Jakavi 15 mg
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 5 mg tabletten
Jakavi 10 mg tabletten
Jakavi 15 mg tabletten
Jakavi 20 mg tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Jakavi 5 mg tabletten
Elke tablet bevat 5 mg ruxolitinib (als fosfaat).
Hulpstof met bekend effect
Elke tablet bevat 71,45 mg lactosemonohydraat.
Jakavi 10 mg tabletten
Elke tablet bevat 10 mg ruxolitinib (als fosfaat).
Hulpstof met bekend effect
Elke tablet bevat 142,90 mg lactosemonohydraat.
Jakavi 15 mg tabletten
Elke tablet bevat 15 mg ruxolitinib (als fosfaat).
Hulpstof met bekend effect
Elke tablet bevat 214,35 mg lactosemonohydraat.
Jakavi 20 mg tabletten
Elke tablet bevat 20 mg ruxolitinib (als fosfaat).
Hulpstof met bekend effect
Elke tablet bevat 285,80 mg lactosemonohydraat.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
Tablet
FARMACEUTISCHE VORM
Jakavi 5 mg tabletten
Ronde, gewelfde, witte tot bijna witte tabletten, met een diameter van ongeveer 7,5 mm en met
“NVR” gegraveerd aan de ene zijde en “L5” gegraveerd aan de andere zijde.
Jakavi 10 mg tabletten
Ronde, gewelfde, witte tot bijna witte tabletten, met een diameter van ongeveer 9,3 mm en met
“NVR” gegraveerd aan de ene zijde en “L10” gegraveerd aan de andere zijde.
Jakavi 15 mg tabletten
Ovaalvormige, gewelfde, witte tot bijna witte tabletten van ongeveer 15,0 x 7,0 mm, met “NVR”
gegraveerd aan de ene zijde en “L15” gegraveerd aan de andere zijde.
Jakavi 20 mg tabletten
Langwerpige, gewelfde, witte tot bijna witte tabletten van ongeveer 16,5 x 7,4 mm, met “NVR”
gegraveerd aan de ene zijde en “L20” gegraveerd aan de andere zijde.
2
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Myelofibrose (MF)
Jakavi is geïndiceerd voor de behandeling van aan de ziekte gerelateerde splenomegalie of symptomen
bij volwassen patiënten met primaire myelofibrose (ook chronische idiopathische myelofibrose
genoemd), post-polycythemia vera-myelofibrose of post-essentiële trombocytemie-myelofibrose.
Polycythemia vera (PV)
Jakavi is geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met polycythemia vera die
resistent zijn tegen hydroxycarbamide of die dit middel niet verdragen.
Graft-versus-host disease (GvHD)
Jakavi is geïndiceerd voor de behandeling van patiënten van 12 jaar en ouder met acute graft-versus-
host disease of chronische graft-versus-host disease die een ontoereikende respons vertonen op
corticosteroïden of andere systemische behandelingen (zie rubriek 5.1).
4.2
Dosering en wijze van toediening
Behandeling met Jakavi dient alleen te worden gestart door een arts die ervaring heeft met het gebruik
van geneesmiddelen tegen kanker.
Voordat een behandeling met Jakavi wordt gestart, moet een complete bloedceltelling worden
uitgevoerd met inbegrip van een differentiële witte bloedceltelling.
De complete bloedtelling met inbegrip van een differentiële wittebloedceltelling dient elke 2-4 weken
te worden gecontroleerd tot de dosering van Jakavi gestabiliseerd is en daarna indien klinisch
geïndiceerd (zie rubriek 4.4).
Dosering
Startdosering
De aanbevolen startdosering van
Jakavi bij myelofibrose (MF) is gebaseerd op de bepaling van het
aantal bloedplaatjes (zie Tabel 1):
Tabel 1
Startdosering bij myelofibrose
Startdosering
20 mg oraal toegediend, tweemaal daags
15 mg oraal toegediend, tweemaal daags
10 mg oraal toegediend, tweemaal daags
5 mg oraal toegediend, tweemaal daags
Aantal bloedplaatjes
Hoger dan 200.000/mm
3
100.000 tot 200.000/mm
3
75.000 tot minder dan 100.000/mm
3
50.000 tot minder dan 75.000/mm
3
De aanbevolen startdosering van Jakavi bij polycythemia vera (PV) is tweemaal daags 10 mg oraal
toegediend.
De aanbevolen startdosering van Jakavi bij acute en chronische graft-versus-host disease (GvHD) is
tweemaal daags 10 mg oraal toegediend. Jakavi kan worden gebruikt in combinatie met
corticosteroïden en/of calcineurineremmers (CNI’s), die dan ook gebruikt kunnen blijven worden.
3
Dosisaanpassingen
De dosering mag worden getitreerd op geleide van de werkzaamheid en de veiligheid.
Myelofibrose en polycythemia vera
Als de werkzaamheid onvoldoende geacht wordt en de bloedwaardenbepalingen nauwkeuring zijn,
kan de dosis met maximaal 5 mg tweemaal daags verhoogd worden tot een maximale dosis van 25 mg
tweemaal daags.
De startdosis mag niet worden verhoogd gedurende de eerste 4 weken van de behandeling en daarna
niet vaker dan met een interval van 2 weken.
De behandeling moet worden gestaakt als het aantal bloedplaatjes lager is dan 50.000/mm³ of als het
absolute aantal neutrofielen lager is dan 500/mm
3
. Bij PV dient de behandeling ook te worden
onderbroken wanneer de concentratie hemoglobine lager is dan 8 g/dl (5,0 mmol/l). Na herstel van de
bloedwaarden boven deze waarden, mag de toediening worden hervat met tweemaal daags 5 mg en
geleidelijk worden verhoogd gebaseerd op zorgvuldige controle van de complete bloedceltelling met
inbegrip van de differentiële witte bloedceltelling.
Een verlaging van de dosering moet worden overwogen als het aantal bloedplaatjes gedurende de
behandeling daalt zoals weergegeven in Tabel 2, om een onderbreking van de toediening wegens
trombocytopenie te voorkomen.
Tabel 2
Doseringsaanbevelingen voor MF-patiënten met trombocytopenie
Dosis op het moment van daling van het aantal bloedplaatjes
25 mg
tweemaal
daags
Aantal bloedplaatjes
100.000 tot
<125.000/mm
3
75.000 tot
<100.000/mm
3
50.000 tot
<75.000/mm
3
Minder dan
50.000/mm
3
20 mg
tweemaal
daags
10 mg
tweemaal
daags
5 mg
tweemaal
daags
Behandeling
staken
15 mg
tweemaal
daags
10 mg
tweemaal
daags
5 mg
tweemaal
daags
Behandeling
staken
20 mg
tweemaal
daags
15 mg
tweemaal
daags
Nieuwe dosis
Geen
wijziging
10 mg
tweemaal
daags
5 mg
tweemaal
daags
Behandeling
staken
Geen
wijziging
Geen
wijziging
5 mg
tweemaal
daags
Behandeling
staken
Geen
wijziging
Geen
wijziging
Geen
wijziging
Behandeling
staken
10 mg
tweemaal
daags
5 mg
tweemaal
daags
Bij PV dienen dosisverminderingen ook te worden overwogen als de concentratie hemoglobine onder
12 g/dl (7,5 mmol/l) daalt en worden dosisverminderingen aanbevolen als de concentratie
hemoglobine onder 10 g/dl (6,2 mmol/l) daalt.
Graft-versus-host disease
Dosisreducties en tijdelijke behandelingsonderbrekingen kunnen vereist zijn voor GvHD-patiënten
met trombocytopenie, neutropenie of verhoogd totaal bilirubine na standaard ondersteunende therapie
inclusief groeifactoren, infectiebestrijdende behandelingen en transfusies. Er wordt een enkele stap
voor reductie van het dosisniveau aanbevolen (van 10 mg tweemaal daags naar 5 mg tweemaal daags
of van 5 mg tweemaal daags naar 5 mg eenmaal daags). Bij patiënten die een dosis Jakavi van 5 mg
eenmaal daags niet kunnen verdragen, dient de behandeling te worden onderbroken. Gedetailleerde
doseringsaanbevelingen staan vermeld in Tabel 3.
4
Tabel 3
Doseringsaanbevelingen gedurende ruxolitinib-therapie voor GvHD-patiënten met
trombocytopenie, neutropenie of verhoogd totaal bilirubine
Doseringsaanbeveling
Jakavi met één dosisniveau verlagen. Indien aantal
bloedplaatjes ≥20.000/mm
3
binnen 7 dagen, kan dosis worden
verhoogd tot aanvankelijke dosis, anders verlaagde dosis
aanhouden.
Jakavi staken tot aantal bloedplaatjes ≥20.000/mm
3
,
vervolgens hervatten met één dosisniveau lager.
Jakavi met één dosisniveau verlagen. Hervatten met
aanvankelijk dosisniveau indien ANC >1.000/mm
3
.
Jakavi stoppen totdat ANC >500/mm
3
, dan hervatten met één
dosisniveau lager. Indien ANC >1.000/mm
3
, kan dosering
met aanvankelijk dosisniveau worden hervat.
>3,0 tot 5,0 x bovenste normale limiet (upper
limit of normal,
ULN): Jakavi voortzetten met één dosisniveau lager totdat
≤3,0 x ULN.
>5,0 tot 10,0 x ULN: Jakavi maximaal 14 dagen stoppen
totdat totaal bilirubine ≤3,0 x ULN. Indien totaal bilirubine
≤3,0 x ULN, kan dosering met huidige dosis worden hervat.
Indien niet ≤3,0 x ULN na 14 dagen, hervatten met één
dosisniveau lager.
>10,0 x ULN: Jakavi stoppen totdat totaal bilirubine
≤3,0 x ULN, vervolgens hervatten met één dosisniveau lager.
>3,0 x ULN: Jakavi voortzetten met één dosisniveau lager
totdat totaal bilirubine ≤3,0 x ULN.
Laboratoriumparameter
Aantal bloedplaatjes <20.000/mm
3
Aantal bloedplaatjes <15.000/mm
3
Absoluut aantal neutrofielen
(absolute
neutrophil count,
ANC)
≥500/mm
3
tot <750/mm
3
Absoluut aantal neutrofielen
<500/mm
3
Totaal bilirubine verhoogd, niet
veroorzaakt door GvHD (geen
lever-GvHD)
Totaal bilirubine verhoogd,
veroorzaakt door GvHD (lever-
GvHD)
Dosisaanpassing bij gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-remmers of duale CYP2C9/3A4-remmers
Wanneer ruxolitinib wordt toegediend met sterke CYP3A4-remmers of tweevoudige remmers van
CYP2C9- en CYP3A4-enzymen (bv. fluconazol), moet de eenheidsdosis van ruxolitinib worden
verlaagd met ongeveer 50%, tweemaal daags toe te dienen (zie rubriek 4.5). Het gelijktijdig gebruik
van ruxolitinib en fluconazoldoses hoger dan 200 mg per dag moet worden vermeden.
Frequentere controle (bv. tweemaal per week) van de hematologische parameters en de klinische
verschijnselen en klachten van aan ruxolitinib gerelateerde bijwerkingen wordt aanbevolen gedurende
de behandeling met sterke CYP3A4-remmers of tweevoudige remmers van CYP2C9- en CYP3A4-
enzymen.
Speciale patiëntgroepen
Nierfunctiestoornissen
Er is geen specifieke dosisaanpassing nodig bij patiënten met milde of matige nierfunctiestoornissen.
Bij patiënten met ernstige nierfunctiestoornissen (creatinineklaring lager dan 30 ml/min) moet de
aanbevolen startdosering gebaseerd op het aantal bloedplaatjes bij MF-patiënten worden verlaagd met
ongeveer 50%, tweemaal per dag toe te dienen. De aanbevolen startdosering bij PV- en GvHD-
patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis bedraagt 5 mg tweemaal daags. De patiënten moeten
tijdens de behandeling met ruxolitinib zorgvuldig worden gevolgd wat betreft de veiligheid en de
werkzaamheid.
5
Er zijn beperkte gegevens om de beste doseringsopties te bepalen voor patiënten met nierziekte in het
eindstadium (ESRD) die hemodialyse ondergaan. Farmacokinetische/farmacodynamische simulaties
op basis van beschikbare gegevens in deze patiëntgroep wijzen erop dat de startdosis bij MF-patiënten
met ESRD die hemodialyse ondergaan een enkelvoudige dosis van 15-20 mg of twee doses van
10 mg, gegeven met een interval van 12 uur, is, die moet worden toegediend na de dialyse en enkel op
de dag van de hemodialyse. Een enkelvoudige dosis van 15 mg is aanbevolen voor MF-patiënten met
het aantal bloedplaatjes tussen de 100.000/mm³ en 200.000/mm³. Een enkelvoudige dosis van 20 mg
of twee doses van 10 mg, gegeven met een interval van 12 uur, is aanbevolen voor MF-patiënten met
het aantal bloedplaatjes >200.000/mm³. De volgende doses (enkelvoudige toediening of twee doses
van 10 mg, gegeven met een interval van 12 uur) moeten enkel worden toegediend op de
hemodialysedagen na elke dialysesessie.
De aanbevolen startdosering voor PV-patiënten met ESRD op hemodialyse is één enkele dosis van
10 mg of twee doses van 5 mg met een interval van 12 uur, toe te dienen na de dialyse en alleen op de
dag van de hemodialyse. Deze dosisaanbevelingen zijn gebaseerd op simulaties en elke
dosisaanpassing in ESRD zou moeten gebeuren onder zorgvuldige controle van de veiligheid en de
werkzaamheid bij individuele patiënten. Er zijn geen gegevens beschikbaar over dosering bij patiënten
die peritoneale dialyse of continue venoveneuze hemofiltratie ondergaan (zie rubriek 5.2).
Er zijn geen gegevens beschikbaar voor GvHD-patiënten met ESRD.
Leverfunctiestoornissen
Bij MF-patiënten met leverfunctiestoornissen moet de aanbevolen startdosering gebaseerd op het
aantal bloedplaatjes worden verlaagd met ongeveer 50%, tweemaal per dag toe te dienen. De volgende
doses moeten worden aangepast onder zorgvuldige controle van de veiligheid en de werkzaamheid. De
aanbevolen startdosering is 5 mg tweemaal daags voor PV-patiënten. Patiënten met een
leverfunctiestoornis die ruxolitinib krijgen, dienen een complete bloedceltelling te krijgen met
inbegrip van een differentiële witte bloedceltelling. Dit dient ten minste elke één tot twee weken
tijdens de eerste 6 weken na de start van de behandeling met ruxolitinib te worden gecontroleerd en
daarna indien klinisch geïndiceerd zodra hun leverfunctie en het aantal bloedcellen gestabiliseerd zijn.
De dosering van ruxolitinib kan worden getitreerd om het risico op cytopenie te verlagen.
Bij patiënten met lichte, matige of ernstige leverfunctiestoornis die geen verband houdt met GvHD
moet de startdosering van ruxolitinib met 50% worden verlaagd (zie rubriek 5.2).
Bij patiënten met GvHD-symptomen van de lever en verhoging van totaal bilirubine tot >3 x ULN
moeten de bloedwaarden vaker worden gemonitord op toxiciteit en is een dosisreductie met één niveau
aanbevolen.
Oudere patiënten (≥65 jaar)
Er zijn geen aanvullende dosisaanpassingen aanbevolen voor oudere patiënten.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van Jakavi bij kinderen en jongeren in de leeftijd tot 18 jaar met MF
en PV zijn niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar (zie rubriek 5.1).
Bij pediatrische patiënten (12 jaar en ouder) met GvHD worden de veiligheid en werkzaamheid van
Jakavi onderbouwd door bewijs uit de gerandomiseerde fase 3-studies REACH2 en REACH3. De
Jakavi-dosis bij pediatrische patiënten met GvHD van 12 jaar en ouder is identiek aan die voor
volwassenen. De veiligheid en werkzaamheid van Jakavi bij patiënten onder de 12 jaar zijn niet
aangetoond.
6
Staken van de behandeling
De behandeling van MF en PV mag worden voortgezet zolang de baten-risicoverhouding gunstig
blijft. De behandeling moet echter na 6 maanden worden gestaakt indien er geen vermindering van de
miltgrootte is of geen verbetering van symptomen sinds de start van de behandeling.
Het is aanbevolen dat, voor patiënten die enige mate van klinische vooruitgang vertonen, de
behandeling met ruxolitinib wordt gestaakt indien ze een toename van de miltlengte van 40%
behouden in vergelijking met de uitgangswaarde (ruwweg overeenkomend met een 25% toename van
het miltvolume) en niet langer een voelbare verbetering vertonen van ziektegerelateerde symptomen.
Bij GvHD kan geleidelijke verlaging van Jakavi worden overwogen voor patiënten met een respons
nadat gebruik van corticosteroïden is gestaakt. Een dosisreductie van 50% van Jakavi om de twee
maanden wordt aanbevolen. Indien de tekenen of symptomen van GvHD zich opnieuw voordoen na
het afbouwen van de dosis Jakavi, moet herescalatie van de behandeling worden overwogen.
Wijze van toediening
Jakavi wordt oraal ingenomen, met of zonder voedsel.
Indien een dosis wordt vergeten, dient de patiënt geen aanvullende dosis in te nemen, maar moet hij de
gebruikelijke volgende dosis innemen.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Zwangerschap en borstvoeding.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Myelosuppressie
Een behandeling met Jakavi kan hematologische bijwerkingen veroorzaken waaronder
trombocytopenie, anemie en neutropenie. Voor de start van de behandeling met Jakavi moet een
complete bloedtelling met inbegrip van een differentiële witte bloedceltelling worden uitgevoerd. De
behandeling moet worden gestaakt bij MF-patiënten met het aantal bloedplaatjes lager dan
50.000/mm³ of een absoluut aantal neutrofielen van minder dan 500/mm
3
(zie rubriek 4.2).
Er werd waargenomen dat MF-patiënten met een laag aantal bloedplaatjes (<200.000/mm³) bij de start
van de behandeling meer kans hebben op het ontwikkelen van trombocytopenie tijdens de
behandeling.
Trombocytopenie is doorgaans omkeerbaar en wordt gewoonlijk behandeld door de dosering te
verlagen of door Jakavi tijdelijk te staken (zie rubrieken 4.2 en 4.8). Plaatjestransfusies kunnen echter
noodzakelijk zijn indien klinisch geïndiceerd.
Patiënten die anemie ontwikkelen, kunnen bloedtransfusies nodig hebben. Ook kan een aanpassing of
onderbreking van de dosering vereist zijn bij patiënten die anemie ontwikkelen.
Patiënten met een hemoglobinewaarde lager dan 10,0 g/dl (6,2 mmol/l) bij de aanvang van de
behandeling hebben een groter risico op de ontwikkeling van een hemoglobinewaarde lager dan
8,0 g/dl (5,0 mmol/l) gedurende de behandeling in vergelijking met patiënten met een hogere
hemoglobinewaarde in de uitgangssituatie (79,3% versus 30,1%). Meer frequente opvolging van
hematologische parameters en van de klinische klachten en symptomen van Jakavi-gerelateerde
bijwerkingen is aanbevolen voor patiënten met een hemoglobinewaarde lager dan 10,0 g/dl
(6,2 mmol/l) in de uitgangssituatie.
7
Neutropenie (absoluut aantal neutrofielen <500) was doorgaans omkeerbaar en werd behandeld door
Jakavi tijdelijk te staken (zie rubrieken 4.2 en 4.8).
Complete bloedtellingen dienen te worden gecontroleerd zoals klinisch geïndiceerd en indien nodig
moet de dosering worden aangepast (zie rubrieken 4.2 en 4.8).
Infecties
Ernstige schimmelinfecties, bacteriële, mycobacteriële, virale en andere opportunistische infecties zijn
voorgekomen bij patiënten behandeld met Jakavi. Patiënten moeten worden beoordeeld op het risico
op het ontwikkelen van ernstige infecties. Artsen moeten patiënten die Jakavi krijgen zorgvuldig
observeren op verschijnselen en klachten van infecties en moeten meteen een geschikte behandeling
starten. Een behandeling met Jakavi mag niet worden gestart voordat ernstige actieve infecties
verdwenen zijn.
Tuberculose is gemeld bij patiënten die Jakavi kregen. Alvorens de behandeling te starten, moeten
patiënten worden onderzocht op actieve en inactieve (“latente”) tuberculose, volgens de lokale
aanbevelingen. Dit kan de medische voorgeschiedenis, mogelijk eerder contact met tuberculose en/of
geschikte screening zoals een röntgenfoto van de longen, een tuberculinetest en/of een interferon-
gamma release assay omvatten, naargelang wat van toepassing is. Voorschrijvers worden herinnerd
aan het risico op vals-negatieve testresultaten voor de tuberculinehuidtest, vooral bij patiënten die
ernstig ziek of immuungecomprommiteerd zijn.
Stijgingen van de
viral load
van hepatitis B (HBV-DNA-titer), met en zonder hiermee samenhangende
stijgingen van de concentraties alanineaminotransferase en aspartaataminotransferase, zijn gemeld bij
patiënten met chronische HBV-infecties die Jakavi innemen. Het wordt aanbevolen om te screenen op
HBV alvorens een behandeling met Jakavi te starten. Patiënten met een chronische HBV-infectie
dienen te worden behandeld en gemonitord volgens de klinische richtlijnen.
Herpes zoster
Artsen moeten hun patiënten inlichten over vroege verschijnselen en klachten van herpes zoster en hen
aanraden om zich zo snel mogelijk te laten behandelen.
Progressieve multifocale leukencefalopathie
Progressieve multifocale leukencefalopathie (PML) is gemeld bij behandeling met Jakavi. Artsen
moeten in het bijzonder alert zijn op symptomen die kunnen wijzen op PML en die patiënten
misschien zelf niet opmerken (bv. cognitieve, neurologische of psychiatrische symptomen of tekenen).
Patiënten moeten worden opgevolgd voor elk van deze nieuwe of verslechterende symptomen of
tekenen en als dergelijke symptomen/tekenen voorkomen, moeten doorverwijzing naar een neuroloog
en passende diagnostische maatregelen voor PML overwogen worden. Indien PML vermoed wordt,
moet verder doseren worden uitgesteld tot PML is uitgesloten.
Non-melanoma huidtumoren
Non-melanoma huidtumoren (non
melanoma skin cancers,
NMSC's), met inbegrip van basaal
celcarcinoom, plaveiselcelcarcinoom en Merkelcelcarcinoom, zijn gemeld bij patiënten die worden
behandeld met ruxolitinib. De meeste van deze MF- en PV-patiënten hadden een voorgeschiedenis van
uitgebreide behandeling met hydroxycarbamide en eerdere NMSC of premaligne huidlaesies. Er is
geen oorzakelijk verband vastgesteld met ruxolitinib. Periodiek huidonderzoek wordt aanbevolen bij
patiënten met een verhoogd risico op huidkanker.
8
Lipiden-afwijkingen/-verhogingen
De behandeling met Jakavi werd geassocieerd met verhogingen van de lipidenparameters met inbegrip
van cholesterol, hogedichtheid lipoproteïnecholesterol (HDL), lagedichtheid lipoproteïnecholesterol
(LDL) en triglyceriden. Lipidenmonitoring en de behandeling van dyslipidemie volgens klinische
richtlijnen is aanbevolen.
Speciale patiëntgroepen
Nierfunctiestoornissen
De startdosering van Jakavi moet worden verlaagd bij patiënten met ernstige nierfunctiestoornissen.
Bij patiënten met nierziekte in het eindstadium die hemodialyse ondergaan, moet de startdosering
worden gebaseerd op het aantal bloedplaatjes voor MF-patiënten, terwijl de aanbevolen startdosering
voor PV-patiënten een enkele dosis van 10 mg is (zie rubriek 4.2). De verdere doses (eenmalige dosis
van 20 mg of twee doses van 10 mg, gegeven met een interval van 12 uur bij MF-patiënten; eenmalige
dosis van 10 mg of twee doses van 5 mg met een interval van12 uur bij PV-patiënten) moeten enkel
worden toegediend op de hemodialysedagen na elke dialysesessie. Verdere aanpassingen van de
dosering dienen te gebeuren onder zorgvuldige controle van de veiligheid en de werkzaamheid (zie
rubrieken 4.2 en 5.2).
Leverfunctiestoornissen
De startdosering van Jakavi moet met ongeveer 50% worden verlaagd bij MF- en PV-patiënten met
leverfunctiestoornissen. Verdere aanpassingen van de dosering moeten worden gebaseerd op de
veiligheid en de werkzaamheid van het geneesmiddel. Bij GvHD-patiënten met
leverfunctiestoornissen die geen verband houden met GvHD moet de startdosering Jakavi met circa
50% worden verlaagd (zie rubrieken 4.2 en 5.2).
Interacties
Indien Jakavi samen met sterke CYP3A4-remmers of tweevoudige remmers van CYP3A4- en
CYP2C9-enzymen (bv. fluconazol) moet worden toegediend, moet de eenheidsdosis van Jakavi met
ongeveer 50% worden verlaagd, tweemaal daags toe te dienen (voor de controlefrequentie zie
rubrieken 4.2 en 4.5).
Het gelijktijdig gebruik van cytoreductieve therapieën en Jakavi werd geassocieerd met beheersbare
cytopenie (zie rubriek 4.2 voor dosisaanpassingen bij cytopenie).
Effecten van het staken
Na onderbreking of staken van Jakavi kunnen de symptomen van MF terugkomen over een periode
van ongeveer één week. Er zijn gevallen bekend van patiënten die na staken van Jakavi ernstigere
bijwerkingen hebben ervaren, vooral in geval van een acute bijkomende ziekte. Het is niet vastgesteld
of plotseling staken van Jakavi heeft bijgedragen aan deze complicaties. Tenzij plotseling staken
vereist is, kan een geleidelijke verlaging van de dosering van Jakavi worden overwogen, hoewel het
nut daarvan niet bewezen is.
Hulpstoffen
Jakavi bevat lactose. Patiënten met zeldzame erfelijke aandoeningen als galactose-intolerantie,
algehele lactasedeficiëntie of glucose-galactose malabsorptie, dienen dit geneesmiddel niet te
gebruiken.
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per tablet, dat wil zeggen dat het in
wezen ‘natriumvrij’ is.
9
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Onderzoek naar interacties is alleen bij volwassenen uitgevoerd.
Ruxolitinib wordt uitgescheiden via het metabolisme gekatalyseerd door CYP3A4 en CYP2C9.
Daarom kunnen geneesmiddelen die deze enzymen remmen een verhoogde blootstelling aan
ruxolitinib veroorzaken.
Interacties die resulteren in een dosisverlaging van ruxolitinib
CYP3A4-remmers
Sterke CYP3A4-remmers (zoals, maar niet beperkt tot boceprevir, claritromycine, indinavir,
itraconazol, ketoconazol, lopinavir/ritonavir, ritonavir, mibefradil, nefazodon, nelfinavir,
posaconazol, saquinavir, telaprevir, telitromycine, voriconazol)
Bij gezonde personen resulteerde gelijktijdige toediening van ruxolitinib (eenmalige dosis van 10 mg)
met de sterke CYP3A4-remmer ketoconazol in een C
max
en AUC van ruxolitinib die respectievelijk
33% en 91% hoger waren dan met ruxolitinib alleen. De halfwaardetijd werd verlengd van 3,7 tot
6,0 uur bij gelijktijdige toediening van ketoconazol.
Bij toediening van ruxolitinib met sterke CYP3A4-remmers moet de eenheidsdosis van ruxolitinib met
ongeveer 50% worden verlaagd, tweemaal daags toe te dienen.
De patiënten moeten nauwgezet worden gecontroleerd (bv. tweemaal per week) op cytopenieën en de
dosering moet worden getitreerd op geleide van de veiligheid en de werkzaamheid (zie rubriek 4.2).
Tweevoudige CYP2C9- en CYP3A4-remmers
Bij gezonde vrijwilligers resulteerde de gelijktijdige toediening van ruxolitinib (10 mg eenmalige
dosis) met een tweevoudige CYP2C9- en CYP3A4-remmer, fluconazole, in een ruxolitinib C
max
en
een AUC, die respectievelijk 47% en 232% hoger waren dan met ruxolitinib alleen.
Een 50% dosisverlaging moet worden overwogen wanneer geneesmiddelen gebruikt worden die
tweevoudige remmers van CYP2C9- en CYP3A4-enzymen zijn (bv. fluconazol). Vermijd het
gelijktijdig gebruik van ruxolitinib en fluconazoldoses hoger dan 200 mg per dag.
Enzym-inductoren
CYP3A4-inductoren (zoals, maar niet beperkt tot avasimibe, carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne,
rifabutine, rifampine (rifampicine), sint-janskruid (Hypericum perforatum))
Patiënten moeten nauwgezet worden gecontroleerd en de dosering moet worden getitreerd op geleide
van de veiligheid en de werkzaamheid (zie rubriek 4.2).
Bij gezonde personen die ruxolitinib (eenmalige dosis van 50 mg) kregen na de krachtige CYP3A4-
inductor rifampicine (600 mg per dag gedurende 10 dagen), was de AUC van ruxolitinib 70% lager
dan na toediening van ruxolitinib alleen. De blootstelling aan actieve metabolieten van ruxolitinib
bleef onveranderd. In totaal was de farmacodynamische activiteit van ruxolitinib vergelijkbaar, wat
doet veronderstellen dat de CYP3A4-inductie resulteert in een minimaal effect op de
farmacodynamiek. Dit kan echter verband houden met de hoge dosis ruxolitinib die resulteert in
farmacodynamische effecten dichtbij E
max
. Het is mogelijk dat bij de individuele patiënt een verhoging
van de ruxolitinibdosis nodig is wanneer behandeling met een sterke enzym-inductor wordt gestart.
10
Andere interacties die ruxolitinib beïnvloeden en die in overweging moeten worden genomen
Lichte of matige CYP3A4-remmers (zoals, maar niet beperkt tot ciprofloxacine, erytromycine,
amprenavir, atazanavir, diltiazem, cimetidine)
Bij gezonde personen resulteerde gelijktijdige toediening van ruxolitinib (eenmalige dosis van 10 mg)
en erytromycine 500 mg tweemaal daags gedurende vier dagen in een C
max
en AUC van ruxolitinib die
respectievelijk 8% en 27% hoger waren dan met ruxolitinib alleen.
Er is geen dosisaanpassing aanbevolen als ruxolitinib tegelijk wordt toegediend met lichte of matige
CYP3A4-remmers (bijv. erytromycine). De patiënten moeten echter nauwgezet worden gecontroleerd
op cytopenieën indien een behandeling met een matige CYP3A4-remmer wordt gestart.
Invloed van ruxolitinib op andere geneesmiddelen
Stoffen getransporteerd door P-glycoproteïne of andere transporters
Ruxolitinib kan P-glycoproteïne en het borstkankerresistentieproteïne (BCRP) in de darm remmen. Dit
kan resulteren in een verhoogde systemische blootstelling aan substraten van deze transporters, zoals
dabigatran etexilaat, ciclosporine, rosuvastatine en mogelijk digoxine. Therapeutische monitoring van
geneesmiddelen (TDM) of klinische opvolging van de betrokken stof wordt aangeraden.
Het is mogelijk dat de potentiële remming van P-gp en BCRP in de darm geminimaliseerd kan worden
als de tijd tussen de toedieningen zo lang mogelijk wordt gehouden.
Een studie bij gezonde vrijwilligers toonde aan dat ruxolitinib het metabolisme van het orale
CYP3A4-substraat midazolam niet remt. Daarom wordt geen toename van de bloostelling aan
CYP3A4-substraten verwacht wanneer deze gecombineerd worden met ruxolitinib. Een andere studie
bij gezonde vrijwilligers toonde aan dat ruxolitinib geen invloed heeft op de farmacokinetiek van een
oraal anticonceptivum dat ethinylestradiol en levonorgestrel bevat. Daarom wordt niet verwacht dat de
anticonceptieve werkzaamheid van deze combinatie in gevaar gebracht zal worden door het
gelijktijdig toedienen van ruxolitinib.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen gegevens over het gebruik van Jakavi bij zwangere vrouwen.
Uit dieronderzoek is gebleken dat ruxolitinib embryotoxisch en foetotoxisch is. Teratogeniteit werd
niet waargenomen bij ratten en konijnen. De uiterste waarden van blootstelling waren echter laag in
vergelijking met de hoogste klinische dosis, waardoor de resultaten weinig relevant zijn voor mensen
(zie rubriek 5.3). Het mogelijke risico voor mensen is niet bekend. Uit voorzorg is het gebruik van
Jakavi tijdens de zwangerschap gecontra-indiceerd (zie rubriek 4.3).
Vrouwen die zwanger kunnen worden / Anticonceptie
Vrouwen die zwanger kunnen worden, moeten effectieve anticonceptie gebruiken gedurende de
behandeling met Jakavi. Mocht er een zwangerschap optreden tijdens behandeling met Jakavi, dan
moet een risico-batenanalyse worden uitgevoerd op een individuele basis en moet zorgvuldig
informatie worden gegeven over de mogelijke risico’s voor de foetus (zie rubriek 5.3).
11
Borstvoeding
Jakavi mag niet worden gebruikt in de periode dat borstvoeding wordt gegeven (zie rubriek 4.3).
Daarom moet de borstvoeding gestaakt worden wanneer de behandeling gestart wordt. Het is niet
bekend of ruxolitinib en/of zijn metabolieten in de moedermelk worden uitgescheiden. Risico voor
met moedermelk gevoede kinderen kan niet worden uitgesloten. Uit beschikbare
farmacodynamische/toxicologische gegevens bij dieren blijkt dat ruxolitinib en de metabolieten ervan
in melk worden uitgescheiden (zie rubriek 5.3).
Vruchtbaarheid
Er zijn geen gegevens over het effect van ruxolitinib op de vruchtbaarheid bij de mens. In dierstudies
werd geen effect op de vruchtbaarheid waargenomen.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Jakavi heeft geen of een verwaarloosbaar sedatief effect. Patiënten die zich echter duizelig voelen na
het innemen van Jakavi moeten zich onthouden van het besturen van een voertuig of het gebruik van
machines.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Myelofibrose
De meest frequent gemelde bijwerkingen waren trombocytopenie en anemie.
Hematologische bijwerkingen (ongeacht de “Common Terminology Criteria for Adverse Events”-
graad [CTCAE]) waren anemie (83,8%), trombocytopenie (80,5%) en neutropenie (20,8%).
Anemie, trombocytopenie en neutropenie zijn dosisgebonden effecten.
De drie meest voorkomende niet-hematologische bijwerkingen waren blauwe plekken (33,3%), andere
bloedingen (met inbegrip van neusbloedingen, post-procedurele hemorragie en hematurie) (24.3%) en
duizeligheid (21,9%).
De drie meest voorkomende niet-hematologische laboratoriumafwijkingen die als bijwerking werden
geïdentificeerd, waren verhoogd alanine-aminotransferase (40,7%), verhoogd
aspartaataminotransferase (31,5%) en hypertriglyceridemie (25,2%). In klinische fase 3-studies bij MF
werden noch hypertriglyceridemie CTCAE-graad 3 of 4 of verhoogd aspartaataminotransferase, noch
verhoogd alanineaminotransferase CTCAE-graad 4 of hypercholesterolemie waargenomen.
Het stoppen van de behandeling omwille van bijwerkingen, ongeacht de oorzaak, werd waargenomen
bij 30,0% van de patiënten.
Polycythemia vera
De frequentst gemelde bijwerkingen waren anemie en verhoogd alanineaminotransferase.
Hematologische bijwerkingen (elke CTCAE-graad) omvatten anemie (61,8%), trombocytopenie
(25,0%) en neutropenie (5,3%). Anemie en trombocytopenie van CTCAE-graad 3 of 4 zijn gemeld bij
respectievelijk 2,9% en 2,6% van de patiënten.
De drie meest voorkomende niet-hematologische bijwerkingen waren gewichtstoename (20,3%),
duizeligheid (19,4%) en hoofdpijn (17,9%).
12
De drie meest voorkomende niet-hematologische laboratoriumafwijkingen (elke CTCAE-graad)
geïdentificeerd als bijwerking waren verhoogd alanineaminotransferase (45,3%), verhoogd
aspartaataminotransferase (42,6%), en hypercholesterolemie (34,7%). Er werden geen gevallen van
verhoogd alanineaminotransferase of hypercholesterolemie van CTCAE-graad 4, en één geval van
verhoogd aspartaataminotransferase van CTCAE-graad 4 waargenomen.
Het stoppen van de behandeling omwille van bijwerkingen, ongeacht de oorzaak, werd waargenomen
bij 19,4% van de patiënten.
Acute GvHD
De meest voorkomende algemene bijwerkingen waren: trombocytopenie, anemie en neutropenie.
Afwijkingen in de hematologische laboratoriumwaarden die als bijwerkingen werden geïdentificeerd
omvatten: trombocytopenie (85,2%), anemie (75,0%) en neutropenie (65,1%). Anemie van graad 3
werd waargenomen bij 47,7% van de patiënten (graad 4 niet van toepassing volgens CTCAE v4.03).
Trombocytopenie van graad 3 en 4 werd waargenomen bij respectievelijk 31,3% en 47,7% van de
patiënten.
De drie meest voorkomende niet-hematologische bijwerkingen waren: cytomegalovirusinfectie
(CMV-infectie) (32,3%), sepsis (25,4%) en urineweginfecties (17,9%).
De drie meest voorkomende niet-hematologische laboratoriumafwijkingen die werden geïdentificeerd
als bijwerkingen waren: verhoogd alanineaminotransferase (54,9%), verhoogd
aspartaataminotransferase (52,3%) en hypercholesterolemie (49,2%). Het merendeel hiervan was
graad 1 en 2.
Staking vanwege bijwerkingen, ongeacht de oorzaak, werd bij 29,4% van de patiënten waargenomen.
Chronische GvHD
De meest voorkomende algemene bijwerkingen waren: anemie, hypercholesterolemie en verhoogd
aspartaataminotransferase.
Afwijkingen in de hematologische laboratoriumwaarden die als bijwerkingen werden geïdentificeerd
omvatten: anemie (68,6%), trombocytopenie (34,4%) en neutropenie (36,2%). Anemie van graad 3
werk waargenomen bij 14,8% van de patiënten (graad 4 niet van toepassing volgens CTCAE v4.03).
Neutropenie van graad 3 en 4 werd bij respectievelijk 9,5% en 6,7% van de patiënten waargenomen.
De drie meest voorkomende niet-hematologische bijwerkingen waren: hypertensie (15,0%), hoofdpijn
(10,2%) en urineweginfecties (9,3%).
De drie meest voorkomende niet-hematologische laboratoriumafwijkingen die werden geïdentificeerd
als bijwerkingen waren: hypercholesterolemie (52,3%), verhoogd aspartaataminotransferase (52,2%)
en verhoogd alanineaminotransferase (43,1%). Het merendeel hiervan was graad 1 en 2.
Staking vanwege bijwerkingen, ongeacht de oorzaak, werd bij 18,1% van de patiënten waargenomen.
Bijwerkingen uit klinische studies in tabelvorm
De veiligheid van Jakavi bij MF-patiënten werd geëvalueerd op basis van de gegevens uit de
langetermijnfollow-up van twee fase 3-studies (COMFORT-I en COMFORT-II) met inbegrip van
gegevens van patiënten die initieel gerandomiseerd werden naar ruxolitinib (n=301) en patiënten die
ruxolitinib kregen na het overstappen vanuit een controlebehandeling (n=156). De mediane
blootstelling waarop de frequentiecategorieën van de bijwerkingen voor MF-patiënten gebaseerd zijn,
was 30,5 maanden (bereik 0,3 tot 68,1 maanden).
13
De veiligheid van Jakavi bij PV-patiënten werd geëvalueerd op basis van de gegevens uit de
langetermijnfollow-up van twee fase 3-studies (RESPONSE, RESPONSE 2) met inbegrip van
gegevens van patiënten die initieel gerandomiseerd werden naar ruxolitinib (n=184) en patiënten die
ruxolitinib kregen na het overstappen vanuit een controlebehandeling (n=156). De mediane
blootstelling waarop de frequentiecategorieën van de bijwerkingen voor PV-patiënten gebaseerd zijn,
was
41,7
maanden (bereik 0,03 tot 59,7 maanden).
De veiligheid van Jakavi bij patiënten met acute GvHD werd geëvalueerd in de fase 3-studie
REACH2, inclusief gegevens van patiënten die aanvankelijk waren gerandomiseerd voor Jakavi
(n=152) en patiënten die Jakavi ontvingen nadat ze waren overgestapt uit de beste-beschikbare-
therapiearm (best
available therapy,
BAT) (n=49). De mediane blootstelling waarop de
frequentiecategorieën van de bijwerkingen gebaseerd zijn, was 8,9 weken (bereik: 0,3 tot 66,1 weken).
De veiligheid van Jakavi bij patiënten met chronische GvHD werd geëvalueerd in de fase 3-studie
REACH3, inclusief gegevens van patiënten die aanvankelijk waren gerandomiseerd voor Jakavi
(n=165) en patiënten die Jakavi ontvingen nadat ze waren overgestapt uit de BAT-arm (n=61). De
mediane blootstelling waarop de frequentiecategorieën van de bijwerkingen gebaseerd zijn, was
41,4 weken (bereik: 0,7 tot 127,3 weken).
In het klinisch studieprogramma werd de ernst van de bijwerkingen beoordeeld op basis van de
CTCAE, met de volgende definities: graad 1 = mild, graad 2 = matig, graad 3 = ernstig, graad 4 =
levensbedreigend of invaliderend, graad 5 = dood.
Bijwerkingen uit klinische studies voor MF en PV (Tabel 4) en voor acute en chronische GvHD
(Tabel 5) zijn gerangschikt volgens de MedDRA-systeem/orgaanklassen. Binnen elke
systeem/orgaanklasse zijn de bijwerkingen gerangschikt naar frequentie, met de meest voorkomende
bijwerkingen eerst. Daarnaast is de overeenkomstige frequentiecategorie voor elke bijwerking
gebaseerd op de volgende afspraak: zeer vaak (≥1/10); vaak (≥1/100, <1/10); soms (≥1/1.000,
<1/100); zelden (≥1/10.000, <1/1.000); zeer zelden (<1/10.000); niet bekend (kan met de beschikbare
gegevens niet worden bepaald).
Tabel 4
Frequentiecategorie van bijwerkingen in de fase 3-studies voor MF en PV
Frequentiecategorie voor
MF-patiënten
Frequentiecategorie voor PV-
patiënten
Bijwerking
Infecties en parasitaire
aandoeningen
Urineweginfecties
d
Herpes zoster
d
Pneumonie
Sepsis
Tuberculose
HBV-reactivatie
Bloed- en
lymfestelselaandoeningen
a,d
Anemie
a
CTCAE
c
-graad 4
(<6,5 g/dl (<4,0 mmol/l))
CTCAE
c
-graad 3
(<8,0 – 6,5 g/dl (<5,0 –
4,0 mmol/l))
Elke CTCAE
c
-graad
Trombocytopenie
a
CTCAE
c
-graad 4
(<25.000/mm
3
)
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Vaak
Soms
Niet bekend
e
Zeer vaak
Zeer vaak
Vaak
Soms
Niet bekend
e
Soms
-
Zeer vaak
Zeer vaak
-
Soms
Vaak
Zeer vaak
Vaak
Zeer vaak
Soms
14
CTCAE
c
-graad 3
(50.000 – 25.000/mm
3
)
Elke CTCAE
c
-graad
Neutropenie
a
CTCAE
c
-graad 4
(<500/mm
3
)
CTCAE
c
-graad 3
(<1.000 – 500/mm
3
)
Elke CTCAE
c
-graad
Pancytopenie
a,b
Bloedingen (elke bloeding,
waaronder intracraniële en
gastro-intestinale bloedingen,
bloeduitstortingen en andere
bloedingen)
Bloeduitstortingen
Gastro-intestinale bloeding
Intracraniële bloeding
Andere bloedingen
(waaronder epistaxis,
postprocedurele hemorragie
en hematurie)
Voedings- en
stofwisselingsstoornissen
Hypercholesterolemie
a
elke CTCAE
c
-graad
Hypertriglyceridemie
a
elke CTCAE
c
-graad
Gewichtstoename
Zenuwstelselaandoeningen
Duizeligheid
Hoofdpijn
Maagdarmstelselaandoeningen
Verhoogd lipase, elke CTCAE
c
-
graad
Obstipatie
Flatulentie
Lever- en galaandoeningen
Verhoogd
alanineaminotransferase
a
CTCAE
c
-graad 3
(>5x – 20 x ULN)
Elke CTCAE
c
-graad
Verhoogd
aspartaataminotransferase
a
Elke CTCAE
c
-graad
Zeer vaak
Zeer vaak
Vaak
Vaak
Zeer vaak
Vaak
Zeer vaak
Vaak
Zeer vaak
Soms
Soms
Vaak
Vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Vaak
Vaak
Zeer vaak
Vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
15
Bloedvataandoeningen
Hypertensie
Zeer vaak
Zeer vaak
a
De frequentie is gebaseerd op nieuwe of verslechterde laboratoriumafwijkingen vergeleken
met baseline
.
b
Pancytopenie is gedefinieerd als gelijktijdig in dezelfde bloedanalyse een
hemoglobinegehalte <100 g/l, een bloedplaatjesaantal <100x10
9
/l en een neutrofielenaantal
<1,5x10
9
/l (of een lage waarde van graad 2 voor de wittebloedceltelling als een
neutrofielentelling ontbreekt).
c
Common Terminology Criteria for Adverse Events (CTCAE) versie 3.0; graad 1 = licht,
graad 2 = matig, graad 3 = ernstig, graad 4 = levensbedreigend.
d
Deze bijwerkingen worden in de tekst besproken.
e
Bijwerkingen afgeleid uit postmarketingervaring.
Bij staking kunnen MF-patiënten een terugkeer van de MF-symptomen ondervinden zoals
vermoeidheid, botpijn, koorts, pruritus, nachtelijk zweten, symptomatische splenomegalie en
gewichtsdaling. In klinische studies bij MF keerde de totale symptomenscore van MF-symptomen
geleidelijk weer terug tot de uitgangswaarde binnen 7 dagen na staking van de toediening (zie
rubriek 4.4).
Tabel 5
Frequentiecategorie van bijwerkingen gemeld in fase 3-onderzoeken bij GvHD
Chronische GvHD (REACH3)
Frequentiecategorie
Vaak
Vaak
-
-
Vaak
Vaak
Vaak
Soms
Zeer vaak
Vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Zeer vaak
Vaak
Vaak
-
Zeer vaak
Vaak
Soms
Vaak
N.v.t.
5
Zeer vaak
Vaak
Zeer vaak
Vaak
Acute GvHD (REACH2)
Bijwerking
Frequentiecategorie
Infecties en parasitaire aandoeningen
CMV-infecties
Zeer vaak
3
CTCAE -graad ≥3
Zeer vaak
Sepsis
Zeer vaak
CTCAE-graad ≥3
Zeer vaak
Urineweginfecties
Zeer vaak
CTCAE-graad ≥3
Vaak
BK-virusinfecties
-
CTCAE-graad ≥3
-
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Trombocytopenie
1
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
Zeer vaak
CTCAE-graad 4
Zeer vaak
1
Anemie
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
Zeer vaak
1
Neutropenie
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
Zeer vaak
CTCAE-graad 4
Zeer vaak
1,2
Pancytopenie
Zeer vaak
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Hypercholesterolemie
1
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
Vaak
CTCAE-graad 4
Vaak
Gewichtstoename
-
CTCAE-graad ≥3
-
Zenuwstelselaandoeningen
Hoofdpijn
Vaak
CTCAE-graad ≥3
Soms
Bloedvataandoeningen
Hypertensie
Zeer vaak
CTCAE-graad ≥3
Vaak
16
Maagdarmstelselaandoeningen
Verhoogd lipase
1
-
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
-
Vaak
CTCAE-graad 4
-
Soms
1
Verhoogd amylase
-
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
-
Vaak
CTCAE-graad 4
-
Vaak
Misselijkheid
Zeer vaak
-
CTCAE-graad ≥3
Soms
-
Obstipatie
-
Vaak
CTCAE-graad ≥3
-
N.v.t.
5
Lever- en galaandoeningen
Verhoogd
Zeer vaak
Zeer vaak
1
alanineaminotransferase
CTCAE-graad 3
Zeer vaak
Vaak
CTCAE-graad 4
Vaak
Soms
Verhoogd
Zeer vaak
Zeer vaak
1
aspartaataminotransferase
CTCAE-graad 3
Vaak
Vaak
5
CTCAE-graad 4
N.v.t.
Soms
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Verhoogd creatinefosfokinase
-
Zeer vaak
1
bloed
CTCAE-graad 3
-
Vaak
CTCAE-graad 4
-
Vaak
Nier- en urinewegaandoeningen
Verhoogd creatinine bloed
1
-
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
-
Vaak
CTCAE-graad 4
-
N.v.t.
5
1
De frequentie is gebaseerd op nieuwe of verslechterde laboratoriumafwijkingen vergeleken met
baseline.
2
Pancytopenie wordt gedefinieerd als gelijktijdig in dezelfde bloedanalyse een hemoglobinegehalte
<100 g/l, een bloedplaatjesaantal <100 x 10
9
/l en een neutrofielenaantal <1,5 x 10
9
/l (of een lage
waarde van graad 2 voor de wittebloedceltelling als een neutrofielentelling ontbreekt).
3
CTCAE-versie 4.03.
4
Sepsis graad ≥3 inclusief 20 (10%) voorvallen van graad 5.
5
Niet van toepassing: geen gevallen gemeld.
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Anemie
In klinische fase 3-studies bij MF was de mediane tijd tot optreden van de eerste anemie van CTCAE-
graad 2 of hoger 1,5 maanden. Eén patiënt (0,3%) heeft de behandeling gestaakt wegens anemie.
Bij patiënten die ruxolitinib kregen, bereikten de gemiddelde dalingen van hemoglobine een nadir van
ongeveer 10 g/l onder de uitgangswaarde na 8 tot 12 weken behandeling en herstelde daarna
geleidelijk tot een nieuwe ’steady-state’, die ongeveer 5 g/l lager was dan de uitgangswaarde. Dit
patroon werd waargenomen bij patiënten ongeacht of ze een transfusie tijdens de behandeling hadden
gekregen.
17
In de gerandomiseerde, placebogecontroleerde studie COMFORT-I kreeg 60,6% van de MF-patiënten
die met Jakavi werden behandeld en 37,7% van de MF-patiënten die met placebo werden behandeld,
erytrocytentransfusies tijdens de gerandomiseerde behandeling. In de COMFORT-II-studie was het
percentage transfusies met geconcentreerde rode bloedcellen 53,4% in de Jakavi-arm en 41,1% in de
arm met de beste beschikbare behandeling.
In de gerandomiseerde periode van de pivotale studies trad anemie minder frequent op bij PV-
patiënten dan bij MF-patiënten (40,8% versus 82,4%). In de PV-populatie werden CTCAE-graad 3 en
4 bijwerkingen gerapporteerd bij 2,7% van de patiënten, terwijl deze frequentie bij MF-patiënten
42,56% was.
In de fase 3-studies bij acute en chronische GvHD werd anemie van CTCAE-graad 3 gemeld bij
respectievelijk 47,7% en 14,8% van de patiënten.
Trombocytopenie
Bij patiënten die een graad 3 of 4 trombocytopenie ontwikkelden in de klinische fase 3-studies bij MF,
bedroeg de mediane tijd tot het optreden ongeveer 8 weken. De trombocytopenie was gewoonlijk
omkeerbaar door dosisverlaging of toedieningsonderbreking. De mediane tijd tot het herstel van het
aantal bloedplaatjes tot boven de 50.000/mm
3
was 14 dagen. Gedurende de gerandomiseerde periode
werden plaatjestransfusies toegediend aan 4,7% van de patiënten die ruxolitinib kregen en aan 4,0%
van de patiënten die controletherapieën kregen. Staking van de behandeling wegens trombocytopenie
kwam voor bij 0,7% van de patiënten die ruxolitinib kregen en bij 0,9% van de patiënten die
controletherapieën kregen. Bij patiënten met een plaatjesaantal van 100.000/mm³ tot 200.000/mm³
voor de start van ruxolitinib was het percentage graad 3 of graad 4 trombocytopenie hoger dan bij
patiënten met het aantal bloedplaatjes >200.000/mm
3
(64,2% versus 38,5%).
In de gerandomiseerde periode van de pivotale studies was het percentage patiënten met
trombocytopenie lager voor PV-patiënten (16,8%) dan voor MF-patiënten (69,8%). De frequentie van
ernstige (d.w.z. CTCAE-graad 3 en 4) trombocytopenie was lager voor PV-patiënten (2,7%) dan voor
MF-patiënten (11,6%).
In de fase 3-studie bij acute GvHD werd trombocytopenie van graad 3 en 4 waargenomen bij
respectievelijk 31,3% en 47,7% van de patiënten. In de fase 3-studie bij chronische GvHD lag
trombocytopenie van graad 3 en 4 lager (5,9% en 10,7%) dan bij acute GvHD.
Neutropenie
Bij patiënten die een graad 3 of 4 neutropenie ontwikkelden in de klinische fase 3-studies bij MF was
de mediane tijd tot het moment van optreden 12 weken. Gedurende de gerandomiseerde periode werd
dosisonderbreking of -verlaging vanwege neutropenie bij 1,0% van de patiënten gemeld en 0,3% van
de patiënten heeft de behandeling gestaakt wegens neutropenie.
In de gerandomiseerde periode van de fase 3-studies bij PV-patiënten werd neutropenie gemeld bij
1,6% van de patiënten blootgesteld aan ruxolitinib tegenover bij 7% in referentiebehandelingen. In de
ruxolitinib-arm ontwikkelde één patiënt neutropenie van CTCAE-graad 4. Gedurende een verlengde
follow-up van patiënten behandeld met ruxolitinib, werd voor 2 patiënten neutropenie van CTCAE-
graad 4 gemeld.
In de fase 3-studie bij acute GvHD werd neutropenie van graad 3 en 4 waargenomen bij
respectievelijk 17,9% en 20,6% van de patiënten. In de fase 3-studie bij chronische GvHD lag
neutropenie van graad 3 en 4 lager (9,5% en 6,7%) dan bij acute GvHD.
18
Bloeding
In de pivotale fase 3-studies bij MF werden bloedingen (met inbegrip van intracraniële en gastro-
intestinale bloedingen, blauwe plekken en andere bloedingen) gemeld bij 32,6% van de patiënten die
werden blootgesteld aan ruxolitinib en bij 23,2% van de patiënten die werden blootgesteld aan de
referentiebehandelingen (placebo of beste beschikbare behandeling). Het percentage graad 3-4
bijwerkingen was gelijk voor patiënten behandeld met ruxolitinib en voor de referentiebehandelingen
(4,7% versus 3,1%). De meeste patiënten met bloedingen tijdens de behandeling meldden blauwe
plekken (65,3%). Blauwe plekken werden vaker gemeld bij patiënten die ruxolitinib innamen in
vergelijking met referentiebehandelingen (21,3% versus 11,6%). Intracraniële bloeding werd gemeld
bij 1% van de patiënten blootgesteld aan ruxolitinib en bij 0,9% van de patiënten blootgesteld aan de
referentiebehandelingen. Gastro-intestinale bloeding werd gemeld bij 5,0% van de patiënten
blootgesteld aan ruxolitinib in vergelijking met 3,1% van de patiënten blootgesteld aan de
referentiebehandelingen. Andere bloedingen (met inbegrip van epistaxis, bloeding na een ingreep en
hematurie) werden gemeld bij 13,3% van de patiënten behandeld met ruxolitinib en bij 10,3% van de
patiënten behandeld met referentiebehandelingen.
Gedurende de langetermijnfollow-up van de fase 3-studies in MF, nam de cumulatieve frequentie van
bloedingen proportioneel toe met de toename van de follow-upduur. Blauwe plekken waren de vaakst
gemelde bloedingen (33,3%). Intracraniële en gastro-intestinale bloedingen werden gemeld bij
respectievelijk 1,3% en 10,1% van de patiënten.
In de vergelijkbare periode van de fase 3 studies bij PV-patiënten werden bloedingen (waaronder
intracraniële en gastro-intestinale bloedingen, bloeduitstortingen en andere bloedingen) gemeld bij
16,8% van de patiënten die met ruxolitinib werden behandeld, bij 15,3% van de patiënten die met de
best beschikbare therapie werden behandeld in de RESPONSE-studie en bij 12,0% van de patiënten
die met de best beschikbare therapie werden behandeld in de RESPONSE-2-studie. Bloeduitstortingen
werden gemeld bij 10,3% van de patiënten die met ruxolitinib werden behandeld, bij 8,1% van de
patiënten die met de best beschikbare therapie werden behandeld in de RESPONSE-studie en bij 2,7%
van de patiënten die met de best beschikbare therapie werden behandeld in de RESPONSE-2-studie.
Er werden geen voorvallen van intracraniële bloedingen of gastro-intestinale hemorragieën gemeld bij
patiënten die met ruxolitinib werden behandeld. Bij één patiënt die werd behandeld met ruxolitinib
deed zich een bloeding van graad 3 voor (postprocedurele bloeding); er werden geen bloedingen van
graad 4 gemeld. Andere bloedingen (waaronder voorvallen zoals epistaxis, postprocedurele
hemorragie, tandvleesbloedingen) werden gemeld bij 8,7% van de patiënten die met ruxolitinib
werden behandeld, bij 6,3% van de patiënten die met de best beschikbare therapie werden behandeld
in de RESPONSE-studie en bij 6,7% van de patiënten die met de best beschikbare therapie werden
behandeld in de RESPONSE-2-studie.
Gedurende de langetermijnfollow-up van de fase 3-studies in PV nam de cumulatieve frequentie van
bloedingen proportioneel toe met de toename van de follow-upduur. Blauwe plekken waren de vaakst
gemelde bloedingen (17,4%). Intracraniële en gastro-intestinale bloedingen werden gemeld bij
respectievelijk 0,3% en 3,5% van de patiënten.
In de vergelijkende periode van de fase 3-studie naar acute GvHD werden bloedingen gemeld bij
respectievelijk 25,0% en 22,0% van de patiënten in de ruxolitinib- en de BAT-arm. De subgroepen
van bloedingen waren over het algemeen vergelijkbaar tussen de behandelarmen: blauwe plekken
(5,9% in ruxolitinib- vs. 6,7% in BAT-arm), gastro-intestinale bloedingen (9,2% vs. 6,7%) en andere
bloedingen (13,2% vs. 10,7%). Intracraniële bloedingen werden gemeld bij 0,7% van de patiënten in
de BAT-arm en bij geen enkele patiënt in de ruxolitinib-arm.
In de vergelijkende periode van de fase 3-studie naar chronische GvHD werden bloedingen gemeld bij
respectievelijk 11,5% en 14,6% van de patiënten in de ruxolitinib- en de BAT-arm. De subgroepen
van het type bloedingen waren over het algemeen vergelijkbaar tussen de behandelarmen: blauwe
plekken (4,2% in ruxolitinib- vs. 2,5% in de BAT-arm), gastro-intestinale bloedingen (1,2% vs. 3,2%)
en andere bloedingen (6,7% vs. 10,1%). In geen van beide behandelarmen werden intracraniële
bloedingen gemeld.
19
Infecties
In de pivotale fase 3-studies bij MF werd een graad 3 of graad 4 urineweginfectie gemeld bij 1,0% van
de patiënten, herpes zoster bij 4,3% en tuberculose bij 1,0%. In fase 3 klinische studies werd sepsis
gemeld bij 3,0% van de patiënten. Een verlengde follow-up van patiënten behandeld met ruxolitinib
liet geen trend zien van een toegenomen percentage sepsis in de tijd.
In de gerandomiseerde periode van de fase 3-studies bij PV-patiënten werd één (0,5%)
urineweginfectie van CTCAE-graad 3 en geen van CTCAE-graad 4 gemeld. Het percentage herpes
zoster was vergelijkbaar bij PV-patiënten (4,3%) en MF-patiënten (4,0%). Er was één melding van
postherpetische neuralgie van CTCAE-graad 3 bij de PV-patiënten. Pneumonie werd gemeld bij 0,5%
van de patiënten behandeld met ruxolitinib tegenover bij 1,6% van de patiënten in
referentiebehandelingen. Geen van de patiënten in de ruxolitinib-arm meldde sepsis of tuberculose.
Gedurende de langetermijnfollow-up van de fase 3-studies in PV waren urineweginfecties (11,8%),
herpes zoster (14,7%) en pneumonie (7,1%) vaak gemelde infecties. Sepsis werd gemeld bij 0,6% van
de patiënten. Geen van de patiënten meldde tuberculose gedurende de langetermijnfollow-up.
Gedurende de
vergelijkende periode
van de fase 3-studie naar acute GvHD werden urineweginfecties
gemeld bij 9,9% (graad ≥3: 3,3%) van de patiënten in de ruxolitinib-arm vergeleken met 10,7% (graad
≥3: 6,0%) in de BAT-arm. Er werden CMV-infecties gemeld bij 28,3% (graad ≥3: 9,3%) van de
patiënten in de ruxolitinib-arm vergeleken met 24,0% (graad ≥3: 10,0%) in de BAT-arm. Er werden
sepsisvoorvallen gemeld bij 12,5% (graad ≥3: 11,1%) van de patiënten in de ruxolitinib-arm
vergeleken met 8,7% (graad ≥3: 6,0%) in de BAT-arm. BK-virusinfectie werd alleen gemeld in de
ruxolitinib-arm bij 3 patiënten, met één voorval van graad 3. Gedurende de
langetermijnfollow-up
van
patiënten behandeld met ruxolitinib werden urineweginfecties gemeld bij 17,9% (graad ≥3: 6,5%) van
de patiënten en werden CMV-infecties gemeld bij 32,3% (graad ≥3: 11,4%) van de patiënten. CMV-
infectie met betrokkenheid van organen werd bij zeer weinig patiënten waargenomen; CMV-colitis,
CMV-enteritis en CMV-maag-darminfecties van om het even welke graad werden gemeld bij
respectievelijk 4, 2 en 1 patiënt(en). Sepsisvoorvallen, inclusief septische shock, van om het even
welke graad werden gemeld bij 25,4% (graad ≥3: 21,9%) van de patiënten.
Gedurende de
vergelijkende periode
van de fase 3-studie naar chronische GvHD werden
urineweginfecties gemeld bij 8,5% (graad ≥3: 1,2%) van de patiënten in de ruxolitinib-arm vergeleken
met 6,3% (graad ≥3: 1,3%) in de BAT-arm. BK-virusinfectie werd gemeld bij 5,5% (graad ≥3: 0,6%)
van de patiënten in de ruxolitinib-arm vergeleken met 1,3% in de BAT-arm. CMV-infecties werden
gemeld bij 9,1% (graad ≥3: 1,8%) van de patiënten in de ruxolitinib-arm vergeleken met 10,8% (graad
≥3: 1,9%) in de BAT-arm. Sepsisvoorvallen werden gemeld bij 2,4% (graad ≥3: 2,4%) van de
patiënten in de ruxolitinib-arm vergeleken met 6,3% (graad ≥3: 5,7%) in de BAT-arm. Gedurende de
langetermijnfollow-up
van patiënten behandeld met ruxolitinib werden urineweginfecties en
BK-virusinfecties gemeld bij respectievelijk 9,3% (graad ≥3: 1,3%) en 4,9% (graad ≥3: 0,4%) van de
patiënten. CMV-infecties en sepsisvoorvallen werden gemeld bij respectievelijk 8,8% (graad ≥3:
1,3%) en 3,5% (graad ≥3: 3,5%) van de patiënten.
Verhoogd lipase
Gedurende de gerandomiseerde periode van de RESPONSE-studie, was de verslechtering van de
lipasewaarden groter in de ruxolitinib-arm in vergelijking met de controle-arm, hoofdzakelijk door de
verschillen tussen toenames van graad 1 (18,2% vs. 8,1%). Toenames van graad ≥2 waren
vergelijkbaar in de beide behandelingsarmen. In RESPONSE 2 waren de frequenties vergelijkbaar
tussen de ruxolitinib- en de controle-arm (10,8% vs. 8%). Gedurende de langetermijnfollow-up van de
fase 3 PV-studies, meldden 7,4% en 0,9% van de patiënten verhogingen van de lipasewaarden van
graad 3 en graad 4. Er werden bij verhoogde lipasewaarden geen gelijktijdige verschijnselen en
symptomen van pancreatitis gemeld bij deze patiënten.
20
In fase 3-studies in MF, werden hoge lipasewaarden gemeld bij 18,7% en 19,3% van de patiënten in
de ruxolitinib-armen in vergelijking met respectievelijk bij 16,6% en 14,0% van de patiënten in de
controle-armen in de COMFORT-I en COMFORT-II studies. Bij patiënten met verhoogde
lipasewaarden werden geen gelijktijdige verschijnselen en symptomen van pancreatitis gemeld.
Gedurende de
vergelijkende periode
van de fase 3-studie naar acute GvHD werden nieuwe of
verslechterde lipasewaarden gemeld bij 19,7% van de patiënten in de ruxolitinib-arm vergeleken met
12,5% in de BAT-arm; overeenkomstige toenames van graad 3 (3,1% vs. 5,1%) en graad 4 (0% vs.
0,8%) waren vergelijkbaar. Tijdens
langetermijnfollow-up
van patiënten behandeld met ruxolitinib
werden verhoogde lipasewaarden gemeld bij 32,2% van de patiënten; graad 3 en 4 werden gemeld bij
respectievelijk 8,7% en 2,2% van de patiënten.
Gedurende de
vergelijkende periode
van de fase 3-studie naar chronische GvHD werden nieuwe of
verslechterde lipasewaarden gemeld bij 32,1% van de patiënten in de ruxolitinib-arm vergeleken met
23,5% in de BAT-arm; overeenkomstige toenames van graad 3 (10,6% vs. 6,2%) en graad 4 (0,6% vs.
0%) waren vergelijkbaar. Tijdens
langetermijnfollow-up
van patiënten behandeld met ruxolitinib
werden verhoogde lipasewaarden gemeld bij 35,9% van de patiënten; graad 3 en 4 werden
waargenomen bij respectievelijk 9,5% en 0,4% van de patiënten.
Verhoogde systolische bloeddruk
In de pivotale klinische fase 3-studies bij MF werd een verhoging van de systolische bloeddruk met
20 mmHg of meer ten opzichte van de uitgangswaarde genoteerd bij 31,5% van de patiënten bij ten
minste 1 bezoek in vergelijking met 19,5% van de patiënten die een controlebehandeling kregen. In
COMFORT-I (MF-patiënten) was de gemiddelde toename van de systolische bloeddruk ten opzichte
van de uitgangswaarde 0-2 mmHg bij ruxolitinib versus een vermindering van 2-5 mmHg in de
placeboarm. In COMFORT-II vertoonden de gemiddelde waarden weinig verschil tussen de patiënten
behandeld met ruxolitinib en de MF-patiënten die een controlebehandeling kregen.
In de gerandomiseerde periode van de pivotale studie bij PV-patiënten nam de gemiddelde systolische
bloeddruk toe met 0,65 mmHg in de ruxolitinib -groep versus een vermindering van 2 mmHg in de
BAT-groep.
Pediatrische patiënten
In totaal werden 20 patiënten van 12 tot <18 jaar met GvHD geanalyseerd op veiligheid: 9 patiënten (5
in de ruxolitinib-arm en 4 in de BAT-arm) in de REACH2-studie en 11 patiënten (4 in de
ruxolitinib-arm en 7 in de BAT-arm) in de REACH3-studie. Op basis van de vergelijkbare
blootstelling die is waargenomen bij adolescenten en volwassenen, is de veiligheid van ruxolitinib bij
de aanbevolen dosis van 10 mg tweemaal daags vergelijkbaar in frequentie en ernst.
Ouderen
In totaal werden 29 patiënten in de studie REACH2 en 25 patiënten in REACH3 in de leeftijd >65 jaar
en behandeld met ruxolitinib geanalyseerd op veiligheid. Over het algemeen werden geen nieuwe
veiligheidsproblemen vastgesteld en komt het veiligheidsprofiel bij patiënten >65 jaar overeen met dat
van patiënten in de leeftijd van 18-65 jaar.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
21
4.9
Overdosering
Er is geen antidotum bekend voor een overdosis Jakavi. Er zijn eenmalige doses tot 200 mg gegeven
met een aanvaardbare acute verdraagbaarheid. Herhaalde doses die hoger zijn dan aanbevolen, gaan
gepaard met verhoogde myelosuppressie zoals leukopenie, anemie en trombocytopenie. Er moet een
geschikte ondersteunende behandeling worden gegeven.
Hemodialyse zal de eliminatie van ruxolitinib naar verwachting niet verhogen.
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: Antineoplastische agentia, proteïnekinase-inhibitoren, ATC-code:
L01EJ01
Werkingsmechanisme
Ruxolitinib is een selectieve remmer van de Janus-geassocieerde kinases (JAK’s) JAK1 en JAK2
(IC
50
-waarden van 3,3 nM en 2,8 nM voor respectievelijk JAK1- en JAK2-enzymen). Deze mediëren
de signalering van een aantal cytokines en groeifactoren die belangrijk zijn voor de hematopoëse en de
immuunfunctie.
MF en PV zijn myeloproliferatieve neoplasma's waarvan bekend is dat deze geassocieerd is met een
ontregeling van de JAK1- en JAK2-signalering. Er wordt verondersteld dat de basis van de ontregeling
bestaat uit hoge circulerende spiegels van cytokines die de JAK-STAT-route activeren, ‘gain-of-
function’ mutaties zoals JAK2V617F en onderdrukking van negatieve regelmechanismen. MF-
patiënten vertonen een ontregelde JAK-signalering ongeacht de JAK2V617F-mutatiestatus.
Activerende mutaties in JAK2 (V617F of exon 12) worden gevonden bij >95% van de PV-patiënten.
Ruxolitinib remt de JAK-STAT-signalering en de celproliferatie van cytokine-afhankelijke
celmodellen van hematologische maligniteiten zowel als van Ba/F3-cellen die cytokine-onafhankelijk
zijn geworden door expressie van het JAK2V617F gemuteerde eiwit met een IC
50
van 80-320 nM.
JAK-STAT-signalerende pathways spelen een rol bij het reguleren van de ontwikkeling, proliferatie en
activering van diverse immuunceltypen die van belang zijn voor de pathogenese van GvHD.
Farmacodynamische effecten
Ruxolitinib remt de door cytokines geïnduceerde STAT3-fosforylering in volbloed van gezonde
personen, MF-patiënten en PV-patiënten. Ruxolitinib gaf 2 uur na toediening een maximale remming
van STAT3-fosforylering, die na 8 uur dicht bij de uitgangswaarde terugkwam bij zowel gezonde
personen als bij MF-patiënten. Dat wijst erop dat er geen accumulatie optreedt van onveranderd
ruxolitinib of de actieve metabolieten.
Verhoogde uitgangswaarden van ontstekingsmarkers die geassocieerd zijn met constitutionele
symptomen, zoals TNFα, IL-6 en CRP, waren na behandeling met ruxolitinib gedaald bij MF-
patiënten. MF-patiënten werden na verloop van tijd niet ongevoelig voor de farmacodynamische
effecten van behandeling met ruxolitinib. Op dezelfde wijze vertoonden PV-patiënten verhoogde
uitgangswaarden van ontstekingsmarkers en namen deze markers af na behandeling met ruxolitinib.
In een grondige studie van het QT-interval bij gezonde personen waren er geen aanwijzingen van een
QT/QTc-verlengend effect van eenmalige doses van ruxolitinib tot een supratherapeutische dosis van
200 mg. Dat wijst erop dat ruxolitinib geen effect heeft op de repolarisatie van het hart.
22
Klinische werkzaamheid en veiligheid
Myelofibrose
Er werden twee gerandomiseerde fase 3-studies (COMFORT-I en COMFORT-II) uitgevoerd bij
patiënten met MF (primaire MF, post-polycythemia vera-MF of post-essentiële trombocytemie-MF).
In beide studies hadden de patiënten een palpabele splenomegalie ten minste 5 cm onder de
ribbenboog en een risicocategorie van intermediair-2 of hoog risico gebaseerd op de International
Working Group (IWG) consensuscriteria. De startdosering van Jakavi werd gebaseerd op het aantal
bloedplaatjes. Patiënten met een bloedplaatjesaantal ≤100.000/mm
3
kwamen niet in aanmerking voor
deelname aan de COMFORT-studies, maar 69 patiënten werden geïncludeerd in de EXPAND-studie,
een fase Ib, open-label, dosisbepalingsstudie bij patiënten met MF (primaire MF, post-polycythemia
vera MF of post-essentiële thrombocythemia MF) en baseline aantal bloedplaatjes ≥50.000 en
<100.000/mm
3
.
COMFORT-I was een dubbelblinde, gerandomiseerde, placebo-gecontroleerde studie bij 309 patiënten
die ongevoelig waren of niet in aanmerking kwamen voor de beschikbare behandeling. Het primaire
werkzaamheidseindpunt was het percentage patiënten bij wie de grootte van de milt na 24 weken
≥35% was afgenomen in vergelijking met de uitgangswaarde zoals gemeten met magnetische-
resonantiebeeldvorming (MRI) of computertomografie (CT).
Secundaire eindpunten waren de duur van het behoud van een ≥35% afname van de miltgrootte in
vergelijking met het beginvolume, het percentage patiënten met een daling van ≥50 van de totale
symptomenscore, veranderingen in totale symptomenscores vanaf de uitgangswaarde tot week 24 en
gemeten met behulp van het gewijzigde MF Symptom Assessment Form (MFSAF) v2.0-dagboek, en
de totale overleving.
COMFORT-II was een open-label, gerandomiseerde studie bij 219 patiënten. De patiënten werden in
een 2:1-verhouding gerandomiseerd naar ruxolitinib of de beste beschikbare behandeling. In de arm
met de beste beschikbare behandeling kreeg 47% van de patiënten hydroxycarbamide en 16% van de
patiënten kreeg glucocorticoïden. Het primaire werkzaamheidseindpunt was het percentage patiënten
bij wie de grootte van de milt na 48 weken ≥35% was afgenomen in vergelijking met de
uitgangswaarde zoals gemeten met MRI of CT.
Secundaire eindpunten omvatten het percentage patiënten dat een ≥35% afname van de miltgrootte
bereikte na 24 weken in vergelijking met de uitgangswaarde, en de duur van het behoud van een ≥35%
afname van de miltgrootte ten opzichte van de uitgangswaarde.
In COMFORT-I en COMFORT-II waren de initiële demografische kenmerken en de ziektekenmerken
van de patiënten vergelijkbaar tussen de behandelingsarmen.
23
Tabel 6
Percentage patiënten met een ≥35% afname van de miltgrootte ten opzichte van de
uitgangswaarde na 24 weken in COMFORT-I en na 48 weken in COMFORT-II
(ITT)
COMFORT-I
Jakavi
Placebo
(N=155)
(N=153)
COMFORT-II
Jakavi
Beste
(N=144)
beschikbare
behandeling
(N=72)
Week 48
41 (28,5)
0
Tijdstippen
Aantal (%) personen met
afname miltgrootte van
≥35%
95%-
betrouwbaarheidsintervall
en
p-waarde
Week 24
65 (41,9)
1 (0,7)
34,1; 50,1
0; 3,6
21,3; 36,6
0,0; 5,0
<0,0001
<0,0001
Een significant hoger percentage van de patiënten in de Jakavi-groep bereikte een ≥35% afname van
de miltgrootte ten opzichte van de uitgangswaarde (Tabel 6) ongeacht de aan- of afwezigheid van de
JAK2V617F-mutatie (Tabel 7) of het ziektesubtype (primaire MF, post-polycythemia vera-MF, post-
essentiële trombocytemie-MF).
Tabel 7
Percentage patiënten met een ≥35% afname van de miltgrootte ten opzichte van de
uitgangswaarde volgens de JAK-mutatiestatus (veiligheidsreeks)
COMFORT-I
COMFORT-II
Jakavi
Placebo
Jakavi
Beste beschikbare
therapie
JAK-
Positief Negatief Positief Negatief Positief Negatief Positief Negatief
mutatiestatus (N=113) (N=40) (N=121) (N=27) (N=110) (N=35) (N=49) (N=20)
n (%)
n (%)
n (%)
n (%)
n (%)
n (%)
n (%)
n (%)
Aantal (%)
54
11
1
0
36
5
0
0
patiënten
(47,8)
(27,5)
(0,8)
(32,7)
(14,3)
met afname
miltgrootte
van ≥35%
Tijdstip
Na 24 weken
Na 48 weken
De waarschijnlijkheid van een aanhoudende miltrespons (≥35% afname) op Jakavi gedurende
minstens 24 weken bedroeg 89% in COMFORT-I en 87% in COMFORT-II; 52% had een
aanhoudende miltrespons gedurende minstens 48 weken in COMFORT-II.
In COMFORT-I bereikte 45,9% van de proefpersonen in de Jakavi-groep een verbetering van ≥50%
voor de totale symptomenscore in week 24 ten opzichte van de uitgangswaarde (gemeten aan de hand
van het MFSAF-dagboek v2.0) in vergelijking met 5,3% in de placebogroep (p<0,0001
gebruikmakend van de chi-kwadraattoets). De gemiddelde wijziging in de algehele gezondheidsstatus
in week 24, zoals gemeten aan de hand van EORTC QLQ C30, was +12,3 voor Jakavi en -3,4 voor
placebo (p<0,0001).
In COMFORT-I was, na een mediane follow-up van 34,3 maanden, het overlijdenspercentage bij
patiënten gerandomiseerd naar de ruxolitinibgroep 27,1% versus 35,1% bij patiënten gerandomiseerd
naar placebo; HR 0,687; 95%-BI 0,459-1,029; p=0,0668.
24
In COMFORT-I was, na een mediane follow-up van 61,7 maanden, het overlijdenspercentage bij
patiënten gerandomiseerd naar de ruxolitinibgroep 44,5% (69 van de 155 patiënten) versus 53,2% (82
van de 154) bij patiënten gerandomiseerd naar placebo. Er was een vermindering van het risico op
overlijden van 31% in de ruxolitinibgroep in vergelijking met placebo (HR 0,69; 95%-BI 0,50-0,96;
p=0,025).
In COMFORT-II was, na een mediane follow-up van 34,7 maanden, het overlijdenspercentage bij
patiënten die waren gerandomiseerd naar ruxolitinib 19,9%, versus 30,1% bij patiënten
gerandomiseerd naar de best beschikbare therapie (best
available therapy,
BAT); HR 0,48; 95%-BI
0,28-0,85; p=0,009. In beide studies werden de lagere overlijdenspercentages, waargenomen in de
ruxolitinibgroep, voornamelijk gedreven door de resultaten verkregen in de subgroepen met post-
polycythemia vera en post-essentiële trombocytopenie.
In COMFORT-II was, na een mediane follow-up van 55,9 maanden, het overlijdenspercentage bij
patiënten die waren gerandomiseerd naar de ruxolitinibgroep 40,4% (59 van de 146 patiënten) versus
47,9% (35 van de 73 patiënten) bij patiënten gerandomiseerd naar de best beschikbare therapie (best
available therapy,
BAT). Er was een vermindering van het risico op overlijden van 33% in de
ruxolitinibgroep in vergelijking met de BAT-groep (HR 0,67; 95%-BI 0,44-1,02; p=0,062).
Polycythemia vera
Een gerandomiseerde, open-label, werkzame stof-gecontroleerde, fase 3-studie (RESPONSE) werd
uitgevoerd bij 222 patiënten met PV die, volgens de door de internationale werkgroep Europese
LeukemiaNet (ELN) opgestelde criteria, resistent waren voor hydroxycarbamide of die dit middel niet
verdroegen. 110 patiënten werden gerandomiseerd naar de ruxolitinibgroep en 112 patiënten naar de
BAT-groep. De startdosering van Jakavi was 10 mg tweemaal daags. De doses werden vervolgens
aangepast bij individuele patiënten op basis van de verdraagbaarheid en de werkzaamheid met een
maximumdosis van 25 mg tweemaal daags. De BAT werd geselecteerd door de onderzoeker voor elke
individuele patiënt en omvatte hydroxycarbamide (59,5%), interferon/gepegyleerd interferon (11,7%),
anagrelide (7,2%), pipobroman (1,8%) en observatie (15,3%).
De demografische gegevens en ziektekenmerken in de uitgangssituatie waren vergelijkbaar voor de
twee behandelingsgroepen. De mediane leeftijd was 60 jaar (bereik 33 tot 90 jaar). Patiënten in de
ruxolitinibgroep hadden een PV-diagnose voor een mediane duur van 8,2 jaar en waren eerder
behandeld met hydroxycarbamide voor een mediane duur van ongeveer 3 jaar. Bij de meeste patiënten
(>80%) waren minstens twee flebotomieën uitgevoerd in de 24 weken voorafgaand aan de screening.
Vergelijkingsgegevens over de overleving op lange termijn en de incidentie van ziektecomplicaties
ontbreken.
Het primaire samengestelde eindpunt was het percentage patiënten dat zowel niet meer in aanmerking
kwam voor flebotomie (HCT-controle) als een afname vertoonde van ≥35% van de miltgrootte ten
opzichte van de uitgangswaarde in week 32. In aanmerking komen voor flebotomie werd gedefinieerd
als een bevestigde HCT van >45%, d.w.z. minstens 3 procent hoger dan de HCT die werd verkregen
als uitgangswaarde of een bevestigde HCT van >48%, afhankelijk van welke waarde lager was.
Belangrijke secundaire eindpunten omvatten het percentage patiënten dat het primaire eindpunt
bereikte en progressievrij bleef in week 48, en ook het percentage patiënten dat een volledige
hematologische remissie bereikte in week 32.
De studie voldeed aan de primaire doelstelling en een hoger percentage patiënten in de Jakavi-groep
bereikte het primaire samengestelde eindpunt en elk van de individuele componenten. Significant meer
patiënten die werden behandeld met Jakavi (23%) bereikten een primaire respons (p<0,0001) in
vergelijking met BAT (0,9%). Hematocrietcontrole werd bereikt bij 60% van de patiënten in de
Jakavi-groep vergeleken met 18,8% in de BAT-groep. Een afname van ≥35% in de miltgrootte werd
bereikt bij 40% van de patiënten in de Jakavi-groep in vergelijking met 0,9% bij de BAT-groep (figuur
1).
25
De beide belangrijkste secundaire eindpunten werden ook bereikt. Het percentage patiënten met een
volledige hematologische remissie was 23,6% met Jakavi in vergelijking met 8,0% met BAT
(p=0,0013) en het percentage patiënten dat een duurzame primaire respons bereikte in week 48 was
20% met Jakavi en 0,9% met BAT (p<0,0001).
Figuur 1
Patiënten die het primaire eindpunt en onderdelen van het primaire eindpunt
bereikten in week 32
P-waarde: <0,0001
Odds ratio (ruxolitinib/BAT)
en 95% BI:
32,67 (5,04; 1337)
Individuele onderdelen van primaire
respons in week 32
60
.RUX
.BAT
70
60
Percentage patiënten
50
40
40
30
20
10
1
0
Primair samengesteld eindpunt
in week 32
≥35% afname in miltvolume
Haematocrietcontrole zonder
flebotomie
1
23
19
De symptoomlast werd beoordeeld aan de hand van het elektronische patiëntendagboek met de MPN-
SAF totale symptomenscore (TSS) die bestond uit 14 vragen. In week 32 bereikten 49% en 64% van
de patiënten die werden behandeld met ruxolitinib een afname van ≥50% voor respectievelijk TSS-14
en TSS-5, in vergelijking met slechts 5% en 11% van de patiënten behandeld met BAT.
De perceptie over het behandelingsvoordeel werd gemeten aan de hand van de vragenlijst
Patient
Global Impression of Change
(PGIC). 66% van de patiënten die werden behandeld met ruxolitinib,
meldde een verbetering vanaf vier weken na het begin van de behandeling, in vergelijking met 19%
van de patiënten behandeld met BAT. De verbetering in perceptie van het behandelingsvoordeel was
voor patiënten die werden behandeld met ruxolitinib ook hoger in week 32 (78% versus 33%).
Bijkomende analyses van de RESPONSE-studie om de duur van de respons te beoordelen, werden
enkel in de Jakavi-arm uitgevoerd op week 80 en week 256 na randomisatie. Van de 25 patiënten die
primaire respons bereikten op week 32, vertoonden 3 patiënten progressie op week 80 en 6 patiënten
op week 256. De kans om een respons van week 32 te behouden tot week 80 en week 256 was
respectievelijk 92% en 74% (zie Tabel 8).
26
Tabel 8
Bestendigheid van de primaire respons in de RESPONSE-studie
Week 32
25/110 (23%)
Week 80
n.v.t.
Week 256
n.v.t.
Primaire respons
bereikt op week 32*
n/N (%)
Patiënten die
n.v.t.
22/25
19/25
primaire respons
behouden
Kans van het
n.v.t.
92%
74%
behouden van
primaire respons
* In overeenstemming met het samengesteld eindpunt voor primaire respons;
afwezigheid van het in aanmerking komen voor flebotomie (HCT-controle) en
een ≥35% reductie van het miltvolume sinds baseline.
n.v.t.: niet van toepassing
Een tweede gerandomiseerde, open-label, actief-gecontroleerde fase 3b studie (RESPONSE 2) werd
uitgevoerd bij 149 PV-patiënten die resistent waren tegen of intolerant waren voor hydroxycarbamide,
maar zonder palpabele splenomegalie. Het primaire eindpunt, gedefinieerd als het deel van de
patiënten dat HCT-controle bereikt (niet in aanmerking komt voor flebotomie) op week 28, werd
bereikt (62,2% in de Jakavi-arm versus 18,7% in de BAT-arm). Het belangrijkste secundaire eindpunt,
gedefinieerd als het deel van de patiënten dat volledige hematologische remissie bereikt op week 28,
werd eveneens bereikt (23,0% in de Jakavi-arm versus 5,3% in de BAT-arm).
Graft-versus-host disease
In twee gerandomiseerde, open-label, multicenter fase 3-studies werd Jakavi bestudeerd bij patiënten
van 12 jaar en ouder met acute GvHD (REACH2) en chronische GvHD (REACH3) na transplantatie
van allogene hematopoëtische stamcellen (alloSCT) en ontoereikende respons op corticosteroïden
en/of andere systemische behandelingen. De startdosis Jakavi bedroeg 10 mg tweemaal daags.
Acute graft-versus-host disease
In REACH2 werden 309 patiënten met corticosteroïd-refractaire acute GvHD van graad 3 tot 4 in een
verhouding van 1:1 gerandomiseerd voor Jakavi of BAT. De patiënten werden gestratificeerd op basis
van de ernst van de acute GvHD ten tijde van de randomisatie. De corticosteroïdresistentie werd
vastgesteld als patiënten progressie na ten minste 3 dagen vertoonden, geen respons vertoonden na
7 dagen of als het verlagen van de corticosteroïddosis was mislukt.
De BAT werd door de onderzoeker geselecteerd per patiënt en omvatte anti-thymocytglobuline
(ATG), extracorporele fotoferese (ECP), mesenchymale stromacellen (MSC), lagedosis-methotrexaat
(MTX), mycofenolaatmofetil (MMF), mTOR-remmers (everolimus of sirolimus), etanercept of
infliximab.
Naast Jakavi of BAT konden de patiënten de standaard ondersteunende zorg voor allogene
stamceltransplantatie hebben ondergaan, waaronder infectiebestrijdende medicatie en transfusie-
ondersteuning. Ruxolitinib werd gebruikt in combinatie met een gecontinueerde behandeling met
corticosteroïden en/of calcineurineremmers (CNI’s) zoals cyclosporine of tacrolimus en/of topische of
geïnhaleerde corticosteroïden conform de richtlijnen van de instelling.
Patiënten die eerder een andere systemische behandeling dan corticosteroïden en CNI voor acute
GvHD hadden ondergaan, kwamen in aanmerking voor inclusie in de studie. Naast corticosteroïden en
CNI mocht het gebruik van eerdere systemische medicinale producten voor acute GvHD alleen
worden voortgezet indien gebruikt voor profylaxe van acute GvHD (d.w.z. begonnen voordat de
diagnose acute GvHD was gesteld) volgens de gebruikelijke medische methoden.
27
Patiënten met BAT konden na 28 dagen overstappen naar ruxolitinib als ze aan de volgende criteria
voldeden:
•
Niet voldaan aan definitie respons primair eindpunt (volledige respons [CR] of gedeeltelijke
respons [PR]) op dag 28; OF
•
Respons naderhand verdwenen, voldaan aan criteria voor progressie, gemengde respons of geen
respons, wat nieuwe aanvullende systemische immunosuppressieve behandeling voor acute
GvHD noodzakelijk maakte; EN
•
Geen tekenen/symptomen van chronische GvHD.
Geleidelijke verlaging van Jakavi was toegestaan na het bezoek op dag 56 voor patiënten met
behandelingsrespons.
De demografische gegevens en ziektekenmerken bij baseline voor de twee behandelingsarmen waren
ongeveer hetzelfde. De gemiddelde leeftijd was 54 jaar (bereik 12 tot 73 jaar). Voor het onderzoek
werden 2,9% adolescente, 59,2% mannelijke en 68,9% blanke patiënten geïncludeerd. Het merendeel
van de geïncludeerde patiënten had een maligne onderliggende aandoening.
De ernst van acute GvHD voor de Jakavi- en BAT-armen bedroeg respectievelijk graad 2 bij 34% en
34%, graad 3 bij 46% en 47%, en graad 4 bij 20% en 19%.
De redenen voor de ontoereikende respons op corticosteroïden van de patiënten in de Jakavi- en BAT-
armen omvatten: i) uitblijven van respons na 7 dagen behandeling met corticosteroïden
(respectievelijk 46,8% en 40,6%), ii) mislukken van dosisverlaging corticosteroïden (respectievelijk
30,5% en 31,6%) of iii) ziekteprogressie na 3 dagen behandeling (respectievelijk 22,7% en 27,7%).
Bij alle patiënten waren de bij acute GvHD betrokken organen in de meeste gevallen de huid (54,0%)
en de darmen (68,3%). Meer patiënten in de Jakavi-arm hadden acute GvHD met aandoening van de
huid (60,4%) en lever (23,4%) dan in de BAT-arm (huid: 47,7% en lever: 16,1%).
De meest gebruikte eerdere systemische behandeling voor acute GvHD was corticosteroïden + CNI’s
(49,4% in de Jakavi-arm en 49,0% in de BAT-arm).
Het primaire eindpunt was het algehele responspercentage (overall
response rate,
ORR) op dag 28,
gedefinieerd als het aantal patiënten in elke arm met een volledige respons (CR) of een gedeeltelijke
respons (PR) zonder noodzaak van aanvullende systemische behandelingen voor een eerdere
progressie, gemengde respons of afwezigheid van respons gebaseerd op beoordeling door de
onderzoeker op basis van de criteria van Harris et al. (2016).
Het belangrijkste secundaire eindpunt was het aantal patiënten die op dag 28 een CR of PR hadden
verkregen en een CR of PR tot en met dag 56 behielden.
REACH2 voldeed aan de primaire doelstelling. ORR op dag 28 van de behandeling was hoger voor de
Jakavi-arm (62,3%) dan voor de BAT-arm (39,4%). Er was een statistisch significant verschil tussen
de behandelingsarmen (p<0,0001 [gestratificeerde Cochrane-Mantel-Haenszel-toets], tweezijdig, OR:
2,64; 95%-BI: 1,65, 4,22).
Ook het percentage patiënten met volledige respons in de Jakavi-arm (34,4%) was groter dan in de
BAT-arm (19,4%).
ORR op dag 28 bedroeg 76% voor graad 2-GvHD, 56% voor graad 3-GvHD en 53% voor graad 4-
GvHD in de Jakavi-arm, en 51% voor graad 2-GvHD, 38% voor graad 3-GvHD en 23% voor graad 4-
GvHD in de BAT-arm.
Van de patiënten zonder respons op dag 28 in de Jakavi- en BAT-arm vertoonde respectievelijk 2,6%
en 8,4% ziekteprogressie.
Tabel 9 bevat een overzicht van de algehele resultaten.
28
Tabel 9
Algehele responspercentages op dag 28 in REACH2
Jakavi
N=154
BAT
N=155
Algehele respons
OR (95%-BI)
p-waarde (2-zijdig)
Volledige respons
Gedeeltelijke respons
n (%)
96 (62,3)
95%-BI
n (%)
95%-BI
54,2, 70,0
61 (39,4)
31,6, 47,5
2,64 (1,65, 4,22)
p<0,0001
53 (34,4)
30 (19,4)
43 (27,9)
31 (20,0)
De studie voldeed aan het belangrijkste secundaire eindpunt gebaseerd op analyse van de primaire data
(‘data cut-off’-datum: 25 juli 2019). Het bestendig ORR op dag 56 bedroeg 39,6% (95%-BI: 31,8,
47,8) in de Jakavi-arm en 21,9% (95%-BI: 15,7, 29,3) in de BAT-arm. Er was een statistisch
significant verschil tussen de twee behandelingsarmen (OR: 2,38; 95%-BI: 1,43, 3,94; p=0,0007). Het
percentage patiënten met een CR bedroeg 26,6% in de Jakavi-arm en 16,1% in de BAT-arm.
49 patiënten (31,6%) die oorspronkelijk in de BAT-arm waren ingedeeld stapten over naar de Jakavi-
arm.
Chronische graft-versus-host disease
In REACH3 werden 329 patiënten met matige tot ernstige, corticosteroïd-refractaire, chronische
GvHD in een verhouding van 1:1 gerandomiseerd voor Jakavi of BAT. De patiënten werden
gestratificeerd op basis van de ernst van de chronische GvHD ten tijde van de randomisatie. De
corticosteroïdenresistentie werd vastgesteld wanneer patiënten geen respons dan wel een
ziekteprogressie na 7 dagen vertoonden, of aanhoudende ziekte gedurende 4 weken of tweemaal een
mislukte verlaging van de corticosteroïdendosis.
De BAT werd door de onderzoeker geselecteerd per patiënt en omvatte extracorporele fotoferese
(ECP), lagedosis-methotrexaat (MTX), mycofenolaatmofetil (MMF), mTOR-remmers (everolimus of
sirolimus), infliximab, rituximab, pentostatine, imatinib of ibrutinib.
Naast Jakavi of BAT konden de patiënten de standaard ondersteunende zorg voor allogene
stamceltransplantatie hebben ondergaan, waaronder infectiebestrijdende medicatie en transfusie-
ondersteuning. Voortzetting van het gebruik van corticosteroïden en CNI’s zoals cyclosporine of
tacrolimus en topische of geïnhaleerde corticosteroïdbehandelingen volgens de richtlijnen van de
instelling waren toegestaan.
Patiënten die eerder een andere systemische behandeling dan corticosteroïden en/of CNI voor
chronische GvHD hadden ondergaan, kwamen in aanmerking voor inclusie in de studie. Naast
corticosteroïden en CNI mocht het gebruik van eerdere systemische medicinale producten voor
chronische GvHD alleen worden voortgezet indien gebruikt voor profylaxe van chronische GvHD
(d.w.z. begonnen voordat de diagnose van chronische GvHD was gesteld) volgens de gebruikelijke
medische methoden.
Patiënten in de BAT-arm konden overstappen op ruxolitinib op dag 1 van cyclus 7 en daarna op basis
van ziekteprogressie, gemengde respons of onveranderde respons, toxiciteit voor BAT of opflakkeren
van de chronische GvHD.
Er zijn geen gegevens bekend over de werkzaamheid bij patiënten die van actieve acute GvHD
overgaan op chronische GvHD zonder verlaging van de dosering van de corticosteroïden en eventuele
systemische behandelingen. Er zijn geen gegevens bekend over de werkzaamheid bij acute of
chronische GvHD na donorlymfocytinfusie (DLI) en bij patiënten die de steroïdenbehandeling niet
kunnen verdragen.
29
Na het bezoek op dag 1 van cyclus 7 mocht de dosis Jakavi worden verlaagd.
De demografische gegevens en ziektekenmerken bij baseline voor de twee behandelingsarmen waren
ongeveer hetzelfde. De gemiddelde leeftijd was 49 jaar (bereik 12 tot 76 jaar). Voor het onderzoek
werden 3,6% adolescente, 61,1% mannelijke en 75,4% blanke patiënten geïncludeerd. Het merendeel
van de geïncludeerde patiënten had een maligne onderliggende aandoening.
De ernst ten tijde van diagnose van corticosteroïd-refractaire chronische GvHD voor de twee
behandelingsarmen was ongeveer dezelfde met respectievelijk 41% en 45% gematigd en 59% en 55%
ernstig voor de Jakavi- en de BAT-arm.
Een ontoereikende respons van de patiënt op corticosteroïden in de Jakavi- en BAT-arm kenmerkte
zich door: i) het uitblijven van respons of ziekteprogressie na corticosteroïdenbehandeling gedurende
ten minste 7 dagen met 1 mg/kg/dag van prednison-equivalenten (respectievelijk 37,6% en 44,5%,), ii)
aanhoudende ziekte na 4 weken met 0,5 mg/kg/dag (35,2% en 25,6%) of iii)
corticosteroïdafhankelijkheid (respectievelijk 27,3% en 29,9%).
Van alle patiënten had 73% en 45% huid- en longaantasting in de Jakavi-arm vergeleken met 69% en
41% in de BAT-arm.
De frequentst gebruikte eerdere systemische behandelingen voor chronische GvHD waren: uitsluitend
corticosteroïden (43% in de Jakavi-arm en 49% in de BAT-arm) en corticosteroïden + CNI’s (41% in
de Jakavi-arm en 42% in de BAT-arm).
Het primaire eindpunt was het ORR op dag 1 van cyclus 7, gedefinieerd als het deel van patiënten in
elke arm met een CR of PR zonder noodzaak van aanvullende systemische behandelingen voor een
eerdere progressie, gemengde respons of afwezigheid van respons gebaseerd op beoordeling door de
onderzoeker op basis van de criteria van de National Institutes of Health (NIH).
Een belangrijk secundair eindpunt was
failure free survival
(FFS), een samengesteld tijd-tot-voorval-
eindpunt, dat de eerste van de volgende voorvallen omvat: i) relaps of recidief van onderliggende
aandoening, of sterfte vanwege onderliggende aandoening, ii) niet-relapsgerelateerde sterfte of iii)
toevoeging of starten van nog een systemische behandeling voor chronische GvHD.
REACH3 voldeed aan de primaire doelstelling. Ten tijde van de primaire analyse (‘data cut-off’-
datum: 8 mei 2020) lag het ORR in week 24 hoger in de Jakavi-arm (49,7%) dan in de BAT-arm
(25,6%). Er was een statistisch significant verschil tussen de behandelingsarmen (p<0,0001
[gestratificeerde Cochrane-Mantel-Haenszel-toets], tweezijdig, OR: 2,99; 95%-BI: 1,86, 4,80).
Tabel 10 bevat een overzicht van de resultaten.
Van de patiënten zonder respons op dag 1 van cyclus 7 in de Jakavi- en BAT-arm vertoonde
respectievelijk 2,4% en 12,8% ziekteprogressie.
Tabel 10
Algehele responspercentages op dag 1 van cyclus 7 in REACH3
Jakavi
N=165
Algehele respons
OR (95%-BI)
p-waarde (2-zijdig)
Volledige respons
Gedeeltelijke respons
n (%)
82 (49,7)
BAT
N=164
95%-BI
n (%)
95%-BI
41,8, 57,6
42 (25,6)
19,1, 33,0
2,99 (1,86, 4,80)
p<0,0001
11 (6,7)
5 (3,0)
71 (43,0)
37 (22,6)
30
Het belangrijkste secundaire eindpunt, FFS, vertoonde een statistisch significante risicoreductie van
63% van Jakavi versus BAT (HR: 0,370; 95%-BI: 0,268, 0,510; p<0,0001). Na 6 maanden waren de
meeste FFS-voorvallen ‘toevoeging of start van een andere systemische therapie voor cGvHD’ (de
kans op dat voorval was respectievelijk 13,4% versus 48,5% voor de Jakavi- en de BAT-arm). De
resultaten voor ‘terugval van onderliggende ziekte’ en niet-terugvalmortaliteit (NRM) waren
respectievelijk 2,46% versus 2,57% en 9,19% versus 4,46% in de Jakavi- en de BAT-arm. Er werd
geen verschil in cumulatieve incidenties tussen behandelarmen waargenomen wanneer alleen werd
gefocust op NRM.
Pediatrische patiënten
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten af te zien van de verplichting voor de fabrikant
om de resultaten in te dienen van onderzoek met Jakavi in alle subgroepen van pediatrische patiënten
voor de behandeling van MF en PV. Bij pediatrische patiënten (12 jaar en ouder) met GvHD worden
de veiligheid en werkzaamheid aangetoond door bewijs uit de gerandomiseerde fase 3-studies
REACH2 en REACH3 (zie rubriek 4.2 voor informatie over pediatrisch gebruik). In REACH2 werd
een respons waargenomen op dag 28 bij 4/5 adolescente patiënten met acute GvHD (3 met CR en 1
met PR) in de ruxolitinib-arm en bij 3/4 adolescente patiënten (3 met CR) in de BAT-arm. In
REACH3 werd een respons waargenomen op dag 1 van cyclus 7 bij 3/4 adolescente patiënten met
chronische GvHD (alle met PR) in de ruxolitinib-arm en bij 2/8 adolescente patiënten (beide met PR)
in de BAT-arm.
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie
Ruxolitinib is een klasse 1-verbinding volgens het biofarmaceutische classificatiesysteem (BCS) met
een hoge permeabiliteit, een hoge oplosbaarheid en een snelle dissolutie. In klinische studies wordt
ruxolitinib na orale toediening snel geabsorbeerd, waarbij de maximale plasmaconcentratie (C
max
)
ongeveer 1 uur na toediening wordt bereikt. Gebaseerd op een massabalansstudie bij de mens is de
orale absorptie van ruxolitinib, als ruxolitinib of metabolieten gevormd onder de ‘first-pass’, 95% of
hoger. De gemiddelde C
max
en totale blootstelling (AUC) van ruxolitinib stegen proportioneel bij
eenmalige toediening in een dosisbereik van 5-200 mg. Er was geen klinisch relevante verandering
van de farmacokinetiek van ruxolitinib bij toediening met een vetrijke maaltijd. De gemiddelde C
max
was matig verlaagd (24%), terwijl de gemiddelde AUC vrijwel niet was veranderd (4% stijging) bij
toediening met een vetrijke maaltijd.
Distributie
Het gemiddelde distributievolume bij
steady-state
bedraagt ongeveer 75 liter bij MF- en PV-patiënten.
Bij klinisch relevante concentraties van ruxolitinib is de plasma-eiwitbinding
in vitro
ongeveer 97%,
grotendeels aan albumine. In een autoradiografische studie van het hele lichaam bij ratten werd
aangetoond dat ruxolitinib niet door de bloed-hersenbarrière dringt.
Biotransformatie
Ruxolitinib wordt voornamelijk gemetaboliseerd door CYP3A4 (>50%), met een additionele bijdrage
van CYP2C9. De onveranderde verbinding is de belangrijkste entiteit in humaan plasma en
vertegenwoordigt ongeveer 60% van het geneesmiddelgerelateerde materiaal in de circulatie. In het
plasma zijn twee belangrijke en actieve metabolieten aanwezig, die 25% en 11% van de AUC van
onveranderd ruxolitinib vertegenwoordigen. Die metabolieten hebben de helft tot een vijfde van de
aan JAK-gerelateerde farmacodynamische activiteit van onveranderd ruxolitinib. Het totaal van alle
actieve metabolieten draagt voor 18% bij aan de totale farmacodynamiek van ruxolitinib. Bij klinisch
relevante concentraties remt ruxolitinib CYP1A2, CYP2B6, CYP2C8, CYP2C9, CYP2C19, CYP2D6
of CYP3A4 niet en is ruxolitinib geen krachtige inductor van CYP1A2, CYP2B6 of CYP3A4 zoals
werd aangetoond in
in vitro
studies.
In vitro
gegevens wijzen erop dat ruxolitinib P-gp en BCRP kan
remmen.
31
Eliminatie
Ruxolitinib wordt hoofdzakelijk geëlimineerd door metabolisme. De gemiddelde
eliminatiehalfwaardetijd van ruxolitinib is ongeveer 3 uur. Na een enkelvoudige orale dosis van met
[
14
C] gemerkt ruxolitinib bij gezonde volwassenen vond eliminatie overwegend via metabolisme
plaats, waarbij 74% van de radioactiviteit werd uitgescheiden in de urine en 22% via de feces. Het
onveranderde moederbestanddeel vertegenwoordigde minder dan 1% van de uitgescheiden totale
radioactiviteit.
Lineariteit/non-lineariteit
In de studies met eenmalige en herhaalde doses werd dosisproportionaliteit aangetoond.
Speciale patiëntgroepen
Invloed van lichaamsoppervlakte, leeftijd, geslacht of ras
Op basis van studies bij gezonde personen werden geen relevante verschillen in de farmacokinetiek
van ruxolitinib waargenomen in verband met het geslacht en het ras. In een
populatiefarmacokinetische evaluatie bij MF-patiënten werd geen duidelijk verband gezien tussen de
orale klaring en de leeftijd of het ras van de patiënt. De voorspelde orale klaring was 17,7 l/u bij
vrouwen en 22,1 l/u bij mannen, met een interindividuele variabiliteit van 39% bij MF-patiënten. De
klaring bedroeg 12,7 l/u bij PV-patiënten, met een interindividuele variabiliteit van 42%; op basis van
een populatiefarmacokinetische evaluatie bij PV-patiënten werd geen verband waargenomen tussen de
orale klaring en geslacht, leeftijd of ras van de patiënt. De klaring bedroeg 10,4 l/u bij patiënten met
acute GvHD en 7,8 l/u bij patiënten met chronische GvHD, met een interindividuele variabiliteit van
49%. Er werd geen verband waargenomen tussen orale klaring en geslacht, leeftijd of ras van de
patiënt, gebaseerd op een farmacokinetische evaluatie van de groep GvHD-patiënten. De blootstelling
was verhoogd bij GvHD-patiënten met een laag lichaamsoppervlak (BSA). Bij proefpersonen met een
lichaamsoppervlak van 1 m
2
, 1,25 m
2
en 1,5 m
2
was de voorspelde gemiddelde blootstelling (AUC)
respectievelijk 31%, 22% en 12% hoger dan bij de gemiddelde volwassene (1,79 m
2
).
Pediatrische patiënten
De farmacokinetiek van Jakavi bij pediatrische patiënten <18 jaar met MF en PV zijn niet vastgesteld.
Het farmacokinetische profiel zoals waargenomen bij adolescente patiënten met acute of chronische
GvHD was vergelijkbaar met dat van de algehele patiëntengroep (zie rubriek 5.1 “Pediatrische
patiënten”). Ruxolitinib werd nog niet onderzocht bij pediatrische patiënten jonger dan 12 jaar met
acute of chronische GvHD.
Nierfunctiestoornis
De nierfunctie werd bepaald door gebruik te maken van zowel Modification of Diet in Renal Disease
(MDRD) als urine-creatinine. Na één enkele dosis ruxolitinib van 25 mg was de blootstelling aan
ruxolitinib vergelijkbaar bij personen met verschillende gradaties van nierfunctiestoornissen en
personen met een normale nierfunctie. De plasma-AUC-waarden van de metabolieten van ruxolitinib
stegen echter vaak naarmate de nierfunctiestoornis ernstiger was en stegen het meest uitgesproken bij
de personen met een ernstige nierfunctiestoornis. Het is niet bekend of de verhoogde blootstelling aan
metabolieten een veiligheidsrisico inhoudt. Een dosisaanpassing wordt aanbevolen bij patiënten met
een ernstige nierfunctiestoornis en bij patiënten met nierziekte in het eindstadium (zie rubriek 4.2). Het
enkel toedienen op dialysedagen vermindert de blootstelling aan metabolieten, maar ook het
farmacodynamisch effect, in het bijzonder op de dagen tussen dialyse.
32
Leverfunctiestoornis
Na één enkele dosis ruxolitinib van 25 mg bij patiënten met verschillende gradaties van
leverfunctiestoornissen was de gemiddelde AUC van ruxolitinib gestegen bij patiënten met een lichte,
matige en ernstige leverfunctiestoornis met respectievelijk 87%, 28% en 65% in vergelijking met
patiënten met een normale leverfunctie. Er was geen duidelijk verband tussen de AUC en de mate van
leverfunctiestoornis gebaseerd op de Child-Pugh score. De terminale eliminatiehalfwaardetijd was
langer bij patiënten met een leverfunctiestoornis dan bij gezonde controlepersonen (4,1-5,0 uur versus
2,8 uur). Een dosisverlaging met ongeveer 50% wordt aanbevolen bij MF- en PV-patiënten met een
leverfunctiestoornis (zie rubriek 4.2).
Voor GvHD-patiënten met leverfunctiestoornissen die geen verband houden met GvHD moet de
startdosis ruxolitinitb met 50% worden verlaagd.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Ruxolitinib werd onderzocht in studies op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij
herhaalde dosering, genotoxiciteit en reproductietoxiciteit en in een carcinogeniteitsstudie.
Doelorganen geassocieerd met de farmacologische werking van ruxolitinib in studies met herhaalde
dosering waren het beenmerg, het perifere bloed en lymfoïde weefsels. Infecties die gewoonlijk
geassocieerd zijn met immunosuppressie werden bij honden waargenomen. In een telemetriestudie bij
honden werden nadelige dalingen van de bloeddruk samen met een stijging van de hartfrequentie
waargenomen en in een respiratoire studie bij ratten werd een nadelige daling van het minuut-volume
gemeld. De marges (gebaseerd op niet-gebonden C
max
) van de spiegel zonder bijwerkingen in studies
bij honden en ratten waren respectievelijk 15,7 en 10,4 maal hoger dan de maximale aanbevolen
dosering van tweemaal daags 25 mg bij de mens. Er werden geen effecten gemeld bij een evaluatie
van de neurofarmacologische effecten van ruxolitinib.
In studies met jonge ratten resulteerde de toediening van ruxolitinib in effecten op de groei en de
grootte van het bot. Een verminderde botgroei werd waargenomen bij doses ≥5 mg/kg/dag wanneer de
behandeling gestart werd op dag 7 na de geboorte (vergelijkbaar met pasgeborenen bij mensen) en bij
≥15 mg/kg/dag wanneer de behandeling gestart werd op dag 14 of dag 21 na de geboorte
(vergelijkbaar met een mensenkind van 1–3 jaar). Breuken en vroegtijdig sterven werden bij ratten
waargenomen bij doses ≥30 mg/kg/dag wanneer de behandeling gestart werd op dag 7 na de geboorte.
Op basis van de ongebonden AUC was de blootstelling bij NOAEL (“no
observed adverse effect
level”)
bij jonge ratten die al op dag 7 na de geboorte behandeld werden, het 0,3-voudige van de
waarde bij volwassen patiënten met 25 mg tweemaal daags, terwijl de verminderde botgroei en
breuken optraden bij blootstellingen die respectievelijk 1,5 keer en 13 keer hoger waren dan bij
volwassen patiënten bij 25 mg tweemaal daags. De effecten waren in het algemeen ernstiger wanneer
de toediening korter na de geboorte gebeurde. Behalve de botgroei waren de effecten bij jonge ratten
vergelijkbaar met deze bij volwassen ratten. Jonge ratten zijn gevoeliger voor ruxolitinibtoxiciteit dan
volwassen ratten.
Ruxolitinib verminderde het foetusgewicht en verhoogde het post-implantatieverlies in dierstudies. Er
waren geen aanwijzingen voor een teratogeen effect bij ratten en konijnen. De uiterste waarden van
blootstelling waren echter laag in vergelijking met de hoogste klinische dosis, waardoor de resultaten
weinig relevant zijn voor mensen. Er werden geen effecten op de vruchtbaarheid waargenomen. In een
onderzoek naar de pre- en postnatale ontwikkeling werden een licht verlengde duur van de dracht, een
verlaagd aantal implantatieplaatsen en een lager aantal geboren jongen waargenomen. Bij de jongen
werden een lager gemiddeld initieel geboortegewicht en een korte periode van een lagere gemiddelde
lichaamsgewichttoename gezien. Bij zogende ratten werden ruxolitinib en/of zijn metabolieten in de
melk uitgescheiden in een concentratie die 13 keer hoger was dan de plasmaconcentratie bij het
moederdier. Ruxolitinib was niet mutageen of clastogeen. Ruxolitinib was niet carcinogeen in het
Tg.rasH2-transgene-muizenmodel.
33
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Cellulose, microkristallijn
Magnesiumstearaat
Watervrij colloïdaal siliciumdioxide
Natriumzetmeelglycolaat (Type A)
Povidon K30
Hydroxypropylcellulose 300 tot 600 cps
Lactosemonohydraat
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
3 jaar
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Houdbaarheid
Bewaren beneden 30°C.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
PVC/PCTFE/Aluminium blisterverpakkingen die 14 of 56 tabletten bevatten of multiverpakkingen die
168 (3 verpakkingen van 56) tabletten bevatten.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten of vormen worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Jakavi 5 mg tabletten
EU/1/12/773/004-006
Jakavi 10 mg tabletten
EU/1/12/773/014-016
Jakavi 15 mg tabletten
EU/1/12/773/007-009
34
Jakavi 20 mg tabletten
EU/1/12/773/010-012
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 23 augustus 2012
Datum van laatste verlenging: 24 april 2017
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu.
35
BIJLAGE II
A.
B.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN
VAN LEVERING EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
C.
D.
36
A.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Novartis Farmacéutica S.A.
Gran Via de les Corts Catalanes, 764
08013 Barcelona
Spanje
Novartis Pharma GmbH
Roonstrasse 25
90429 Nürnberg
Duitsland
In de gedrukte bijsluiter van het geneesmiddel moeten de naam en het adres van de fabrikant die
verantwoordelijk is voor vrijgifte van de desbetreffende batch zijn opgenomen.
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
•
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
D.
•
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in module
1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-
aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
•
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
•
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico’s of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico’s tot een minimum) is bereikt.
37
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
38
A. ETIKETTERING
39
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS VAN EENHEIDSVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 5 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 5 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
14 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
40
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
14 tabletten
56 tabletten
EU/1/12/773/004
EU/1/12/773/005
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
41
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BUITENDOOS VAN MULTIVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 5 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 5 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
Multiverpakking: 168 (3 verpakkingen van 56) tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
42
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
168 tabletten (3x56)
EU/1/12/773/006
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
43
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
INTERMEDIAIRE DOOS VAN EENHEIDSVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 5 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 5 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
56 tabletten. Component van een multiverpakking. Mag niet afzonderlijk verkocht worden.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
44
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
168 tabletten (3x56)
EU/1/12/773/006
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
45
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 5 mg tabletten
ruxolitinib
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Novartis Europharm Limited
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
OVERIGE
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
46
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS VAN EENHEIDSVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 10 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 10 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
14 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
47
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
14 tabletten
56 tabletten
EU/1/12/773/014
EU/1/12/773/015
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 10 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
48
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BUITENDOOS VAN MULTIVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 10 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 10 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
Multiverpakking: 168 (3 verpakkingen van 56) tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
49
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
168 tabletten (3x56)
EU/1/12/773/016
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 10 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
50
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
INTERMEDIAIRE DOOS VAN EENHEIDSVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 10 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 10 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
56 tabletten. Component van een multiverpakking. Mag niet afzonderlijk verkocht worden.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
51
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
168 tabletten (3x56)
EU/1/12/773/016
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 10 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
52
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 10 mg tabletten
ruxolitinib
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Novartis Europharm Limited
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
OVERIGE
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
53
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS VAN EENHEIDSVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 15 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 15 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
14 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
54
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
14 tabletten
56 tabletten
EU/1/12/773/007
EU/1/12/773/008
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 15 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
55
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BUITENDOOS VAN MULTIVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 15 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 15 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
Multiverpakking: 168 (3 verpakkingen van 56) tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
56
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
168 tabletten (3x56)
EU/1/12/773/009
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 15 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
57
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
INTERMEDIAIRE DOOS VAN EENHEIDSVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 15 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 15 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
56 tabletten. Component van een multiverpakking. Mag niet afzonderlijk verkocht worden.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
58
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
168 tabletten (3x56)
EU/1/12/773/009
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 15 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
59
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 15 mg tabletten
ruxolitinib
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Novartis Europharm Limited
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
OVERIGE
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
60
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS VAN EENHEIDSVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 20 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 20 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
14 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
61
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
14 tabletten
56 tabletten
EU/1/12/773/010
EU/1/12/773/011
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 20 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
62
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BUITENDOOS VAN MULTIVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 20 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 20 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
Multiverpakking: 168 (3 verpakkingen van 56) tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
63
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
168 tabletten (3x56)
EU/1/12/773/012
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 20 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
64
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
INTERMEDIAIRE DOOS VAN EENHEIDSVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 20 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 20 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
56 tabletten. Component van een multiverpakking. Mag niet afzonderlijk verkocht worden.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
65
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
168 tabletten (3x56)
EU/1/12/773/012
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 20 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
66
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 20 mg tabletten
ruxolitinib
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Novartis Europharm Limited
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
OVERIGE
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
67
B. BIJSLUITER
68
Bijsluiter: informatie voor de patiënt
Jakavi 5 mg tabletten
Jakavi 10 mg tabletten
Jakavi 15 mg tabletten
Jakavi 20 mg tabletten
ruxolitinib
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat innemen want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Wat is Jakavi en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Hoe neemt u dit middel in?
Mogelijke bijwerkingen
Hoe bewaart u dit middel?
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Jakavi en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
De werkzame stof in Jakavi is ruxolitinib.
Jakavi wordt gebruikt voor de behandeling van volwassen patiënten met een vergrote milt of met
klachten die verband houden met myelofibrose, een zeldzame vorm van bloedkanker.
Jakavi wordt ook gebruikt voor de behandeling van volwassen patiënten met polycythemia vera die
ongevoelig zijn voor hydroxycarbamide of die dit middel niet verdragen.
Jakavi wordt ook gebruikt voor de behandeling van patiënten van 12 jaar en ouder en volwassenen met
graft-versus-host disease
(GvHD, transplantaat-versus-gastheerziekte). Er zijn twee vormen van
GvHD: de vroege vorm, acute GvHD, die doorgaans vrij snel na de transplantatie ontstaat en de huid,
lever en het maag-darmkanaal kan aantasten, en chronische GvHD, die zich later ontwikkelt, meestal
weken tot maanden na de transplantatie. Chronische GvHD kan vrijwel alle organen aantasten.
Hoe werkt Jakavi?
Vergroting van de milt is een van de kenmerken van myelofibrose. Myelofibrose is een aandoening
van het beenmerg, waarbij het beenmerg wordt vervangen door littekenweefsel. Het afwijkende
beenmerg kan niet meer genoeg normale bloedcellen vormen en als gevolg daarvan wordt de milt
aanzienlijk vergroot. Door het blokkeren van de werking van bepaalde enzymen (Janus-geassocieerde
kinasen genoemd) kan Jakavi de grootte van de milt verkleinen bij patiënten met myelofibrose.
Bovendien kan Jakavi klachten verlichten zoals koorts, nachtelijk zweten, botpijn en gewichtsverlies
bij patiënten met myelofibrose. Jakavi kan helpen om het risico op ernstige bloed- of
bloedvatcomplicaties te verlagen.
Polycythemia vera is een aandoening van het beenmerg waarbij het beenmerg te veel rode bloedcellen
maakt. Het bloed wordt dikker als gevolg van het toegenomen aantal rode bloedcellen. Jakavi kan de
klachten van de ziekte verlichten, de grootte van de milt verkleinen en het volume van aangemaakte
rode bloedcellen verminderen bij patiënten met polycythemia vera door selectieve blokkering van
69
bepaalde enzymen die Janus-geassocieerde kinases (JAK1 en JAK2) worden genoemd; hierdoor kan
het middel het risico op ernstige bloed- of bloedvatcomplicaties mogelijk verlagen.
Graft-versus-host disease is een complicatie die zich voordoet na een transplantatie. Sommige cellen
(T-cellen) in het transplantaat van de donor (bijv. beenmerg) herkennen dan de cellen/organen van de
ontvanger niet en vallen deze aan. Jakavi blokkeert bepaalde enzymen, Janus Associated Kinases
(JAK1 en JAK2). Daardoor worden de tekenen en symptomen van de acute en chronische vorm van
graft-versus-host disease minder. Dit zorgt voor verbetering van de ziekte en overleving van de
getransplanteerde cellen.
Neem contact op met uw arts als u vragen heeft over de werking van Jakavi of als u wilt weten
waarom dit geneesmiddel aan u is voorgeschreven.
2.
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Volg alle instructies van uw arts zorgvuldig op. Deze kunnen verschillen van de algemene informatie
in deze bijsluiter.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
-
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
-
U bent zwanger of u geeft borstvoeding.
Als een van deze situaties voor u geldt, neem dan contact op met uw arts, die dan zal beslissen of u
kunt starten met de behandeling met Jakavi.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts of apotheker voordat u dit middel inneemt:
-
als u een infectie heeft. Het kan nodig zijn om uw infectie te behandelen voordat u start met
Jakavi. Het is belangrijk dat u het aan uw arts zegt als u ooit tuberculose heeft gehad of indien u
nauw contact heeft gehad met iemand die tuberculose heeft of heeft gehad. Uw arts kan testen
uitvoeren om te kijken of u tuberculose of andere infecties heeft. Het is belangrijk dat u het aan
uw arts vertelt als u ooit hepatitis B heeft gehad.
-
als u nierproblemen heeft. Het is mogelijk dat uw arts een andere dosis Jakavi moet
voorschrijven.
-
als u leverproblemen heeft of ooit heeft gehad. Het is mogelijk dat uw arts een andere dosis
Jakavi moet voorschrijven.
-
als u andere geneesmiddelen gebruikt (zie rubriek “Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?”).
-
als u ooit tuberculose heeft gehad.
-
als u ooit huidkanker heeft gehad.
Spreek tijdens uw behandeling met Jakavi met uw arts of apotheker:
-
als u onverwachte blauwe plekken en/of bloedingen, ongewone vermoeidheid, kortademigheid
tijdens inspanning of in rust, een ongewoon bleke huid of veelvuldig infecties krijgt (dit zijn
verschijnselen van bloedaandoeningen).
-
als u koorts, rillingen of andere klachten van infecties krijgt.
-
als u een aanhoudende hoest met bloedkleurig slijm uit de luchtwegen en koorts krijgt, ’s nachts
begint te zweten en gewicht verliest (dit kunnen tekenen van tuberculose zijn).
-
als u een van de volgende symptomen heeft of als iemand uit uw omgeving opmerkt dat u een
van deze symptomen heeft: verwardheid of moeite met denken, evenwichtsverlies of moeite met
lopen, onhandigheid, moeite met spreken, verminderde sterkte of zwakte aan een kant van uw
lichaam, troebel zicht en/of verlies van zicht. Dit kunnen tekenen zijn van een ernstige
herseninfectie en uw arts kan bijkomende testen en opvolging voorstellen.
-
als u pijnlijke huiduitslag met blaren krijgt (dit zijn verschijnselen van gordelroos).
-
als u veranderingen in de huid opmerkt. Hiervoor kan extra onderzoek noodzakelijk zijn, omdat
bepaalde soorten huidkanker (niet-melanoom) gemeld zijn.
70
Bloedtesten
Voor u de behandeling met Jakavi start, zal uw arts bloedonderzoeken uitvoeren om na te gaan wat de
beste startdosering is voor u. Tijdens de behandeling zullen er bij u verdere bloedonderzoeken worden
uitgevoerd zodat uw arts het aantal bloedcellen (witte bloedcellen, rode bloedcellen en bloedplaatjes)
in uw lichaam kan controleren. Zo kan uw arts beoordelen hoe u reageert op de behandeling en of
Jakavi een ongewenst effect heeft op deze cellen. Het kan nodig zijn dat uw arts de dosering aanpast
of de behandeling stopzet. Uw arts zal zorgvuldig controleren of u verschijnselen of klachten vertoont
van een infectie voordat uw behandeling met Jakavi gestart wordt en gedurende uw behandeling. Uw
arts zal ook regelmatig de hoeveelheid lipiden (vetten) in uw bloed controleren.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Dit geneesmiddel is niet bedoeld voor gebruik bij kinderen of jongeren jonger dan 18 jaar met de
ziekte myelofibrose of polycythemia vera, omdat het niet onderzocht werd in deze leeftijdsgroep.
Voor de behandeling van graft-versus-host disease kan Jakavi bij patiënten van 12 jaar en ouder
worden gebruikt.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Neemt u naast Jakavi nog andere geneesmiddelen in, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of
apotheker.
Het is vooral belangrijk dat u de volgende geneesmiddelen vermeldt die een van de volgende
werkzame stoffen bevatten, omdat uw arts de dosering van Jakavi bij u misschien moet aanpassen.
De volgende geneesmiddelen kunnen het risico op bijwerkingen met Jakavi verhogen:
-
Sommige geneesmiddelen die worden gebruikt om infecties te behandelen. Deze omvatten
geneesmiddelen die worden gebruikt om schimmelziekten te behandelen (zoals ketoconazol,
itraconazol, posaconazol, fluconazol en voriconazol), geneesmiddelen die worden gebruikt om
bepaalde soorten bacteriële infecties te behandelen (antibiotica zoals claritromycine,
telitromycine, ciprofloxacine en erytromycine), geneesmiddelen om virale infecties te
behandelen waaronder HIV-infectie/AIDS (zoals amprenavir, atazanavir, indinavir,
lopinavir/ritonavir, nelfinavir, ritonavir, saquinavir), geneesmiddelen om hepatitis C te
behandelen (boceprevir, telaprevir).
-
Nefazodon, een geneesmiddel om depressie te behandelen.
-
Mibefradil of diltiazem, geneesmiddelen om verhoogde bloeddruk en chronische angina
pectoris te behandelen.
-
Cimetidine, een geneesmiddel om brandend maagzuur te behandelen.
De volgende geneesmiddelen kunnen de werkzaamheid van Jakavi verminderen:
-
Avasimibe, een geneesmiddel om hartziekte te behandelen.
-
Fenytoïne, carbamazepine of fenobarbital en andere anti-epileptica die worden gebruikt om een
epileptische aanval of toeval te beëindigen.
-
Rifabutine of rifampicine, geneesmiddelen die worden gebruikt om tuberculose (TB) te
behandelen.
-
Sint-janskruid (Hypericum
perforatum),
een kruidenproduct dat wordt gebruikt om depressie te
behandelen.
Terwijl u Jakavi inneemt,
mag u nooit een nieuw geneesmiddel starten zonder dat eerst te bespreken
met de arts die Jakavi heeft voorgeschreven. Dat geldt voor geneesmiddelen op medisch voorschrift,
voor geneesmiddelen die u zonder voorschrift kunt krijgen, kruidengeneesmiddelen en alternatieve
geneesmiddelen.
71
Zwangerschap en borstvoeding
Neem Jakavi niet in tijdens de zwangerschap. Spreek met uw arts over hoe u geschikte maatregelen
kunt nemen om te vermijden dat u zwanger wordt tijdens uw behandeling met Jakavi.
Geef geen borstvoeding tijdens het gebruik van Jakavi. Neem contact op met uw arts als u
borstvoeding geeft.
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Als u zich duizelig voelt nadat u Jakavi heeft ingenomen, rijd dan niet en gebruik geen machines.
Jakavi bevat lactose en natrium
Jakavi bevat lactose (melksuiker). Indien uw arts u heeft meegedeeld dat u bepaalde suikers niet
verdraagt, neem dan contact op met uw arts voordat u dit middel inneemt.
Dit middel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per tablet, dat wil zeggen dat het in wezen
‘natriumvrij’ is.
3.
Hoe neemt u dit middel in?
Neem dit geneesmiddel altijd in precies zoals uw arts of apotheker u dat heeft verteld. Twijfelt u over
het juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
De dosering van Jakavi hangt af van het aantal bloedcellen van de patiënt. Uw arts zal de hoeveelheid
bloedcellen in uw lichaam meten en zal dan de beste dosering voor u bepalen, vooral als u lever- of
nierproblemen heeft.
-
De gebruikelijke startdosering bij myelofibrose is tweemaal daags 5 mg, tweemaal daags 10 mg,
tweemaal daags 15 mg of tweemaal daags 20 mg, afhankelijk van uw aantal bloedcellen.
-
De gebruikelijke startdosering bij polycythemia vera en graft-versus-host disease is tweemaal
daags 10 mg.
-
De maximale dosering is tweemaal daags 25 mg.
Uw arts zal u altijd vertellen hoeveel Jakavi-tabletten u precies moet innemen.
Tijdens de behandeling kan uw arts een lagere of hogere dosering aanraden als de resultaten van de
bloedtesten erop wijzen dat dit nodig is, als u problemen heeft met uw lever of nieren of als u ook een
behandeling met bepaalde andere geneesmiddelen nodig heeft.
Als u dialyse krijgt, neem dan alleen op dialysedagen, ofwel één enkele dosis ofwel twee afzonderlijke
doses van Jakavi, nadat de dialyse is afgerond. Uw arts zal u vertellen of u één of twee doses moet
nemen en hoeveel tabletten u per keer moet innemen.
Neem Jakavi elke dag op hetzelfde tijdstip in, met of zonder voedsel.
Blijf Jakavi innemen zolang als uw arts u heeft verteld. Dit is een langetermijnbehandeling.
Uw arts zal regelmatig uw toestand onderzoeken om te controleren of de behandeling het gewenste
effect heeft.
72
Als u vragen heeft over hoelang u Jakavi moet innemen, neem dan contact op met uw arts of
apotheker.
Als u bepaalde bijwerkingen ervaart (bv. bloedaandoeningen), kan het nodig zijn dat uw arts de
hoeveelheid Jakavi die u moet innemen wijzigt of dat uw arts u vertelt om tijdelijk te stoppen met het
innemen van Jakavi.
Heeft u te veel van dit middel ingenomen?
Neem onmiddellijk contact op met uw arts of apotheker als u per ongeluk meer van Jakavi heeft
ingenomen dan uw arts u heeft voorgeschreven.
Bent u vergeten dit middel in te nemen?
Als u vergeten bent Jakavi in te nemen, neem dan gewoon uw volgende dosis op het gebruikelijke
tijdstip. Neem geen dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen.
Als u stopt met het innemen van dit middel
Als u uw behandeling met Jakavi onderbreekt, kunnen uw klachten gerelateerd aan myelofibrose of
polycythemia vera terugkeren. Bij graft-versus-host disease is verlaging van de dosis of stoppen van de
behandeling met Jakavi mogelijk als de ziekte goed op de behandeling reageert en uw arts toezicht
houdt op deze procedure. Stop daarom niet met het innemen van Jakavi en wijzig de dosis niet zonder
dit met uw arts te bespreken.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.
De meeste bijwerkingen van Jakavi zijn mild tot matig en zullen meestal na enkele dagen tot enkele
weken behandeling verdwijnen.
Myelofibrose en polycythemia vera
Sommige bijwerkingen kunnen ernstig zijn.
Roep onmiddellijk medische hulp in voordat u de volgende ingeplande dosis gebruikt als u de
volgende ernstige bijwerkingen ondervindt:
Zeer vaak (kan voorkomen bij meer dan 1 op de 10 mensen):
-
elk teken van een bloeding in de maag of de darmen, zoals zwarte ontlasting of bloed in de
ontlasting of het overgeven van bloed
-
onverwachte blauwe plekken en/of bloedingen, ongewone vermoeidheid, kortademigheid
tijdens inspanning of in rust, ongewoon bleke huid of vaak infecties hebben (mogelijke
verschijnselen van bloedaandoeningen)
-
pijnlijke huiduitslag met blaren (mogelijke klachten van gordelroos (herpes
zoster))
-
koorts, rillingen of andere verschijnselen van infecties
-
laag aantal rode bloedcellen (anemie), laag aantal witte bloedcellen (neutropenie) of laag aantal
bloedplaatjes (trombocytopenie)
73
Vaak (kan voorkomen bij minder dan 1 op de 10 mensen):
-
elk teken van een bloeding in de hersenen, zoals een plotseling veranderd bewustzijnsniveau,
aanhoudende hoofdpijn, een verdoofd gevoel, tintelingen, zwakte of verlamming
Andere bijwerkingen
Andere mogelijke bijwerkingen staan hieronder vermeld. Als u deze bijwerkingen ervaart, neem dan
contact op met uw arts of apotheker.
Zeer vaak (kan voorkomen bij meer dan 1 op de 10 mensen):
-
hoog cholesterolgehalte of vetgehalte in het bloed (hypertriglyceridemie)
-
afwijkende resultaten van leverfunctietesten
-
duizeligheid
-
hoofdpijn
-
urineweginfecties
-
gewichtstoename
-
koorts, hoesten, moeilijk of pijnlijk ademhalen, piepende ademhaling, pijn in de borst bij het
ademhalen (mogelijke verschijnselen van een longontsteking)
-
hoge bloeddruk (hypertensie), die ook de oorzaak kan zijn van duizeligheid en hoofdpijn
-
verstopping
-
hoog lipasegehalte in het bloed
Vaak (kan voorkomen bij minder dan 1 op de 10 mensen):
-
verminderd aantal van de drie soorten bloedcellen – rode bloedcellen, witte bloedcellen en
bloedplaatjes (pancytopenie)
-
winderigheid (flatulentie)
Soms (kan voorkomen bij minder dan 1 op de 100 mensen):
-
tuberculose
-
terugkomen van een hepatitis B-infectie (wat een geelkleuring van de huid en de ogen,
donkerbruin gekleurde urine, pijn aan de rechterkant van de buik, koorts en misselijkheid of
overgeven kan veroorzaken)
Graft-versus-host disease (GvHD)
Sommige bijwerkingen kunnen ernstig zijn.
Roep onmiddellijk medische hulp in voordat u de volgende ingeplande dosis gebruikt als u de
volgende ernstige bijwerkingen ondervindt:
Zeer vaak (kan voorkomen bij meer dan 1 op de 10 mensen):
-
koorts, pijn, roodheid en/of moeite met ademhalen (mogelijke symptomen van een infectie met
het cytomegalovirus,
cytomegalovirusinfectie)
-
koorts, pijn bij het plassen (mogelijke symptomen van een urineweginfectie)
-
snelle hartslag, koorts, verwarring en snelle ademhaling (mogelijke symptomen van sepsis, wat
een ernstige aandoening is die ontstaat door een infectie die wijdverspreide ontsteking
veroorzaakt)
-
vermoeidheid, bleke huid (mogelijke symptomen van bloedarmoede die wordt veroorzaakt door
een laag aantal rode bloedcellen), frequente infecties, koorts, koude rillingen, keelpijn of
zweertjes in de mond vanwege infecties (mogelijke symptomen van neutropenie, veroorzaakt
door een laag aantal witte bloedcellen), spontane bloeding of blauwe plekken (mogelijke
symptomen van trombocytopenie, veroorzaakt door een laag aantal bloedplaatjes)
-
lage aantallen van alle drie de soorten bloedcellen: rode bloedcellen, witte bloedcellen en
bloedplaatjes (pancytopenie)
74
Andere bijwerkingen
Andere mogelijke bijwerkingen staan hieronder vermeld. Als u deze bijwerkingen ervaart, neem dan
contact op met uw arts of apotheker.
Zeer vaak (kan voorkomen bij meer dan 1 op de 10 mensen):
-
hoog cholesterol (hypercholesterolemie)
-
hoofdpijn
-
hoge bloeddruk (hypertensie)
-
grote hoeveelheid lipase in het bloed
-
abnormale uitkomsten van bloedonderzoek (verhoogde amylase), wat op beschadiging van de
alvleesklier kan wijzen
-
misselijkheid
-
abnormale uitkomsten van onderzoek van de leverfunctie
-
verhoogd niveau van enzymen uit spieren in het bloed, wat kan wijzen op spierletsel en/of
afbraak van spieren (verhoogd creatinefosfokinase in het bloed)
-
verhoogd niveau van creatinine in het bloed, een stof die normaliter door de nieren in de urine
wordt uitgescheiden, wat kan betekenen dat uw nieren niet goed werken (verhoogd creatinine in
het bloed)
Vaak (kan voorkomen bij minder dan 1 op de 10 mensen):
-
koorts, pijn, roodheid en/of moeite met ademhalen (mogelijke symptomen van een infectie met
het BK-virus)
-
gewichtstoename
-
verstopping (obstipatie)
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts of apotheker. Dit geldt ook voor
mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks melden
via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
Door bijwerkingen te melden, kunt u
ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de doos of de
blister na “EXP”.
Bewaren beneden 30°C.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu
terecht.
75
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
-
De werkzame stof in dit middel is ruxolitinib.
-
Elke 5 mg Jakavi-tablet bevat 5 mg ruxolitinib.
-
Elke 10 mg Jakavi-tablet bevat 10 mg ruxolitinib.
-
Elke 15 mg Jakavi-tablet bevat 15 mg ruxolitinib.
-
Elke 20 mg Jakavi-tablet bevat 20 mg ruxolitinib.
-
De andere stoffen in dit middel zijn: microkristallijne cellulose, magnesiumstearaat, colloïdaal
watervrij silica, natriumzetmeelglycolaat, povidon, hydroxypropylcellulose,
lactosemonohydraat.
Hoe ziet Jakavi eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Jakavi 5 mg tabletten zijn witte tot bijna witte ronde tabletten bedrukt met “NVR” aan de ene zijde en
bedrukt met “L5” aan de andere zijde.
Jakavi 10 mg tabletten zijn witte tot bijna witte ronde tabletten bedrukt met “NVR” aan de ene zijde en
bedrukt met “L10” aan de andere zijde.
Jakavi 15 mg tabletten zijn witte tot bijna witte ovale tabletten bedrukt met “NVR” aan de ene zijde en
bedrukt met “L15” aan de andere zijde.
Jakavi 20 mg tabletten zijn witte tot bijna witte langwerpige tabletten bedrukt met “NVR” aan de ene
zijde en bedrukt met “L20” aan de andere zijde.
Jakavi-tabletten worden geleverd als blisterverpakking met 14 of 56 tabletten of multiverpakking met
168 (3 verpakkingen van 56) tabletten.
Mogelijk worden niet alle verpakkingen op de markt gebracht in uw land.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
Fabrikant
Novartis Farmacéutica S.A.
Gran Via de les Corts Catalanes, 764
08013 Barcelona
Spanje
Novartis Pharma GmbH
Roonstrasse 25
90429 Nürnberg
Duitsland
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Novartis Pharma N.V.
Tél/Tel: +32 2 246 16 11
България
Novartis Bulgaria EOOD
Тел.: +359 2 489 98 28
Lietuva
SIA Novartis Baltics Lietuvos filialas
Tel: +370 5 269 16 50
Luxembourg/Luxemburg
Novartis Pharma N.V.
Tél/Tel: +32 2 246 16 11
76
Česká republika
Novartis s.r.o.
Tel: +420 225 775 111
Danmark
Novartis Healthcare A/S
Tlf: +45 39 16 84 00
Deutschland
Novartis Pharma GmbH
Tel: +49 911 273 0
Eesti
SIA Novartis Baltics Eesti filiaal
Tel: +372 66 30 810
Ελλάδα
Novartis (Hellas) A.E.B.E.
Τηλ: +30 210 281 17 12
España
Novartis Farmacéutica, S.A.
Tel: +34 93 306 42 00
France
Novartis Pharma S.A.S.
Tél: +33 1 55 47 66 00
Hrvatska
Novartis Hrvatska d.o.o.
Tel. +385 1 6274 220
Ireland
Novartis Ireland Limited
Tel: +353 1 260 12 55
Ísland
Vistor hf.
Sími: +354 535 7000
Italia
Novartis Farma S.p.A.
Tel: +39 02 96 54 1
Κύπρος
Novartis Pharma Services Inc.
Τηλ: +357 22 690 690
Latvija
SIA Novartis Baltics
Tel: +371 67 887 070
Magyarország
Novartis Hungária Kft.
Tel.: +36 1 457 65 00
Malta
Novartis Pharma Services Inc.
Tel: +356 2122 2872
Nederland
Novartis Pharma B.V.
Tel: +31 88 04 52 555
Norge
Novartis Norge AS
Tlf: +47 23 05 20 00
Österreich
Novartis Pharma GmbH
Tel: +43 1 86 6570
Polska
Novartis Poland Sp. z o.o.
Tel.: +48 22 375 4888
Portugal
Novartis Farma - Produtos Farmacêuticos, S.A.
Tel: +351 21 000 8600
România
Novartis Pharma Services
Romania SRL
Tel: +40 21 31299 01
Slovenija
Novartis Pharma Services Inc.
Tel: +386 1 300 75 50
Slovenská republika
Novartis Slovakia s.r.o.
Tel: +421 2 5542 5439
Suomi/Finland
Novartis Finland Oy
Puh/Tel: +358 (0)10 6133 200
Sverige
Novartis Sverige AB
Tel: +46 8 732 32 00
United Kingdom (Northern Ireland)
Novartis Ireland Limited
Tel: +44 1276 698370
77
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in
Andere informatiebronnen
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu.
78
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 5 mg tabletten
Jakavi 10 mg tabletten
Jakavi 15 mg tabletten
Jakavi 20 mg tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Jakavi 5 mg tabletten
Elke tablet bevat 5 mg ruxolitinib (als fosfaat).
Hulpstof met bekend effect
Elke tablet bevat 71,45 mg lactosemonohydraat.
Jakavi 10 mg tabletten
Elke tablet bevat 10 mg ruxolitinib (als fosfaat).
Hulpstof met bekend effect
Elke tablet bevat 142,90 mg lactosemonohydraat.
Jakavi 15 mg tabletten
Elke tablet bevat 15 mg ruxolitinib (als fosfaat).
Hulpstof met bekend effect
Elke tablet bevat 214,35 mg lactosemonohydraat.
Jakavi 20 mg tabletten
Elke tablet bevat 20 mg ruxolitinib (als fosfaat).
Hulpstof met bekend effect
Elke tablet bevat 285,80 mg lactosemonohydraat.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Tablet
Jakavi 5 mg tabletten
Ronde, gewelfde, witte tot bijna witte tabletten, met een diameter van ongeveer 7,5 mm en met
'NVR' gegraveerd aan de ene zijde en 'L5' gegraveerd aan de andere zijde.
Jakavi 10 mg tabletten
Ronde, gewelfde, witte tot bijna witte tabletten, met een diameter van ongeveer 9,3 mm en met
'NVR' gegraveerd aan de ene zijde en 'L10' gegraveerd aan de andere zijde.
Jakavi 15 mg tabletten
Ovaalvormige, gewelfde, witte tot bijna witte tabletten van ongeveer 15,0 x 7,0 mm, met 'NVR'
gegraveerd aan de ene zijde en 'L15' gegraveerd aan de andere zijde.
Jakavi 20 mg tabletten
Langwerpige, gewelfde, witte tot bijna witte tabletten van ongeveer 16,5 x 7,4 mm, met 'NVR'
gegraveerd aan de ene zijde en 'L20' gegraveerd aan de andere zijde.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
Myelofibrose (MF)
Jakavi is geïndiceerd voor de behandeling van aan de ziekte gerelateerde splenomegalie of symptomen
bij volwassen patiënten met primaire myelofibrose (ook chronische idiopathische myelofibrose
genoemd), post-polycythemia vera-myelofibrose of post-essentiële trombocytemie-myelofibrose.
Polycythemia vera (PV)
Jakavi is geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met polycythemia vera die
resistent zijn tegen hydroxycarbamide of die dit middel niet verdragen.
Graft-versus-host disease (GvHD)
Jakavi is geïndiceerd voor de behandeling van patiënten van 12 jaar en ouder met acute graft-versus-
host disease of chronische graft-versus-host disease die een ontoereikende respons vertonen op
corticosteroïden of andere systemische behandelingen (zie rubriek 5.1).
4.2 Dosering en wijze van toediening
Behandeling met Jakavi dient alleen te worden gestart door een arts die ervaring heeft met het gebruik
van geneesmiddelen tegen kanker.
Voordat een behandeling met Jakavi wordt gestart, moet een complete bloedceltelling worden
uitgevoerd met inbegrip van een differentiële witte bloedceltelling.
De complete bloedtelling met inbegrip van een differentiële wittebloedceltelling dient elke 2-4 weken
te worden gecontroleerd tot de dosering van Jakavi gestabiliseerd is en daarna indien klinisch
geïndiceerd (zie rubriek 4.4).
Dosering
Startdosering
De aanbevolen startdosering van Jakavi bij myelofibrose (MF) is gebaseerd op de bepaling van het
aantal bloedplaatjes (zie Tabel 1):
Tabel 1
Startdosering bij myelofibrose
Aantal bloedplaatjes
Startdosering
Hoger dan 200.000/mm3
20 mg oraal toegediend, tweemaal daags
100.000 tot 200.000/mm3
15 mg oraal toegediend, tweemaal daags
75.000 tot minder dan 100.000/mm3
10 mg oraal toegediend, tweemaal daags
50.000 tot minder dan 75.000/mm3
5 mg oraal toegediend, tweemaal daags
De aanbevolen startdosering van Jakavi bij polycythemia vera (PV) is tweemaal daags 10 mg oraal
toegediend.
De aanbevolen startdosering van Jakavi bij acute en chronische graft-versus-host disease (GvHD) is
tweemaal daags 10 mg oraal toegediend. Jakavi kan worden gebruikt in combinatie met
corticosteroïden en/of calcineurineremmers (CNI's), die dan ook gebruikt kunnen blijven worden.
Doseringsaanbevelingen voor MF-patiënten met trombocytopenie
Dosis op het moment van daling van het aantal bloedplaatjes
25 mg
20 mg
15 mg
10 mg
5 mg
tweemaal
tweemaal
tweemaal
tweemaal
tweemaal
daags
daags
daags
daags
daags
Aantal bloedplaatjes
Nieuwe dosis
20 mg
15 mg
100.000 tot
Geen
Geen
Geen
tweemaal
tweemaal
<125.000/mm3
wijziging
wijziging
wijziging
daags
daags
10 mg
10 mg
10 mg
75.000 tot
Geen
Geen
tweemaal
tweemaal
tweemaal
<100.000/mm3
wijziging
wijziging
daags
daags
daags
5 mg
5 mg
5 mg
5 mg
50.000 tot
Geen
tweemaal
tweemaal
tweemaal
tweemaal
<75.000/mm3
wijziging
daags
daags
daags
daags
Minder dan
Behandeling Behandeling Behandeling Behandeling Behandeling
50.000/mm3
staken
staken
staken
staken
staken
Bij PV dienen dosisverminderingen ook te worden overwogen als de concentratie hemoglobine onder
12 g/dl (7,5 mmol/l) daalt en worden dosisverminderingen aanbevolen als de concentratie
hemoglobine onder 10 g/dl (6,2 mmol/l) daalt.
Graft-versus-host disease
Dosisreducties en tijdelijke behandelingsonderbrekingen kunnen vereist zijn voor GvHD-patiënten
met trombocytopenie, neutropenie of verhoogd totaal bilirubine na standaard ondersteunende therapie
inclusief groeifactoren, infectiebestrijdende behandelingen en transfusies. Er wordt een enkele stap
voor reductie van het dosisniveau aanbevolen (van 10 mg tweemaal daags naar 5 mg tweemaal daags
of van 5 mg tweemaal daags naar 5 mg eenmaal daags). Bij patiënten die een dosis Jakavi van 5 mg
eenmaal daags niet kunnen verdragen, dient de behandeling te worden onderbroken. Gedetailleerde
doseringsaanbevelingen staan vermeld in Tabel 3.
Doseringsaanbevelingen gedurende ruxolitinib-therapie voor GvHD-patiënten met
trombocytopenie, neutropenie of verhoogd totaal bilirubine
Laboratoriumparameter
Doseringsaanbeveling
Aantal bloedplaatjes <20.000/mm3
Jakavi met één dosisniveau verlagen. Indien aantal
bloedplaatjes 20.000/mm3 binnen 7 dagen, kan dosis worden
verhoogd tot aanvankelijke dosis, anders verlaagde dosis
aanhouden.
Aantal bloedplaatjes <15.000/mm3
Jakavi staken tot aantal bloedplaatjes 20.000/mm3,
vervolgens hervatten met één dosisniveau lager.
Absoluut aantal neutrofielen
Jakavi met één dosisniveau verlagen. Hervatten met
(absolute neutrophil count, ANC)
aanvankelijk dosisniveau indien ANC >1.000/mm3.
500/mm3 tot <750/mm3
Absoluut aantal neutrofielen
Jakavi stoppen totdat ANC >500/mm3, dan hervatten met één
<500/mm3
dosisniveau lager. Indien ANC >1.000/mm3, kan dosering
met aanvankelijk dosisniveau worden hervat.
Totaal bilirubine verhoogd, niet
>3,0 tot 5,0 x bovenste normale limiet (upper limit of normal,
veroorzaakt door GvHD (geen
ULN): Jakavi voortzetten met één dosisniveau lager totdat
lever-GvHD)
3,0 x ULN.
>5,0 tot 10,0 x ULN: Jakavi maximaal 14 dagen stoppen
totdat totaal bilirubine 3,0 x ULN. Indien totaal bilirubine
3,0 x ULN, kan dosering met huidige dosis worden hervat.
Indien niet 3,0 x ULN na 14 dagen, hervatten met één
dosisniveau lager.
>10,0 x ULN: Jakavi stoppen totdat totaal bilirubine
3,0 x ULN, vervolgens hervatten met één dosisniveau lager.
Totaal bilirubine verhoogd,
>3,0 x ULN: Jakavi voortzetten met één dosisniveau lager
veroorzaakt door GvHD (lever-
totdat totaal bilirubine 3,0 x ULN.
GvHD)
Dosisaanpassing bij gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-remmers of duale CYP2C9/3A4-remmers
Wanneer ruxolitinib wordt toegediend met sterke CYP3A4-remmers of tweevoudige remmers van
CYP2C9- en CYP3A4-enzymen (bv. fluconazol), moet de eenheidsdosis van ruxolitinib worden
verlaagd met ongeveer 50%, tweemaal daags toe te dienen (zie rubriek 4.5). Het gelijktijdig gebruik
van ruxolitinib en fluconazoldoses hoger dan 200 mg per dag moet worden vermeden.
Frequentere controle (bv. tweemaal per week) van de hematologische parameters en de klinische
verschijnselen en klachten van aan ruxolitinib gerelateerde bijwerkingen wordt aanbevolen gedurende
de behandeling met sterke CYP3A4-remmers of tweevoudige remmers van CYP2C9- en CYP3A4-
enzymen.
Speciale patiëntgroepen
Nierfunctiestoornissen
Er is geen specifieke dosisaanpassing nodig bij patiënten met milde of matige nierfunctiestoornissen.
Bij patiënten met ernstige nierfunctiestoornissen (creatinineklaring lager dan 30 ml/min) moet de
aanbevolen startdosering gebaseerd op het aantal bloedplaatjes bij MF-patiënten worden verlaagd met
ongeveer 50%, tweemaal per dag toe te dienen. De aanbevolen startdosering bij PV- en GvHD-
patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis bedraagt 5 mg tweemaal daags. De patiënten moeten
tijdens de behandeling met ruxolitinib zorgvuldig worden gevolgd wat betreft de veiligheid en de
werkzaamheid.
Frequentiecategorie van bijwerkingen in de fase 3-studies voor MF en PV
Bijwerking
Frequentiecategorie voor
Frequentiecategorie voor PV-
MF-patiënten
patiënten
Infecties en parasitaire
aandoeningen
Urineweginfectiesd
Zeer vaak
Zeer vaak
Herpes zosterd
Zeer vaak
Zeer vaak
Pneumonie
Zeer vaak
Vaak
Sepsis
Vaak
Soms
Tuberculose
Soms
Niet bekende
HBV-reactivatie
Niet bekende
Soms
Bloed- en
lymfestelselaandoeningena,d
Anemiea
-
-
CTCAEc-graad 4
Zeer vaak
Soms
(<6,5 g/dl (<4,0 mmol/l))
CTCAEc-graad 3
Zeer vaak
Vaak
(<8,0 6,5 g/dl (<5,0
4,0 mmol/l))
Elke CTCAEc-graad
Zeer vaak
Zeer vaak
Trombocytopeniea
CTCAEc-graad 4
Vaak
Soms
(<25.000/mm3)
Zeer vaak
Vaak
(50.000 25.000/mm3)
Elke CTCAEc-graad
Zeer vaak
Zeer vaak
Neutropeniea
CTCAEc-graad 4
Vaak
Soms
(<500/mm3)
CTCAEc-graad 3
Vaak
Soms
(<1.000 500/mm3)
Elke CTCAEc-graad
Zeer vaak
Vaak
Pancytopeniea,b
Vaak
Vaak
Bloedingen (elke bloeding,
Zeer vaak
Zeer vaak
waaronder intracraniële en
gastro-intestinale bloedingen,
bloeduitstortingen en andere
bloedingen)
Bloeduitstortingen
Zeer vaak
Zeer vaak
Gastro-intestinale bloeding
Zeer vaak
Vaak
Intracraniële bloeding
Vaak
Soms
Andere bloedingen
Zeer vaak
Zeer vaak
(waaronder epistaxis,
postprocedurele hemorragie
en hematurie)
Voedings- en
stofwisselingsstoornissen
Hypercholesterolemiea
Zeer vaak
Zeer vaak
elke CTCAEc-graad
Hypertriglyceridemiea
Zeer vaak
Zeer vaak
elke CTCAEc-graad
Gewichtstoename
Zeer vaak
Zeer vaak
Zenuwstelselaandoeningen
Duizeligheid
Zeer vaak
Zeer vaak
Hoofdpijn
Zeer vaak
Zeer vaak
Maagdarmstelselaandoeningen
Verhoogd lipase, elke CTCAEc-
Zeer vaak
Zeer vaak
graad
Obstipatie
Zeer vaak
Zeer vaak
Flatulentie
Vaak
Vaak
Lever- en galaandoeningen
Verhoogd
alanineaminotransferasea
CTCAEc-graad 3
Vaak
Vaak
(>5x 20 x ULN)
Elke CTCAEc-graad
Zeer vaak
Zeer vaak
Verhoogd
aspartaataminotransferasea
Elke CTCAEc-graad
Zeer vaak
Zeer vaak
Hypertensie
Zeer vaak
Zeer vaak
a
De frequentie is gebaseerd op nieuwe of verslechterde laboratoriumafwijkingen vergeleken
met baseline.
b
Pancytopenie is gedefinieerd als gelijktijdig in dezelfde bloedanalyse een
hemoglobinegehalte <100 g/l, een bloedplaatjesaantal <100x109/l en een neutrofielenaantal
<1,5x109/l (of een lage waarde van graad 2 voor de wittebloedceltelling als een
neutrofielentelling ontbreekt).
c
Common Terminology Criteria for Adverse Events (CTCAE) versie 3.0; graad 1 = licht,
graad 2 = matig, graad 3 = ernstig, graad 4 = levensbedreigend.
d
Deze bijwerkingen worden in de tekst besproken.
e
Bijwerkingen afgeleid uit postmarketingervaring.
Bij staking kunnen MF-patiënten een terugkeer van de MF-symptomen ondervinden zoals
vermoeidheid, botpijn, koorts, pruritus, nachtelijk zweten, symptomatische splenomegalie en
gewichtsdaling. In klinische studies bij MF keerde de totale symptomenscore van MF-symptomen
geleidelijk weer terug tot de uitgangswaarde binnen 7 dagen na staking van de toediening (zie
rubriek 4.4).
Tabel 5
Frequentiecategorie van bijwerkingen gemeld in fase 3-onderzoeken bij GvHD
Acute GvHD (REACH2)
Chronische GvHD (REACH3)
Bijwerking
Frequentiecategorie
Frequentiecategorie
Infecties en parasitaire aandoeningen
CMV-infecties
Zeer vaak
Vaak
CTCAE3-graad 3
Zeer vaak
Vaak
Sepsis
Zeer vaak
-
CTCAE-graad 3
Zeer vaak
-
Urineweginfecties
Zeer vaak
Vaak
CTCAE-graad 3
Vaak
Vaak
BK-virusinfecties
-
Vaak
CTCAE-graad 3
-
Soms
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Trombocytopenie1
Zeer vaak
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
Zeer vaak
Vaak
CTCAE-graad 4
Zeer vaak
Zeer vaak
Anemie1
Zeer vaak
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
Zeer vaak
Zeer vaak
Neutropenie1
Zeer vaak
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
Zeer vaak
Vaak
CTCAE-graad 4
Zeer vaak
Vaak
Pancytopenie1,2
Zeer vaak
-
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Hypercholesterolemie1
Zeer vaak
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
Vaak
Vaak
CTCAE-graad 4
Vaak
Soms
Gewichtstoename
-
Vaak
CTCAE-graad 3
-
N.v.t.5
Zenuwstelselaandoeningen
Hoofdpijn
Vaak
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
Soms
Vaak
Bloedvataandoeningen
Hypertensie
Zeer vaak
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
Vaak
Vaak
-
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
-
Vaak
CTCAE-graad 4
-
Soms
Verhoogd amylase1
-
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
-
Vaak
CTCAE-graad 4
-
Vaak
Misselijkheid
Zeer vaak
-
CTCAE-graad 3
Soms
-
Obstipatie
-
Vaak
CTCAE-graad 3
-
N.v.t.5
Lever- en galaandoeningen
Verhoogd
Zeer vaak
Zeer vaak
alanineaminotransferase1
CTCAE-graad 3
Zeer vaak
Vaak
CTCAE-graad 4
Vaak
Soms
Verhoogd
Zeer vaak
Zeer vaak
aspartaataminotransferase1
CTCAE-graad 3
Vaak
Vaak
CTCAE-graad 4
N.v.t.5
Soms
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Verhoogd creatinefosfokinase
-
Zeer vaak
bloed1
CTCAE-graad 3
-
Vaak
CTCAE-graad 4
-
Vaak
Nier- en urinewegaandoeningen
Verhoogd creatinine bloed1
-
Zeer vaak
CTCAE-graad 3
-
Vaak
CTCAE-graad 4
-
N.v.t.5
1
De frequentie is gebaseerd op nieuwe of verslechterde laboratoriumafwijkingen vergeleken met
baseline.
2
Pancytopenie wordt gedefinieerd als gelijktijdig in dezelfde bloedanalyse een hemoglobinegehalte
<100 g/l, een bloedplaatjesaantal <100 x 109/l en een neutrofielenaantal <1,5 x 109/l (of een lage
waarde van graad 2 voor de wittebloedceltelling als een neutrofielentelling ontbreekt).
3
CTCAE-versie 4.03.
4
Sepsis graad 3 inclusief 20 (10%) voorvallen van graad 5.
5
Niet van toepassing: geen gevallen gemeld.
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Anemie
In klinische fase 3-studies bij MF was de mediane tijd tot optreden van de eerste anemie van CTCAE-
graad 2 of hoger 1,5 maanden. Eén patiënt (0,3%) heeft de behandeling gestaakt wegens anemie.
Bij patiënten die ruxolitinib kregen, bereikten de gemiddelde dalingen van hemoglobine een nadir van
ongeveer 10 g/l onder de uitgangswaarde na 8 tot 12 weken behandeling en herstelde daarna
geleidelijk tot een nieuwe 'steady-state', die ongeveer 5 g/l lager was dan de uitgangswaarde. Dit
patroon werd waargenomen bij patiënten ongeacht of ze een transfusie tijdens de behandeling hadden
gekregen.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1 Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: Antineoplastische agentia, proteïnekinase-inhibitoren, ATC-code:
L01EJ01
Werkingsmechanisme
Ruxolitinib is een selectieve remmer van de Janus-geassocieerde kinases (JAK's) JAK1 en JAK2
(IC50-waarden van 3,3 nM en 2,8 nM voor respectievelijk JAK1- en JAK2-enzymen). Deze mediëren
de signalering van een aantal cytokines en groeifactoren die belangrijk zijn voor de hematopoëse en de
immuunfunctie.
MF en PV zijn myeloproliferatieve neoplasma's waarvan bekend is dat deze geassocieerd is met een
ontregeling van de JAK1- en JAK2-signalering. Er wordt verondersteld dat de basis van de ontregeling
bestaat uit hoge circulerende spiegels van cytokines die de JAK-STAT-route activeren, `gain-of-
function' mutaties zoals JAK2V617F en onderdrukking van negatieve regelmechanismen. MF-
patiënten vertonen een ontregelde JAK-signalering ongeacht de JAK2V617F-mutatiestatus.
Activerende mutaties in JAK2 (V617F of exon 12) worden gevonden bij >95% van de PV-patiënten.
Ruxolitinib remt de JAK-STAT-signalering en de celproliferatie van cytokine-afhankelijke
celmodellen van hematologische maligniteiten zowel als van Ba/F3-cellen die cytokine-onafhankelijk
zijn geworden door expressie van het JAK2V617F gemuteerde eiwit met een IC50 van 80-320 nM.
JAK-STAT-signalerende pathways spelen een rol bij het reguleren van de ontwikkeling, proliferatie en
activering van diverse immuunceltypen die van belang zijn voor de pathogenese van GvHD.
Farmacodynamische effecten
Ruxolitinib remt de door cytokines geïnduceerde STAT3-fosforylering in volbloed van gezonde
personen, MF-patiënten en PV-patiënten. Ruxolitinib gaf 2 uur na toediening een maximale remming
van STAT3-fosforylering, die na 8 uur dicht bij de uitgangswaarde terugkwam bij zowel gezonde
personen als bij MF-patiënten. Dat wijst erop dat er geen accumulatie optreedt van onveranderd
ruxolitinib of de actieve metabolieten.
Verhoogde uitgangswaarden van ontstekingsmarkers die geassocieerd zijn met constitutionele
symptomen, zoals TNF, IL-6 en CRP, waren na behandeling met ruxolitinib gedaald bij MF-
patiënten. MF-patiënten werden na verloop van tijd niet ongevoelig voor de farmacodynamische
effecten van behandeling met ruxolitinib. Op dezelfde wijze vertoonden PV-patiënten verhoogde
uitgangswaarden van ontstekingsmarkers en namen deze markers af na behandeling met ruxolitinib.
In een grondige studie van het QT-interval bij gezonde personen waren er geen aanwijzingen van een
QT/QTc-verlengend effect van eenmalige doses van ruxolitinib tot een supratherapeutische dosis van
200 mg. Dat wijst erop dat ruxolitinib geen effect heeft op de repolarisatie van het hart.
Percentage patiënten met een 35% afname van de miltgrootte ten opzichte van de
uitgangswaarde na 24 weken in COMFORT-I en na 48 weken in COMFORT-II
(ITT)
COMFORT-I
COMFORT-II
Jakavi
Placebo
Jakavi
Beste
(N=155)
(N=153)
(N=144)
beschikbare
behandeling
(N=72)
Tijdstippen
Week 24
Week 48
Aantal (%) personen met
65 (41,9)
1 (0,7)
41 (28,5)
0
afname miltgrootte van
35%
95%-
34,1; 50,1
0; 3,6
21,3; 36,6
0,0; 5,0
betrouwbaarheidsintervall
en
p-waarde
<0,0001
<0,0001
Een significant hoger percentage van de patiënten in de Jakavi-groep bereikte een 35% afname van
de miltgrootte ten opzichte van de uitgangswaarde (Tabel 6) ongeacht de aan- of afwezigheid van de
JAK2V617F-mutatie (Tabel 7) of het ziektesubtype (primaire MF, post-polycythemia vera-MF, post-
essentiële trombocytemie-MF).
Tabel 7
Percentage patiënten met een 35% afname van de miltgrootte ten opzichte van de
uitgangswaarde volgens de JAK-mutatiestatus (veiligheidsreeks)
COMFORT-I
COMFORT-II
Jakavi
Placebo
Jakavi
Beste beschikbare
therapie
JAK-
Positief Negatief Positief Negatief Positief Negatief Positief Negatief
mutatiestatus (N=113) (N=40) (N=121) (N=27) (N=110) (N=35) (N=49) (N=20)
n (%)
n (%)
n (%)
n (%)
n (%)
n (%)
n (%)
n (%)
Aantal (%)
54
11
1
0
36
5
0
0
patiënten
(47,8)
(27,5)
(0,8)
(32,7)
(14,3)
met afname
miltgrootte
van 35%
Tijdstip
Na 24 weken
Na 48 weken
De waarschijnlijkheid van een aanhoudende miltrespons (35% afname) op Jakavi gedurende
minstens 24 weken bedroeg 89% in COMFORT-I en 87% in COMFORT-II; 52% had een
aanhoudende miltrespons gedurende minstens 48 weken in COMFORT-II.
In COMFORT-I bereikte 45,9% van de proefpersonen in de Jakavi-groep een verbetering van 50%
voor de totale symptomenscore in week 24 ten opzichte van de uitgangswaarde (gemeten aan de hand
van het MFSAF-dagboek v2.0) in vergelijking met 5,3% in de placebogroep (p<0,0001
gebruikmakend van de chi-kwadraattoets). De gemiddelde wijziging in de algehele gezondheidsstatus
in week 24, zoals gemeten aan de hand van EORTC QLQ C30, was +12,3 voor Jakavi en -3,4 voor
placebo (p<0,0001).
In COMFORT-I was, na een mediane follow-up van 34,3 maanden, het overlijdenspercentage bij
patiënten gerandomiseerd naar de ruxolitinibgroep 27,1% versus 35,1% bij patiënten gerandomiseerd
naar placebo; HR 0,687; 95%-BI 0,459-1,029; p=0,0668.
Patiënten die het primaire eindpunt en onderdelen van het primaire eindpunt
bereikten in week 32
P-waarde: <0,0001
Individuele onderdelen van primaire
70
Odds ratio (ruxolitinib/BAT)
respons in week 32
en 95% BI:
60
.RUX
60
32,67 (5,04; 1337)
.BAT
50
ënten
i
40
40
e pat
ag
nt
30
ce
23
Per
19
20
10
1
1
0
Primair samengesteld eindpunt
35% afname in miltvolume
Haematocrietcontrole zonder
in week 32
flebotomie
De symptoomlast werd beoordeeld aan de hand van het elektronische patiëntendagboek met de MPN-
SAF totale symptomenscore (TSS) die bestond uit 14 vragen. In week 32 bereikten 49% en 64% van
de patiënten die werden behandeld met ruxolitinib een afname van 50% voor respectievelijk TSS-14
en TSS-5, in vergelijking met slechts 5% en 11% van de patiënten behandeld met BAT.
De perceptie over het behandelingsvoordeel werd gemeten aan de hand van de vragenlijst Patient
Global Impression of Change (PGIC). 66% van de patiënten die werden behandeld met ruxolitinib,
meldde een verbetering vanaf vier weken na het begin van de behandeling, in vergelijking met 19%
van de patiënten behandeld met BAT. De verbetering in perceptie van het behandelingsvoordeel was
voor patiënten die werden behandeld met ruxolitinib ook hoger in week 32 (78% versus 33%).
Bijkomende analyses van de RESPONSE-studie om de duur van de respons te beoordelen, werden
enkel in de Jakavi-arm uitgevoerd op week 80 en week 256 na randomisatie. Van de 25 patiënten die
primaire respons bereikten op week 32, vertoonden 3 patiënten progressie op week 80 en 6 patiënten
op week 256. De kans om een respons van week 32 te behouden tot week 80 en week 256 was
respectievelijk 92% en 74% (zie Tabel 8).
Bestendigheid van de primaire respons in de RESPONSE-studie
Week 32
Week 80
Week 256
Primaire respons
25/110 (23%)
n.v.t.
n.v.t.
bereikt op week 32*
n/N (%)
Patiënten die
n.v.t.
22/25
19/25
primaire respons
behouden
Kans van het
n.v.t.
92%
74%
behouden van
primaire respons
* In overeenstemming met het samengesteld eindpunt voor primaire respons;
afwezigheid van het in aanmerking komen voor flebotomie (HCT-controle) en
een 35% reductie van het miltvolume sinds baseline.
n.v.t.: niet van toepassing
Een tweede gerandomiseerde, open-label, actief-gecontroleerde fase 3b studie (RESPONSE 2) werd
uitgevoerd bij 149 PV-patiënten die resistent waren tegen of intolerant waren voor hydroxycarbamide,
maar zonder palpabele splenomegalie. Het primaire eindpunt, gedefinieerd als het deel van de
patiënten dat HCT-controle bereikt (niet in aanmerking komt voor flebotomie) op week 28, werd
bereikt (62,2% in de Jakavi-arm versus 18,7% in de BAT-arm). Het belangrijkste secundaire eindpunt,
gedefinieerd als het deel van de patiënten dat volledige hematologische remissie bereikt op week 28,
werd eveneens bereikt (23,0% in de Jakavi-arm versus 5,3% in de BAT-arm).
Graft-versus-host disease
In twee gerandomiseerde, open-label, multicenter fase 3-studies werd Jakavi bestudeerd bij patiënten
van 12 jaar en ouder met acute GvHD (REACH2) en chronische GvHD (REACH3) na transplantatie
van allogene hematopoëtische stamcellen (alloSCT) en ontoereikende respons op corticosteroïden
en/of andere systemische behandelingen. De startdosis Jakavi bedroeg 10 mg tweemaal daags.
Acute graft-versus-host disease
In REACH2 werden 309 patiënten met corticosteroïd-refractaire acute GvHD van graad 3 tot 4 in een
verhouding van 1:1 gerandomiseerd voor Jakavi of BAT. De patiënten werden gestratificeerd op basis
van de ernst van de acute GvHD ten tijde van de randomisatie. De corticosteroïdresistentie werd
vastgesteld als patiënten progressie na ten minste 3 dagen vertoonden, geen respons vertoonden na
7 dagen of als het verlagen van de corticosteroïddosis was mislukt.
De BAT werd door de onderzoeker geselecteerd per patiënt en omvatte anti-thymocytglobuline
(ATG), extracorporele fotoferese (ECP), mesenchymale stromacellen (MSC), lagedosis-methotrexaat
(MTX), mycofenolaatmofetil (MMF), mTOR-remmers (everolimus of sirolimus), etanercept of
infliximab.
Naast Jakavi of BAT konden de patiënten de standaard ondersteunende zorg voor allogene
stamceltransplantatie hebben ondergaan, waaronder infectiebestrijdende medicatie en transfusie-
ondersteuning. Ruxolitinib werd gebruikt in combinatie met een gecontinueerde behandeling met
corticosteroïden en/of calcineurineremmers (CNI's) zoals cyclosporine of tacrolimus en/of topische of
geïnhaleerde corticosteroïden conform de richtlijnen van de instelling.
Patiënten die eerder een andere systemische behandeling dan corticosteroïden en CNI voor acute
GvHD hadden ondergaan, kwamen in aanmerking voor inclusie in de studie. Naast corticosteroïden en
CNI mocht het gebruik van eerdere systemische medicinale producten voor acute GvHD alleen
worden voortgezet indien gebruikt voor profylaxe van acute GvHD (d.w.z. begonnen voordat de
diagnose acute GvHD was gesteld) volgens de gebruikelijke medische methoden.
Niet voldaan aan definitie respons primair eindpunt (volledige respons [CR] of gedeeltelijke
respons [PR]) op dag 28; OF
·
Respons naderhand verdwenen, voldaan aan criteria voor progressie, gemengde respons of geen
respons, wat nieuwe aanvullende systemische immunosuppressieve behandeling voor acute
GvHD noodzakelijk maakte; EN
·
Geen tekenen/symptomen van chronische GvHD.
Geleidelijke verlaging van Jakavi was toegestaan na het bezoek op dag 56 voor patiënten met
behandelingsrespons.
De demografische gegevens en ziektekenmerken bij baseline voor de twee behandelingsarmen waren
ongeveer hetzelfde. De gemiddelde leeftijd was 54 jaar (bereik 12 tot 73 jaar). Voor het onderzoek
werden 2,9% adolescente, 59,2% mannelijke en 68,9% blanke patiënten geïncludeerd. Het merendeel
van de geïncludeerde patiënten had een maligne onderliggende aandoening.
De ernst van acute GvHD voor de Jakavi- en BAT-armen bedroeg respectievelijk graad 2 bij 34% en
34%, graad 3 bij 46% en 47%, en graad 4 bij 20% en 19%.
De redenen voor de ontoereikende respons op corticosteroïden van de patiënten in de Jakavi- en BAT-
armen omvatten: i) uitblijven van respons na 7 dagen behandeling met corticosteroïden
(respectievelijk 46,8% en 40,6%), ii) mislukken van dosisverlaging corticosteroïden (respectievelijk
30,5% en 31,6%) of iii) ziekteprogressie na 3 dagen behandeling (respectievelijk 22,7% en 27,7%).
Bij alle patiënten waren de bij acute GvHD betrokken organen in de meeste gevallen de huid (54,0%)
en de darmen (68,3%). Meer patiënten in de Jakavi-arm hadden acute GvHD met aandoening van de
huid (60,4%) en lever (23,4%) dan in de BAT-arm (huid: 47,7% en lever: 16,1%).
De meest gebruikte eerdere systemische behandeling voor acute GvHD was corticosteroïden + CNI's
(49,4% in de Jakavi-arm en 49,0% in de BAT-arm).
Het primaire eindpunt was het algehele responspercentage (overall response rate, ORR) op dag 28,
gedefinieerd als het aantal patiënten in elke arm met een volledige respons (CR) of een gedeeltelijke
respons (PR) zonder noodzaak van aanvullende systemische behandelingen voor een eerdere
progressie, gemengde respons of afwezigheid van respons gebaseerd op beoordeling door de
onderzoeker op basis van de criteria van Harris et al. (2016).
Het belangrijkste secundaire eindpunt was het aantal patiënten die op dag 28 een CR of PR hadden
verkregen en een CR of PR tot en met dag 56 behielden.
REACH2 voldeed aan de primaire doelstelling. ORR op dag 28 van de behandeling was hoger voor de
Jakavi-arm (62,3%) dan voor de BAT-arm (39,4%). Er was een statistisch significant verschil tussen
de behandelingsarmen (p<0,0001 [gestratificeerde Cochrane-Mantel-Haenszel-toets], tweezijdig, OR:
2,64; 95%-BI: 1,65, 4,22).
Ook het percentage patiënten met volledige respons in de Jakavi-arm (34,4%) was groter dan in de
BAT-arm (19,4%).
ORR op dag 28 bedroeg 76% voor graad 2-GvHD, 56% voor graad 3-GvHD en 53% voor graad 4-
GvHD in de Jakavi-arm, en 51% voor graad 2-GvHD, 38% voor graad 3-GvHD en 23% voor graad 4-
GvHD in de BAT-arm.
Van de patiënten zonder respons op dag 28 in de Jakavi- en BAT-arm vertoonde respectievelijk 2,6%
en 8,4% ziekteprogressie.
Tabel 9 bevat een overzicht van de algehele resultaten.
Algehele responspercentages op dag 28 in REACH2
Jakavi
BAT
N=154
N=155
n (%)
95%-BI
n (%)
95%-BI
Algehele respons
96 (62,3)
54,2, 70,0
61 (39,4)
31,6, 47,5
OR (95%-BI)
2,64 (1,65, 4,22)
p-waarde (2-zijdig)
p<0,0001
Volledige respons
53 (34,4)
30 (19,4)
Gedeeltelijke respons
43 (27,9)
31 (20,0)
De studie voldeed aan het belangrijkste secundaire eindpunt gebaseerd op analyse van de primaire data
(`data cut-off'-datum: 25 juli 2019). Het bestendig ORR op dag 56 bedroeg 39,6% (95%-BI: 31,8,
47,8) in de Jakavi-arm en 21,9% (95%-BI: 15,7, 29,3) in de BAT-arm. Er was een statistisch
significant verschil tussen de twee behandelingsarmen (OR: 2,38; 95%-BI: 1,43, 3,94; p=0,0007). Het
percentage patiënten met een CR bedroeg 26,6% in de Jakavi-arm en 16,1% in de BAT-arm.
49 patiënten (31,6%) die oorspronkelijk in de BAT-arm waren ingedeeld stapten over naar de Jakavi-
arm.
Chronische graft-versus-host disease
In REACH3 werden 329 patiënten met matige tot ernstige, corticosteroïd-refractaire, chronische
GvHD in een verhouding van 1:1 gerandomiseerd voor Jakavi of BAT. De patiënten werden
gestratificeerd op basis van de ernst van de chronische GvHD ten tijde van de randomisatie. De
corticosteroïdenresistentie werd vastgesteld wanneer patiënten geen respons dan wel een
ziekteprogressie na 7 dagen vertoonden, of aanhoudende ziekte gedurende 4 weken of tweemaal een
mislukte verlaging van de corticosteroïdendosis.
De BAT werd door de onderzoeker geselecteerd per patiënt en omvatte extracorporele fotoferese
(ECP), lagedosis-methotrexaat (MTX), mycofenolaatmofetil (MMF), mTOR-remmers (everolimus of
sirolimus), infliximab, rituximab, pentostatine, imatinib of ibrutinib.
Naast Jakavi of BAT konden de patiënten de standaard ondersteunende zorg voor allogene
stamceltransplantatie hebben ondergaan, waaronder infectiebestrijdende medicatie en transfusie-
ondersteuning. Voortzetting van het gebruik van corticosteroïden en CNI's zoals cyclosporine of
tacrolimus en topische of geïnhaleerde corticosteroïdbehandelingen volgens de richtlijnen van de
instelling waren toegestaan.
Patiënten die eerder een andere systemische behandeling dan corticosteroïden en/of CNI voor
chronische GvHD hadden ondergaan, kwamen in aanmerking voor inclusie in de studie. Naast
corticosteroïden en CNI mocht het gebruik van eerdere systemische medicinale producten voor
chronische GvHD alleen worden voortgezet indien gebruikt voor profylaxe van chronische GvHD
(d.w.z. begonnen voordat de diagnose van chronische GvHD was gesteld) volgens de gebruikelijke
medische methoden.
Patiënten in de BAT-arm konden overstappen op ruxolitinib op dag 1 van cyclus 7 en daarna op basis
van ziekteprogressie, gemengde respons of onveranderde respons, toxiciteit voor BAT of opflakkeren
van de chronische GvHD.
Er zijn geen gegevens bekend over de werkzaamheid bij patiënten die van actieve acute GvHD
overgaan op chronische GvHD zonder verlaging van de dosering van de corticosteroïden en eventuele
systemische behandelingen. Er zijn geen gegevens bekend over de werkzaamheid bij acute of
chronische GvHD na donorlymfocytinfusie (DLI) en bij patiënten die de steroïdenbehandeling niet
kunnen verdragen.
Algehele responspercentages op dag 1 van cyclus 7 in REACH3
Jakavi
BAT
N=165
N=164
n (%)
95%-BI
n (%)
95%-BI
Algehele respons
82 (49,7)
41,8, 57,6
42 (25,6)
19,1, 33,0
OR (95%-BI)
2,99 (1,86, 4,80)
p-waarde (2-zijdig)
p<0,0001
Volledige respons
11 (6,7)
5 (3,0)
Gedeeltelijke respons
71 (43,0)
37 (22,6)
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1 Lijst van hulpstoffen
Cellulose, microkristallijn
Magnesiumstearaat
Watervrij colloïdaal siliciumdioxide
Natriumzetmeelglycolaat (Type A)
Povidon K30
Hydroxypropylcellulose 300 tot 600 cps
Lactosemonohydraat
6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3 Houdbaarheid
3 jaar
6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren beneden 30°C.
6.5 Aard en inhoud van de verpakking
PVC/PCTFE/Aluminium blisterverpakkingen die 14 of 56 tabletten bevatten of multiverpakkingen die
168 (3 verpakkingen van 56) tabletten bevatten.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten of vormen worden in de handel gebracht.
6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Jakavi 5 mg tabletten
EU/1/12/773/004-006
Jakavi 10 mg tabletten
EU/1/12/773/014-016
Jakavi 15 mg tabletten
EU/1/12/773/007-009
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 23 augustus 2012
Datum van laatste verlenging: 24 april 2017
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu.
BIJLAGE II
A.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN
VAN LEVERING EN GEBRUIK
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Novartis Farmacéutica S.A.
Gran Via de les Corts Catalanes, 764
08013 Barcelona
Spanje
Novartis Pharma GmbH
Roonstrasse 25
90429 Nürnberg
Duitsland
In de gedrukte bijsluiter van het geneesmiddel moeten de naam en het adres van de fabrikant die
verantwoordelijk is voor vrijgifte van de desbetreffende batch zijn opgenomen.
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
·
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
·
Risk Management Plan
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in module
1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-
aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
·
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
·
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot een minimum) is bereikt.
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
A. ETIKETTERING
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 5 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 5 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
14 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/12/773/004
14 tabletten
EU/1/12/773/005
56 tabletten
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 5 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 5 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 5 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
Multiverpakking: 168 (3 verpakkingen van 56) tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/12/773/006
168 tabletten (3x56)
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 5 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 5 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 5 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
56 tabletten. Component van een multiverpakking. Mag niet afzonderlijk verkocht worden.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/12/773/006
168 tabletten (3x56)
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 5 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 5 mg tabletten
ruxolitinib
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Novartis Europharm Limited
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
OVERIGE
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 10 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 10 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
14 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/12/773/014
14 tabletten
EU/1/12/773/015
56 tabletten
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 10 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 10 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 10 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
Multiverpakking: 168 (3 verpakkingen van 56) tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/12/773/016
168 tabletten (3x56)
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 10 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 10 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 10 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
56 tabletten. Component van een multiverpakking. Mag niet afzonderlijk verkocht worden.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/12/773/016
168 tabletten (3x56)
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 10 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 10 mg tabletten
ruxolitinib
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Novartis Europharm Limited
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
OVERIGE
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 15 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 15 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
14 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/12/773/007
14 tabletten
EU/1/12/773/008
56 tabletten
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 15 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 15 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 15 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
Multiverpakking: 168 (3 verpakkingen van 56) tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/12/773/009
168 tabletten (3x56)
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 15 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 15 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 15 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
56 tabletten. Component van een multiverpakking. Mag niet afzonderlijk verkocht worden.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/12/773/009
168 tabletten (3x56)
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 15 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 15 mg tabletten
ruxolitinib
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Novartis Europharm Limited
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
OVERIGE
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 20 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 20 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
14 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/12/773/010
14 tabletten
EU/1/12/773/011
56 tabletten
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 20 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 20 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 20 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
Multiverpakking: 168 (3 verpakkingen van 56) tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/12/773/012
168 tabletten (3x56)
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 20 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 20 mg tabletten
ruxolitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 20 mg ruxolitinib (als fosfaat).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tabletten
56 tabletten. Component van een multiverpakking. Mag niet afzonderlijk verkocht worden.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30°C.
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/12/773/012
168 tabletten (3x56)
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Jakavi 20 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Jakavi 20 mg tabletten
ruxolitinib
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Novartis Europharm Limited
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
OVERIGE
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
B. BIJSLUITER
Jakavi 5 mg tabletten
Jakavi 10 mg tabletten
Jakavi 15 mg tabletten
Jakavi 20 mg tabletten
ruxolitinib
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat innemen want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Jakavi en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe neemt u dit middel in?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Jakavi en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
De werkzame stof in Jakavi is ruxolitinib.
Jakavi wordt gebruikt voor de behandeling van volwassen patiënten met een vergrote milt of met
klachten die verband houden met myelofibrose, een zeldzame vorm van bloedkanker.
Jakavi wordt ook gebruikt voor de behandeling van volwassen patiënten met polycythemia vera die
ongevoelig zijn voor hydroxycarbamide of die dit middel niet verdragen.
Jakavi wordt ook gebruikt voor de behandeling van patiënten van 12 jaar en ouder en volwassenen met
graft-versus-host disease (GvHD, transplantaat-versus-gastheerziekte). Er zijn twee vormen van
GvHD: de vroege vorm, acute GvHD, die doorgaans vrij snel na de transplantatie ontstaat en de huid,
lever en het maag-darmkanaal kan aantasten, en chronische GvHD, die zich later ontwikkelt, meestal
weken tot maanden na de transplantatie. Chronische GvHD kan vrijwel alle organen aantasten.
Hoe werkt Jakavi?
Vergroting van de milt is een van de kenmerken van myelofibrose. Myelofibrose is een aandoening
van het beenmerg, waarbij het beenmerg wordt vervangen door littekenweefsel. Het afwijkende
beenmerg kan niet meer genoeg normale bloedcellen vormen en als gevolg daarvan wordt de milt
aanzienlijk vergroot. Door het blokkeren van de werking van bepaalde enzymen (Janus-geassocieerde
kinasen genoemd) kan Jakavi de grootte van de milt verkleinen bij patiënten met myelofibrose.
Bovendien kan Jakavi klachten verlichten zoals koorts, nachtelijk zweten, botpijn en gewichtsverlies
bij patiënten met myelofibrose. Jakavi kan helpen om het risico op ernstige bloed- of
bloedvatcomplicaties te verlagen.
Polycythemia vera is een aandoening van het beenmerg waarbij het beenmerg te veel rode bloedcellen
maakt. Het bloed wordt dikker als gevolg van het toegenomen aantal rode bloedcellen. Jakavi kan de
klachten van de ziekte verlichten, de grootte van de milt verkleinen en het volume van aangemaakte
rode bloedcellen verminderen bij patiënten met polycythemia vera door selectieve blokkering van
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Volg alle instructies van uw arts zorgvuldig op. Deze kunnen verschillen van de algemene informatie
in deze bijsluiter.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
-
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
-
U bent zwanger of u geeft borstvoeding.
Als een van deze situaties voor u geldt, neem dan contact op met uw arts, die dan zal beslissen of u
kunt starten met de behandeling met Jakavi.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts of apotheker voordat u dit middel inneemt:
-
als u een infectie heeft. Het kan nodig zijn om uw infectie te behandelen voordat u start met
Jakavi. Het is belangrijk dat u het aan uw arts zegt als u ooit tuberculose heeft gehad of indien u
nauw contact heeft gehad met iemand die tuberculose heeft of heeft gehad. Uw arts kan testen
uitvoeren om te kijken of u tuberculose of andere infecties heeft. Het is belangrijk dat u het aan
uw arts vertelt als u ooit hepatitis B heeft gehad.
-
als u nierproblemen heeft. Het is mogelijk dat uw arts een andere dosis Jakavi moet
voorschrijven.
-
als u leverproblemen heeft of ooit heeft gehad. Het is mogelijk dat uw arts een andere dosis
Jakavi moet voorschrijven.
-
als u andere geneesmiddelen gebruikt (zie rubriek 'Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?').
-
als u ooit tuberculose heeft gehad.
-
als u ooit huidkanker heeft gehad.
Spreek tijdens uw behandeling met Jakavi met uw arts of apotheker:
-
als u onverwachte blauwe plekken en/of bloedingen, ongewone vermoeidheid, kortademigheid
tijdens inspanning of in rust, een ongewoon bleke huid of veelvuldig infecties krijgt (dit zijn
verschijnselen van bloedaandoeningen).
-
als u koorts, rillingen of andere klachten van infecties krijgt.
-
als u een aanhoudende hoest met bloedkleurig slijm uit de luchtwegen en koorts krijgt, 's nachts
begint te zweten en gewicht verliest (dit kunnen tekenen van tuberculose zijn).
-
als u een van de volgende symptomen heeft of als iemand uit uw omgeving opmerkt dat u een
van deze symptomen heeft: verwardheid of moeite met denken, evenwichtsverlies of moeite met
lopen, onhandigheid, moeite met spreken, verminderde sterkte of zwakte aan een kant van uw
lichaam, troebel zicht en/of verlies van zicht. Dit kunnen tekenen zijn van een ernstige
herseninfectie en uw arts kan bijkomende testen en opvolging voorstellen.
-
als u pijnlijke huiduitslag met blaren krijgt (dit zijn verschijnselen van gordelroos).
-
als u veranderingen in de huid opmerkt. Hiervoor kan extra onderzoek noodzakelijk zijn, omdat
bepaalde soorten huidkanker (niet-melanoom) gemeld zijn.
Sommige geneesmiddelen die worden gebruikt om infecties te behandelen. Deze omvatten
geneesmiddelen die worden gebruikt om schimmelziekten te behandelen (zoals ketoconazol,
itraconazol, posaconazol, fluconazol en voriconazol), geneesmiddelen die worden gebruikt om
bepaalde soorten bacteriële infecties te behandelen (antibiotica zoals claritromycine,
telitromycine, ciprofloxacine en erytromycine), geneesmiddelen om virale infecties te
behandelen waaronder HIV-infectie/AIDS (zoals amprenavir, atazanavir, indinavir,
lopinavir/ritonavir, nelfinavir, ritonavir, saquinavir), geneesmiddelen om hepatitis C te
behandelen (boceprevir, telaprevir).
-
Nefazodon, een geneesmiddel om depressie te behandelen.
-
Mibefradil of diltiazem, geneesmiddelen om verhoogde bloeddruk en chronische angina
pectoris te behandelen.
-
Cimetidine, een geneesmiddel om brandend maagzuur te behandelen.
De volgende geneesmiddelen kunnen de werkzaamheid van Jakavi verminderen:
-
Avasimibe, een geneesmiddel om hartziekte te behandelen.
-
Fenytoïne, carbamazepine of fenobarbital en andere anti-epileptica die worden gebruikt om een
epileptische aanval of toeval te beëindigen.
-
Rifabutine of rifampicine, geneesmiddelen die worden gebruikt om tuberculose (TB) te
behandelen.
-
Sint-janskruid (Hypericum perforatum), een kruidenproduct dat wordt gebruikt om depressie te
behandelen.
Terwijl u Jakavi inneemt, mag u nooit een nieuw geneesmiddel starten zonder dat eerst te bespreken
met de arts die Jakavi heeft voorgeschreven. Dat geldt voor geneesmiddelen op medisch voorschrift,
voor geneesmiddelen die u zonder voorschrift kunt krijgen, kruidengeneesmiddelen en alternatieve
geneesmiddelen.
Hoe neemt u dit middel in?
Neem dit geneesmiddel altijd in precies zoals uw arts of apotheker u dat heeft verteld. Twijfelt u over
het juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
De dosering van Jakavi hangt af van het aantal bloedcellen van de patiënt. Uw arts zal de hoeveelheid
bloedcellen in uw lichaam meten en zal dan de beste dosering voor u bepalen, vooral als u lever- of
nierproblemen heeft.
-
De gebruikelijke startdosering bij myelofibrose is tweemaal daags 5 mg, tweemaal daags 10 mg,
tweemaal daags 15 mg of tweemaal daags 20 mg, afhankelijk van uw aantal bloedcellen.
-
De gebruikelijke startdosering bij polycythemia vera en graft-versus-host disease is tweemaal
daags 10 mg.
-
De maximale dosering is tweemaal daags 25 mg.
Uw arts zal u altijd vertellen hoeveel Jakavi-tabletten u precies moet innemen.
Tijdens de behandeling kan uw arts een lagere of hogere dosering aanraden als de resultaten van de
bloedtesten erop wijzen dat dit nodig is, als u problemen heeft met uw lever of nieren of als u ook een
behandeling met bepaalde andere geneesmiddelen nodig heeft.
Als u dialyse krijgt, neem dan alleen op dialysedagen, ofwel één enkele dosis ofwel twee afzonderlijke
doses van Jakavi, nadat de dialyse is afgerond. Uw arts zal u vertellen of u één of twee doses moet
nemen en hoeveel tabletten u per keer moet innemen.
Neem Jakavi elke dag op hetzelfde tijdstip in, met of zonder voedsel.
Blijf Jakavi innemen zolang als uw arts u heeft verteld. Dit is een langetermijnbehandeling.
Uw arts zal regelmatig uw toestand onderzoeken om te controleren of de behandeling het gewenste
effect heeft.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.
De meeste bijwerkingen van Jakavi zijn mild tot matig en zullen meestal na enkele dagen tot enkele
weken behandeling verdwijnen.
Myelofibrose en polycythemia vera
Sommige bijwerkingen kunnen ernstig zijn.
Roep onmiddellijk medische hulp in voordat u de volgende ingeplande dosis gebruikt als u de
volgende ernstige bijwerkingen ondervindt:
Zeer vaak (kan voorkomen bij meer dan 1 op de 10 mensen):
-
elk teken van een bloeding in de maag of de darmen, zoals zwarte ontlasting of bloed in de
ontlasting of het overgeven van bloed
-
onverwachte blauwe plekken en/of bloedingen, ongewone vermoeidheid, kortademigheid
tijdens inspanning of in rust, ongewoon bleke huid of vaak infecties hebben (mogelijke
verschijnselen van bloedaandoeningen)
-
pijnlijke huiduitslag met blaren (mogelijke klachten van gordelroos (herpes zoster))
-
koorts, rillingen of andere verschijnselen van infecties
-
laag aantal rode bloedcellen (anemie), laag aantal witte bloedcellen (neutropenie) of laag aantal
bloedplaatjes (trombocytopenie)
elk teken van een bloeding in de hersenen, zoals een plotseling veranderd bewustzijnsniveau,
aanhoudende hoofdpijn, een verdoofd gevoel, tintelingen, zwakte of verlamming
Andere bijwerkingen
Andere mogelijke bijwerkingen staan hieronder vermeld. Als u deze bijwerkingen ervaart, neem dan
contact op met uw arts of apotheker.
Zeer vaak (kan voorkomen bij meer dan 1 op de 10 mensen):
-
hoog cholesterolgehalte of vetgehalte in het bloed (hypertriglyceridemie)
-
afwijkende resultaten van leverfunctietesten
-
duizeligheid
-
hoofdpijn
-
urineweginfecties
-
gewichtstoename
-
koorts, hoesten, moeilijk of pijnlijk ademhalen, piepende ademhaling, pijn in de borst bij het
ademhalen (mogelijke verschijnselen van een longontsteking)
-
hoge bloeddruk (hypertensie), die ook de oorzaak kan zijn van duizeligheid en hoofdpijn
-
verstopping
-
hoog lipasegehalte in het bloed
Vaak (kan voorkomen bij minder dan 1 op de 10 mensen):
-
verminderd aantal van de drie soorten bloedcellen rode bloedcellen, witte bloedcellen en
bloedplaatjes (pancytopenie)
-
winderigheid (flatulentie)
Soms (kan voorkomen bij minder dan 1 op de 100 mensen):
-
tuberculose
-
terugkomen van een hepatitis B-infectie (wat een geelkleuring van de huid en de ogen,
donkerbruin gekleurde urine, pijn aan de rechterkant van de buik, koorts en misselijkheid of
overgeven kan veroorzaken)
Graft-versus-host disease (GvHD)
Sommige bijwerkingen kunnen ernstig zijn.
Roep onmiddellijk medische hulp in voordat u de volgende ingeplande dosis gebruikt als u de
volgende ernstige bijwerkingen ondervindt:
Zeer vaak (kan voorkomen bij meer dan 1 op de 10 mensen):
-
koorts, pijn, roodheid en/of moeite met ademhalen (mogelijke symptomen van een infectie met
het cytomegalovirus, cytomegalovirusinfectie)
-
koorts, pijn bij het plassen (mogelijke symptomen van een urineweginfectie)
-
snelle hartslag, koorts, verwarring en snelle ademhaling (mogelijke symptomen van sepsis, wat
een ernstige aandoening is die ontstaat door een infectie die wijdverspreide ontsteking
veroorzaakt)
-
vermoeidheid, bleke huid (mogelijke symptomen van bloedarmoede die wordt veroorzaakt door
een laag aantal rode bloedcellen), frequente infecties, koorts, koude rillingen, keelpijn of
zweertjes in de mond vanwege infecties (mogelijke symptomen van neutropenie, veroorzaakt
door een laag aantal witte bloedcellen), spontane bloeding of blauwe plekken (mogelijke
symptomen van trombocytopenie, veroorzaakt door een laag aantal bloedplaatjes)
-
lage aantallen van alle drie de soorten bloedcellen: rode bloedcellen, witte bloedcellen en
bloedplaatjes (pancytopenie)
hoog cholesterol (hypercholesterolemie)
-
hoofdpijn
-
hoge bloeddruk (hypertensie)
-
grote hoeveelheid lipase in het bloed
-
abnormale uitkomsten van bloedonderzoek (verhoogde amylase), wat op beschadiging van de
alvleesklier kan wijzen
-
misselijkheid
-
abnormale uitkomsten van onderzoek van de leverfunctie
-
verhoogd niveau van enzymen uit spieren in het bloed, wat kan wijzen op spierletsel en/of
afbraak van spieren (verhoogd creatinefosfokinase in het bloed)
-
verhoogd niveau van creatinine in het bloed, een stof die normaliter door de nieren in de urine
wordt uitgescheiden, wat kan betekenen dat uw nieren niet goed werken (verhoogd creatinine in
het bloed)
Vaak (kan voorkomen bij minder dan 1 op de 10 mensen):
-
koorts, pijn, roodheid en/of moeite met ademhalen (mogelijke symptomen van een infectie met
het BK-virus)
-
gewichtstoename
-
verstopping (obstipatie)
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts of apotheker. Dit geldt ook voor
mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks melden
via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door bijwerkingen te melden, kunt u
ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de doos of de
blister na 'EXP'.
Bewaren beneden 30°C.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu
terecht.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
-
De werkzame stof in dit middel is ruxolitinib.
-
Elke 5 mg Jakavi-tablet bevat 5 mg ruxolitinib.
-
Elke 10 mg Jakavi-tablet bevat 10 mg ruxolitinib.
-
Elke 15 mg Jakavi-tablet bevat 15 mg ruxolitinib.
-
Elke 20 mg Jakavi-tablet bevat 20 mg ruxolitinib.
-
De andere stoffen in dit middel zijn: microkristallijne cellulose, magnesiumstearaat, colloïdaal
watervrij silica, natriumzetmeelglycolaat, povidon, hydroxypropylcellulose,
lactosemonohydraat.
Hoe ziet Jakavi eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Jakavi 5 mg tabletten zijn witte tot bijna witte ronde tabletten bedrukt met 'NVR' aan de ene zijde en
bedrukt met 'L5' aan de andere zijde.
Jakavi 10 mg tabletten zijn witte tot bijna witte ronde tabletten bedrukt met 'NVR' aan de ene zijde en
bedrukt met 'L10' aan de andere zijde.
Jakavi 15 mg tabletten zijn witte tot bijna witte ovale tabletten bedrukt met 'NVR' aan de ene zijde en
bedrukt met 'L15' aan de andere zijde.
Jakavi 20 mg tabletten zijn witte tot bijna witte langwerpige tabletten bedrukt met 'NVR' aan de ene
zijde en bedrukt met 'L20' aan de andere zijde.
Jakavi-tabletten worden geleverd als blisterverpakking met 14 of 56 tabletten of multiverpakking met
168 (3 verpakkingen van 56) tabletten.
Mogelijk worden niet alle verpakkingen op de markt gebracht in uw land.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
Fabrikant
Novartis Farmacéutica S.A.
Gran Via de les Corts Catalanes, 764
08013 Barcelona
Spanje
Novartis Pharma GmbH
Roonstrasse 25
90429 Nürnberg
Duitsland
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Lietuva
Novartis Pharma N.V.
SIA Novartis Baltics Lietuvos filialas
Tél/Tel: +32 2 246 16 11
Tel: +370 5 269 16 50
Luxembourg/Luxemburg
Novartis Bulgaria EOOD
Novartis Pharma N.V.
.: +359 2 489 98 28
Tél/Tel: +32 2 246 16 11
Magyarország
Novartis s.r.o.
Novartis Hungária Kft.
Tel: +420 225 775 111
Tel.: +36 1 457 65 00
Danmark
Malta
Novartis Healthcare A/S
Novartis Pharma Services Inc.
Tlf: +45 39 16 84 00
Tel: +356 2122 2872
Deutschland
Nederland
Novartis Pharma GmbH
Novartis Pharma B.V.
Tel: +49 911 273 0
Tel: +31 88 04 52 555
Eesti
Norge
SIA Novartis Baltics Eesti filiaal
Novartis Norge AS
Tel: +372 66 30 810
Tlf: +47 23 05 20 00
Österreich
Novartis (Hellas) A.E.B.E.
Novartis Pharma GmbH
: +30 210 281 17 12
Tel: +43 1 86 6570
España
Polska
Novartis Farmacéutica, S.A.
Novartis Poland Sp. z o.o.
Tel: +34 93 306 42 00
Tel.: +48 22 375 4888
France
Portugal
Novartis Pharma S.A.S.
Novartis Farma - Produtos Farmacêuticos, S.A.
Tél: +33 1 55 47 66 00
Tel: +351 21 000 8600
Hrvatska
România
Novartis Hrvatska d.o.o.
Novartis Pharma Services Romania SRL
Tel. +385 1 6274 220
Tel: +40 21 31299 01
Ireland
Slovenija
Novartis Ireland Limited
Novartis Pharma Services Inc.
Tel: +353 1 260 12 55
Tel: +386 1 300 75 50
Ísland
Slovenská republika
Vistor hf.
Novartis Slovakia s.r.o.
Sími: +354 535 7000
Tel: +421 2 5542 5439
Italia
Suomi/Finland
Novartis Farma S.p.A.
Novartis Finland Oy
Tel: +39 02 96 54 1
Puh/Tel: +358 (0)10 6133 200
Sverige
Novartis Pharma Services Inc.
Novartis Sverige AB
: +357 22 690 690
Tel: +46 8 732 32 00
Latvija
United Kingdom (Northern Ireland)
SIA Novartis Baltics
Novartis Ireland Limited
Tel: +371 67 887 070
Tel: +44 1276 698370