproaat gebruikt, is de
maximale dagelijkse dosis 600 mg.
49
Volwassenen, jongeren tot 18 jaar en kinderen die 30 kg of meer wegen
De aanbevolen aanvangsdosis is 400 mg per dag. Deze dosis moet worden verdeeld in twee gelijke
delen: de ene helft is voor 's ochtends en de andere helft is voor 's avonds. De dosis wordt voor u
berekend door de arts en kan om de dag worden verhoogd met 400 mg.
De maximale dagelijkse dosis is afhankelijk van of u wel of niet valproaat gebruikt. Als u geen
valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 3.200 mg, afhankelijk van uw lichaamsgewicht.
Als u valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 2.200 mg, afhankelijk van uw
lichaamsgewicht.
Sommige patiënten kunnen reageren op lagere doses en uw arts kan de dosis aanpassen afhankelijk
van hoe u reageert op de behandeling.
Als u bijwerkingen ondervindt, kan uw arts de dosis langzamer verhogen.
Inovelontabletten moeten tweemaal daags met water worden ingenomen, in de ochtend en in de avond.
Inovelon dient met voedsel te worden ingenomen. Als u problemen heeft met slikken, kunt u de tablet
fijnmaken en het poeder vervolgens mengen in ongeveer een half glas (100 ml) water en onmiddellijk
drinken. U kunt de tabletten ook in twee gelijke helften breken en deze doorslikken met water.
Verlaag de dosis niet of stop niet met dit geneesmiddel, tenzij de arts u dat zegt.
Heeft u te veel van dit middel ingenomen?
Wanneer u meer van Inovelon ingenomen kunt hebben dan u zou mogen, vertel dit dan onmiddellijk
aan de arts of apotheker of neem contact op met de ziekenhuisafdeling spoedeisende hulp bij u in de
buurt en breng uw geneesmiddel mee.
Bent u vergeten dit middel in te nemen?
Neem uw geneesmiddel verder normaal in wanneer u vergeet een dosis in te nemen. Neem geen
dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen. Wanneer u meer dan één dosis bent vergeten in te
nemen, vraag de arts dan om advies.
Als u stopt met het innemen van dit middel
Wanneer de arts u adviseert te stoppen met de behandeling, volg dan de instructies van de arts met
betrekking tot de geleidelijke verlaging van Inovelon om het risico van toename van aanvallen te
verminderen.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan Inovelon bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee te maken.
De volgende bijwerkingen kunnen zeer ernstig zijn:
Uitslag en/of koorts. Dit kunnen tekenen zijn van een allergische reactie. Informeer uw arts
wanneer deze bijwerkingen optreden of ga onmiddellijk naar een ziekenhuis.
Verandering in de types aanvallen die u ondervindt/frequentere langdurige aanvallen (status
epilepticus genaamd). Informeer onmiddellijk uw arts.
50
Een klein aantal mensen dat wordt behandeld met anti-epileptica zoals Inovelon heeft erover
gedacht zichzelf te verwonden of te doden. Als u op enig moment deze gedachten heeft, neem
dan onmiddellijk contact op met uw arts (zie rubriek 2).
U kunt de volgende bijwerkingen ondervinden bij dit geneesmiddel. Informeer de arts wanneer u een
van de volgende verschijnselen heeft:
Zeer vaak (meer dan 1 op 10 patiënten) voorkomende bijwerkingen van Inovelon zijn:
Duizeligheid, hoofdpijn, misselijkheid, braken, slaperigheid, vermoeidheid.
Vaak (meer dan 1 op 100 patiënten) voorkomende bijwerkingen van Inovelon zijn:
Problemen in verband met zenuwen zoals: problemen met lopen, abnormale beweging,
convulsies/aanvallen, ongewone oogbewegingen, wazig zien, trillen.
Problemen in verband met de maag zoals: maagpijn, obstipatie, indigestie, dunne ontlasting
(diarree), verlies of verandering van eetlust, gewichtsverlies.
Infecties: oorinfectie, griep, verstopte neus, infectie op de borst.
Daarnaast hebben patiënten ondervonden: angst, slapeloosheid, neusbloedingen, acne,
huiduitslag, rugpijn, onregelmatige menstruatie, blauwe plekken, hoofdletsel (als gevolg van
accidenteel letsel tijdens een aanval).
Soms (tussen 1 op 100 en 1 op 1.000 patiënten) voorkomende bijwerkingen van Inovelon zijn:
Allergische reacties en een toename in markers van leverfunctie (leverenzymverhoging).
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts. Dit geldt ook voor mogelijke
bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks melden via het
nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
Door bijwerkingen te melden, kunt u ons
helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op de
blisterverpakking en de doos. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de
uiterste houdbaarheidsdatum.
Bewaren beneden 30 °C.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat het uiterlijk van het geneesmiddel is veranderd.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Ze worden dan op een
verantwoorde manier vernietigd en komen niet in het milieu terecht.
51
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
-
De werkzame stof in dit middel is rufinamide.
Elke 100 mg filmomhulde tablet bevat 100 mg rufinamide.
Elke 200 mg filmomhulde tablet bevat 200 mg rufinamide.
Elke 400 mg filmomhulde tablet bevat 400 mg rufinamide.
-
De andere stoffen in dit middel zijn lactosemonohydraat, microkristallijne cellulose,
maïszetmeel, croscarmellosenatrium, hypromellose, magnesiumstearaat, natriumlaurylsulfaat en
watervrij colloïdaal siliciumdioxide. De filmomhulling bestaat uit hypromellose, macrogolen
(8000), titaandioxide (E171), talk en ijzeroxiderood (E172).
Hoe ziet Inovelon eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
-
Inovelon 100 mg tabletten zijn roze, ovale, iets bolle filmomhulde tabletten, met een
breukstreep aan beide zijden, voorzien van reliëf ‘Є261’ aan de ene kant en blanco aan de
andere kant.
Zij zijn verkrijgbaar in pakken met 10, 30, 50, 60 en 100 filmomhulde tabletten.
Inovelon 200 mg tabletten roze, ovale, iets bolle filmomhulde tabletten, met een breukstreep aan
beide zijden, voorzien van reliëf ‘Є262’ aan de ene kant en blanco aan de andere kant.
Zij zijn verkrijgbaar in pakken met 10, 30, 50, 60 en 100 filmomhulde tabletten.
Inovelon 400 mg tabletten zijn roze, ovale, iets bolle filmomhulde tabletten, met een
breukstreep aan beide zijden, voorzien van reliëf ‘Є263’ aan de ene kant en blanco aan de
andere kant.
Zij zijn verkrijgbaar in pakken met 10, 30, 50, 60, 100 en 200 filmomhulde tabletten.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen en fabrikant
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
e-mail: medinfo_de@eisai.net
Fabrikant:
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
Neem voor alle informatie met betrekking tot dit geneesmiddel contact op met de lokale
vertegenwoordiger van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Eisai SA/NV
Tél/Tel: +32 (0)800 158 58
Lietuva
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
-
-
52
България
Eisai GmbH
Teл.: + 49 (0) 69 66 58 50
Česká republika
Eisai GesmbH organizačni složka
Tel: + 420 242 485 839
Danmark
Eisai AB
Tlf: + 46 (0) 8 501 01 600
(Sverige)
Deutschland
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Eesti
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Saksamaa)
Ελλάδα
Arriani Pharmaceutical S.A.
Τηλ: + 30 210 668 3000
España
Eisai Farmacéutica, S.A.
Tel: + (34) 91 455 94 55
France
Eisai SAS
Tél: + (33) 1 47 67 00 05
Hrvatska
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Ireland
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Ísland
Eisai AB
Sími: + 46 (0)8 501 01 600
(Svíþjóð)
Italia
Eisai S.r.l.
Tel: + 39 02 5181401
Luxembourg/Luxemburg
Eisai SA/NV
Tél/Tel: +32 (0)800 158 58
(Belgique/Belgien)
Magyarország
Eisai GmbH
Tel.: + 49 (0) 69 66 58 50
Malta
Cherubino LTD
Tel.: +356 21343270
Nederland
Eisai B.V.
Tél/Tel: + 31 (0) 900 575 3340
Norge
Eisai AB
Tlf: + 46 (0) 8 501 01 600
(Sverige)
Österreich
Eisai GesmbH
Tel: + 43 (0) 1 535 1980-0
Polska
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Niemcy)
Portugal
Eisai Farmacêtica, Unipessoal Lda
Tel: + 351 214 875 540
România
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Germania)
Slovenija
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Nemčija)
Slovenská republika
Eisai GesmbH organizačni složka
Tel.: + 420 242 485 839
(Česká republika)
Suomi/Finland
Eisai AB
Puh/Tel: + 46 (0) 8 501 01 600
(Ruotsi)
53
Κύπρος
Arriani Pharmaceuticals S.A.
Τηλ: + 30 210 668 3000
(Ελλάδα)
Latvija
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Vācija)
Sverige
Eisai AB
Tel: + 46 (0) 8 501 01 600
United Kingdom (Northern Ireland)
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Germany)
Deze bijsluiter is voor het laatst herzien in
{MM/JJJJ}.
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
54
Bijsluiter: Informatie voor de gebruiker
Inovelon 40 mg/ml suspensie voor oraal gebruik
Rufinamide
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Inovelon en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Inovelon en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Inovelon bevat een geneesmiddel dat rufinamide wordt genoemd. Het behoort tot een groep
geneesmiddelen die anti-epileptica worden genoemd, die worden gebruikt voor het behandelen van
epilepsie (een aandoening waarbij iemand aanvallen en toevallen heeft).
Inovelon wordt gebruikt met andere geneesmiddelen voor het behandelen van aanvallen in verband
met het syndroom van Lennox-Gastaut bij volwassenen, adolescenten en kinderen vanaf 1 jaar. Het
syndroom van Lennox-Gastaut is de naam die is gegeven aan een groep ernstige epilepsieën waarin u
herhaalde aanvallen van diverse types kunt ondervinden.
Uw arts heeft u Inovelon gegeven om het aantal aanvallen of toevallen te verminderen.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
-
U bent allergisch voor triazoolderivaten of voor één van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze
stoffen kunt u vinden in rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts of apotheker als:
-
u Congenitaal kort QT-syndroom of een familiegeschiedenis van een dergelijk syndroom
(elektrische storing van het hart) heeft, omdat het zou kunnen verergeren door het innemen van
rufinamide.
u aan leverproblemen lijdt. Er is beperkte informatie beschikbaar over het gebruik van
rufinamide in deze groep, dus het kan nodig zijn de dosis van uw geneesmiddel langzamer te
verhogen. Als uw leverziekte ernstig is, kan de arts besluiten dat Inovelon niet geschikt voor u
is.
-
55
-
-
-
-
u huiduitslag of koorts krijgt. Dit kunnen tekenen van een allergische reactie zijn. Raadpleeg
onmiddellijk de arts omdat dit in zeer zeldzame gevallen ernstig kan worden.
u lijdt aan een toename van het aantal of de ernst of de duur van uw aanvallen. U dient
onmiddellijk contact op te nemen met de arts als dit gebeurt.
u problemen met lopen, abnormale beweging, duizeligheid of slaperigheid ondervindt.
Informeer de arts als bij u sprake is van een van deze problemen.
u dit geneesmiddel inneemt en op welk moment dan ook gedachten heeft om uzelf te verwonden
of te doden;
neem dan onmiddellijk contact op met uw arts of ga onmiddellijk naar een
ziekenhuis
(zie rubriek 4).
Neem contact op met uw arts voordat u dit middel gebruikt, zelfs wanneer deze voorvallen op enig
moment in het verleden zijn voorgekomen.
Kinderen
Aangezien er niet voldoende informatie is over het gebruik van Inovelon in deze leeftijdsgroep dient
dit middel niet te worden gegeven aan kinderen die jonger zijn dan 1 jaar.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Inovelon nog andere geneesmiddelen, of heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u in de nabije toekomst andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw
arts of apotheker. Dat geldt ook voor geneesmiddelen waar u geen voorschrift voor nodig heeft. Als u
de volgende geneesmiddelen inneemt: fenobarbital, fosfenytoïne, fenytoïne of primidon, wordt u
mogelijk gedurende twee weken, bij aanvang of na afloop van de behandeling met rufinamide of na
een duidelijke verandering in de dosis, zorgvuldig gecontroleerd. Een verandering in de dosis van de
andere geneesmiddelen kan nodig zijn omdat zij iets minder effectief kunnen worden als ze tegelijk
met rufinamide worden gebruikt.
Anti-epileptica en Inovelon
Als de arts een aanvullende behandeling voor epilepsie (bijv. valproaat) voorschrijft of aanbeveelt,
moet u het de arts vertellen dat u Inovelon inneemt, omdat het mogelijk is dat de dosis moet worden
aangepast.
Bij volwassenen en kinderen die naast rufinamide ook hoge doses valproaat innemen, leidt dit tot hoge
rufinamidegehaltes in het bloed. Vertel het uw arts als u valproaat inneemt, want mogelijk moet de
dosis Inovelon door uw arts worden verlaagd.
Informeer de arts als u hormonale/orale anticonceptie gebruikt (bijvoorbeeld ‘de pil’). Inovelon kan
ervoor zorgen dat de pil niet effectief is om een zwangerschap te voorkomen. Daarom wordt u
geadviseerd een extra veilige en effectieve anticonceptiemethode (zoals een barrièremethode, bijv.
condooms) te gebruiken terwijl u Inovelon inneemt.
Informeer de arts als u de bloedverdunner warfarine gebruikt. Het is mogelijk dat uw arts de dosis
moet aanpassen.
Informeer de arts als u digoxine inneemt (een geneesmiddel dat wordt gebruikt voor het behandelen
van hartaandoeningen). Het is mogelijk dat uw arts de dosis moet aanpassen.
Waarop moet u letten met eten en drinken?
Zie rubriek 3 – ‘Hoe gebruikt u dit middel?’ voor advies over waarop u moet letten met eten en
drinken bij gebruik van Inovelon.
56
Zwangerschap, borstvoeding en vruchtbaarheid
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn of wilt u zwanger worden? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker voordat u Inovelon inneemt. U mag Inovelon alleen tijdens uw zwangerschap gebruiken
wanneer de arts dat zegt.
Tijdens het gebruik van Inovelon wordt u geadviseerd geen borstvoeding te geven, omdat niet bekend
is of rufinamide aanwezig zal zijn in borstvoeding.
Wanneer u een vrouw bent die kinderen kan krijgen, moet u anticonceptiemiddelen gebruiken terwijl u
Inovelon gebruikt.
Neem contact op met de arts of apotheker voordat u naast Inovelon een ander geneesmiddel gebruikt.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
U kunt duizelig of slaperig worden van Inovelon en het kan uw gezichtsvermogen aantasten, met name
aan het begin van de behandeling of na verhoging van de dosis. Wanneer dit u overkomt, mag u niet
autorijden en geen machines bedienen.
Inovelon bevat sorbitol
Patiënten met zeldzame erfelijke aandoeningen als fructose-intolerantie dienen dit geneesmiddel niet
te gebruiken.
Inovelon bevat methylparahydroxybenzoaat (E218) en propylparahydroxybenzoaat (E216)
Deze bestanddelen kunnen allergische reacties veroorzaken (mogelijk vertraagd).
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Neem dit geneesmiddel altijd precies in zoals uw arts of apotheker u dat heeft verteld. Twijfelt u over
het juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Het kan even duren voordat duidelijk is wat voor u de beste dosis Inovelon is. De dosis wordt voor u
berekend door de arts en is afhankelijk van uw leeftijd, gewicht en of u Inovelon gebruikt in
combinatie met een ander geneesmiddel met de naam valproaat.
Kinderen tussen 1 en 4 jaar
De aanbevolen aanvangsdosis is dagelijks 10 mg (0,25 ml) per kilogram lichaamsgewicht. Deze moet
worden verdeeld over twee gelijke doses: de ene helft is voor 's ochtends en de andere helft is voor 's
avonds. De dosis wordt voor u berekend door de arts en kan elke derde dag worden verhoogd
met 10 mg (0,25 ml) voor elke kilogram lichaamsgewicht.
De maximale dagelijkse dosis is afhankelijk van of u wel of niet valproaat gebruikt. Als u geen
valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 45 mg (1,125 ml) per kilogram lichaamsgewicht.
Als u valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 30 mg (0,75 ml) per kilogram
lichaamsgewicht.
Kinderen van 4 jaar of ouder die minder dan 30 kg wegen
De aanbevolen aanvangsdosis is 200 mg (5 ml) per dag. Deze dosis moet worden verdeeld in twee
gelijke delen: de ene helft is voor 's ochtends en de andere helft is voor 's avonds. De dosis wordt voor
u berekend door de arts en kan elke derde dag worden verhoogd met 200 mg (5 ml).
57
De maximale dagelijkse dosis is afhankelijk van of u wel of niet valproaat gebruikt. Als u geen
valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 1.000 mg (25 ml). Als u valproaat gebruikt, is de
maximale dagelijkse dosis 600 mg (15 ml).
Volwassenen, jongeren tot 18 jaar en kinderen die 30 kg of meer wegen
De aanbevolen aanvangsdosis is 400 mg (10 ml) per dag. Deze dosis moet worden verdeeld in twee
gelijke delen: de ene helft is voor 's ochtends en de andere helft is voor 's avonds. De dosis wordt voor
u berekend door de arts en kan om de dag worden verhoogd met 400 mg (10 ml).
De maximale dagelijkse dosis is afhankelijk van of u wel of niet valproaat gebruikt. Als u geen
valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 3.200 mg (80 ml), afhankelijk van uw
lichaamsgewicht. Als u valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 2.200 mg (55 ml),
afhankelijk van uw lichaamsgewicht.
Sommige patiënten kunnen reageren op lagere doses en uw arts kan de dosis aanpassen afhankelijk
van hoe u reageert op de behandeling.
Als u bijwerkingen ondervindt, kan uw arts de dosis langzamer verhogen.
Inovelon suspensie voor oraal gebruik moet elke dag tweemaal daags worden ingenomen, eenmaal in
de ochtend en eenmaal in de avond. Inovelon dient met voedsel te worden ingenomen.
Hoe neemt u dit middel in?
Gebruik voor dosering de meegeleverde spuit en adapter.
Instructies voor het gebruik van de spuit en adapter worden hieronder gegeven:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
Goed schudden voor gebruik.
Duw omlaag (1) en draai de dop (2) om de fles te openen.
Steek de adapter in de hals van de fles tot een nauwe afsluiting is gemaakt.
Duw de zuigervan de spuit helemaal omlaag.
Steek de spuit zo ver mogelijk in de opening van de adapter.
Keer hem om en onttrek de voorgeschreven hoeveelheid Inovelon aan de fles.
Draai hem rechtop en verwijder de spuit.
Laat de adapter zitten en plaats de dop terug op de fles.
Haal de zuiger na de dosistoediening uit de cilinder en dompel beide onderdelen volledig
onder in WARM water met zeep.
Dompel de cilinder en zuiger onder in water om resten reinigingsmiddel te verwijderen.
Schud het overtollige water eraf en laat de onderdelen aan de lucht drogen. Droog de
dispensers niet af met een doek.
Reinig en hergebruik de spuit niet vaker dan 40 keer, of als de markeringen op de spuit
vervagen.
Verlaag de dosis niet of stop niet met dit geneesmiddel, tenzij de arts u dat zegt.
58
Heeft u te veel van dit middel ingenomen?
Wanneer u mogelijk meer Inovelon hebt ingenomen dan u zou mogen, vertel dit dan onmiddellijk de
arts of apotheker of neem contact op met de afdeling spoedeisende hulp van uw dichtstbijzijnde
ziekenhuis en neem uw geneesmiddel mee.
Bent u vergeten dit middel in te nemen?
Neem uw geneesmiddel verder normaal in wanneer u bent vergeten een dosis in te nemen. Neem geen
dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen. Wanneer u meer dan één dosis bent vergeten,
raadpleeg dan de arts.
Als u stopt met het innemen van dit middel
Wanneer de arts adviseert te stoppen met de behandeling, volg dan zijn/haar instructies met betrekking
tot de geleidelijke verlaging van Inovelon om het risico van een toename van aanvallen te
verminderen.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan Inovelon bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee te maken.
De volgende bijwerkingen kunnen zeer ernstig zijn:
Uitslag en/of koorts. Dit kunnen tekenen zijn van een allergische reactie. Informeer uw arts
wanneer deze bijwerkingen optreden of ga onmiddellijk naar een ziekenhuis.
Verandering in de types aanvallen die u ondervindt/frequentere langdurige aanvallen (status
epilepticus genaamd). Informeer onmiddellijk uw arts.
Een klein aantal mensen dat wordt behandeld met anti-epileptica zoals Inovelon heeft erover
gedacht zichzelf te verwonden of te doden. Als u op enig moment deze gedachten heeft, neem
dan onmiddellijk contact op met uw arts (zie rubriek 2).
U kunt de volgende bijwerkingen ondervinden met dit geneesmiddel. Informeer uw arts als u een van
de volgende bijwerkingen hebt:
Zeer vaak (meer dan 1 op de 10 patiënten) voorkomende bijwerkingen van Inovelon zijn:
Duizeligheid, hoofdpijn, misselijkheid, braken, slaperigheid, vermoeidheid.
Vaak (meer dan 1 op de 100 patiënten) voorkomende bijwerkingen van Inovelon zijn:
Problemen in verband met zenuwen zoals: problemen met lopen, abnormale beweging,
convulsies/aanvallen, ongewone oogbewegingen, wazig zien, trillen.
Problemen in verband met de maag zoals: maagpijn, obstipatie, indigestie, zachte ontlasting
(diarree), verlies of verandering van eetlust, gewichtsverlies.
Infecties: oorinfectie, griep, verstopte neus, infectie op de borst.
59
Daarnaast hebben patiënten ondervonden: angst, slapeloosheid, neusbloedingen, acne,
huiduitslag, rugpijn, onregelmatige menstruatie, blauwe plekken, hoofdletsel (als gevolg van
accidenteel letsel tijdens een aanval).
Soms (tussen 1 op de 100 en 1 op de 1.000 patiënten) voorkomende bijwerkingen van Inovelon zijn:
Allergische reacties en een toename in markers van leverfunctie (leverenzymverhoging).
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts. Dit geldt ook voor mogelijke
bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks melden via het
nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
Door bijwerkingen te melden, kunt u ons
helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op het etiket
van de fles en de doos. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de uiterste
houdbaarheidsdatum.
Als u meer dan 90 dagen na de eerste opening van de fles nog suspensie over hebt in de fles, mag u die
niet meer gebruiken.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat het uiterlijk of de geur van uw geneesmiddel is
veranderd. Breng het geneesmiddel terug naar de apotheker.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Ze worden dan op een
verantwoorde manier vernietigd en komen niet in het milieu terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
-
-
De werkzame stof in dit middel is rufinamide. Elke milliliter bevat 40 mg rufinamide. 5 ml
bevat 200 mg rufinamide.
De andere stoffen in dit middel zijn microkristallijne cellulose en carmellosenatrium, watervrij
citroenzuur, simeticonemulsie 30% (bevat benzoëzuur, cyclotetrasiloxaan, dimethicon,
glycolstearaat en glyceryldistearaat, methylcellulose, PEG-40-stearaat
[polyethyleenglycolstearaat], polysorbaat 65, silicagel, sorbinezuur, zwavelzuur en water),
poloxameer 188, hydroxyethylcellulose, methylparahydroxybenzoaat (E218),
propylparahydroxybenzoaat (E216), kaliumsorbaat, propyleenglycol (E1520), sorbitol, vloeistof
(niet-kristalliserend), sinaasappelsmaakstof en water.
Hoe ziet Inovelon eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
-
Inovelon is een witte, licht viskeuze suspensie. Ze wordt geleverd in een fles van 460 ml met
twee identieke spuiten en een indrukflesadapter (PIBA). De spuiten zijn gegradeerd in stappen
van 0,5 ml.
60
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen en fabrikant
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
e-mail: medinfo_de@eisai.net
Fabrikant:
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
Neem voor alle informatie met betrekking tot dit geneesmiddel contact op met de lokale
vertegenwoordiger van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Eisai SA/NV
Tél/Tel: +32 (0)800 158 58
България
Eisai GmbH
Teл.: + 49 (0) 69 66 58 50
Česká republika
Eisai GesmbH organizačni složka
Tel: + 420 242 485 839
Danmark
Eisai AB
Tlf: + 46 (0) 8 501 01 600
(Sverige)
Deutschland
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Eesti
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Saksamaa)
Ελλάδα
Arriani Pharmaceutical S.A.
Τηλ: + 30 210 668 3000
España
Eisai Farmacéutica, S.A.
Tel: + (34) 91 455 94 55
Lietuva
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Luxembourg/Luxemburg
Eisai SA/NV
Tél/Tel: +32 (0)800 158 58
(Belgique/Belgien)
Magyarország
Eisai GmbH
Tel.: + 49 (0) 69 66 58 50
Malta
Cherubino LTD
Tel.: +356 21343270
Nederland
Eisai B.V.
Tél/Tel: + 31 (0) 900 575 3340
Norge
Eisai AB
Tlf: + 46 (0) 8 501 01 600
(Sverige)
Österreich
Eisai GesmbH
Tel: + 43 (0) 1 535 1980-0
Polska
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Niemcy)
61
France
Eisai SAS
Tél: + (33) 1 47 67 00 05
Hrvatska
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Ireland
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Ísland
Eisai AB
Sími: + 46 (0)8 501 01 600
(Svíþjóð)
Italia
Eisai S.r.l.
Tel: + 39 02 5181401
Κύπρος
Arriani Pharmaceuticals S.A.
Τηλ: + 30 210 668 3000
(Ελλάδα)
Latvija
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Vācija)
Portugal
Eisai Farmacêtica, Unipessoal Lda
Tel: + 351 214 875 540
România
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Germania)
Slovenija
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Nemčija)
Slovenská republika
Eisai GesmbH organizačni složka
Tel.: + 420 242 485 839
(Česká republika)
Suomi/Finland
Eisai AB
Puh/Tel: + 46 (0) 8 501 01 600
(Ruotsi)
Sverige
Eisai AB
Tel: + 46 (0) 8 501 01 600
United Kingdom (Northern Ireland)
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Germany)
Deze bijsluiter is voor het laatst herzien in
{MM/JJJJ}.
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
62
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 100 mg filmomhulde tabletten
Inovelon 200 mg filmomhulde tabletten
Inovelon 400 mg filmomhulde tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Tablet voor oraal gebruik
Elke filmomhulde tablet bevat 100 mg rufinamide.
Elke filmomhulde tablet bevat 200 mg rufinamide.
Elke filmomhulde tablet bevat 400 mg rufinamide.
Hulpstoffen met bekend effect:
Elke filmomhulde tablet van 100 mg bevat 20 mg lactose (als monohydraat).
Elke filmomhulde tablet van 200 mg bevat 40 mg lactose (als monohydraat).
Elke filmomhulde tablet van 400 mg bevat 80 mg lactose (als monohydraat).
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Filmomhulde tablet.
100 mg: roze, `ovaalachtig', iets bol, circa 10,2 mm lang, met een breukstreep aan beide zijden,
voorzien van reliëf `261' aan de ene kant en blanco aan de andere kant. De tablet kan worden
verdeeld in gelijke helften.
200 mg: roze, `ovaalachtig', iets bol, circa 15,2 mm lang, met een breukstreep aan beide zijden,
voorzien van reliëf `262' aan de ene kant en blanco aan de andere kant. De tablet kan worden
verdeeld in gelijke helften.
400 mg: roze, `ovaalachtig', iets bol, circa 18,2 mm lang, met een breukstreep aan beide zijden,
voorzien van reliëf `263' aan de ene kant en blanco aan de andere kant. De tablet kan worden
verdeeld in gelijke doses.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Inovelon is geïndiceerd als adjuvante therapie bij de behandeling van aanvallen in verband met het
syndroom van Lennox-Gastaut (LGS) bij patiënten van 1 jaar en ouder.
4.2
Dosering en wijze van toediening
Behandeling met rufinamide dient te worden gestart door een arts gespecialiseerd in pediatrie of
neurologie met ervaring in het behandelen van epilepsie.
Inovelon suspensie voor oraal gebruik en Inovelon filmomhulde tabletten zijn onderling uitwisselbaar
bij gelijke doses. Patiënten dienen tijdens de overschakelingsperiode te worden gemonitord.
Gebruik bij kinderen van 1 jaar tot jonger dan 4 jaar
Patiënten die geen valproaat ontvangen:
De behandeling dient gestart te worden met een dosis van 10 mg/kg/dag, toegediend in twee gelijk
verdeelde doses waartussen circa 12 uur zit. Volgens klinische respons en tolerantie kan de dosis elke
derde dag worden verhoogd met maximaal 10 mg/kg/dag tot een beoogde dosis van 45 mg/kg/dag,
toegediend in twee gelijk verdeelde doses waartussen circa 12 uur zit. Voor deze groep patiënten is de
maximaal aanbevolen dosis 45 mg/kg/dag.
Patiënten die valproaat ontvangen:
Daar valproaat de klaring van rufinamide aanzienlijk vermindert, wordt een lagere maximale dosis
Inovelon aanbevolen voor patiënten die gelijktijdig valproaat toegediend krijgen. De behandeling dient
gestart te worden met een dosis van 10 mg/kg/dag, toegediend in twee gelijk verdeelde doses
waartussen circa 12 uur zit. Volgens klinische respons en tolerantie kan de dosis elke derde dag
worden verhoogd met maximaal 10 mg/kg/dag tot een beoogde dosis van 30 mg/kg/dag, toegediend in
twee gelijk verdeelde doses waartussen circa 12 uur zit. Voor deze groep patiënten is de maximaal
aanbevolen dosis 30 mg/kg/dag.
Indien de aanbevolen berekende dosis Inovelon niet haalbaar is, dient de dosis te worden afgerond op
de dichtstbijzijnde hele tablet van 100 mg.
Gebruik bij kinderen van 4 jaar of ouder en minder dan 30 kg
Patiënten < 30 kg die geen valproaat ontvangen:
De behandeling dient gestart te worden met een dagelijkse dosis van 200 mg. Volgens klinische
respons en tolerantie, kan de dosis zelfs elke derde dag worden verhoogd in stappen van 200 mg/dag
tot een maximale aanbevolen dosis van 1.000 mg/dag.
Doses van maximaal 3.600 mg/dag zijn bij een beperkt aantal patiënten bestudeerd.
Patiënten < 30 kg die ook valproaat ontvangen:
Daar valproaat de klaring van rufinamide aanzienlijk vermindert, wordt een lagere maximale dosis
Inovelon aanbevolen voor patiënten < 30 kg die gelijktijdig valproaat toegediend krijgen. De
behandeling dient gestart te worden met een dagelijkse dosis van 200 mg. Naar gelang van klinische
respons en tolerantie, kan de dosis na minimaal 2 dagen worden verhoogd met 200 mg/dag tot de
maximaal aanbevolen dosis van 600 mg/dag.
Gebruik bij volwassenen, adolescenten en kinderen van 4 jaar en ouder van 30 kg of meer
Patiënten > 30 kg die geen valproaat ontvangen:
De behandeling dient gestart te worden met een dagelijkse dosis van 400 mg. Volgens klinische
respons en tolerantie, kan de dosis zelfs om de dag worden verhoogd in stappen van 400 mg/dag tot
een maximale aanbevolen dosis als aangegeven in de onderstaande tabel.
Gewichtbereik
30,0 50,0 kg
50,1 70,0 kg
70,1 kg
Maximaal
1.800 mg/dag
2.400 mg/dag
3.200 mg/dag
aanbevolen dosis
Doses van maximaal 4.000 mg/dag (in het 30 -- 50 kg bereik) of 4.800 mg/dag (bij de meer dan 50 kg)
zijn bestudeerd bij een beperkt aantal patiënten.
Patiënten > 30 kg die ook valproaat ontvangen:
De behandeling dient gestart te worden met een dagelijkse dosis van 400 mg. Volgens klinische
respons en tolerantie kan de dosis zelfs om de dag worden verhoogd in stappen van 400 mg/dag tot
een maximaal aanbevolen dosis als aangegeven in de onderstaande tabel.
30,0 50,0 kg
50,1 70,0 kg
70,1 kg
Maximaal
1.200 mg/dag
1.600 mg/dag
2.200 mg/dag
aanbevolen dosis
Ouderen
Er is weinig informatie over het gebruik van rufinamide bij oudere mensen. Daar de farmacokinetiek
van rufinamide niet anders is bij oudere mensen (zie rubriek 5.2), is dosisaanpassing niet nodig bij
patiënten ouder dan 65 jaar.
Nierfunctiestoornis
Een onderzoek bij patiënten met ernstige nierfunctiestoornis heeft aangegeven dat dosisaanpassingen
niet nodig zijn voor deze patiënten (zie rubriek 5.2).
Leverfunctiestoornis
Gebruik bij patiënten met leverfunctiestoornis is niet bestudeerd. Bij het behandelen van patiënten met
milde tot matige leverfunctiestoornis dient men voorzichtig te zijn en wordt zorgvuldige dosistitratie
aanbevolen. Gebruik bij patiënten met ernstige leverfunctiestoornis wordt afgeraden.
Stoppen met rufinamide
Wanneer de behandeling met rufinamide gestopt moet worden, dient deze geleidelijk afgebouwd te
worden. Bij klinische trials werd stoppen met rufinamide bereikt door de dosis om de twee dagen met
ongeveer 25% te verlagen (zie rubriek 4.4).
In het geval van één of meer gemiste doses is individuele klinische beoordeling noodzakelijk.
Niet-gecontroleerde open-label onderzoeken geven aanhoudende werkzaamheid op de lange termijn
aan, hoewel geen gecontroleerd onderzoek is uitgevoerd gedurende meer dan drie maanden.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van rufinamide bij pasgeboren baby's of baby's en peuters onder
de 1 jaar zijn niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar (zie rubriek 5.2).
Wijze van toediening
Rufinamide is voor oraal gebruik.
De tablet dient tweemaal daags, in de ochtend en de avond, in twee gelijk verdeelde doses met water te
worden ingenomen.
Inovelon dient met voedsel te worden toegediend (zie rubriek 5.2). Wanneer de patiënt problemen
heeft met slikken, kunnen tabletten worden fijngemaakt en met een half glas water toegediend worden.
Een andere oplossing is om de tablet met behulp van de breukstreep in twee gelijke helften te breken.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel, triazoolderivaten of voor één van de in
rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Status epilepticus
Gevallen van status epilepticus zijn tijdens behandeling met rufinamide in klinische
ontwikkelingsonderzoeken geobserveerd terwijl dergelijke gevallen niet werden geobserveerd met
placebo. Deze gebeurtenissen hebben bij 20% van de gevallen geleid tot het stoppen met rufinamide.
Wanneer patiënten nieuwe types aanvallen ontwikkelen en/of een verhoogde frequentie van status
Afbouwen van rufinamide
Rufinamide dient geleidelijk afgebouwd te worden om de kans op aanvallen na staking van gebruik te
verminderen. Bij klinische onderzoeken werd stoppen bereikt door het verlagen van de dosis met om
de twee dagen ongeveer 25%. Er is onvoldoende informatie over het stoppen van gelijktijdig gebruikte
anti-epileptica nadat aanvallen onder controle zijn door toevoeging van rufinamide.
Reacties van het centrale zenuwstelsel
Behandeling met rufinamide is in verband gebracht met duizeligheid, slaperigheid, ataxie en
loopstoornissen, waardoor het voorkomen van accidenteel vallen onder deze populatie toeneemt (zie
rubriek 4.8). Patiënten en verzorgers dienen voorzichtig te zijn tot zij vertrouwd zijn met de mogelijke
effecten van dit geneesmiddel.
Overgevoeligheidsreacties
Ernstige overgevoeligheidssyndromen door anti-epileptica, waaronder DRESS (Drug Reaction with
Eosinophilia and Systemic Symptoms) en het Stevens-Johnson syndroom, hebben zich voorgedaan in
verband met behandeling met rufinamide. Tekenen en symptomen van deze stoornis waren
verschillend; patiënten die echter specifiek, hoewel niet exclusief, koorts of huiduitslag hadden in
verband met andere betrokken orgaansystemen. Andere daaraan gepaard gaande manifestaties
omvatten lymfadenopathie, leverfunctietestafwijkingen en hematurie. Doordat de stoornis verschillend
is in uitingsvorm, kunnen andere tekenen en symptomen bij orgaansystemen die hier niet zijn vermeld,
optreden. Het overgevoeligheidssyndroom door anti-epileptica heeft zich voorgedaan in nauw
temporair verband met de start van de behandeling met rufinamide en onder kinderen. Wanneer het
vermoeden van deze reactie bestaat, dient men te stoppen met rufinamide en een andere behandeling te
beginnen. Alle patiënten die een huiduitslag ontwikkelen tijdens het gebruik van rufinamide moeten
nauwlettend worden gecontroleerd.
QT-verkorting
In een grondig QT-onderzoek produceerde rufinamide een vermindering in QTc-interval proportioneel
aan concentratie. Hoewel het onderliggende mechanisme en veiligheidsrelevantie van deze vinding
niet bekend is, dienen clinici een klinisch oordeel te gebruiken bij het bepalen of zij rufinamide
kunnen voorschrijven aan patiënten die het risico lopen hun QTc-duur verder te verkorten (bijv.
Congenitaal kort QT-syndroom of patiënten met een familiegeschiedenis van een dergelijk syndroom).
Vrouwen die kinderen kunnen krijgen
Vrouwen die kinderen kunnen krijgen, dienen tijdens de behandeling met Inovelon
anticonceptiemaatregelen te nemen. Artsen moeten zich ervan overtuigen dat passende anticonceptie
wordt gebruikt en moeten een klinische beoordeling toepassen bij het bepalen of orale anticonceptiva,
of de doses van de componenten van de orale anticonceptiva, adequaat zijn op basis van de klinische
situatie van de individuele patiënt (zie rubriek 4.5 en 4.6).
Lactose
Inovelon bevat lactose, daarom mogen patiënten met zeldzame erfelijke problemen zoals
galactose-intolerantie, de Lapp-lactase-deficiëntie of glucose-galactosemalabsorptie dit geneesmiddel
niet gebruiken.
Suïcidale ideatie en suïcidaal gedrag zijn gemeld bij patiënten die werden behandeld met
anti-epileptica in diverse indicaties. Een meta-analyse van gerandomiseerde placebo-gecontroleerde
trials met anti-epileptica heeft ook een klein verhoogd risico van suïcidale ideatie en suïcidaal gedrag
aangetoond. Het mechanisme van dit risico is niet bekend en de beschikbare gegevens sluiten de
mogelijkheid van een verhoogd risico voor Inovelon niet uit.
Daarom dienen patiënten te worden gemonitord op tekenen van suïcidale ideatie en suïcidaal gedrag
en men dient de juiste behandeling te overwegen. Bij het optreden van tekenen van suïcidale ideatie of
suïcidaal gedrag dient men patiënten (en zorgverleners van patiënten) te adviseren medisch advies te
vragen.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Potentieel voor andere geneesmiddelen om rufinamide te beïnvloeden
Andere anti-epileptica
Rufinamideconcentraties ondergaan geen klinisch relevante veranderingen bij gelijktijdige toediening
met bekende enzyminducerende anti-epileptica.
Voor patiënten die worden behandeld met Inovelon bij wie de toediening van valproaat is gestart,
kunnen significante verhogingen van rufinamideplasmaconcentraties optreden. Daarom dient men een
dosisverlaging van Inovelon te overwegen bij patiënten die zijn gestart met de behandeling met
valproaat (zie rubriek 4.2).
Voor het toevoegen van of het stoppen met deze geneesmiddelen of het aanpassen van de dosis van
deze geneesmiddelen tijdens de behandeling met rufinamide, is mogelijk een aanpassing van de
rufinamidedosering nodig (zie rubriek 4.2).
Er zijn geen significante veranderingen in rufinamideconcentratie opgemerkt na gelijktijdige
toediening met lamotrigine, topiramaat of benzodiazepinen.
Potentieel voor rufinamide om andere geneesmiddelen te beïnvloeden
Andere anti-epileptica
De farmacokinetische interacties tussen rufinamide en andere anti-epileptica zijn geëvalueerd bij
patiënten met epilepsie met behulp van farmacokinetische populatiemodellering. Rufinamide schijnt
geen klinisch relevant effect te hebben op steady-state-concentraties van carbamazepine, lamotrigine,
fenobarbital, topiramaat, fenytoïne of valproaat.
Orale anticonceptiva
Gelijktijdige toediening van rufinamide 800 mg tweemaal daags en een oraal
combinatie-anticonceptivum (ethinylestradiol 35 g en norethindron 1 mg) gedurende 14 dagen
resulteerde in een gemiddelde verlaging van de ethinylestradiol AUC0-24 van 22% en van de
norethindron AUC0-24 van 14%. Er zijn geen onderzoeken gedaan met andere orale of
implantaatanticonceptiva. Vrouwen die kinderen kunnen krijgen die hormonale anticonceptiva
gebruiken wordt geadviseerd een aanvullende veilige en effectieve anticonceptiemethode toe te passen
(zie rubriek 4.4 en 4.6).
Cytochroom P450-enzymen
Rufinamide wordt gemetaboliseerd door hydrolyse en wordt niet in bijzondere mate gemetaboliseerd
door cytochroom P450-enzymen. Bovendien remt rufinamide niet de werking van cytochroom
P450-enzymen (zie rubriek 5.2). Daardoor zullen er waarschijnlijk geen klinisch significante
interacties gemedieerd door middel van remming van het cytochroom P450-systeem door rufinamide
optreden. Rufinamide heeft aangetoond het cytochroom P450-enzym CYP3A4 te induceren en kan
daarom de plasmaconcentraties van middelen die door dit enzym worden gemetaboliseerd
Aanbevolen wordt dat patiënten die worden behandeld met middelen die worden gemetaboliseerd door
het CYP3A4-enzymsysteem, gedurende twee weken bij het begin van of na afloop van de behandeling
met rufinamide, of na elke duidelijke verandering in de dosis, zorgvuldig worden gemonitord. Een
aanpassing van de dosis van het gelijktijdig toegediende geneesmiddel moet mogelijk worden
overwogen. Deze aanbevelingen dienen ook overwogen te worden wanneer rufinamide gelijktijdig
wordt gebruikt met middelen met een nauw therapeutisch venster zoals warfarine en digoxine.
Een specifiek interactie-onderzoek bij gezonde proefpersonen heeft geen invloed van rufinamide
onthuld bij een dosis van tweemaal daags 400 mg op de farmacokinetica van olanzapine, een
CYP1A2-substraat.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de interactie van rufinamide met alcohol.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Risico gerelateerd aan epilepsie en anti-epileptica in het algemeen:
Men heeft aangetoond dat bij de nakomelingen van vrouwen met epilepsie, het optreden van
misvormingen twee tot drie keer hoger is dan het percentage van ongeveer 3% bij de algemene
populatie. Bij de behandelde populatie is een toename van misvormingen opgemerkt met polytherapie:
de mate waarin de behandeling en/of de ziekte verantwoordelijk is, is echter niet verklaard.
Bovendien mag effectieve anti-epileptische therapie niet abrupt worden onderbroken, daar de
verergering van de ziekte schadelijk is voor zowel de moeder als de foetus. Behandeling met
anti-epileptica tijdens de zwangerschap moet zorgvuldig worden besproken met de behandelend arts.
Risico gerelateerd aan rufinamide:
Dierproeven hebben geen teratogeen effect; wel werd foetotoxiciteit waargenomen in de aanwezigheid
van maternale toxiciteit (zie rubriek 5.3). Het potentiële risico voor de mens is niet bekend.
Er zijn voor rufinamide geen klinische gegevens voorhanden over gevallen van gebruik tijdens de
zwangerschap.
Op grond van deze informatie dient rufinamide niet tijdens de zwangerschap te worden gebruikt en
ook niet door vrouwen die kinderen kunnen krijgen en die geen anticonceptiemaatregelen gebruiken,
tenzij strikt noodzakelijk.
Vrouwen die kinderen kunnen krijgen, dienen tijdens de behandeling met rufinamide
anticonceptiemaatregelen te nemen. Artsen moeten zich ervan overtuigen dat passende anticonceptie
wordt gebruikt en moeten een klinische beoordeling toepassen bij het bepalen of orale anticonceptiva,
of de doses van de componenten van de orale anticonceptiva, adequaat zijn op basis van de klinische
situatie van de individuele patiënt (zie rubriek 4.4 en 4.5).
Wanneer met rufinamide behandelde vrouwen van plan zijn zwanger te worden, dient het verdere
gebruik van dit product zorgvuldig te worden overwogen. Tijdens de zwangerschap kan onderbreking
van een effectieve anti-epileptische therapie schadelijk zijn voor zowel de moeder als de foetus als dit
leidt tot verergering van de ziekte.
Het is niet bekend of rufinamide wordt uitgescheiden in moedermelk. In verband met de mogelijk
schadelijke effecten voor de baby die borstvoeding krijgt, dient het geven van borstvoeding te worden
vermeden tijdens behandeling van de moeder met rufinamide.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de effecten op de vruchtbaarheid na behandeling met
rufinamide.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Inovelon kan duizeligheid, slaperigheid en wazig zien veroorzaken. Afhankelijk van de individuele
gevoeligheid kan rufinamide een kleine tot grote invloed hebben op de rijvaardigheid en op het
vermogen om machines te bedienen. Men dient patiënten te adviseren voorzichtig te zijn tijdens
activiteiten waarvoor een hoge mate van alertheid, bijv. autorijden of het bedienen van machines, is
vereist.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Het klinische ontwikkelingsprogramma omvatte meer dan 1.900 patiënten, met verschillende soorten
epilepsie, blootgesteld aan rufinamide. De meest frequent gemelde bijwerkingen waren over het
geheel genomen hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid en slaperigheid. De meest voorkomende
bijwerkingen opgemerkt met een hogere frequentie dan placebo bij patiënten met het syndroom van
Lennox-Gastaut waren slaperigheid en braken. Bijwerkingen waren gewoonlijk mild tot matig in ernst.
Het percentage bij het syndroom van Lennox-Gastaut dat stopte als gevolg van bijwerkingen
was 8,2% voor patiënten die rufinamide ontvingen en 0% voor patiënten die placebo ontvingen. De
meest voorkomende bijwerkingen die resulteerden in het stopzetten van de behandeling bij de groep
die werd behandeld met rufinamide waren huiduitslag en braken.
Getabelleerde lijst van bijwerkingen
Bijwerkingen die met een hogere incidentie zijn gerapporteerd dan bij placebo, tijdens de dubbelblinde
onderzoeken bij het syndroom van Lennox-Gastaut of bij de gehele aan rufinamide blootgestelde
populatie, worden vermeld in de onderstaande tabel volgens de door MedDRA aanbevolen
terminologie, systeem/orgaanklasse en per frequentie.
Frequenties worden gedefinieerd als: zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100, < 1/10), soms
( 1/1.000, < 1/100), zelden ( 1/10.000, < 1/1.000).
Systeem/
orgaanklasse
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Infecties en
Longontsteking
parasitaire
Influenza
aandoeningen
Nasofaryngitis
Oorinfectie
Sinusitis
Rinitis
Immuunsysteem-
aandoeningen
Overgevoeligheid*
Voedings- en
Anorexia
stofwisselings-stoorni
Eetstoornis
ssen
Verminderde eetlust
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Psychische
Angst
stoornissen
Slapeloosheid
Zenuwstelsel-
Slaperigheid*
Status epilepticus*
aandoeningen
Hoofdpijn
Convulsie
Duizeligheid*
Coördinatie abnormaal*
Nystagmus
Psychomotorische
hyperactiviteit
Tremor
Oogaandoeningen
Diplopie
Wazig zien
Evenwichtsorgaan- en
Vertigo
ooraandoeningen
Ademhalingsstelsel-,
Epistaxis
borstkas- en
mediastinum-aandoen
ingen
Maagdarmstelsel-
Misselijkheid
Pijn in de bovenbuik
aandoeningen
Braken
Constipatie
Dyspepsie
Diarree
Lever- en
Leverenzymverhoging
galaandoeningen
Huid- en onderhuid-
Huiduitslag*
aandoeningen
Acne
Skeletspierstelsel-,
Rugpijn
bindweefsel- en
botaandoeningen
Voortplantingsstelsel-
Oligomenorroe
en borstaandoeningen
Algemene
Vermoeidheid
Loopstoornis*
aandoeningen en
toedieningsplaats-
stoornissen
Onderzoeken
Gewichtsverlies
Letsel, intoxicaties en
Hoofdletsel
verrichtings-complica
Contusie
ties
*Kruisreferentie naar rubriek 4.4.
Aanvullende informatie over speciale populaties
Pediatrische populatie (leeftijd van 1 tot jonger dan 4 jaar)
In een multicenter, open-labelonderzoek werd de toevoeging van rufinamide vergeleken met een ander
anti-epilepticum naar keuze van de onderzoeker aan het bestaande schema van 1 tot 3 anti-epileptica
bij pediatrische patiënten in de leeftijd van 1 tot jonger dan 4 jaar met onvoldoende gecontroleerd
syndroom van Lennox-Gastaut. 25 patiënten, van wie er 10 patiënten 1 tot 2 jaar oud waren, werden
blootgesteld aan rufinamide als adjuvante therapie gedurende 24 weken bij een dosis van
maximaal 45 mg/kg/dag in 2 verdeelde doses. De vaakst gemelde bijwerkingen tijdens de behandeling
in de behandelingsgroep met rufinamide (kwamen voor bij 10% van de patiënten) waren infectie van
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Na een acute overdosis kan de maag worden geledigd door middel van maagspoeling of door het
induceren van emesis. Er bestaat geen specifiek antidotum voor rufinamide. Behandeling dient
ondersteunend te zijn en kan hemodialyse omvatten (zie rubriek 5.2).
Meerdere doseringen van 7.200 mg/dag gingen niet gepaard met ernstige tekenen of symptomen.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: anti-epileptica, carboxamidederivaten, ATC-code: N03AF03.
Werkingsmechanisme
Rufinamide moduleert de werking van natriumkanalen, waardoor hun inactieve status wordt verlengd.
Rufinamide is werkzaam in een reeks diermodellen van epilepsie.
Klinische ervaring
Inovelon (rufinamidetabletten) werd gedurende 84 dagen tijdens een dubbelblind,
placebo-gecontroleerd onderzoek, in doses van maximaal 45 mg/kg/dag toegediend aan 139 patiënten
met onvoldoende gecontroleerde aanvallen in verband met het syndroom van Lennox-Gastaut
(inclusief zowel atypische absence-aanvallen als valaanvallen). Mannelijke of vrouwelijke patiënten
(tussen de 4 en 30 jaar oud) kwamen in aanmerking als zij een voorgeschiedenis hadden van meerdere
types aanvallen, die moesten bestaan uit atypische absence-aanvallen en valaanvallen (d.w.z.
tonische-atonische of astatische aanvallen); als ze werden behandeld met 1 tot 3 gelijktijdige
anti-epileptica in vaste doses; als ze gedurende de maand voorafgaand aan de uitgangsperiode
van 28 dagen minimaal 90 aanvallen hadden gehad; als ze gedurende de 6 maanden voorafgaand aan
opname in het onderzoek een EEG hadden gehad waarop een patroon van langzame
spike-en-wave-complexen (2,5 Hz) te zien waren; als ze een gewicht van ten minste 18 kg hadden en
een CT-scan of MRI-onderzoek hadden waarmee de afwezigheid van een progressieve laesie werd
bevestigd. Alle aanvallen werden ingedeeld volgens de herziene indeling van aanvallen van de
International League Against Epilepsy. Aangezien het moeilijk is voor verzorgers om een nauwkeurig
onderscheid te maken tussen tonische en atonische aanvallen, stemde het internationale panel van
deskundigen van kinderneurologen ermee in om deze types aanvallen te groeperen en ze
tonische-atonische aanvallen of 'valaanvallen' te noemen. Bijgevolg werden valaanvallen gebruikt als
een van de primaire eindpunten. Een significante verbetering werd opgemerkt voor alle drie de
primaire variabelen: het percentage verandering in totale aanvalfrequentie per 28 dagen gedurende de
onderhoudsfase ten opzichte van de basislijn (-35,8% op Inovelon vs. 1,6% op placebo, p=0,0006),
het aantal tonische-atonische aanvallen (-42,9% op Inovelon vs. 2,2% op placebo, p=0,0002) en het
Aanvullend werd Inovelon (rufinamide suspensie voor oraal gebruik) toegediend in een multicenter,
open-labelonderzoek waarin de toevoeging van rufinamide werd vergeleken met de toevoeging van
een ander anti-epilepticum naar keuze van de onderzoeker aan het bestaande schema
van 1 tot 3 anti-epileptica bij pediatrische patiënten in de leeftijd van 1 tot jonger dan 4 jaar met
onvoldoende gecontroleerd syndroom van Lennox-Gastaut. In dit onderzoek werden 25 patiënten
blootgesteld aan rufinamide als adjuvante therapie gedurende 24 weken bij een dosis van
maximaal 45 mg/kg/dag, in 2 verdeelde doses. In totaal kregen 12 patiënten in de controlegroep een
ander anti-epilepticum naar keuze van de onderzoeker. Het onderzoek werd voornamelijk opgezet
voor de veiligheid en had onvoldoende onderscheidingsvermogen om een verschil aan te tonen met
betrekking tot de werkzaamheidsvariabelen van de aanvallen. Het bijwerkingenprofiel was
vergelijkbaar met dat bij kinderen van 4 jaar en ouder, adolescenten en volwassenen. Verder was het
een onderzoek naar de cognitieve ontwikkeling, het gedrag en de taalontwikkeling van patiënten
behandeld met rufinamide vergeleken met die van patiënten die een ander anti-epilepticum kregen. De
verandering in kleinstekwadratengemiddelde in de score voor totale problemen van de Child
Behaviour Checklist (CBCL) na een behandeling van 2 jaar bedroeg 53,75 voor de groep met een
ander anti-epilepticum en 56,35 voor de rufinamidegroep (verschil in kleinstekwadratengemiddelde
[95%-BI] +2,60 [-10,5; 15,7]; p=0,6928), en het verschil tussen de behandelingen bedroeg
-2,776 (95%-BI: -13,3; 7,8; p=0,5939).
Farmacokinetische/farmacodynamische populatiemodellering toonde aan dat de vermindering van
totale en tonische-atonische aanvalfrequenties, de verbetering van de globale evaluatie van de ernst
van de aanvallen en de toename in de mogelijkheid van vermindering van aanvalfrequentie afhankelijk
waren van rufinamideconcentraties.
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie
Maximale plasmaspiegels worden ongeveer 6 uur na toediening bereikt. Piekconcentratie (Cmax) en
plasma-AUC van rufinamide stijgen minder dan proportioneel met doses bij zowel nuchtere als
niet-nuchtere gezonde proefpersonen en bij patiënten, waarschijnlijk als gevolg van dosis-gelimiteerd
absorptiegedrag. Na enkelvoudige doses verhoogt voedsel de biologische beschikbaarheid (AUC) van
rufinamide met ongeveer 34% en de piekplasmaconcentratie met 56%.
Van Inovelon suspensie voor oraal gebruik en Inovelon filmomhulde tabletten is aangetoond dat zij
biologisch equivalent zijn.
Distributie
Bij in-vitrostudies werd slechts een kleine fractie van rufinamide (34%) gebonden aan humane
serumproteïnen waarbij albumine ongeveer 80% van deze binding voor haar rekening nam. Dit wijst
op minimaal risico van geneesmiddel-geneesmiddelinteracties door verplaatsing van bindinglocaties
tijdens gelijktijdige toediening van andere middelen. Rufinamide werd gelijkmatig verdeeld tussen
erytrocyten en plasma.
Biotransformatie
Rufinamide wordt bijna uitsluitend geëlimineerd door middel van metabolisme. De hoofdroute van
metabolisme is hydrolyse van de carboxylamidegroep naar het farmacologisch inactieve zuurderivaat
CGP 47292. Cytochroom P450-gemedieerd metabolisme is zeer minimaal.
De vorming van kleine hoeveelheden glutathionconjugaten kan niet volledig worden uitgesloten.
Eliminatie
De plasma-eliminatiehalfwaardetijd is ongeveer 6-10 uur bij gezonde proefpersonen en patiënten met
epilepsie. Indien tweemaal daags met tussenpozen van 12 uur toegediend, accumuleert rufinamide in
zoverre als voorspeld door de terminale halfwaardetijd ervan, hetgeen erop wijst dat de
farmacokinetica van rufinamide tijd-onafhankelijk zijn (d.w.z. geen auto-inductie van metabolisme).
In een radiotraceronderzoek bij drie gezonde vrijwilligers, was het uitgangsproduct (rufinamide) het
radioactieve hoofdcomponent in plasma en vertegenwoordigde ongeveer 80% van de totale
radioactiviteit en vertegenwoordigde de metaboliet CGP 47292 slechts ongeveer 15%.
Nieruitscheiding was de voornaamste eliminatieroute voor aan werkzame stof gerelateerd materiaal en
nam 84,7% van de dosis voor zijn rekening.
Lineairiteit/niet-lineairiteit
De biologische beschikbaarheid van rufinamide is afhankelijk van de dosis. Naarmate de dosis
toeneemt, neemt de biologische beschikbaarheid af.
Farmacokinetiek bij speciale patiëntengroepen
Geslacht
Farmacokinetische populatiemodellering is gebruikt voor het evalueren van de invloed van geslacht op
de farmacokinetiek van rufinamide. Dergelijke evaluaties geven aan dat geslacht geen invloed heeft op
de farmacokinetiek van rufinamide in een klinisch relevante mate.
Nierfunctiestoornis
De farmacokinetiek van een enkele dosis rufinamide van 400 mg veranderde niet bij patiënten met
chronische en ernstig nierfalen in vergelijking met gezonde vrijwilligers. Plasmaspiegels werden
echter verlaagd met ongeveer 30% wanneer hemodialyse werd toegepast na toediening van
rufinamide, hetgeen erop wijst dat dit een nuttige procedure kan zijn in geval van overdosering (zie
rubriek 4.2 en 4.9).
Leverfunctiestoornis
Er zijn geen onderzoeken gedaan bij patiënten met leverfunctiestoornis en daarom dient Inovelon niet
te worden toegediend aan patiënten met ernstige leverfunctiestoornis (zie rubriek 4.2).
Ouderen
Een farmacokinetisch onderzoek bij oudere gezonde vrijwilligers toonde geen significant verschil in
farmacokinetische parameters in vergelijking met jongere volwassenen.
Kinderen (1-12 jaar)
Kinderen hebben over het algemeen een lagere rufinamideklaring dan volwassenen en dit verschil
houdt verband met lichaamsgrootte; hoe hoger het lichaamsgewicht, hoe hoger de klaring van
rufinamide.
Een recente farmacokinetische populatieanalyse van rufinamide met gepoolde gegevens
van 139 proefpersonen (115 LGS-patiënten en 24 gezonde proefpersonen), waaronder 83 pediatrische
LGS-patiënten (10 patiënten van 1 tot < 2 jaar, 14 patiënten van 2 tot < 4 jaar, 14 patiënten
van 4 tot < 8 jaar, 21 patiënten van 8 tot < 12 jaar en 24 patiënten van 12 tot < 18 jaar), wees erop dat
wanneer rufinamide op mg/kg/dag-basis wordt toegediend aan LGS-patiënten van 1 tot < 4 jaar, de
blootstelling vergelijkbaar is met de blootstelling bij LGS-patiënten van 4 jaar, bij wie
werkzaamheid is aangetoond.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Conventionele veiligheidsfarmacologie-onderzoeken onthulden geen speciale gevaren bij klinisch
relevante doses.
Bij honden opgemerkte toxiciteiten in niveaus die overeen kwamen met humane blootstelling op de
maximaal aanbevolen dosis waren veranderingen in de lever, inclusief galtrombi, cholestase en
leverenzymverhogingen waarvan wordt aangenomen dat zij verband houden met verhoogde
galafscheiding bij deze diersoort. Bij toxiciteitsonderzoeken met herhaalde doses bij de rat en aap
werd geen aanwijzing gevonden voor een bijbehorend risico.
Bij reproductieve en ontwikkelingstoxiciteitsonderzoeken werden verminderingen van foetale groei en
overleving opgemerkt en een aantal doodgeboren kinderen secundair aan toxiciteit bij de moeder. Er
werden echter geen effecten op morfologie en functie, inclusief leren of geheugen, opgemerkt bij de
nakomelingen. Rufinamide was niet teratogeen bij muizen, ratten of konijnen.
Het toxiciteitsprofiel van rufinamide bij jonge dieren was vergelijkbaar met dat bij volwassen dieren.
Een lagere toename van het lichaamsgewicht werd waargenomen bij zowel jonge als volwassen ratten
en honden. Lichte toxiciteit in de lever werd waargenomen bij zowel jonge als volwassen dieren bij
blootstellingsniveaus die lager waren dan of vergelijkbaar waren met de niveaus die bij patiënten
werden bereikt. Van alle bevindingen werd omkeerbaarheid aangetoond na stopzetten van de
behandeling.
Rufinamide was niet genotoxisch en had geen carcinogeen potentieel. Een bijwerking die niet werd
opgemerkt bij klinische onderzoeken, maar wel bij dieren op blootstellingsniveaus die overeen
kwamen met klinische blootstellingsniveaus en met mogelijke relevantie voor humaan gebruik, was
myelofibrose van het beenmerg bij het carcinogeniteitsonderzoek bij muizen. Benigne botneoplasmen
(osteomen) en hyperostose opgemerkt bij muizen werden gezien als een resultaat van de activering
van een muisspecifiek virus als gevolg van tijdens het oxidatieve metabolisme van rufinamide
vrijkomende fluoride-ionen.
Met betrekking tot het immunotoxische potentieel, kleine thymus en thymus-involutie werden tijdens
een 13 weken durend onderzoek geobserveerd bij honden met significante respons op de hoge dosis
bij reuen. Tijdens het 13 weken durende onderzoek zijn veranderingen in vrouwelijk beenmerg en
lymfoïde veranderingen gemeld bij de hoge dosis met een zwakke incidentie. Bij ratten werd alleen in
het carcinogeniteitsonderzoek verlaagde celaantallen in het beenmerg en thymusatrofie opgemerkt.
Environmental Risk Assessment (ERA):
Uit milieurisicoanalyses is gebleken dat rufinamide zeer persistent is in het milieu (zie rubriek 6.6).
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Kern
Lactosemonohydraat
Microkristallijne cellulose
Maïszetmeel
Croscarmellosenatrium
Hypromellose
Magnesiumstearaat
Natriumlaurylsulfaat
Filmomhulling
Hypromellose
Macrogolen (8000)
Titaandioxide (E171)
Talk
IJzeroxiderood (E172)
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
Houdbaarheid
4 jaar.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren beneden 30 °C.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Aluminium/aluminiumblisterverpakkingen, verpakkingen met 10, 30, 50, 60 en 100 filmomhulde
tabletten.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Geen bijzondere vereisten voor verwijdering.
Dit geneesmiddel zou een risico voor het milieu kunnen vormen. Al het ongebruikte geneesmiddel of
afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften (zie rubriek 5.3).
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
e-mail: medinfo_de@eisai.net
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/378/001-005
EU/1/06/378/006-010
EU/1/06/378/011-016
9.
DATUM EERSTE VERGUNNINGVERLENING/VERLENGING VAN DE
VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 16 januari 2007
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
{MM/JJJJ}
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 40 mg/ml suspensie voor oraal gebruik
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke ml suspensie voor oraal gebruik bevat 40 mg rufinamide.
1 fles van 460 ml bevat 18.400 mg rufinamide.
Hulpstoffen met bekend effect:
Elke ml suspensie voor oraal gebruik bevat:
1,2 mg methylparahydroxybenzoaat (E218),
0,3 mg propylparahydroxybenzoaat (E216),
250 mg sorbitol (E420)
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor oraal gebruik.
Witte, licht viskeuze suspensie.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Inovelon is geïndiceerd als adjuvante therapie bij de behandeling van aanvallen in verband met het
syndroom van Lennox-Gastaut (LGS) bij patiënten van 1 jaar en ouder.
4.2
Dosering en wijze van toediening
De behandeling met rufinamide dient te worden geïnitieerd door een arts die gespecialiseerd is in
pediatrie of neurologie met ervaring in het behandelen van epilepsie.
Inovelon suspensie voor oraal gebruik en Inovelon filmomhulde tabletten zijn onderling uitwisselbaar
bij gelijke doses. Patiënten dienen tijdens de overschakelingsperiode te worden gemonitord.
Dosering
Gebruik bij kinderen van 1 jaar tot jonger dan 4 jaar
Patiënten die geen valproaat ontvangen:
De behandeling dient gestart te worden met een dosis van 10 mg/kg/dag (0,25 ml/kg/dag), toegediend
in twee gelijk verdeelde doses waartussen circa 12 uur zit. Volgens klinische respons en tolerantie kan
de dosis elke derde dag worden verhoogd met maximaal 10 mg/kg/dag (0,25 ml/kg/dag) tot een
beoogde dosis van 45 mg/kg/dag (1,125 ml/kg/dag), toegediend in twee gelijk verdeelde doses
waartussen circa 12 uur zit. Voor deze groep patiënten is de maximaal aanbevolen dosis 45 mg/kg/dag
(1,125 ml/kg/dag).
Patiënten die valproaat ontvangen:
Daar valproaat de klaring van rufinamide aanzienlijk vermindert, wordt een lagere maximale dosis
Indien de aanbevolen berekende dosis Inovelon niet haalbaar is, dient de dosis te worden afgerond op
de dichtstbijzijnde 0,5 ml rufinamide.
Gebruik bij kinderen in de leeftijd van 4 jaar of ouder en minder dan 30 kg
Patiënten < 30 kg die geen valproaat ontvangen:
De behandeling dient gestart te worden met een dagelijkse dosis van 200 mg (5 ml doseringssuspensie
toegediend als twee doses van 2,5 ml, één in de ochtend en één in de avond). Volgens klinische
respons en tolerantie kan de dosis zelfs elke derde dag worden verhoogd in stappen van 200 mg/dag,
tot een maximaal aanbevolen dosis van 1.000 mg/dag (25 ml/dag).
Doses van maximaal 3.600 mg/dag (90 ml/dag) zijn bij een beperkt aantal patiënten bestudeerd.
Patiënten < 30 kg die ook valproaat ontvangen:
Daar valproaat de klaring van rufinamide aanzienlijk vermindert, wordt een lagere maximale dosis
Inovelon aanbevolen voor patiënten < 30 kg die gelijktijdig valproaat toegediend krijgen. De
behandeling dient gestart te worden met een dagelijkse dosis van 200 mg. Volgens klinische respons
en tolerantie, kan de dosis na minimaal 2 dagen worden verhoogd met 200 mg/dag tot de maximaal
aanbevolen dosis van 600 mg/dag (15 ml/dag).
Gebruik bij volwassenen, adolescenten en kinderen in de leeftijd van 4 jaar en ouder van 30 kg of
meer
Patiënten > 30 kg die geen valproaat ontvangen:
De behandeling dient te worden geïnitieerd met een dagelijkse dosis van 400 mg (10 ml
doseringssuspensie, toegediend als twee doses van 5 ml). Volgens klinische respons en tolerantie kan
de dosis zelfs om de dag worden verhoogd in stappen van 400 mg/dag, tot een maximale aanbevolen
dosis als aangegeven in de onderstaande tabel.
Gewichtbereik
30,0 50,0 kg
50,1 70,0 kg
70,1 kg
Aanbevolen
1.800 mg/dag of
2.400 mg/dag of
3.200 mg/dag of
maximale dosis
45 ml/dag
60 ml/dag
80 ml/dag
Doses van maximaal 4.000 mg/dag (100 ml/dag) in het 30 - 50 kg bereik of 4.800 mg/dag
(120 ml/dag) in de categorie van boven de 50 kg zijn bestudeerd bij een beperkt aantal patiënten.
Patiënten > 30 kg die ook valproaat ontvangen:
De behandeling dient gestart te worden met een dagelijkse dosis van 400 mg (10 ml
doseringssuspensie, toegediend als twee doses van 5 ml). Volgens klinische respons en tolerantie kan
de dosis zelfs om de dag worden verhoogd in stappen van 400 mg/dag, tot een maximaal aanbevolen
dosis als aangegeven in de onderstaande tabel.
Gewichtbereik
30,0 50,0 kg
50,1 70,0 kg
70,1 kg
Maximaal
1.200 mg/dag of
1.600 mg/dag of
2.200 mg/dag of
aanbevolen dosis
30 ml/dag
40 ml/dag
55 ml/dag
Ouderen
Er is weinig informatie over het gebruik van rufinamide bij oudere mensen. Daar de farmacokinetiek
van rufinamide niet anders is bij oudere mensen (zie rubriek 5.2), is dosisaanpassing niet nodig bij
patiënten ouder dan 65 jaar.
Leverfunctiestoornis
Gebruik bij patiënten met leverfunctiestoornis is niet bestudeerd. Bij het behandelen van patiënten met
milde tot matige leverfunctiestoornis dient men voorzichtig te zijn en wordt zorgvuldige dosistitratie
aanbevolen. Gebruik bij patiënten met ernstige leverfunctiestoornis wordt afgeraden.
Stoppen met rufinamide
Wanneer de behandeling met rufinamide gestopt moet worden, dient deze geleidelijk afgebouwd te
worden. Bij klinische trials werd stoppen met rufinamide bereikt door de dosis om de twee dagen met
ongeveer 25% te verlagen (zie rubriek 4.4).
In het geval van één of meer gemiste doses is individuele klinische beoordeling noodzakelijk.
Niet-gecontroleerde open-label onderzoeken geven aanhoudende werkzaamheid op de lange termijn
aan, hoewel geen gecontroleerd onderzoek is uitgevoerd gedurende meer dan drie maanden.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van rufinamide bij pasgeboren baby's of baby's en peuters onder
de 1 jaar zijn niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar (zie rubriek 5.2).
Wijze van toediening
Rufinamide is voor oraal gebruik.
De suspensie dient tweemaal daags in de ochtend en de avond in twee gelijk verdeelde doses te
worden ingenomen.
Inovelon dient met voedsel te worden toegediend (zie rubriek 5.2).
De suspensie voor oraal gebruik dient voor elke toediening goed te worden geschud. Zie
rubriek 6.6 voor verdere bijzonderheden.
De voorgeschreven dosis Inovelon suspensie voor oraal gebruik kan worden toegediend via een
enterale voedingssonde. Volg voor toediening van het geneesmiddel de instructies van de fabrikant
voor de voedingssonde. Om zeker te zijn van een passende dosering dient na toediening van de
suspensie voor oraal gebruik de enterale voedingssonde ten minste eenmaal te worden doorgespoeld
met 1 ml water.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel, triazoolderivaten of voor één van de in
rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Status epilepticus
Gevallen van status epilepticus zijn tijdens behandeling met rufinamide in klinische
ontwikkelingsonderzoeken geobserveerd terwijl dergelijke gevallen niet werden geobserveerd met
placebo. Deze gebeurtenissen hebben bij 20% van de gevallen geleid tot het stoppen met rufinamide.
Wanneer patiënten nieuwe types aanvallen ontwikkelen en/of een verhoogde status epilepticus
frequentie ondervinden die afwijkt van de basislijnconditie van de patiënt, dan dient de
voordeel-risicoverhouding van de behandeling opnieuw bepaald te worden.
Rufinamide dient geleidelijk te worden afgebouwd om de kans op aanvallen na staking van gebruik te
verminderen. Bij klinische onderzoeken werd stoppen bereikt door het verlagen van de dosis met
ongeveer 25% om de twee dagen. Er is onvoldoende informatie over het stoppen van gelijktijdig
gebruikte anti-epileptica nadat aanvallen onder controle zijn door toevoeging van rufinamide.
Reacties van het centrale zenuwstelsel
Behandeling met rufinamide is in verband gebracht met duizeligheid, slaperigheid, ataxie en
loopstoornissen, waardoor het voorkomen van accidenteel vallen onder deze populatie kan toenemen
(zie rubriek 4.8). Patiënten en verzorgers dienen voorzichtig te zijn tot zij vertrouwd zijn met de
mogelijke effecten van dit geneesmiddel.
Overgevoeligheidsreacties
Ernstige overgevoeligheidssyndromen door anti-epileptica, waaronder DRESS (Drug Reaction with
Eosinophilia and Systemic Symptoms) en het Stevens-Johnson syndroom, hebben zich voorgedaan in
verband met behandeling met rufinamide. Tekenen en symptomen van deze stoornis waren
verschillend; patiënten hadden echter specifiek, hoewel niet exclusief, koorts en huiduitslag in verband
met andere betrokken orgaansystemen. Andere daaraan gepaard gaande manifestaties omvatten
lymfadenopathie, leverfunctietestafwijkingen en hematurie. Doordat de stoornis verschillend is in
uitingsvorm, kunnen andere tekenen en symptomen bij orgaansystemen die hier niet zijn vermeld,
optreden. Het overgevoeligheidssyndroom door anti-epileptica heeft zich voorgedaan in nauw
temporair verband met de start van de behandeling met rufinamide en onder de pediatrische populatie.
Wanneer het vermoeden van deze reactie bestaat, dient men te stoppen met rufinamide en een andere
behandeling te beginnen. Alle patiënten die een huiduitslag ontwikkelen tijdens het gebruik van
rufinamide moeten nauwlettend worden gemonitord.
QT-verkorting
In een grondig QT-onderzoek produceerde rufinamide een vermindering in QTc-interval proportioneel
aan concentratie. Hoewel het onderliggende mechanisme en de veiligheidsrelevantie van deze
bevinding niet bekend is, dienen klinische artsen klinisch oordeel te gebruiken bij het bepalen of
rufinamide kan worden voorgeschreven aan patiënten die het risico lopen van verdere verkorting van
hun QTc-duur (bijv. Congenitaal kort QT-syndroom of patiënten met een familiegeschiedenis van een
dergelijk syndroom).
Vrouwen die kinderen kunnen krijgen
Vrouwen die kinderen kunnen krijgen, dienen tijdens de behandeling met Inovelon
anticonceptiemaatregelen te nemen. Artsen dienen zich ervan te verzekeren dat passende anticonceptie
wordt gebruikt en moeten een klinische beoordeling toepassen bij het bepalen of orale anticonceptiva,
of de doses van de componenten van de orale anticonceptiva, adequaat zijn op basis van de klinische
situatie van de individuele patiënten (zie rubriek 4.5 en 4.6).
Parahydroxybenzoaten
Inovelon suspensie voor oraal gebruik bevat parahydroxybenzoaten die allergische reacties kunnen
veroorzaken (mogelijk vertraagd).
Sorbitol
Inovelon suspensie voor oraal gebruik bevat ook sorbitol en dient daarom niet te worden toegediend
aan patiënten met zeldzame erfelijke problemen zoals fructose-intolerantie.
Suïcidale ideatie en suïcidaal gedrag zijn gemeld bij patiënten die werden behandeld met
anti-epileptica in diverse indicaties. Een meta-analyse van gerandomiseerde placebo-gecontroleerde
trials met anti-epileptica heeft ook een klein verhoogd risico van suïcidale ideatie en suïcidaal gedrag
aangetoond. Het mechanisme van dit risico is niet bekend en de beschikbare gegevens sluiten de
mogelijkheid van een verhoogd risico voor Inovelon niet uit.
Daarom dienen patiënten te worden gemonitord op tekenen van suïcidale ideatie en suïcidaal gedrag
en men dient de juiste behandeling te overwegen. Bij het optreden van tekenen van suïcidale ideatie of
suïcidaal gedrag dient men patiënten (en zorgverleners van patiënten) te adviseren medisch advies te
vragen.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Potentieel voor andere geneesmiddelen om rufinamide te beïnvloeden
Andere anti-epileptica
Rufinamideconcentraties ondergaan geen klinisch relevante veranderingen bij gelijktijdige toediening
met bekende enzyminducerende anti-epileptica.
Voor patiënten die worden behandeld met Inovelon bij wie de toediening van valproaat is gestart,
kunnen significante verhogingen van rufinamideplasmaconcentraties optreden. Daarom dient men een
dosisverlaging van Inovelon te overwegen bij patiënten die zijn gestart met de behandeling met
valproaat (zie rubriek 4.2).
Voor het toevoegen van of stoppen met deze geneesmiddelen of het aanpassen van de dosis van deze
geneesmiddelen tijdens de behandeling met rufinamide is mogelijk een aanpassing van de
rufinamidedosering nodig (zie rubriek 4.2).
Er zijn geen significante veranderingen in rufinamideconcentratie opgemerkt na gelijktijdige
toediening met lamotrigine, topiramaat of benzodiazepinen.
Potentieel voor rufinamide om andere geneesmiddelen te beïnvloeden
Andere anti-epileptica
De farmacokinetische interacties tussen rufinamide en andere anti-epileptica zijn geëvalueerd bij
patiënten met epilepsie met behulp van farmacokinetische populatiemodellering. Rufinamide schijnt
geen klinisch relevant effect te hebben op steady-state-concentraties van carbamazepine, lamotrigine,
fenobarbital, topiramaat, fenytoïne of valproaat.
Orale anticonceptiva
Gelijktijdige toediening van rufinamide 800 mg tweemaal daags en een oraal
combinatie-anticonceptivum (ethinylestradiol 35 g en norethindron 1 mg) gedurende 14 dagen
resulteerde in een gemiddelde verlaging van de ethinylestradiol AUC0-24 van 22% en van norethindron
AUC0-24 van 14%. Er zijn geen onderzoeken gedaan met andere orale of implantaatanticonceptiva.
Vrouwen die kinderen kunnen krijgen die hormonale anticonceptiva gebruiken, wordt geadviseerd een
aanvullende veilige en effectieve anticonceptiemethode toe te passen (zie rubriek 4.4 en 4.6).
Cytochroom P450-enzymen
Rufinamide wordt gemetaboliseerd door hydrolyse en wordt niet in bijzondere mate gemetaboliseerd
door cytochroom P450-enzymen. Bovendien remt rufinamide de werking van cytochroom
P450-enzymen niet (zie rubriek 5.2). Daardoor zullen er waarschijnlijk geen klinisch significante
interacties gemedieerd door middel van remming van het cytochroom P450-systeem door rufinamide
optreden. Rufinamide heeft aangetoond het cytochroom P450-enzym CYP3A4 te induceren en kan
daarom de plasmaconcentratie van middelen die door dit enzym worden gemetaboliseerd,
verminderen. Het effect was bescheiden tot matig. De gemiddelde CYP3A4-werking, beoordeeld als
Aanbevolen wordt dat patiënten die worden behandeld met middelen die worden gemetaboliseerd door
het CYP3A4-enzymsysteem, gedurende twee weken bij het begin van of na afloop van de behandeling
met rufinamide, of na elke duidelijke verandering in de dosis, zorgvuldig worden gemonitord. Een
aanpassing van de dosis van het gelijktijdig toegediende geneesmiddel moet mogelijk worden
overwogen. Deze aanbevelingen dienen ook overwogen te worden wanneer rufinamide gelijktijdig
wordt gebruikt met middelen met een nauw therapeutisch venster zoals warfarine en digoxine.
Een specifiek interactie-onderzoek bij gezonde proefpersonen heeft geen invloed van rufinamide
onthuld bij een dosis van tweemaal daags 400 mg op de farmacokinetica van olanzapine, een
CYP1A2-substraat.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de interactie van rufinamide met alcohol.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Risico gerelateerd aan epilepsie en anti-epileptica in het algemeen:
Men heeft aangetoond dat bij de nakomelingen van vrouwen met epilepsie, het optreden van
misvormingen twee tot drie keer hoger is dan het percentage van ongeveer 3% bij de algemene
populatie. Bij de behandelde populatie is een toename van misvormingen opgemerkt met polytherapie;
de mate waarin de behandeling en/of de ziekte verantwoordelijk is, is echter niet verklaard.
Bovendien mag effectieve anti-epileptische therapie niet abrupt worden onderbroken, daar de
verergering van de ziekte schadelijk is voor zowel de moeder als de foetus. Behandeling met
anti-epileptica tijdens de zwangerschap moet zorgvuldig worden besproken met de behandelend arts.
Risico gerelateerd aan rufinamide:
Dierproeven hebben geen teratogeen effect; wel werd foetotoxiciteit waargenomen in de aanwezigheid
van maternale toxiciteit (zie rubriek 5.3). Het potentiële risico voor de mens is niet bekend.
Er zijn voor rufinamide geen klinische gegevens voorhanden over gevallen van gebruik tijdens de
zwangerschap.
Op grond van deze informatie dient rufinamide niet tijdens de zwangerschap te worden gebruikt en
ook niet door vrouwen die kinderen kunnen krijgen en die geen anticonceptiemaatregelen gebruiken,
tenzij strikt noodzakelijk.
Vrouwen die kinderen kunnen krijgen, dienen tijdens de behandeling met rufinamide
anticonceptiemaatregelen te nemen. Artsen dienen zich ervan te verzekeren dat passende anticonceptie
wordt gebruikt en moeten een klinische beoordeling toepassen bij het bepalen of orale anticonceptiva,
of de doses van de componenten van de orale anticonceptiva, adequaat zijn op basis van de klinische
situatie van de individuele patiënten (zie rubriek 4.4 en 4.5).
Wanneer met rufinamide behandelde vrouwen van plan zijn zwanger te worden, dient het verdere
gebruik van dit product zorgvuldig te worden overwogen. Tijdens de zwangerschap kan onderbreking
van een effectieve anti-epileptische therapie schadelijk zijn voor zowel de moeder als de foetus als het
leidt tot verergering van de ziekte.
Het is niet bekend of rufinamide wordt uitgescheiden in moedermelk. In verband met de mogelijk
schadelijke effecten voor de baby die borstvoeding krijgt, dient het geven van borstvoeding te worden
vermeden tijdens behandeling van de moeder met rufinamide.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de effecten op de vruchtbaarheid na behandeling met
rufinamide.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Inovelon kan duizeligheid, slaperigheid en wazig zien veroorzaken. Afhankelijk van de individuele
gevoeligheid kan rufinamide een kleine tot grote invloed hebben op de rijvaardigheid en op het
vermogen om machines te bedienen. Men dient patiënten te adviseren voorzichtig te zijn tijdens
activiteiten waarvoor een hoge mate van alertheid, bijv. autorijden of het bedienen van machines, is
vereist.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Het klinische ontwikkelingsprogramma omvatte meer dan 1.900 patiënten, met verschillende soorten
epilepsie, blootgesteld aan rufinamide. De meest frequent gemelde bijwerkingen waren over het
geheel genomen hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid en slaperigheid. De meest voorkomende
bijwerkingen die met een hogere frequentie dan placebo werden opgemerkt bij patiënten met het
syndroom van Lennox-Gastaut waren slaperigheid en braken. Bijwerkingen waren gewoonlijk mild tot
matig in ernst. Het percentage bij het syndroom van Lennox-Gastaut dat stopte als gevolg van
bijwerkingen was 8,2% voor patiënten die rufinamide ontvingen en 0% voor patiënten die placebo
ontvingen. De meest voorkomende bijwerkingen die resulteerden in het stopzetten van de behandeling
bij de groep die werd behandeld met rufinamide waren huiduitslag en braken.
Getabelleerde lijst van bijwerkingen
Bijwerkingen die met een hogere incidentie zijn gerapporteerd dan bij placebo, tijdens de dubbelblinde
onderzoeken bij het syndroom van Lennox-Gastaut of bij de gehele aan rufinamide blootgestelde
populatie, worden vermeld in de onderstaande tabel volgens de door MedDRA aanbevolen
terminologie, systeem/orgaanklasse en per frequentie.
Frequenties worden gedefinieerd als: zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100, < 1/10), soms
( 1/1.000, < 1/100), zelden ( 1/10.000, < 1/1.000)
Systeem/
orgaanklasse
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Infecties en
Longontsteking
parasitaire
Influenza
aandoeningen
Nasofaryngitis
Oorinfectie
Sinusitis
Rinitis
Immuunsysteem-
Overgevoeligheid*
aandoeningen
Voedings- en
Anorexia
stofwisselings-st
Eetstoornis
oornissen
Verminderde eetlust
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Psychische
Angst
stoornissen
Slapeloosheid
Zenuwstelsel-
Slaperigheid*
Status epilepticus*
aandoeningen
Hoofdpijn
Convulsie
Duizeligheid*
Coördinatie abnormaal*
Nystagmus
Psychomotorische
hyperactiviteit
Tremor
Oogaan-doening
Diplopie
en
Wazig zien
Evenwichts-
Vertigo
orgaan- en
ooraandoeningen
Ademhalings-
Epistaxis
stelsel-, borstkas-
en mediastinum-
aandoeningen
Maagdarm-
Misselijkheid
Pijn in de bovenbuik
stelsel-
Braken
Constipatie
aandoeningen
Dyspepsie
Diarree
Lever- en
Leverenzym-verhog
galaandoeningen
ing
Huid- en
Huiduitslag*
onderhuidaandoe
Acne
ningen
Skelet-
Rugpijn
spierstelsel- en
bindweefsel-
aandoeningen
Voortplantings-st
Oligomenorroe
elsel- en
borstaan-doening
en
Algemene
Vermoeidheid
Loopstoornis*
aandoeningen en
toedienings-
plaatsstoornissen
Onderzoeken
Gewichtsafname
Letsels,
Hoofdletsel
intoxicaties en
Contusie
verrichtings-com
plicaties
*Kruisreferentie naar rubriek 4.4.
Aanvullende informatie over speciale populaties
Pediatrische populatie (leeftijd van 1 tot jonger dan 4 jaar)
In een multicenter, open-labelonderzoek werd de toevoeging van rufinamide vergeleken met een ander
anti-epilepticum naar keuze van de onderzoeker aan het bestaande schema van 1 tot 3 anti-epileptica
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Na een acute overdosis kan de maag worden geledigd door middel van maagspoeling of door het
induceren van emesis. Er bestaat geen specifiek antidotum voor rufinamide. De behandeling dient
ondersteunend te zijn en kan hemodialyse omvatten (zie rubriek 5.2).
Meerdere doseringen van 7.200 mg/dag gingen niet gepaard met ernstige tekenen of symptomen.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: anti-epileptica, carboxamidederivaten; ATC-code: N03AF03.
Werkingsmechanisme
Rufinamide moduleert de werking van natriumkanalen, waardoor hun inactieve status wordt verlengd.
Rufinamide is werkzaam in een reeks diermodellen van epilepsie.
Klinische ervaring
Inovelon (rufinamidetabletten) werd tijdens een dubbelblind, placebogecontroleerd onderzoek, in
doses van maximaal 45 mg/kg/dag gedurende 84 dagen, toegediend aan 139 patiënten met
onvoldoende gecontroleerde aanvallen in verband met het syndroom van Lennox-Gastaut (inclusief
zowel atypische absence-aanvallen als valaanvallen). Mannelijke of vrouwelijke patiënten (tussen
de 4 en 30 jaar oud) kwamen in aanmerking als zij een voorgeschiedenis hadden van meerdere types
aanvallen, die moesten bestaan uit atypische absence-aanvallen en valaanvallen (d.w.z.
tonische-atonische of astatische aanvallen); als ze werden behandeld met 1 tot 3 gelijktijdige
anti-epileptica in vaste doses; als ze gedurende de maand voorafgaand aan de uitgangsperiode
van 28 dagen minimaal 90 aanvallen hadden gehad; als ze gedurende de 6 maanden voorafgaand aan
opname in het onderzoek een EEG hadden gehad waarop een patroon van langzame
spike-en-wave-complexen (2,5 Hz) te zien waren; als ze een gewicht van ten minste 18 kg hadden en
een CT-scan of MRI-onderzoek hadden waarmee de afwezigheid van een progressieve laesie werd
bevestigd. Alle aanvallen werden ingedeeld volgens de herziene indeling van aanvallen van de
International League Against Epilepsy. Aangezien het moeilijk is voor verzorgers om een nauwkeurig
onderscheid te maken tussen tonische en atonische aanvallen, stemde het internationale panel van
deskundigen van kinderneurologen ermee in om deze types aanvallen te groeperen en ze
Aanvullend werd Inovelon (rufinamide suspensie voor oraal gebruik) toegediend in een multicenter,
open-labelonderzoek waarin de toevoeging van rufinamide werd vergeleken met de toevoeging van
een ander anti-epilepticum naar keuze van de onderzoeker aan het bestaande schema
van 1 tot 3 anti-epileptica bij pediatrische patiënten in de leeftijd van 1 tot jonger dan 4 jaar met
onvoldoende gecontroleerd syndroom van Lennox-Gastaut. In dit onderzoek werden 25 patiënten
blootgesteld aan rufinamide als adjuvante therapie gedurende 24 weken bij een dosis van
maximaal 45 mg/kg/dag, in 2 verdeelde doses. In totaal kregen 12 patiënten in de controlegroep een
ander anti-epilepticum naar keuze van de onderzoeker. Het onderzoek werd voornamelijk opgezet
voor de veiligheid en had onvoldoende onderscheidingsvermogen om een verschil aan te tonen met
betrekking tot de werkzaamheidsvariabelen van de aanvallen. Het bijwerkingenprofiel was
vergelijkbaar met dat bij kinderen van 4 jaar en ouder, adolescenten en volwassenen. Verder was het
een onderzoek naar de cognitieve ontwikkeling, het gedrag en de taalontwikkeling van patiënten
behandeld met rufinamide vergeleken met die van patiënten die een ander anti-epilepticum kregen. De
verandering in kleinstekwadratengemiddelde in de score voor totale problemen van de Child
Behaviour Checklist (CBCL) na een behandeling van 2 jaar bedroeg 53,75 voor de groep met een
ander anti-epilepticum en 56,35 voor de rufinamidegroep (verschil in kleinstekwadratengemiddelde
[95%-BI] +2,60 [-10,5; 15,7]; p=0,6928), en het verschil tussen de behandelingen bedroeg
-2,776 (95%-BI: -13,3; 7,8; p=0,5939).
Farmacokinetische/farmacodynamische populatiemodellering toonde aan dat de vermindering van
totale en tonische-atonische aanvalfrequenties, de verbetering van de globale evaluatie van de ernst
van de aanvallen en de toename in de mogelijkheid van vermindering van aanvalfrequentie afhankelijk
waren van rufinamideconcentraties.
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie
Maximale plasmaspiegels worden ongeveer 6 uur na toediening bereikt. Piekconcentratie (Cmax) en
plasma-AUC van rufinamide stijgen minder dan proportioneel met doses in zowel nuchtere als
gevoede gezonde proefpersonen en bij patiënten, waarschijnlijk als gevolg van dosis-gelimiteerd
absorptiegedrag. Na enkelvoudige doses verhoogt voedsel de biologische beschikbaarheid (AUC) van
rufinamide met ongeveer 34% en de piekplasmaconcentratie met 56%.
Van Inovelon suspensie voor oraal gebruik en Inovelon filmomhulde tabletten is aangetoond dat zij
biologisch equivalent zijn.
Distributie
Bij in-vitrostudies werd slechts een kleine fractie van rufinamide (34%) gebonden aan humane
serumproteïnen waarbij albumine ongeveer 80% van deze binding voor haar rekening nam. Dit wijst
op minimaal risico van geneesmiddel-geneesmiddelinteracties door verdringing van bindinglocaties
tijdens gelijktijdige toediening van andere middelen. Rufinamide werd gelijkmatig verdeeld tussen
erythrocyten en plasma.
Rufinamide wordt bijna uitsluitend geëlimineerd door middel van metabolisme. De hoofdroute van
metabolisme is hydrolyse van de carboxylamidegroep tot het farmacologisch inactieve zuurderivaat
CGP 47292. Cytochroom P450-gemedieerd metabolisme is zeer minimaal. De vorming van kleine
hoeveelheden glutathionconjugaten kan niet volledig worden uitgesloten.
Rufinamide heeft aangetoond weinig of geen significante capaciteit in- vitro te hebben om te werken
als een concurrerende of op mechanisme gebaseerde remmer van de volgende humane P450-enzymen:
CYP1A2, CYP2A6, CYP2C9, CYP2C19, CYP2D6, CYP2E1, CYP3A4/5 of CYP4A9/11-2.
Eliminatie
De plasma-eliminatiehalfwaardetijd is ongeveer 6-10 uur bij gezonde proefpersonen en patiënten met
epilepsie. Indien tweemaal daags met tussenpozen van 12 uur toegediend, accumuleert rufinamide in
zoverre als voorspeld door de terminale halfwaardetijd ervan, hetgeen erop wijst dat de
farmacokinetica van rufinamide tijd-afhankelijk zijn (d.w.z. geen auto-inductie van metabolisme).
In een radiotraceronderzoek bij drie gezonde vrijwilligers, was het uitgangsproduct (rufinamide) de
radioactieve hoofdcomponent in plasma en vertegenwoordigde ongeveer 80% van de totale
radioactiviteit, terwijl de metaboliet CGP 47292 slechts ongeveer 15% vertegenwoordigde.
Nieruitscheiding was de voornaamste eliminatieroute voor aan werkzame stof gerelateerd materiaal en
nam 84,7% van de dosis voor zijn rekening.
Lineairiteit/niet-lineairiteit
De biologische beschikbaarheid van rufinamide is afhankelijk van de dosis. Naarmate de dosis
toeneemt, neemt de biologische beschikbaarheid af.
Farmacokinetiek bij speciale patiëntengroepen
Geslacht
Farmacokinetische populatiemodellering is gebruikt voor het evalueren van de invloed van geslacht op
de farmacokinetiek van rufinamide. Dergelijke evaluaties geven aan dat geslacht geen invloed heeft op
de farmacokinetiek van rufinamide in een klinisch relevante mate.
Nierfunctiestoornis
De farmacokinetiek van een enkele dosis rufinamide van 400 mg veranderde niet bij patiënten met
chronisch en ernstig nierfalen in vergelijking met gezonde vrijwilligers. Plasmaspiegels werden echter
met ongeveer 30% verlaagd wanneer hemodialyse werd toegepast na toediening van rufinamide,
hetgeen erop wijst dat dit een nuttige procedure kan zijn in geval van overdosering (zie
rubrieken 4.2 en 4.9).
Leverfunctiestoornis
Er zijn geen onderzoeken gedaan bij patiënten met leverfunctiestoornis en daarom dient Inovelon niet
te worden toegediend aan patiënten met ernstige leverfunctiestoornis (zie rubriek 4.2).
Ouderen
Een farmacokinetisch onderzoek bij oudere gezonde vrijwilligers toonde geen significant verschil in
farmacokinetische parameters in vergelijking met jongere volwassenen.
Kinderen (1-12 jaar)
Kinderen hebben over het algemeen lagere rufinamideklaring dan volwassenen en dit verschil houdt
verband met lichaamsgrootte; hoe hoger het lichaamsgewicht, hoe hoger de klaring van rufinamide.
Een recente farmacokinetische populatieanalyse van rufinamide met gepoolde gegevens
van 139 proefpersonen (115 LGS-patiënten en 24 gezonde proefpersonen), waaronder 83 pediatrische
Er zijn geen onderzoeken uitgevoerd bij pasgeboren baby's of baby's en peuters onder de 1 jaar.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Conventionele veiligheidsfarmacologie-onderzoeken onthulden geen speciale gevaren bij klinisch
relevante doses.
Bij honden opgemerkte toxiciteiten in niveaus die overeen kwamen met humane blootstelling aan de
maximaal aanbevolen dosis waren veranderingen in de lever, inclusief galtrombi, cholestase en
leverenzymverhogingen waarvan wordt aangenomen dat zij verband houden met verhoogde
galafscheiding in dit species. Bij toxiciteitsonderzoeken met herhaalde doses bij de rat en aap werd
geen aanwijzing gevonden voor een bijbehorend risico.
Bij reproductie- en ontwikkelingstoxiciteitsonderzoeken werden verminderingen van foetale groei en
overleving opgemerkt en een aantal doodgeboren kinderen secundair aan toxiciteit bij de moeder. Er
werden echter geen effecten op morfologie en functie, inclusief leren of geheugen, opgemerkt bij de
nakomelingen. Rufinamide was niet teratogeen bij muizen, ratten of konijnen.
Het toxiciteitsprofiel van rufinamide bij jonge dieren was vergelijkbaar met dat bij volwassen dieren.
Een lagere toename van het lichaamsgewicht werd waargenomen bij zowel jonge als volwassen ratten
en honden. Lichte toxiciteit in de lever werd waargenomen bij zowel jonge als volwassen dieren bij
blootstellingsniveaus die lager waren dan of vergelijkbaar waren met de niveaus die bij patiënten
werden bereikt. Van alle bevindingen werd omkeerbaarheid aangetoond na stopzetten van de
behandeling.
Rufinamide was niet genotoxisch en had geen carcinogeen potentieel. Een bijwerking die niet werd
geobserveerd in klinische onderzoeken, maar wel bij dieren op blootstellingsniveaus die overeen
kwamen met klinische blootstellingsniveaus en met mogelijke relevantie voor humaan gebruik was
myelofibrose van het beenmerg bij het carcinogeniteitsonderzoek bij muizen. Benigne botneoplasmen
(osteomen) en hyperostose opgemerkt bij muizen werden gezien als een resultaat van de activering
van een muisspecifiek virus als gevolg van tijdens het oxidatieve metabolisme van rufinamide
vrijkomende fluoride-ionen.
Met betrekking tot het immunotoxische potentieel, werden bij honden kleine thymus en thymische
involutie opgemerkt tijdens een 13 weken durend onderzoek met een significante respons op hoge
dosis bij de mannetjes. Tijdens het 13 weken durende onderzoek zijn veranderingen in vrouwelijk
beenmerg en lymfeachtige veranderingen gemeld bij de hoge dosis met een zwakke incidentie. Bij
ratten werd alleen in het carcinogeniteitsonderzoek verlaagde celaantallen in het beenmerg en
thymusatrofie opgemerkt.
Environmental Risk Assessment (ERA):
Uit milieurisicoanalyses is gebleken dat rufinamide zeer persistent is in het milieu (zie rubriek 6.6).
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Microkristallijne cellulose (E460)
Carmellosenatrium (E466)
Hydroxyethylcellulose
Citroenzuur, watervrij (E330)
Simeticonemulsie, 30% met benzoëzuur, cyclotetrasiloxaan, dimethicon, glycolstearaat en
glyceryldistearaat, methylcellulose, PEG-40-stearaat (polyethyleenglycolstearaat), polysorbaat 65,
silicagel, sorbinezuur, zwavelzuur en water.
Poloxamer 188
Methylparahydroxybenzoaat (E218)
Propylparahydroxybenzoaat (E216)
Propyleenglycol (E1520)
Kaliumsorbaat (E202)
Sorbitol (E420), vloeibaar (niet-kristalliserend)
Sinaasappelsmaakstof
Water
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
Houdbaarheid
3 jaar.
Na de eerste opening: 90 dagen.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities. Voor de bewaarcondities van het
geneesmiddel na eerste opening, zie rubriek 6.3.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Een georiënteerd-polyethyleentereftalaat (o-PET) fles met een kindveilige polypropyleen (PP)
sluiting; elke fles bevat 460 ml suspensie in een kartonnen buitendoos.
Elke doos bevat één fles, twee identiek gekalibreerde orale doseringsspuiten en een
druk-in-flesadapter (PIBA). De orale doseringsspuiten zijn gegradeerd in stappen van 0,5 ml.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Voorbereiding: De druk-in-flesadapter (PIBA) die wordt geleverd in de productdoos dient
voorafgaand aan gebruik stevig in de hals van de fles te worden gedrukt en voor de duur van het
gebruik van de fles te blijven zitten. De doseringsspuit dient in de PIBA te worden ingebracht en de
dosis te worden onttrokken aan de omgekeerde fles. De dop dient na elk gebruik te worden
teruggeplaatst. De dop past goed wanneer de PIBA op zijn plaats zit.
Nasogastrische sonde (NG): polyvinylchloride (pvc) sonde met een maximale lengte van 40 cm en
sondediameter 5 Fr. Om zeker te zijn van een passende dosering dient na toediening van de suspensie
voor oraal gebruik de enterale voedingssonde ten minste eenmaal te worden doorgespoeld met 1 ml
water.
Geen bijzondere vereisten voor verwijdering.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
e-mail: medinfo_de@eisai.net
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/378/017
9.
DATUM EERSTE VERGUNNINGVERLENING/VERLENGING VAN DE
VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 16 januari 2007
Datum van laatste verlenging: 09 januari 2012
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
{MM/JJJJ}
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
A.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING
EN GEBRUIK
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN
VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
E.
SPECIFIEKE VERPLICHTINGEN WAARAAN NA TOEKENNING VAN
EEN VERGUNNING ONDER UITZONDERLIJKE OMSTANDIGHEDEN
MOET WORDEN VOLDAAN
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN WORDEN
NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen (PSUR's)
De vergunninghouder dient voor dit geneesmiddel periodieke veiligheidsverslagen in, overeenkomstig
de vereisten zoals uiteengezet in de lijst van uniale referentiedata en indieningsfrequenties voor
periodieke veiligheidsverslagen (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107 quater, onder
punt 7 van Richtlijn 2001/83/EG. Deze lijst is gepubliceerd op het Europese webportaal voor
geneesmiddelen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP - risicobeheerplan)
De vergunninghouder voert de noodzakelijke onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen
RMP-updates.
Een RMP-update wordt ingediend:
· op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
· steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg
van het beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke
wijziging van de bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een
belangrijke mijlpaal (voor geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot
een minimum) is bereikt.
Mocht het tijdstip van indiening van een periodiek veiligheidsverslag en indiening van de RMP-update
samenvallen, dan kunnen beide gelijktijdig worden ingediend.
E.
SPECIFIEKE VERPLICHTINGEN WAARAAN NA TOEKENNING VAN EEN
VERGUNNING ONDER UITZONDERLIJKE OMSTANDIGHEDEN MOET WORDEN
VOLDAAN
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
BUITENDOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 100 mg filmomhulde tabletten
Rufinamide
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 100 mg rufinamide.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose. Zie de bijsluiter voor verdere informatie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
10
10 filmomhulde tabletten
30
30 filmomhulde tabletten
50
50 filmomhulde tabletten
60
60 filmomhulde tabletten
100
100 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP: (MM/JJJJ)
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30 °C.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/378/001-005
13.
BATCHNUMMER
Partij/Lot:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Inovelon 100 mg tabletten
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC:
SN:
NN:
BLISTERVERPAKKINGEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 100 mg filmomhulde tabletten
Rufinamide
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Eisai
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP:
4.
BATCHNUMMER
Partij/Lot:
5.
OVERIGE
BUITENDOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 200 mg filmomhulde tabletten
Rufinamide
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 200 mg rufinamide.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose. Zie de bijsluiter voor verdere informatie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
10
10 filmomhulde tabletten
30
30 filmomhulde tabletten
50
50 filmomhulde tabletten
60
60 filmomhulde tabletten
100
100 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP: (MM/JJJJ)
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30 °C.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/378/006-010
13.
BATCHNUMMER
Partij/Lot:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Inovelon 200 mg tabletten
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC:
SN:
NN:
BLISTERVERPAKKINGEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 200 mg filmomhulde tabletten
Rufinamide
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Eisai
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP:
4.
BATCHNUMMER
Partij/Lot:
5.
OVERIGE
BUITENDOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 400 mg filmomhulde tabletten
Rufinamide
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 400 mg rufinamide.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose. Zie de bijsluiter voor verdere informatie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
10
10 filmomhulde tabletten
30
30 filmomhulde tabletten
50
50 filmomhulde tabletten
60
60 filmomhulde tabletten
100
100 filmomhulde tabletten
200
200 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP: (MM/JJJJ)
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30 °C.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/378/011-016
13.
BATCHNUMMER
Partij/Lot:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Inovelon 400 mg tabletten
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC:
SN:
NN:
BLISTERVERPAKKINGEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 400 mg filmomhulde tabletten
Rufinamide
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Eisai
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP:
4.
BATCHNUMMER
Partij/Lot:
5.
OVERIGE
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inovelon 40 mg/ml suspensie voor oraal gebruik
Rufinamide
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
1 ml Inovelon suspensie voor oraal gebruik bevat 40 mg rufinamide.
1 fles bevat 18.400 mg rufinamide.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat ook methylparahydroxybenzoaat (E218)
propylparahydroxybenzoaat (E216)
sorbitol (E420)
Zie de bijsluiter voor verdere informatie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor oraal gebruik 460 ml.
Elke doos bevat 1 fles, 2 spuiten en 1 druk-in-flesadapter (PIBA).
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Goed schudden voor gebruik.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP:
Na de eerste opening: binnen 90 dagen gebruiken.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/378/017
13.
BATCHNUMMER
Partij/Lot:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Inovelon 40 mg/ml
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC:
SN:
NN:
Inovelon 100 mg filmomhulde tabletten
Inovelon 200 mg filmomhulde tabletten
Inovelon 400 mg filmomhulde tabletten
Rufinamide
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
- Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met de arts of apotheker.
- Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
- Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Inhoud van deze bijsluiter:
1.
Wat is Inovelon en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Inovelon en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Inovelon bevat een geneesmiddel dat rufinamide wordt genoemd. Het behoort tot een groep
geneesmiddelen die anti-epileptica worden genoemd. Deze middelen worden gebruikt voor het
behandelen van epilepsie (een aandoening waarbij iemand aanvallen of toevallen krijgt).
Inovelon wordt samen met andere geneesmiddelen gebruikt voor het behandelen van aanvallen in
verband met het syndroom van Lennox-Gastaut bij volwassenen, adolescenten en kinderen
vanaf 1 jaar. Het syndroom van Lennox-Gastaut is de naam die is gegeven aan een groep ernstige
epilepsieën waarin u herhaalde aanvallen van diverse types kunt ondervinden.
Uw arts heeft u Inovelon gegeven om het aantal aanvallen of toevallen te verminderen.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
- U bent allergisch voor triazoolderivaten of voor één van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze
stoffen kunt u vinden in rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts of apotheker als:
- u Congenitaal kort QT-syndroom of een familiegeschiedenis van een dergelijk syndroom
(elektrische storing van het hart) heeft, omdat het zou kunnen verergeren door het innemen van
rufinamide.
- u leverproblemen heeft. Er is beperkte informatie beschikbaar over het gebruik van rufinamide
in deze groep dus het kan nodig zijn om de dosis van uw geneesmiddel langzamer te verhogen.
Als uw leverziekte ernstig is, kan de arts besluiten dat Inovelon niet geschikt voor u is.
u huiduitslag of koorts krijgt. Dit kunnen tekenen zijn van een allergische reactie. Raadpleeg
onmiddellijk de arts omdat dit in zeer zeldzame gevallen zeer ernstig kan worden.
- u lijdt aan een toename van het aantal of de ernst of de duur van uw aanvallen. U dient
onmiddellijk contact op te nemen met de arts als dit gebeurt.
- u problemen met lopen, abnormale beweging, duizeligheid of slaperigheid ondervindt.
Informeer de arts als bij u sprake is van een van deze problemen.
- u dit geneesmiddel inneemt en op welk moment dan ook gedachten heeft om uzelf te verwonden
of te doden;
neem dan onmiddellijk contact op met uw arts of ga onmiddellijk naar een
ziekenhuis (zie rubriek 4).
Neem contact op met uw arts voordat u dit middel gebruikt, zelfs wanneer deze voorvallen op enig
moment in het verleden zijn voorgekomen.
Kinderen
Aangezien er niet voldoende informatie is over het gebruik van Inovelon in deze leeftijdsgroep dient
dit middel niet te worden gegeven aan kinderen die jonger zijn dan 1 jaar.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Inovelon nog andere geneesmiddelen, of heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u in de nabije toekomst andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw
arts of apotheker. Dat geldt ook voor geneesmiddelen waar u geen voorschrift voor nodig heeft. Als u
de volgende geneesmiddelen inneemt: fenobarbital, fosfenytoïne, fenytoïne of primidon, wordt u
mogelijk gedurende twee weken, bij aanvang of na afloop van de behandeling met rufinamide of na
een duidelijke verandering in de dosis, zorgvuldig gecontroleerd. Een verandering in de dosis van de
andere geneesmiddelen kan nodig zijn omdat zij iets minder effectief kunnen worden als ze tegelijk
met rufinamide worden gebruikt.
Anti-epileptica en Inovelon
Als de arts een aanvullende behandeling voor epilepsie (bijv. valproaat) voorschrijft of aanbeveelt,
moet u het de arts vertellen dat u Inovelon inneemt, omdat het mogelijk is dat de dosis moet worden
aangepast.
Bij volwassenen en kinderen die naast rufinamide ook valproaat innemen, leidt dit tot hoge
rufinamidegehaltes in het bloed. Vertel het uw arts als u valproaat inneemt, want mogelijk moet de
dosis Inovelon door uw arts worden verlaagd.
Informeer de arts als u hormonale/orale anticonceptie gebruikt, bijv. `de pil'. Inovelon kan ervoor
zorgen dat de pil niet effectief is om een zwangerschap te voorkomen. Daarom wordt u geadviseerd
een extra veilige en effectieve anticonceptiemethode (zoals een barrièremethode, bijv. condooms) te
gebruiken terwijl u Inovelon inneemt.
Informeer de arts als u de bloedverdunner warfarine gebruikt. Het is mogelijk dat uw arts de dosis
moet aanpassen.
Informeer de arts als u digoxine inneemt (een geneesmiddel dat wordt gebruikt voor het behandelen
van hartaandoeningen). Het is mogelijk dat uw arts de dosis moet aanpassen.
Waarop moet u letten met eten en drinken?
Zie rubriek 3 `Hoe gebruikt u dit middel?' voor advies over waarop u moet letten met eten en
drinken bij gebruik van Inovelon.
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn of wilt u zwanger worden? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker voordat u Inovelon inneemt. U mag Inovelon alleen tijdens uw zwangerschap gebruiken
wanneer de arts dat zegt.
Tijdens het gebruik van Inovelon wordt u geadviseerd geen borstvoeding te geven, omdat niet bekend
is of rufinamide aanwezig zal zijn in borstvoeding.
Wanneer u een vrouw bent die kinderen kan krijgen, moet u anticonceptiemiddelen gebruiken terwijl u
Inovelon gebruikt.
Neem contact op met de arts of apotheker voordat u naast Inovelon een ander geneesmiddel gebruikt.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
U kunt duizelig of slaperig worden van Inovelon en het kan uw gezichtsvermogen beïnvloeden, met
name aan het begin van de behandeling of na verhoging van de dosis. Wanneer dit u overkomt, mag u
niet autorijden en geen machines bedienen.
Inovelon bevat lactose
Wanneer uw arts u heeft verteld dat u een intolerantie hebt voor sommige suikers, neem dan contact
op met de arts alvorens dit geneesmiddel in te nemen.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Neem dit geneesmiddel altijd in precies zoals uw arts of apotheker u dat heeft verteld. Twijfelt u over
het juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Het kan even duren voordat duidelijk is wat voor u de beste dosis Inovelon is. De dosis wordt voor u
berekend door de arts en is afhankelijk van uw leeftijd, gewicht en of u Inovelon gebruikt in
combinatie met een ander geneesmiddel met de naam valproaat.
Kinderen tussen 1 en 4 jaar
De aanbevolen aanvangsdosis is dagelijks 10 mg per kilogram lichaamsgewicht. Deze dosis moet
worden verdeeld in twee gelijke delen: de ene helft is voor 's ochtends en de andere helft is voor 's
avonds. De dosis wordt voor u berekend door de arts en kan elke derde dag worden verhoogd
met 10 mg voor elke kilogram lichaamsgewicht.
De maximale dagelijkse dosis is afhankelijk van of u wel of niet valproaat gebruikt. Als u geen
valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 45 mg per kilogram lichaamsgewicht. Als u
valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 30 mg per kilogram lichaamsgewicht.
Kinderen van 4 jaar of ouder die minder wegen dan 30 kg
De aanbevolen aanvangsdosis is 200 mg (5 ml) per dag. Deze dosis moet worden verdeeld in twee
gelijke delen: de ene helft is voor 's ochtends en de andere helft is voor 's avonds. De dosis wordt voor
u berekend door de arts en kan elke derde dag worden verhoogd met 200 mg.
De maximale dagelijkse dosis is afhankelijk van of u wel of niet valproaat gebruikt. Als u geen
valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 1.000 mg. Als u valproaat gebruikt, is de
maximale dagelijkse dosis 600 mg.
De aanbevolen aanvangsdosis is 400 mg per dag. Deze dosis moet worden verdeeld in twee gelijke
delen: de ene helft is voor 's ochtends en de andere helft is voor 's avonds. De dosis wordt voor u
berekend door de arts en kan om de dag worden verhoogd met 400 mg.
De maximale dagelijkse dosis is afhankelijk van of u wel of niet valproaat gebruikt. Als u geen
valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 3.200 mg, afhankelijk van uw lichaamsgewicht.
Als u valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 2.200 mg, afhankelijk van uw
lichaamsgewicht.
Sommige patiënten kunnen reageren op lagere doses en uw arts kan de dosis aanpassen afhankelijk
van hoe u reageert op de behandeling.
Als u bijwerkingen ondervindt, kan uw arts de dosis langzamer verhogen.
Inovelontabletten moeten tweemaal daags met water worden ingenomen, in de ochtend en in de avond.
Inovelon dient met voedsel te worden ingenomen. Als u problemen heeft met slikken, kunt u de tablet
fijnmaken en het poeder vervolgens mengen in ongeveer een half glas (100 ml) water en onmiddellijk
drinken. U kunt de tabletten ook in twee gelijke helften breken en deze doorslikken met water.
Verlaag de dosis niet of stop niet met dit geneesmiddel, tenzij de arts u dat zegt.
Heeft u te veel van dit middel ingenomen?
Wanneer u meer van Inovelon ingenomen kunt hebben dan u zou mogen, vertel dit dan onmiddellijk
aan de arts of apotheker of neem contact op met de ziekenhuisafdeling spoedeisende hulp bij u in de
buurt en breng uw geneesmiddel mee.
Bent u vergeten dit middel in te nemen?
Neem uw geneesmiddel verder normaal in wanneer u vergeet een dosis in te nemen. Neem geen
dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen. Wanneer u meer dan één dosis bent vergeten in te
nemen, vraag de arts dan om advies.
Als u stopt met het innemen van dit middel
Wanneer de arts u adviseert te stoppen met de behandeling, volg dan de instructies van de arts met
betrekking tot de geleidelijke verlaging van Inovelon om het risico van toename van aanvallen te
verminderen.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan Inovelon bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee te maken.
De volgende bijwerkingen kunnen zeer ernstig zijn:
Uitslag en/of koorts. Dit kunnen tekenen zijn van een allergische reactie. Informeer uw arts
wanneer deze bijwerkingen optreden of ga onmiddellijk naar een ziekenhuis.
Verandering in de types aanvallen die u ondervindt/frequentere langdurige aanvallen (status
epilepticus genaamd). Informeer onmiddellijk uw arts.
U kunt de volgende bijwerkingen ondervinden bij dit geneesmiddel. Informeer de arts wanneer u een
van de volgende verschijnselen heeft:
Zeer vaak (meer dan 1 op 10 patiënten) voorkomende bijwerkingen van Inovelon zijn:
Duizeligheid, hoofdpijn, misselijkheid, braken, slaperigheid, vermoeidheid.
Vaak (meer dan 1 op 100 patiënten) voorkomende bijwerkingen van Inovelon zijn:
Problemen in verband met zenuwen zoals: problemen met lopen, abnormale beweging,
convulsies/aanvallen, ongewone oogbewegingen, wazig zien, trillen.
Problemen in verband met de maag zoals: maagpijn, obstipatie, indigestie, dunne ontlasting
(diarree), verlies of verandering van eetlust, gewichtsverlies.
Infecties: oorinfectie, griep, verstopte neus, infectie op de borst.
Daarnaast hebben patiënten ondervonden: angst, slapeloosheid, neusbloedingen, acne,
huiduitslag, rugpijn, onregelmatige menstruatie, blauwe plekken, hoofdletsel (als gevolg van
accidenteel letsel tijdens een aanval).
Soms (tussen 1 op 100 en 1 op 1.000 patiënten) voorkomende bijwerkingen van Inovelon zijn:
Allergische reacties en een toename in markers van leverfunctie (leverenzymverhoging).
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts. Dit geldt ook voor mogelijke
bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks melden via het
nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door bijwerkingen te melden, kunt u ons
helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op de
blisterverpakking en de doos. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de
uiterste houdbaarheidsdatum.
Bewaren beneden 30 °C.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat het uiterlijk van het geneesmiddel is veranderd.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Ze worden dan op een
verantwoorde manier vernietigd en komen niet in het milieu terecht.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
- De werkzame stof in dit middel is rufinamide.
Elke 100 mg filmomhulde tablet bevat 100 mg rufinamide.
Elke 200 mg filmomhulde tablet bevat 200 mg rufinamide.
Elke 400 mg filmomhulde tablet bevat 400 mg rufinamide.
- De andere stoffen in dit middel zijn lactosemonohydraat, microkristallijne cellulose,
maïszetmeel, croscarmellosenatrium, hypromellose, magnesiumstearaat, natriumlaurylsulfaat en
watervrij colloïdaal siliciumdioxide. De filmomhulling bestaat uit hypromellose, macrogolen
(8000), titaandioxide (E171), talk en ijzeroxiderood (E172).
Hoe ziet Inovelon eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
- Inovelon 100 mg tabletten zijn roze, ovale, iets bolle filmomhulde tabletten, met een
breukstreep aan beide zijden, voorzien van reliëf `261' aan de ene kant en blanco aan de
andere kant.
Zij zijn verkrijgbaar in pakken met 10, 30, 50, 60 en 100 filmomhulde tabletten.
- Inovelon 200 mg tabletten roze, ovale, iets bolle filmomhulde tabletten, met een breukstreep aan
beide zijden, voorzien van reliëf `262' aan de ene kant en blanco aan de andere kant.
Zij zijn verkrijgbaar in pakken met 10, 30, 50, 60 en 100 filmomhulde tabletten.
- Inovelon 400 mg tabletten zijn roze, ovale, iets bolle filmomhulde tabletten, met een
breukstreep aan beide zijden, voorzien van reliëf `263' aan de ene kant en blanco aan de
andere kant.
Zij zijn verkrijgbaar in pakken met 10, 30, 50, 60, 100 en 200 filmomhulde tabletten.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen en fabrikant
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
e-mail: medinfo_de@eisai.net
Fabrikant:
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
Neem voor alle informatie met betrekking tot dit geneesmiddel contact op met de lokale
vertegenwoordiger van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Lietuva
Eisai SA/NV
Eisai GmbH
Tél/Tel: +32 (0)800 158 58
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Luxembourg/Luxemburg
Eisai GmbH
Eisai SA/NV
Te.: + 49 (0) 69 66 58 50
Tél/Tel: +32 (0)800 158 58
(Belgique/Belgien)
Ceská republika
Magyarország
Eisai GesmbH organizacni slozka
Eisai GmbH
Tel: + 420 242 485 839
Tel.: + 49 (0) 69 66 58 50
Danmark
Malta
Eisai AB
Cherubino LTD
Tlf: + 46 (0) 8 501 01 600
Tel.: +356 21343270
(Sverige)
Deutschland
Nederland
Eisai GmbH
Eisai B.V.
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Tél/Tel: + 31 (0) 900 575 3340
Eesti
Norge
Eisai GmbH
Eisai AB
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Tlf: + 46 (0) 8 501 01 600
(Saksamaa)
(Sverige)
Österreich
Arriani Pharmaceutical S.A.
Eisai GesmbH
: + 30 210 668 3000
Tel: + 43 (0) 1 535 1980-0
España
Polska
Eisai Farmacéutica, S.A.
Eisai GmbH
Tel: + (34) 91 455 94 55
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Niemcy)
France
Portugal
Eisai SAS
Eisai Farmacêtica, Unipessoal Lda
Tél: + (33) 1 47 67 00 05
Tel: + 351 214 875 540
Hrvatska
România
Eisai GmbH
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Germania)
Ireland
Slovenija
Eisai GmbH
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Nemcija)
Ísland
Slovenská republika
Eisai AB
Eisai GesmbH organizacni slozka
Sími: + 46 (0)8 501 01 600
Tel.: + 420 242 485 839
(Svíþjóð)
(Ceská republika)
Italia
Suomi/Finland
Eisai S.r.l.
Eisai AB
Tel: + 39 02 5181401
Puh/Tel: + 46 (0) 8 501 01 600
(Ruotsi)
Sverige
Arriani Pharmaceuticals S.A.
Eisai AB
: + 30 210 668 3000
Tel: + 46 (0) 8 501 01 600
()
Latvija
United Kingdom (Northern Ireland)
Eisai GmbH
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Vcija)
(Germany)
Deze bijsluiter is voor het laatst herzien in {MM/JJJJ}.
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
Inovelon 40 mg/ml suspensie voor oraal gebruik
Rufinamide
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
- Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
- Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
- Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Inovelon en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Inovelon en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Inovelon bevat een geneesmiddel dat rufinamide wordt genoemd. Het behoort tot een groep
geneesmiddelen die anti-epileptica worden genoemd, die worden gebruikt voor het behandelen van
epilepsie (een aandoening waarbij iemand aanvallen en toevallen heeft).
Inovelon wordt gebruikt met andere geneesmiddelen voor het behandelen van aanvallen in verband
met het syndroom van Lennox-Gastaut bij volwassenen, adolescenten en kinderen vanaf 1 jaar. Het
syndroom van Lennox-Gastaut is de naam die is gegeven aan een groep ernstige epilepsieën waarin u
herhaalde aanvallen van diverse types kunt ondervinden.
Uw arts heeft u Inovelon gegeven om het aantal aanvallen of toevallen te verminderen.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
- U bent allergisch voor triazoolderivaten of voor één van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze
stoffen kunt u vinden in rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts of apotheker als:
- u Congenitaal kort QT-syndroom of een familiegeschiedenis van een dergelijk syndroom
(elektrische storing van het hart) heeft, omdat het zou kunnen verergeren door het innemen van
rufinamide.
- u aan leverproblemen lijdt. Er is beperkte informatie beschikbaar over het gebruik van
rufinamide in deze groep, dus het kan nodig zijn de dosis van uw geneesmiddel langzamer te
verhogen. Als uw leverziekte ernstig is, kan de arts besluiten dat Inovelon niet geschikt voor u
is.
u huiduitslag of koorts krijgt. Dit kunnen tekenen van een allergische reactie zijn. Raadpleeg
onmiddellijk de arts omdat dit in zeer zeldzame gevallen ernstig kan worden.
- u lijdt aan een toename van het aantal of de ernst of de duur van uw aanvallen. U dient
onmiddellijk contact op te nemen met de arts als dit gebeurt.
- u problemen met lopen, abnormale beweging, duizeligheid of slaperigheid ondervindt.
Informeer de arts als bij u sprake is van een van deze problemen.
- u dit geneesmiddel inneemt en op welk moment dan ook gedachten heeft om uzelf te verwonden
of te doden;
neem dan onmiddellijk contact op met uw arts of ga onmiddellijk naar een
ziekenhuis (zie rubriek 4).
Neem contact op met uw arts voordat u dit middel gebruikt, zelfs wanneer deze voorvallen op enig
moment in het verleden zijn voorgekomen.
Kinderen
Aangezien er niet voldoende informatie is over het gebruik van Inovelon in deze leeftijdsgroep dient
dit middel niet te worden gegeven aan kinderen die jonger zijn dan 1 jaar.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Inovelon nog andere geneesmiddelen, of heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u in de nabije toekomst andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw
arts of apotheker. Dat geldt ook voor geneesmiddelen waar u geen voorschrift voor nodig heeft. Als u
de volgende geneesmiddelen inneemt: fenobarbital, fosfenytoïne, fenytoïne of primidon, wordt u
mogelijk gedurende twee weken, bij aanvang of na afloop van de behandeling met rufinamide of na
een duidelijke verandering in de dosis, zorgvuldig gecontroleerd. Een verandering in de dosis van de
andere geneesmiddelen kan nodig zijn omdat zij iets minder effectief kunnen worden als ze tegelijk
met rufinamide worden gebruikt.
Anti-epileptica en Inovelon
Als de arts een aanvullende behandeling voor epilepsie (bijv. valproaat) voorschrijft of aanbeveelt,
moet u het de arts vertellen dat u Inovelon inneemt, omdat het mogelijk is dat de dosis moet worden
aangepast.
Bij volwassenen en kinderen die naast rufinamide ook hoge doses valproaat innemen, leidt dit tot hoge
rufinamidegehaltes in het bloed. Vertel het uw arts als u valproaat inneemt, want mogelijk moet de
dosis Inovelon door uw arts worden verlaagd.
Informeer de arts als u hormonale/orale anticonceptie gebruikt (bijvoorbeeld `de pil'). Inovelon kan
ervoor zorgen dat de pil niet effectief is om een zwangerschap te voorkomen. Daarom wordt u
geadviseerd een extra veilige en effectieve anticonceptiemethode (zoals een barrièremethode, bijv.
condooms) te gebruiken terwijl u Inovelon inneemt.
Informeer de arts als u de bloedverdunner warfarine gebruikt. Het is mogelijk dat uw arts de dosis
moet aanpassen.
Informeer de arts als u digoxine inneemt (een geneesmiddel dat wordt gebruikt voor het behandelen
van hartaandoeningen). Het is mogelijk dat uw arts de dosis moet aanpassen.
Waarop moet u letten met eten en drinken?
Zie rubriek 3 `Hoe gebruikt u dit middel?' voor advies over waarop u moet letten met eten en
drinken bij gebruik van Inovelon.
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn of wilt u zwanger worden? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker voordat u Inovelon inneemt. U mag Inovelon alleen tijdens uw zwangerschap gebruiken
wanneer de arts dat zegt.
Tijdens het gebruik van Inovelon wordt u geadviseerd geen borstvoeding te geven, omdat niet bekend
is of rufinamide aanwezig zal zijn in borstvoeding.
Wanneer u een vrouw bent die kinderen kan krijgen, moet u anticonceptiemiddelen gebruiken terwijl u
Inovelon gebruikt.
Neem contact op met de arts of apotheker voordat u naast Inovelon een ander geneesmiddel gebruikt.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
U kunt duizelig of slaperig worden van Inovelon en het kan uw gezichtsvermogen aantasten, met name
aan het begin van de behandeling of na verhoging van de dosis. Wanneer dit u overkomt, mag u niet
autorijden en geen machines bedienen.
Inovelon bevat sorbitol
Patiënten met zeldzame erfelijke aandoeningen als fructose-intolerantie dienen dit geneesmiddel niet
te gebruiken.
Inovelon bevat methylparahydroxybenzoaat (E218) en propylparahydroxybenzoaat (E216)
Deze bestanddelen kunnen allergische reacties veroorzaken (mogelijk vertraagd).
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Neem dit geneesmiddel altijd precies in zoals uw arts of apotheker u dat heeft verteld. Twijfelt u over
het juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Het kan even duren voordat duidelijk is wat voor u de beste dosis Inovelon is. De dosis wordt voor u
berekend door de arts en is afhankelijk van uw leeftijd, gewicht en of u Inovelon gebruikt in
combinatie met een ander geneesmiddel met de naam valproaat.
Kinderen tussen 1 en 4 jaar
De aanbevolen aanvangsdosis is dagelijks 10 mg (0,25 ml) per kilogram lichaamsgewicht. Deze moet
worden verdeeld over twee gelijke doses: de ene helft is voor 's ochtends en de andere helft is voor 's
avonds. De dosis wordt voor u berekend door de arts en kan elke derde dag worden verhoogd
met 10 mg (0,25 ml) voor elke kilogram lichaamsgewicht.
De maximale dagelijkse dosis is afhankelijk van of u wel of niet valproaat gebruikt. Als u geen
valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 45 mg (1,125 ml) per kilogram lichaamsgewicht.
Als u valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 30 mg (0,75 ml) per kilogram
lichaamsgewicht.
Kinderen van 4 jaar of ouder die minder dan 30 kg wegen
De aanbevolen aanvangsdosis is 200 mg (5 ml) per dag. Deze dosis moet worden verdeeld in twee
gelijke delen: de ene helft is voor 's ochtends en de andere helft is voor 's avonds. De dosis wordt voor
u berekend door de arts en kan elke derde dag worden verhoogd met 200 mg (5 ml).
Volwassenen, jongeren tot 18 jaar en kinderen die 30 kg of meer wegen
De aanbevolen aanvangsdosis is 400 mg (10 ml) per dag. Deze dosis moet worden verdeeld in twee
gelijke delen: de ene helft is voor 's ochtends en de andere helft is voor 's avonds. De dosis wordt voor
u berekend door de arts en kan om de dag worden verhoogd met 400 mg (10 ml).
De maximale dagelijkse dosis is afhankelijk van of u wel of niet valproaat gebruikt. Als u geen
valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 3.200 mg (80 ml), afhankelijk van uw
lichaamsgewicht. Als u valproaat gebruikt, is de maximale dagelijkse dosis 2.200 mg (55 ml),
afhankelijk van uw lichaamsgewicht.
Sommige patiënten kunnen reageren op lagere doses en uw arts kan de dosis aanpassen afhankelijk
van hoe u reageert op de behandeling.
Als u bijwerkingen ondervindt, kan uw arts de dosis langzamer verhogen.
Inovelon suspensie voor oraal gebruik moet elke dag tweemaal daags worden ingenomen, eenmaal in
de ochtend en eenmaal in de avond. Inovelon dient met voedsel te worden ingenomen.
Hoe neemt u dit middel in?
Gebruik voor dosering de meegeleverde spuit en adapter.
Instructies voor het gebruik van de spuit en adapter worden hieronder gegeven:
1.
Goed schudden voor gebruik.
2.
Duw omlaag (1) en draai de dop (2) om de fles te openen.
3.
Steek de adapter in de hals van de fles tot een nauwe afsluiting is gemaakt.
4.
Duw de zuigervan de spuit helemaal omlaag.
5.
Steek de spuit zo ver mogelijk in de opening van de adapter.
6.
Keer hem om en onttrek de voorgeschreven hoeveelheid Inovelon aan de fles.
7.
Draai hem rechtop en verwijder de spuit.
8.
Laat de adapter zitten en plaats de dop terug op de fles.
9.
Haal de zuiger na de dosistoediening uit de cilinder en dompel beide onderdelen volledig
onder in WARM water met zeep.
10.
Dompel de cilinder en zuiger onder in water om resten reinigingsmiddel te verwijderen.
Schud het overtollige water eraf en laat de onderdelen aan de lucht drogen. Droog de
dispensers niet af met een doek.
11.
Reinig en hergebruik de spuit niet vaker dan 40 keer, of als de markeringen op de spuit
vervagen.
Verlaag de dosis niet of stop niet met dit geneesmiddel, tenzij de arts u dat zegt.
Wanneer u mogelijk meer Inovelon hebt ingenomen dan u zou mogen, vertel dit dan onmiddellijk de
arts of apotheker of neem contact op met de afdeling spoedeisende hulp van uw dichtstbijzijnde
ziekenhuis en neem uw geneesmiddel mee.
Bent u vergeten dit middel in te nemen?
Neem uw geneesmiddel verder normaal in wanneer u bent vergeten een dosis in te nemen. Neem geen
dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen. Wanneer u meer dan één dosis bent vergeten,
raadpleeg dan de arts.
Als u stopt met het innemen van dit middel
Wanneer de arts adviseert te stoppen met de behandeling, volg dan zijn/haar instructies met betrekking
tot de geleidelijke verlaging van Inovelon om het risico van een toename van aanvallen te
verminderen.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan Inovelon bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee te maken.
De volgende bijwerkingen kunnen zeer ernstig zijn:
Uitslag en/of koorts. Dit kunnen tekenen zijn van een allergische reactie. Informeer uw arts
wanneer deze bijwerkingen optreden of ga onmiddellijk naar een ziekenhuis.
Verandering in de types aanvallen die u ondervindt/frequentere langdurige aanvallen (status
epilepticus genaamd). Informeer onmiddellijk uw arts.
Een klein aantal mensen dat wordt behandeld met anti-epileptica zoals Inovelon heeft erover
gedacht zichzelf te verwonden of te doden. Als u op enig moment deze gedachten heeft, neem
dan onmiddellijk contact op met uw arts (zie rubriek 2).
U kunt de volgende bijwerkingen ondervinden met dit geneesmiddel. Informeer uw arts als u een van
de volgende bijwerkingen hebt:
Zeer vaak (meer dan 1 op de 10 patiënten) voorkomende bijwerkingen van Inovelon zijn:
Duizeligheid, hoofdpijn, misselijkheid, braken, slaperigheid, vermoeidheid.
Vaak (meer dan 1 op de 100 patiënten) voorkomende bijwerkingen van Inovelon zijn:
Problemen in verband met zenuwen zoals: problemen met lopen, abnormale beweging,
convulsies/aanvallen, ongewone oogbewegingen, wazig zien, trillen.
Problemen in verband met de maag zoals: maagpijn, obstipatie, indigestie, zachte ontlasting
(diarree), verlies of verandering van eetlust, gewichtsverlies.
Infecties: oorinfectie, griep, verstopte neus, infectie op de borst.
Soms (tussen 1 op de 100 en 1 op de 1.000 patiënten) voorkomende bijwerkingen van Inovelon zijn:
Allergische reacties en een toename in markers van leverfunctie (leverenzymverhoging).
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts. Dit geldt ook voor mogelijke
bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks melden via het
nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door bijwerkingen te melden, kunt u ons
helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op het etiket
van de fles en de doos. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de uiterste
houdbaarheidsdatum.
Als u meer dan 90 dagen na de eerste opening van de fles nog suspensie over hebt in de fles, mag u die
niet meer gebruiken.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat het uiterlijk of de geur van uw geneesmiddel is
veranderd. Breng het geneesmiddel terug naar de apotheker.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Ze worden dan op een
verantwoorde manier vernietigd en komen niet in het milieu terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
- De werkzame stof in dit middel is rufinamide. Elke milliliter bevat 40 mg rufinamide. 5 ml
bevat 200 mg rufinamide.
- De andere stoffen in dit middel zijn microkristallijne cellulose en carmellosenatrium, watervrij
citroenzuur, simeticonemulsie 30% (bevat benzoëzuur, cyclotetrasiloxaan, dimethicon,
glycolstearaat en glyceryldistearaat, methylcellulose, PEG-40-stearaat
[polyethyleenglycolstearaat], polysorbaat 65, silicagel, sorbinezuur, zwavelzuur en water),
poloxameer 188, hydroxyethylcellulose, methylparahydroxybenzoaat (E218),
propylparahydroxybenzoaat (E216), kaliumsorbaat, propyleenglycol (E1520), sorbitol, vloeistof
(niet-kristalliserend), sinaasappelsmaakstof en water.
Hoe ziet Inovelon eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
- Inovelon is een witte, licht viskeuze suspensie. Ze wordt geleverd in een fles van 460 ml met
twee identieke spuiten en een indrukflesadapter (PIBA). De spuiten zijn gegradeerd in stappen
van 0,5 ml.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
e-mail: medinfo_de@eisai.net
Fabrikant:
Eisai GmbH
Edmund-Rumpler-Straße 3
60549 Frankfurt am Main
Duitsland
Neem voor alle informatie met betrekking tot dit geneesmiddel contact op met de lokale
vertegenwoordiger van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Lietuva
Eisai SA/NV
Eisai GmbH
Tél/Tel: +32 (0)800 158 58
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Luxembourg/Luxemburg
Eisai GmbH
Eisai SA/NV
Te.: + 49 (0) 69 66 58 50
Tél/Tel: +32 (0)800 158 58
(Belgique/Belgien)
Ceská republika
Magyarország
Eisai GesmbH organizacni slozka
Eisai GmbH
Tel: + 420 242 485 839
Tel.: + 49 (0) 69 66 58 50
Danmark
Malta
Eisai AB
Cherubino LTD
Tlf: + 46 (0) 8 501 01 600
Tel.: +356 21343270
(Sverige)
Deutschland
Nederland
Eisai GmbH
Eisai B.V.
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Tél/Tel: + 31 (0) 900 575 3340
Eesti
Norge
Eisai GmbH
Eisai AB
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Tlf: + 46 (0) 8 501 01 600
(Saksamaa)
(Sverige)
Österreich
Arriani Pharmaceutical S.A.
Eisai GesmbH
: + 30 210 668 3000
Tel: + 43 (0) 1 535 1980-0
España
Polska
Eisai Farmacéutica, S.A.
Eisai GmbH
Tel: + (34) 91 455 94 55
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Niemcy)
Portugal
Eisai SAS
Eisai Farmacêtica, Unipessoal Lda
Tél: + (33) 1 47 67 00 05
Tel: + 351 214 875 540
Hrvatska
România
Eisai GmbH
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Germania)
Ireland
Slovenija
Eisai GmbH
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Nemcija)
Ísland
Slovenská republika
Eisai AB
Eisai GesmbH organizacni slozka
Sími: + 46 (0)8 501 01 600
Tel.: + 420 242 485 839
(Svíþjóð)
(Ceská republika)
Italia
Suomi/Finland
Eisai S.r.l.
Eisai AB
Tel: + 39 02 5181401
Puh/Tel: + 46 (0) 8 501 01 600
(Ruotsi)
Sverige
Arriani Pharmaceuticals S.A.
Eisai AB
: + 30 210 668 3000
Tel: + 46 (0) 8 501 01 600
()
Latvija
United Kingdom (Northern Ireland)
Eisai GmbH
Eisai GmbH
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
Tel: + 49 (0) 69 66 58 50
(Vcija)
(Germany)
Deze bijsluiter is voor het laatst herzien in {MM/JJJJ}.
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).