Nivestim 12 mu (120 µg/0,2 ml) s.c./i.v. pre-filled syr.
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nivestim 12 ME/0,2 ml oplossing voor injectie/infusie
Nivestim 30 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
Nivestim 48 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Nivestim 12 ME/0,2 ml oplossing voor injectie/infusie
Elke ml oplossing voor injectie of infusie bevat 60 miljoen eenheden [ME] (600 microgram [µg])
filgrastim*.
Elke voorgevulde spuit bevat 12 miljoen eenheden (ME) (120 microgram [µg]) filgrastim in 0,2 ml
(0,6 mg/ml).
Nivestim 30 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
Elke ml oplossing voor injectie of infusie bevat 60 miljoen eenheden [ME] (600 microgram [µg])
filgrastim*.
Elke voorgevulde spuit bevat 30 miljoen eenheden (ME) (300 microgram [µg]) filgrastim in 0,5 ml
(0,6 mg/ml).
Nivestim 48 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
Elke ml oplossing voor injectie of infusie bevat 96 miljoen eenheden [ME] (960 microgram [µg])
filgrastim*.
Elke voorgevulde spuit bevat 48 miljoen eenheden (ME) (480 microgram [µg]) filgrastim in 0,5 ml
(0,96 mg/ml).
*recombinant-methionyl humaan granulocyten-koloniestimulerende factor
G-CSF
geproduceerd in
Escherichia coli
(BL21) met behulp van recombinant-DNA-techniek.
Hulpstof met bekend effect
Elke ml oplossing bevat 50 mg sorbitol (E420) (zie rubriek 4.4).
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor injectie/infusie (injectie/infusie).
Heldere, kleurloze oplossing.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Filgrastim is geïndiceerd voor de duurverkorting van neutropenie en verlaging van de incidentie van
febriele neutropenie bij patiënten die worden behandeld met gangbare cytotoxische chemotherapie
voor maligniteiten (met uitzondering van chronische myeloïde leukemie en myelodysplastisch
syndroom), en bekorting van de duur van neutropenie bij patiënten die myeloablatieve behandeling en
vervolgens beenmergtransplantatie ondergaan en van wie wordt aangenomen dat zij een verhoogde
kans hebben op langdurige, ernstige neutropenie.
2
De veiligheid en werkzaamheid van filgrastim zijn vergelijkbaar bij volwassenen en bij kinderen die
cytotoxische chemotherapie ondergaan.
Filgrastim is geïndiceerd voor de mobilisatie van perifere bloed-voorlopercellen (PBPC’s).
Langdurige toediening van filgrastim is geïndiceerd bij kinderen en volwassenen met ernstige
congenitale, cyclische of idiopathische neutropenie, met een ANC (‘absolute neutrophil count’ of
‘absolute aantal neutrofielen’) van 0,5 x 10
9
/l en een voorgeschiedenis van ernstige of terugkerende
infecties, om het aantal neutrofielen te laten toenemen en de incidentie en duur van
infectiegerelateerde voorvallen te beperken.
Filgrastim is geïndiceerd voor de behandeling van persistente neutropenie (ANC ≤ 1,0 x 10
9
/l) bij
patiënten met gevorderde hiv-infectie, om het risico van bacteriële infecties te verlagen wanneer
andere therapeutische opties niet geschikt zijn.
4.2
Dosering en wijze van toediening
Behandeling met filgrastim mag alleen worden gegeven in samenwerking met een oncologiecentrum
dat ervaring heeft met behandelingen met G-CSF en hematologie, en over de benodigde diagnostische
faciliteiten beschikt. De mobilisatie- en afereseprocedures moeten worden uitgevoerd in
samenwerking met een oncologie/hematologiecentrum met aanvaardbare ervaring op dit gebied, en
waar het monitoren van hematopoëtische voorlopercellen op de juiste wijze kan worden uitgevoerd.
Gangbare cytotoxische chemotherapie
Dosering
De aanbevolen dosis filgrastim bedraagt 0,5 ME/kg/dag (5 µg/kg/dag). De eerste dosis filgrastim dient
ten minste 24 uur na cytotoxische chemotherapie toegediend te worden. In gerandomiseerde klinische
onderzoeken werd een subcutane dosis van 230 µg/m
2
/dag (4,0 - 8,4 µg/kg/dag) gebruikt.
Het dagelijks toedienen van filgrastim moet worden voortgezet totdat het verwachte nadir voor
neutrofielen gepasseerd is en het aantal neutrofielen weer binnen het normale bereik ligt. Na gangbare
chemotherapie voor solide tumoren, lymfomen en lymfatische leukemie zal de behandeling die nodig
is om aan deze criteria te voldoen naar verwachting maximaal 14 dagen duren. Na inductie- en
consolidatiebehandeling voor acute myeloïde leukemie kan de behandelingsduur substantieel langer
zijn (tot 38 dagen), afhankelijk van het type, de dosering en het doseringsschema van de gebruikte
cytotoxische chemotherapie.
Bij patiënten die cytotoxische chemotherapie ondergaan, wordt 1 tot 2 dagen na aanvang van de
behandeling met filgrastim een kenmerkende, voorbijgaande stijging van het aantal neutrofielen
waargenomen. Voor een duurzame therapeutische respons mag de behandeling met filgrastim echter
niet worden gestaakt voordat het verwachte nadir gepasseerd is en het aantal neutrofielen teruggekeerd
is tot binnen het normale bereik. Voortijdig staken van de behandeling met filgrastim, voordat het
verwachte nadir voor neutrofielen is bereikt, wordt niet aanbevolen.
Wijze van toediening
Filgrastim kan worden toegediend als een dagelijkse subcutane injectie of als een dagelijkse
intraveneuze infusie verdund in een 5%-glucose-oplossing met een infusietijd van 30 minuten (zie
rubriek 6.6). In de meeste gevallen wordt de voorkeur gegeven aan de subcutane toediening. Er zijn
enkele aanwijzingen gebaseerd op een studie met eenmalige toediening dat de werkingsduur korter
kan zijn na intraveneuze toediening. De klinische relevantie van dit resultaat met betrekking tot de
toediening van meerdere doses is niet duidelijk. De keuze van de toedieningswijze zal afhangen van de
individuele klinische toestand.
3
Patiënten die worden behandeld met myeloablatieve therapie gevolgd door beenmergtransplantatie
Dosering
De aanbevolen aanvangsdosis filgrastim bedraagt 1,0 ME/kg/dag (10 µg/kg/dag). De eerste dosis
filgrastim dient ten minste 24 uur na cytotoxische chemotherapie worden toegediend en ten minste 24
uur na beenmerginfusie.
Wanneer het nadir voor neutrofielen eenmaal gepasseerd is, moet de dagelijkse dosis filgrastim als
volgt stapsgewijs worden verminderd tegen de neutrofielenrespons:
Absolute aantal neutrofielen
> 1,0 x 10
9
/l op 3 opeenvolgende dagen
Dan, als de ANC nog 3 opeenvolgende dagen
hoger blijft dan 1,0 x 10
9
/l
Dosisaanpassing filgrastim
Verminder tot 0,5 ME (5 µg)/kg/dag
Stop met filgrastim
Als de ANC tijdens de behandelperiode afneemt tot < 1,0 x 10
9
/l, moet de dosis filgrastim weer
worden verhoogd volgens de hierboven genoemde stappen.
ANC = absoluut aantal neutrofielen (Absolute
Neutrophil Count)
Wijze van toediening
Filgrastim kan worden toegediend als een intraveneuze infusie gedurende 30 minuten of 24 uur, of als
een continue subcutane infusie gedurende 24 uur. Filgrastim dient verdund te worden in 20 ml 5%-
glucose-oplossing (zie rubriek 6.6).
Voor de mobilisatie van PBPC's bij patiënten die myelosuppressieve of myeloablatieve behandeling
ondergaan, gevolgd door transplantatie van autologe PBPC's
Dosering
De aanbevolen dosis filgrastim voor PBPC-mobilisatie is in geval van monotherapie 1,0 ME/kg/dag
(10 µg/kg/dag) gedurende 5-7 opeenvolgende dagen. Tijdstip van de leukaferese: 1 of 2 leukafereses
op dag 5 en 6 zijn meestal voldoende. In andere omstandigheden kunnen extra leukafereses nodig zijn.
Dosering met Filgrastim dient te worden voortgezet tot aan de laatste leukaferese.
De aanbevolen dosis filgrastim voor PBPC-mobilisatie na myelosuppressieve chemotherapie is 0,5
ME/kg/dag (5 µg/kg/dag), vanaf de eerste dag na het voltooien van de chemotherapie totdat het
verwachte nadir voor neutrofielen gepasseerd is en het aantal neutrofielen weer binnen het normale
bereik ligt. Leukaferese dient te worden uitgevoerd in de periode dat de ANC stijgt van < 0,5 x 10
9
/l
tot > 5,0 x 10
9
/l. Voor patiënten die geen uitgebreide chemotherapie hebben gekregen , is één
leukaferese vaak voldoende. In andere gevallen wordt aanbevolen aanvullende leukaferesen uit te
voeren.
Wijze van toediening
Filgrastim als monotherapie voor PBPC-mobilisatie:
Filgrastim mag toegediend worden door middel van een continue subcutane infusie gedurende 24 uur
of door middel van een subcutane injectie. Voor infusies dient filgrastim verdund te worden in 20 ml
5%-glucose-oplossing (zie rubriek 6.6).
Filgrastim voor PBPC-mobilisatie na myelosuppressieve chemotherapie:
4
Filgrastim dient door middel van een subcutane injectie toegediend te worden.
Voor de mobilisatie van PBPC’s bij gezonde donoren voorafgaand aan allogene PBPC-transplantatie
Dosering
Voor PBPC-mobilisatie bij gezonde donoren dient filgrastim te worden toegediend in een dosis van
1,0 miljoen eenheden (10 µg)/kg/dag gedurende 4 tot 5 opeenvolgende dagen. Leukaferese dient te
worden gestart op dag 5 en, indien nodig, te worden voortgezet tot dag 6 om 4 x 10
6
CD34
+
-cellen/kg
lichaamsgewicht van de recipiënt te verkrijgen.
Wijze van toediening
Filgrastim dient door middel van een subcutane injectie te worden toegediend
Bij patiënten met ernstige chronische neutropenie (severe
chronic neutropenia
- SCN)
Dosering
Congenitale neutropenie:
De aanbevolen aanvangsdosis bedraagt 1,2 ME/kg/dag (12 µg/kg/dag), als
enkele dosis of in verdeelde doses.
Idiopathische of cyclische neutropenie:
De aanbevolen aanvangsdosis bedraagt 0,5 ME/kg/dag (5
µg/kg/dag), als enkele dosis of in verdeelde doses.
Dosisaanpassing:
Filgrastim moet dagelijks als een subcutane injectie worden toegediend totdat het
aantal neutrofielen hoger is geworden dan 1,5 x 10
9
/l en op deze waarde kan worden gehouden.
Wanneer de respons is verkregen, moet de minimale effectieve dosis om dit niveau te behouden,
worden ingesteld. Langdurige dagelijkse toediening is vereist om een adequaat aantal neutrofielen te
behouden. Na 1-2 weken behandeling kan de aanvangsdosis worden verdubbeld of gehalveerd,
afhankelijk van de respons van de patiënt. Vervolgens kan de dosis op individuele basis om de 1-2
weken worden aangepast om het gemiddelde aantal neutrofielen tussen de 1,5 x 10
9
/l en 10 x 10
9
/l te
houden. Bij patiënten met ernstige infecties kan een schema voor snellere dosisverhogingen worden
overwogen. In klinisch onderzoek had 97% van de patiënten die een respons vertoonden een volledige
respons bij doses van ≤ 24 µg/kg/dag. Of toediening van filgrastim met hogere doses dan 24 µg/kg/dag
aan patiënten met SCN ook op lange termijn veilig is, is niet vastgesteld.
Wijze van toediening
Congenitale, idiopathische of cyclische neutropenie: filgrastim dient als subcutane injectie te worden
toegediend.
Bij patiënten met hiv-infectie
Dosering
Ter correctie van neutropenie:
De aanbevolen aanvangsdosis filgrastim bedraagt 0,1 ME (1µg)/kg/dag met stapsgewijze ophoging
van de dosis tot een maximum van 0,4 ME (4 µg)/kg/dag) totdat een normaal aantal neutrofielen is
bereikt en kan worden gehandhaafd (ANC > 2,0 x 10
9
/l). In klinische studies reageerde > 90% van de
patiënten op deze doses met een correctie van de neutropenie na een mediane behandelingsduur van 2
dagen.
Bij een klein aantal patiënten (< 10%) waren doses tot 1,0 ME (10µg)/kg/dag noodzakelijk om
correctie van neutropenie te bereiken.
5
Ter handhaving van een normaal aantal neutrofielen:
Nadat correctie van neutropenie is bereikt, dient de minimale effectieve dosis te worden bepaald
waarmee een normaal aantal neutrofielen wordt gehandhaafd. Er wordt aanbevolen initieel de dosis
aan te passen naar een dosis van 30 ME (300 µg)/dag om de andere dag. Verdere dosisaanpassingen
om het aantal neutrofielen > 2,0 x 10
9
/l te handhaven kunnen noodzakelijk zijn op basis van het ANC
van de patiënt. In klinische studies onderzoek was toediening van 30 ME (300 µg)/dag gedurende 1 tot
7 dagen per week noodzakelijk om de ANC > 2,0 x 10
9
/l te handhaven, met een mediane
dosisfrequentie van 3 keer per week. Langdurig gebruik kan noodzakelijk zijn om het ANC > 2,0 x
10
9
/l te handhaven.
Wijze van toediening
Voor correctie van neutropenie of het onderhouden van normale aantallen neutrofielen: filgrastim
dient als subcutane injectie te worden toegediend.
Ouderen
In klinisch onderzoek met filgrastim was een klein aantal oudere patiënten geïncludeerd. Er zijn geen
specifieke onderzoeken uitgevoerd voor deze patiëntenpopulatie. Daarom kan voor deze patiënten
geen specifiek doseringsadvies worden gegeven.
Nier-/leverfunctiestoornissen
Onderzoeken met filgrastim bij patiënten met ernstige nier- of leverfunctiestoornissen laten zien dat de
farmacokinetische en farmacodynamische profielen bij deze patiënten vergelijkbaar zijn met die bij
gezonde personen. Onder deze omstandigheden is geen dosisaanpassing nodig.
Pediatrische patiënten met SCN en kanker
In klinisch onderzoek was 65% van de patiënten die werden behandeld voor SCN jonger dan 18 jaar.
Voor deze leeftijdsgroep, die voornamelijk bestaat uit patiënten met congenitale neutropenie, is de
werkzaamheid bewezen. Er waren geen verschillen in de veiligheidsprofielen voor pediatrische
patiënten die werden behandeld voor SCN ten opzichte van volwassenen.
Gegevens uit klinische onderzoeken met pediatrische patiënten geven aan dat de veiligheid en
werkzaamheid van filgrastim ongeveer gelijk zijn bij volwassenen en bij kinderen die cytotoxische
chemotherapie ondergaan.
Het doseringsadvies is voor pediatrische patiënten hetzelfde als voor volwassenen die
myelosuppressieve cytotoxische chemotherapie ondergaan.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde
hulpstoffen.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Terugvinden herkomst
Om het terugvinden van de herkomst van biologicals te verbeteren moeten de naam en het
batchnummer van het toegediende product goed geregistreerd worden.
6
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen voor alle indicaties
Overgevoeligheid
Overgevoeligheid, inclusie anafylactische reacties, opgetreden tijdens een eerste of volgende
behandeling, zijn gerapporteerd bij patiënten die behandeld zijn met filgastrim. Staak behandeling met
filgrastim permanent bij patiënten met klinisch significante overgevoeligheid. Dien filgrastim niet toe
aan patiënten met een voorgeschiedenis van overgevoeligheid voor filgrastim of pegfilgrastim.
Pulmonale bijwerkingen
Na toediening van G-CSF zijn pulmonale bijwerkingen, in het bijzonder interstitiële longziekte,
gerapporteerd. Patiënten met een recente geschiedenis van longinfiltraten of pneumonie lopen een
hoger risico. Het ontstaan van pulmonale verschijnselen, zoals hoest, koorts en dyspneu, die gepaard
gaan met radiologische kenmerken van longinfiltraten en verslechtering van de longfunctie, kunnen
voortekenen zijn van
Acute Respiratory Distress Syndrome
(ARDS). De toediening van filgrastim
dient te worden gestaakt en een passende behandeling dient te worden gegeven.
Glomerulonefritis
Glomerulonefritis is gerapporteerd bij patiënten die filgrastim en pegfilgrastim kregen toegediend. In
het algemeen verdwenen gevallen van glomerulonefritis na verlaging van de dosis of stopzetting van
de behandeling met filgrastim en pegfilgrastim. Urineonderzoek wordt aanbevolen.
Capillairleksyndroom
Het capillairleksyndroom, dat levensbedreigend kan zijn als behandeling wordt uitgesteld, is
gerapporteerd na toediening van een G-CSF en wordt gekenmerkt door hypotensie, hypoalbuminemie,
oedeem en bloedindikking.
Patiënten die symptomen van het capillairleksyndroom ontwikkelen, dienen nauwgezet gevolgd te
worden en standaard symptomatische behandeling te ontvangen, wat een behoefte aan intensieve zorg
zou kunnen betekenen (zie rubriek 4.8).
Splenomegalie en miltruptuur
Algemeen asymptomatische gevallen van splenomegalie en gevallen van miltruptuur zijn gemeld na
toediening van filgrastim aan patiënten en gezonde donoren. Sommige gevallen van miltruptuur waren
fataal. Daarom dient de grootte van de milt nauwgezet gecontroleerd te worden (bv. door klinisch
onderzoek, echo). De diagnose van miltruptuur dient te worden overwogen bij donoren en/of patiënten
die pijn linksboven in de buik of schouderpijn rapporteren. Filgrastim dosisverlagingen bleken de
progressie van miltvergroting te vertragen of te stoppen bij patiënten met ernstige chronische
neutropenie en bij 3% van de patiënten was een splenectomie noodzakelijk.
Groei van maligne cellen
G-CSF kan
in vitro
de groei bevorderen van myeloïde cellen en vergelijkbare effecten kunnen
in vitro
worden waargenomen bij enkele niet myeloïde cellen.
Myelodysplastisch syndroom of chronische myeloïde leukemie
De veiligheid en werkzaamheid van filgrastim toediening bij patiënten met myelodysplastisch
syndroom of chronische myeloïde leukemie zijn niet vastgesteld.
Filgrastim is niet geïndiceerd voor gebruik bij deze aandoeningen. Bijzondere aandacht dient te
worden gegeven om de diagnose blastentransformatie bij chronische myeloïde leukemie te
onderscheiden van acute myeloïde leukemie.
7
Acute myeloïde leukemie
Voorzichtigheid is geboden bij de toediening van filgrastim bij patiënten met secundaire AML
aangezien er beperkte veiligheids- en werkzaamheidgegevens bekend zijn.
De veiligheid en werkzaamheid van filgrastim toegediend bij
de novo
AML patiënten met een leeftijd
< 55 jaar met goede cytogenese (t(8;21), t(15;17) en inv(16)) zijn niet vastgesteld.
Trombocytopenie
Trombocytopenie is gemeld bij patiënten die filgrastim gebruiken. Het aantal bloedplaatjes dient
nauwlettend te worden gecontroleerd, vooral tijdens de eerste paar weken van de behandeling met
Nivestim. Tijdelijke stopzetting of dosisverlaging van filgrastim dient te worden overwogen bij
patiënten met ernstige chronische neutropenie die een trombocytopenie ontwikkelen (aantal
bloedplaatjes < 100 x 10
9
/l).
Leukocytose
Aantallen witte bloedcellen (wittebloedceltelling – WBC) van 100 x 10
9
/l of hoger zijn waargenomen
bij minder dan 5% van de kankerpatiënten die filgrastim kregen in doses boven de 0,3 ME/kg/dag
(3 µg/kg/dag). Er zijn geen bijwerkingen gemeld die direct zijn toe te schrijven aan deze mate van
leukocytose. Gezien de potentiële risico's die gepaard gaan met ernstige leukocytose, moet echter
gedurende de behandeling met filgrastim regelmatig het aantal witte bloedcellen worden bepaald. Als
het aantal witte bloedcellen na de verwachte nadir hoger wordt dan 50 x 10
9
/l, moet de toediening van
filgrastim onmiddellijk worden gestopt. Bij toediening voor de mobilisatie van PBPC's, moet de
toediening echter pas worden gestopt, of de dosis worden verlaagd, wanneer het aantal leukocyten
stijgt tot > 70 x 10
9
/l.
Immunogeniciteit
Zoals bij alle therapeutische eiwitten, is er een mogelijkheid tot immunogeniciteit. De mate van
ontwikkeling van antilichamen tegen filgrastim is over het algemeen laag. Bindende antilichamen
treden op, zoals verwacht, met alle biologicals, maar zijn op dit moment niet geassocieerd met een
neutraliserende werking.
Aortitis
Na toediening van G-CSF bij gezonde proefpersonen en bij kankerpatiënten is aortitis gemeld. De
symptomen die optraden omvatten koorts, buikpijn, malaise, rugpijn en verhoogde ontstekingsmarkers
(bijv. C-reactief proteïne en wittebloedceltelling). In de meeste gevallen werd aortitis door middel van
een CT-scan vastgesteld en doorgaans verdween het nadat G-CSF was stopgezet. Zie ook rubriek 4.8.
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen geassocieerd met comorbiditeiten
Bijzondere voorzorgen bij dragers van het sikkelcelgen en patiënten met sikkelcelanemie
Bij gebruik van filgrastim bij dragers van het sikkelcelgen en patiënten met sikkelcelanemie werden,
in sommige gevallen fatale, sikkelcelcrises gerapporteerd. Artsen dienen het voorschrijven van
filgrastim bij dragers van het sikkelcelgen en patiënten met sikkelcelanemie met voorzichtigheid te
overwegen.
Osteoporose
Controle van de botdichtheid kan aangewezen zijn bij patiënten met onderliggende osteoporotische
botziekten die een continue behandeling met filgrastim langer dan 6 maanden ondergaan.
8
Bijzondere voorzorgen bij patiënten met kanker
Filgrastim dient niet te worden gebruikt om de dosis cytotoxische chemotherapie te verhogen boven de
gangbare doseringsschema’s.
Risico's geassocieerd met verhoogde doses chemotherapie
Bijzondere voorzichtigheid is geboden wanneer patiënten worden behandeld met hoge doses
chemotherapie, aangezien verbetering in de tumorrespons niet werd aangetoond en verhoogde doses
chemotherapeutica aanleiding kunnen geven tot verhoogde toxiciteit, inbegrepen cardiale, pulmonale,
neurologische en dermatologische effecten (zie de voorschrijf/product informatie van de
desbetreffende chemotherapeutica).
Effect van chemotherapie op erytrocyten en trombocyten
Behandeling met alleen filgrastim werkt niet tegen trombocytopenie en anemie als gevolg van
myelosuppressieve chemotherapie. Vanwege de mogelijkheid om hogere doses chemotherapie te
krijgen (bv. de volledige doses van het voorgeschreven doseringsschema), heeft de patiënt mogelijk
een verhoogde kans op trombocytopenie en anemie. Regelmatige controle van het aantal bloedplaatjes
en van de hematocriet wordt aanbevolen. Extra voorzichtigheid is geboden bij het toedienen van
enkele of gecombineerde chemotherapeutische middelen waarvan bekend is dat ze ernstige
trombocytopenie veroorzaken.
Het is aangetoond dat gebruik van PBPC's die met behulp van filgrastim zijn gemobiliseerd, de diepte
van trombocytopenie na myelosuppressieve of myeloablatieve chemotherapie verkleint en de duur
ervan verkort.
Andere bijzondere voorzorgen
De effecten van filgrastim zijn niet onderzocht bij patiënten met substantieel gereduceerde myeloïde
voorlopercellen. Filgrastim werkt voornamelijk in op neutrofiele precursors, zodat het effect bestaat
uit het verhogen van het aantal neutrofielen. Daarom kan de neutrofielenrespons lager zijn bij
patiënten met gereduceerde precursors (zoals patiënten die zijn behandeld met extensieve
radiotherapie of chemotherapie, of patiënten met een door tumor geïnfiltreerd beenmerg).
Bloedvataandoeningen, waaronder veno-occlusieve ziekte en stoornissen van het vochtvolume, zijn in
enkele gevallen gemeld bij patiënten die hoge doses chemotherapie kregen, gevolgd door
transplantatie.
Er zijn meldingen geweest van graft-versus-hostziekte (GvHD) en fatale voorvallen bij patiënten die
G-CSF kregen na allogene beenmergtransplantatie (zie rubriek 4.8 en 5.1).
Verhoogde hematopoëtische activiteit van het beenmerg als respons op behandeling met groeifactor is
in verband gebracht met tijdelijke afwijkende botscans. Hiermee dient rekening te worden gehouden
bij het interpreteren van resultaten van botbeeldvorming.
Bijzondere voorzorgen bij patiënten die PBPC-mobilisatie ondergaan
Mobilisatie
Er zijn geen prospectieve, gerandomiseerde vergelijkingen van de twee aanbevolen
mobilisatiemethoden (filgrastim alleen, of in combinatie met myelosuppressieve chemotherapie),
uitgevoerd binnen dezelfde patiëntenpopulatie. De mate van variatie tussen individuele patiënten en
tussen laboratoriumtesten van CD34
+
-cellen heeft tot gevolg dat directe vergelijkingen tussen
verschillende onderzoeken moeilijk zijn. Het is daarom moeilijk om een optimale methode aan te
bevelen. De keuze van de mobilisatiemethode moet worden overwogen in relatie met de totale
doelstellingen van de behandeling van een individuele patiënt.
9
Voorafgaande blootstelling aan cytotoxische middelen
Patiënten die zeer extensieve voorafgaande myelosuppressieve therapie hebben ondergaan, vertonen
mogelijk niet voldoende PBPC-mobilisatie om de aanbevolen minimale opbrengst (≥ 2,0 x 10
6
CD34
+
-
cellen/kg) te bereiken, of een versnelling van de plaatjesopbrengst tot dezelfde mate.
Sommige cytotoxische middelen vertonen een bijzondere toxiciteit voor de ‘pool’ met
hematopoëtische voorlopercellen en kunnen de mobilisatie van voorlopercellen negatief beïnvloeden.
Middelen zoals melfalan, carmustine (BCNU) en carboplatine kunnen, wanneer deze gedurende
langere tijd voorafgaand aan pogingen tot mobilisatie van voorlopercellen worden toegediend, de
opbrengst aan voorlopercellen verlagen. Het is echter aangetoond dat toediening van melfalan,
carboplatine of BCNU samen met filgrastim effectief is voor mobilisatie van voorlopercellen. Als een
transplantatie van PBPC's is voorzien, is het aan te raden om de procedure voor stamcelmobilisatie
vroeg in de behandelkuur van de patiënt te plannen. Er dient bijzondere aandacht te worden
geschonken aan het aantal gemobiliseerde voorlopercellen bij deze patiënten, voordat hooggedoseerde
chemotherapie wordt toegediend. Als de opbrengsten volgens de bovengenoemde criteria niet
toereikend zijn, moeten alternatieve vormen van behandeling, waarvoor geen ondersteuning door
voorlopercellen nodig is, worden overwogen.
Bepaling van de opbrengst aan voorlopercellen
Bij het bepalen van de aantallen voorlopercellen die worden geoogst bij patiënten die zijn behandeld
met filgrastim, dient bijzondere aandacht te worden geschonken aan de methode van kwantificering.
De resultaten van flowcytometrische analyse van aantallen CD34
+
-cellen zijn sterk afhankelijk van
welke methode exact wordt toegepast, en daarom is voorzichtigheid geboden bij het interpreteren van
aanbevelingen van celaantallen die zijn gebaseerd op onderzoeken in andere laboratoria.
Statistische analyse van het verband tussen het aantal gereïnfundeerde CD34
+
-cellen en de snelheid
van plaatjesherstel na hooggedoseerde chemotherapie wijst op een complex, maar continu verband.
De aanbeveling van een minimum opbrengst van ≥ 2,0 x 10
6
CD34
+
-cellen/kg is gebaseerd op
gepubliceerde ervaring die leidde tot adequate hematologische reconstitutie. Opbrengsten hoger dan
deze minimale opbrengst blijken gecorreleerd te zijn met een sneller herstel, en lagere opbrengsten
met een langzamer herstel.
Bijzondere voorzorgen bij gezonde donoren die PBPC-mobilisatie ondergaan
PBPC-mobilisatie geeft geen direct klinisch voordeel aan gezonde donoren en mag alleen worden
overwogen wanneer allogene stamceltransplantatie het doel is.
PBPC-mobilisatie mag alleen worden overwogen voor donoren die voldoen aan de normale
selectiecriteria voor stamceldonatie wat betreft klinische parameters en laboratoriumtests, met speciale
aandacht voor hematologische waarden en infectieziekten.
De veiligheid en werkzaamheid van filgrastim zijn niet vastgesteld voor gezonde donoren in de leeftijd
< 16 jaar of > 60 jaar.
Voorbijgaande trombocytopenie (bloedplaatjes < 100 x 10
9
/l) na toediening van filgrastim en
leukaferese is waargenomen bij 35% van de onderzochte proefpersonen. Daaronder waren twee
gevallen waarin aantallen plaatjes < 50 x 10
9
/l werden gemeld, die werden toegeschreven aan de
leukaferese.
Als meer dan één leukaferese moet worden uitgevoerd, dient bijzondere aandacht te worden
geschonken aan donoren die voorafgaand aan de leukaferese < 100 x 10
9
/l plaatjes hebben. Over het
algemeen dient geen aferese te worden uitgevoerd als het aantal bloedplaatjes < 75 x 10
9
/l is.
Leukaferese mag niet worden uitgevoerd bij donoren die worden behandeld met antistollingsmiddelen
of van wie bekend is dat ze een defect hebben in de hemostase.
10
Donoren die G-CSF’s krijgen voor PBPC-mobilisatie moeten worden gemonitord totdat de
hematologische indices zijn teruggekeerd tot normale waarden.
Voorbijgaande cytogene afwijkingen zijn waargenomen bij gezonde donoren na het gebruik van G-
CSF. Het belang van deze veranderingen is onbekend. Toch kan een risico op het
stimuleren van een maligne myeloïde kloon niet worden uitgesloten. Het wordt aanbevolen dat het
aferesecentrum de gegevens van de stamceldonoren gedurende minimaal 10 jaar systematisch bijhoudt
om de monitoring van de veiligheid op lange termijn te kunnen garanderen.
Bijzondere voorzorgen bij ontvangers van allogene PBPC's die zijn gemobiliseerd met filgrastim
De huidige gegevens wijzen erop dat immunologische interacties tussen de getransplanteerde allogene
PBPC's en de ontvanger geassocieerd kunnen zijn met een verhoogde kans op acute en chronische
GvHD, indien vergeleken met beenmergtransplantatie.
Bijzondere voorzorgen bij patiënten met SCN
Filgrastim dient niet te worden toegediend aan patiënten met ernstige congenitale neutropenie die
leukemie ontwikkelen of tekenen vertonen van leukemie-ontwikkeling.
Bloedcelaantallen
Andere veranderingen van het bloedbeeld komen voor, waaronder anemie en tijdelijke toename van
myeloïde voorlopercellen, die een nauwgezette controle van het bloedbeeld vereisen.
Transformatie naar leukemie of myelodysplastisch syndroom
Extra voorzichtigheid is geboden bij de diagnose van SCN’s, om die te onderscheiden van andere
hematopoëtische stoornissen zoals aplastische anemie, myelodysplasie en myeloïde leukemie.
Volledige bepaling van bloedcelaantallen met differentiële tellingen en plaatjestellingen, en
beoordeling van beenmergmorfologie en karyotype dienen vóór behandeling te worden uitgevoerd.
Myeloplastische syndromen (MDS) of leukemie kwamen in lage frequentie (ongeveer 3%) voor SCN-
patiënten die deelnamen aan klinische onderzoeken en werden behandeld met filgrastim. Dat werd
enkel waargenomen bij patiënten met congenitale neutropenie. MDS en leukemieën zijn natuurlijke
complicaties van de ziekte en de relatie ervan met filgrastim is niet zeker. Bij een subset van ongeveer
12% van de patiënten met normale cytogenetische beoordeling bij aanvang werden later bij herhaalde
routinebeoordelingen abnormaliteiten gevonden, waaronder monosomie 7. Het is momenteel niet
duidelijk of langdurige behandeling van patiënten met SCN-patiënten gevoelig maakt voor
cytogenetische afwijkingen, MDS of leukemietransformatie. Het wordt aanbevolen om met
regelmatige intervallen (ongeveer eenmaal per 12 maanden) morfologisch en cytogenetisch
beenmergonderzoek uit te voeren bij patiënten.
Overige bijzondere voorzorgen
Oorzaken van tijdelijke neutropenie, zoals virale infecties, dienen te worden uitgesloten.
Hematurie kwam vaak voor en proteïnurie kwam voor bij een klein aantal patiënten. Regelmatige
urinecontrole dient plaats te vinden om dit te controleren.
De veiligheid en werkzaamheid bij neonaten en bij patiënten met een auto-immuunneutropenie zijn
niet vastgesteld.
11
Bijzondere voorzorgen bij patiënten met een HIV-infectie
Bloedcelaantallen
De ANC dient nauwgezet te worden gemonitord, in het bijzonder gedurende de eerste weken van de
behandeling met filgrastim. Sommige patiënten kunnen al op de aanvangsdosis filgrastim een zeer
snelle respons vertonen, en met een aanzienlijke stijging van het aantal neutrofielen. Het wordt
aanbevolen om de ANC de eerste 2-3 dagen na toediening van filgrastim dagelijks te meten. Daarna
wordt aanbevolen om de ANC in de eerste 2 weken ten minste tweemaal per week te meten en
vervolgens, gedurende de onderhoudstherapie, eenmaal per week of eenmaal per twee weken. Tijdens
intermitterende dosering van filgrastim met 30 ME/dag (300 µg/dag) kunnen er in de loop van de tijd
grote fluctuaties voorkomen in de ANC van de patiënt. Om de dalwaarde of het nadir van de ANC van
de patiënt te bepalen, wordt aanbevolen om de bloedafnames voor de ANC-bepalingen direct vóór de
geplande toedieningen van filgrastim uit te voeren.
Risico's die gepaard gaan met verhoogde doses myelosuppressieve geneesmiddelen
Behandeling met alleen filgrastim werkt niet tegen trombocytopenie en anemie als gevolg van
myelosuppressieve medicaties. Door de mogelijkheid om bij behandeling met filgrastim hogere doses
of een groter aantal van deze medicaties te ontvangen, kan de patiënt een verhoogde kans hebben op
het ontwikkelen van trombocytopenie en anemie. Regelmatige controle van de bloedcelaantallen
wordt aanbevolen (zie hierboven).
Infecties en maligniteiten die myelosuppressie veroorzaken
Neutropenie kan toe te schrijven zijn aan opportunistische, beenmerginfiltrerende infecties zoals
Mycobacterium avium
complex of aan maligniteiten zoals lymfoom. Bij patiënten met bekende
beenmerginfiltrerende infecties of maligniteiten dient passende behandeling van de onderliggende
aandoening te worden overwogen, in aanvulling op toediening van filgrastim voor de behandeling van
neutropenie. De effecten van filgrastim op neutropenie als gevolg van beenmerginfiltrerende infectie
of maligniteit zijn niet goed vastgesteld.
Alle patiënten
Nivestim bevat sorbitol (E420). Dit geneesmiddel mag niet worden toegediend aan patiënten met
erfelijke fructose-intolerantie, tenzij strikt noodzakelijk.
Bij zuigelingen en jonge kinderen (jonger dan 2 jaar) kan erfelijke fructose-intolerantie nog niet
worden gediagnosticeerd. Intraveneus toegediende geneesmiddelen (die sorbitol/fructose bevatten)
kunnen levensbedreigend zijn en zijn bij deze patiëntengroep gecontra-indiceerd, tenzij er sprake is
van een dwingende klinische noodzaak en er geen alternatieven beschikbaar zijn.
Er moet bij iedere patiënt een uitgebreide anamnese met betrekking tot symptomen van erfelijke
fructose-intolerantie worden afgenomen voordat dit geneesmiddel wordt toegediend.
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per dosis van 0,6 mg/ml of 0,96 mg/ml,
wat betekent dat het in feite ‘natriumvrij’ is.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
De veiligheid en werkzaamheid van filgrastim, wanneer dit wordt gegeven op dezelfde dag dat
myelosuppressieve cytotoxische chemotherapie wordt toegediend, zijn niet definitief vastgesteld.
Rekening houdend met de gevoeligheid van snel delende myeloïdcellen voor myelosuppressieve
cytotoxische chemotherapie wordt het gebruik van filgrastim niet aangeraden in de periode van 24 uur
vóór tot 24 uur na chemotherapie. Voorlopig bewijs, afkomstig van een klein aantal patiënten die
gelijktijdig werden behandeld met filgrastim en 5-fluoro-uracil wijst erop dat neutropenie ernstiger
kan worden.
12
Mogelijke interacties met andere hematopoëtische groeifactoren en cytokines zijn nog niet in klinisch
onderzoek onderzocht.
Omdat lithium het vrijkomen van neutrofielen bevordert, is het waarschijnlijk dat lithium het effect
van filgrastim versterkt. Hoewel deze interactie niet formeel onderzocht is, is er geen bewijs dat een
dergelijke interactie schadelijk is.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen of een beperkte hoeveelheid gegevens over het gebruik van filgrastim bij zwangere
vrouwen. Uit dieronderzoek is reproductietoxiciteit gebleken. Een verhoogde incidentie van
embryoverlies is waargenomen bij konijnen bij hoge veelvouden van de klinische blootstelling en in
aanwezigheid van maternale toxiciteit (zie rubriek 5.3). Er zijn rapporten in de literatuur waarin is
aangetoond dat filgrastim bij zwangere vrouwen de placenta passeert. Filgrastim wordt niet
aangeraden tijdens de zwangerschap.
Borstvoeding
Het is niet bekend of filgrastim/metabolieten wordt/worden uitgescheiden in moedermelk. Risico voor
pasgeborenen/zuigelingen kan niet worden uitgesloten. Er moet worden besloten of borstvoeding moet
worden gestaakt of behandeling met filgrastim moet worden gestaakt dan wel niet moet worden
ingesteld, waarbij het voordeel van borstvoeding voor het kind en het voordeel van behandeling voor
de vrouw in overweging moeten worden genomen.
Vruchtbaarheid
Filgrastim had geen effect op de voortplantingsprestaties of vruchtbaarheid van mannelijke of
vrouwelijke ratten (zie rubriek 5.3).
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Nivestim kan een lichte invloed hebben op het vermogen om een voertuig te besturen of machines te
bedienen. Duizeligheid kan optreden na toediening van Nivestim (zie rubriek 4.8).
4.8
a.
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De meest ernstige bijwerkingen die kunnen optreden tijdens de behandeling met filgrastim omvatten
anafylactische reactie, ernstige pulmonale bijwerkingen (inclusief interstitiële pneumonie en ARDS),
capillairleksyndroom, ernstige splenomegalie/miltruptuur, transformatie naar myelodysplastisch
syndroom of leukemie bij patiënten met SCN, GvHD bij patiënten die een allogene beenmergtransfer
of perifere bloedvoorloperceltransplantatie kregen en sikkelcelcrisis bij patiënten met sikkelcelanemie.
Bijwerkingen die het vaakst gemeld werden zijn koorts, skeletspierstelselpijn (inclusief botpijn,
rugpijn, artralgie, myalgie, pijn in de extremiteiten, skeletspierstelselpijn, skeletspierstelselpijn op de
borst, nekpijn), anemie, braken en misselijkheid. In klinische onderzoeken bij patiënten met kanker
skeletspierstelselpijn, die licht of matig was bij 10% van de patiënten en ernstig bij 3% van de
patiënten.
13
b.
Samenvatting van de bijwerkingen in tabelvorm
De gegevens in onderstaande tabel beschrijven bijwerkingen gerapporteerd in klinische studies en
spontaan gerapporteerde bijwerkingen. Binnen elke frequentiegroep worden de bijwerkingen
weergegeven in volgorde van afnemende ernst.
Systeem/orgaanklasse
volgens gegevensbank
MedDRA
Infecties en
parasitaire
aandoeningen
Bijwerkingen
Vaak
Soms
(≤ 1/100, < 1/10) (≤ 1/1.000, < 1/100)
Zeer vaak
(≤ 1/10)
Zelden
(≤ 1/10.000,
< 1/1.000)
Bloed- en
lymfestelsel-
aandoeningen
Immuunsysteem-
aandoeningen
Sepsis
Bronchitis
Infectie van de
bovenste
luchtwegen
Urineweginfectie
Trombocytopeni Splenomegalie
a
e
Hemoglobine
e
Anemie
verlaagd
e
Leukocytose
a
Voedings- en
stofwisselings-
stoornissen
Psychische
stoornissen
Zenuwstelsel-
aandoeningen
Bloedvataandoeninge
n
Ademhalingsstelsel-,
borstkas- en
mediastinum-
aandoeningen
Overgevoeligheid
Geneesmiddelen-
overgevoeligheid
a
‘Graft-versus-host’-
ziekte
b
Verminderde
Hyperurikemie
Verlaagd glucose
e
eetlust
Verhoogd urinezuur in het bloed
Verhoogd
in het bloed
Pseudo-jicht
a
lactaatdehydrogena
(chondro-
se in het bloed
calcinosis
pyrofosfaat)
Verstoringen van
de vochtbalans
Insomnia
Hoofdpijn
a
Duizeligheid
Hypo-esthesie
Paresthesie
Hypertensie
Hypotensie
Hemoptoë
Dyspneu
Hoesten
a
Orofaryngeale
pijn
a,e
Epistaxis
Miltruptuur
a
Sikkelcelanemie
met crisis
Anafylactische
reactie
Veno-occlusieve
ziekte
d
‘Acute respiratory
distress’-syndroom
a
Respiratoir falen
a
Longoedeem
a
Longbloeding
Interstitiële
longziekte
a
Longinfiltraten
a
Hypoxie
Capillairlek-
syndroom
a
Aortitis
Maagdarmstelsel-
aandoeningen
Diarree
a,e
Braken
a,e
Misselijkheid
a
Orale pijn
Obstipatie
e
14
Systeem/orgaanklasse
volgens gegevensbank
MedDRA
Lever- en
galaandoeningen
Zeer vaak
(≤ 1/10)
Bijwerkingen
Vaak
Soms
(≤ 1/100, < 1/10) (≤ 1/1.000, < 1/100)
Hepatomegalie
Verhoogd
alkalische fosfatase
in het bloed
Zelden
(≤ 1/10.000,
< 1/1.000)
Huid- en onderhuid-
aandoeningen
Alopecia
a
Uitslag
a
Erytheem
Skeletspierstelsel- en
Skeletspier-
bindweefsel-
stelselpijn
c
aandoeningen
Nier- en urineweg-
aandoeningen
Algemene
aandoeningen en
toedieningsplaats-
stoornissen
Letsels, intoxicaties en
verrichtingscomplicat
ies
a
b
Spierspasmen
Vermoeidheid
a
Mucosale
ontsteking
a
Koorts
Dysurie
Hematurie
Pijn op de borst
a
Pijn
a
Asthenie
a
Malaise
e
Perifeer oedeem
e
Transfusiereactie
e
Verhoogd
aspartaataminotrans
ferase
Verhoogd
gammaglutamyltran
sferase
Maculeuze en
Cutane vasculitis
a
papuleuze uitslag Sweet-syndroom
(acute febriele
neutrofiele
dermatose)
Osteoporose
Verminderde
botdichtheid
Exacerbatie van
reumatoïde artritis
Proteïnurie
Glomerulonefritis
Urine-afwijking
Reactie op de
injectieplaats
Zie rubriek c (Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen).
Gevallen van GvHD en gevallen met dodelijke afloop zijn gerapporteerd bij patiënten na allogene
beenmergtransplantatie
(zie rubriek c).
c
Omvat botpijn, rugpijn, artralgie, myalgie, pijn in de extremiteiten, skeletspierstelselpijn,
skeletspierstelselpijn op de borst, nekpijn.
d
Gevallen zijn waargenomen in de post-marketing setting bij patiënten die een beenmergtransplantatie of
PBPC mobilisatie ondergingen.
e
Bijwerkingen met een hogere incidentie bij filgrastim-patiënten in vergelijking met placebo en geassocieerd
met de gevolgen van onderliggende maligniteiten of cytotoxische chemotherapie.
c.
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Overgevoeligheid
Overgevoeligheidsreacties, waaronder anafylaxie, exantheem, urticaria, angio-oedeem, dyspneu en
hypotensie bij initiële of daaropvolgende toediening, zijn gerapporteerd in klinische onderzoeken en in
de post-marketing setting. Over het algemeen is dit vaker gerapporteerd na i.v. toediening. In sommige
gevallen zijn symptomen opnieuw opgetreden na een nieuwe toediening, wat een causale relatie
suggereert. Filgrastim dient permanent gestaakt te worden bij patiënten die een ernstige allergische
reactie ervaren.
Pulmonale bijwerkingen
In klinische onderzoeken en in de post-marketing setting zijn pulmonale bijwerkingen, waaronder
interstitiële longziekte, longoedeem en longinfiltraten, gerapporteerd; in een aantal gevallen met
respiratoir falen en ARDS, wat fataal kan verlopen (zie rubriek 4.4).
15
Splenomegalie en miltruptuur
Gevallen van splenomegalie en miltruptuur zijn soms gemeld na toediening van filgrastim. Sommige
gevallen van miltruptuur waren fataal (zie rubriek 4.4).
Capillairleksyndroom
Gevallen van het capillairleksyndroom zijn gemeld bij gebruik van een G-CSF. Over het algemeen
zijn deze opgetreden bij patiënten met gevorderde maligne aandoeningen, bij patiënten met sepsis, bij
patiënten die meerdere chemotherapie regimes toegediend kregen of bij patiënten die aferese hebben
ondergaan (zie rubriek 4.4).
Cutane vasculitis
Cutane vasculitis is gerapporteerd bij patiënten die behandeld werden met filgrastim. Het mechanisme
achter vasculitis bij patiënten die filgrastim krijgen, is niet bekend. Tijdens langdurig gebruik is cutane
vasculitis gemeld in 2% van de patiënten met ernstige chronische neutropenie.
Leukocytose
Leukocytose (WBC > 50 x 10
9
/l) is waargenomen bij 41% van de gezonde donoren en een
voorbijgaande trombocytopenie (bloedplaatjes < 100 x 109/l) na toediening van filgrastim en
leukaferese is waargenomen bij 35% van de donoren (zie rubriek 4.4).
Sweet-syndroom
Gevallen van Sweet-syndroom (acute febriele neutrofiele dermatosis) zijn gerapporteerd bij patiënten
die behandeld werden met filgrastim.
Pseudo-jicht (chondrocalcinosis pyrofosfaat)
Pseudojicht (chondrocalcinosis pyrofosfaat) is gerapporteerd bij patiënten met kanker die behandeld
werden met filgrastim.
GvHD
Gevallen van GvHD en gevallen met dodelijke afloop zijn gerapporteerd bij patiënten die G-CSF
ontvingen na allogene beenmergtransplantatie (zie rubriek 4.4 en 5.1).
d.
Pediatrische patiënten
Gegevens uit klinische studies met pediatrische patiënten wijzen erop dat de veiligheid en
werkzaamheid van filgrastim vergelijkbaar zijn bij volwassenen en kinderen die cytotoxische
chemotherapie krijgen. Dit suggereert dat er geen leeftijdsafhankelijke verschillen zijn in de
farmacokinetiek van filgrastim. De enige consistent gerapporteerde bijwerking was
skeletspierstelselpijn, wat niet afwijkt van de ervaring bij de volwassen populatie.
Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om het gebruik van filgastrim bij pediatrische patiënten
verder te evalueren.
e.
Andere bijzondere populaties
Gebruik bij ouderen
Er zijn in het algemeen geen verschillen in veiligheid of werkzaamheid waargenomen tussen patiënten
ouder dan 65 jaar en jongere volwassenen (> 18 jaar) die cytotoxische chemotherapie ondergingen.
Klinische ervaring heeft geen verschillen aangetoond in de respons tussen ouderen en jongere
16
volwassen patiënten. Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om het gebruik van filgrastim in
geriatrie voor andere geregistreerde filgrastimindicaties te evalueren.
Pediatrische SCN-patiënten
Gevallen van verminderde botdichtheid en osteoporose zijn gerapporteerd bij pediatrische patiënten
met ernstige chronische neutropenie die chronisch behandeld werden met filgrastim.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg worden verzocht alle vermoedelijke
bijwerkingen te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
De effecten van een overdosering filgrastim zijn niet vastgesteld.
Als de behandeling met filgrastim wordt stopgezet, resulteert dat gewoonlijk in een halvering van de
circulerende neutrofielen binnen 1 à 2 dagen, die binnen 1 tot 7 dagen tot normale waarden terugkeren.
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: cytokines, ATC-code: L03AA02.
Nivestim is een biosimilar. Gedetailleerde informatie is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau
http://www.ema.europa.eu.
Humaan G-CSF is een glycoproteïne dat de productie en het vrijkomen van functionele neutrofielen
uit het beenmerg reguleert. Nivestim bevat r-metHuG-CSF (filgrastim) en veroorzaakt binnen 24 uur
duidelijke stijgingen van de aantallen perifere bloedneutrofielen, met een geringe stijging van het
aantal monocyten. Bij sommige SCN-patiënten kan filgrastim ook een geringe stijging van het aantal
circulerende eosinofielen en basofielen induceren ten opzichte van de baseline. Sommige van deze
patiënten hadden mogelijk al vóór aanvang van de behandeling eosinofilie of basofilie. De stijging van
het aantal neutrofielen is dosisafhankelijk bij de aanbevolen doses. Neutrofielen die worden
geproduceerd als respons op filgrastim vertonen een normale of versterkte functie, zoals is aangetoond
met testen voor de chemotactische en fagocytische functie. Na beëindiging van de behandeling met
filgrastim nemen de neutrofielenaantallen in de bloedbaan binnen 1-2 dagen met 50% af en ze keren
binnen 1-7 dagen terug tot het normale niveau.
Gebruik van filgrastim bij patiënten die cytotoxische chemotherapie ondergaan, leidt tot significante
afnames van de incidentie, ernst en duur van neutropenie en febriele neutropenie. Behandeling met
filgrastim verkort significant de duur van febriele neutropenie, antibioticumgebruik en
ziekenhuisopname na inductie-chemotherapie voor acute myelogene leukemie of myeloablatieve
therapie, gevolgd door beenmergtransplantatie. De incidentie van koorts en gedocumenteerde infecties
waren in al deze situaties niet afgenomen. De duur van koorts was niet verminderd bij patiënten die
myeloablatieve therapie ondergingen, gevolgd door beenmergtransplantatie.
Gebruik van filgrastim, alleen of na chemotherapie, mobiliseert hematopoëtische voorlopercellen naar
het perifere bloed. Deze autologe PBPC's kunnen worden geoogst en geïnfundeerd na hooggedoseerde
cytotoxische therapie, ofwel in plaats van, ofwel als aanvulling op beenmergtransplantatie. Infusie van
PBPC's versnelt het hematopoëtisch herstel en verkort daardoor de duur van het risico op
hemorragische complicaties en de noodzaak van plaatjestransfusies.
17
Ontvangers van allogene PBPC's die waren gemobiliseerd met filgrastim, hadden een significant
sneller hematologisch herstel, dat leidde tot een significante afname van de tijd tot niet-ondersteund
plaatjesherstel in vergelijking met allogene beenmergtransplantatie.
Eén retrospectief Europees onderzoek dat het gebruik van G-CSF na allogene beenmergtransplantatie
evalueerde bij patiënten met acute leukemie wees op een verhoging van de kans op GvHD,
behandelingsgerelateerde mortaliteit (TRM) en mortaliteit na toediening van G-CSF. In een
afzonderlijk, retrospectief, internationaal onderzoek met patiënten met acute en chronische myelogene
leukemieën werd geen effect op het risico op GvHD, TRM en mortaliteit waargenomen. In een meta-
analyse van onderzoeken naar allogene transplantaties, waaronder de resultaten van negen
prospectieve gerandomiseerde trials, 8 retrospectieve onderzoeken en 1 casusgecontroleerd onderzoek,
werd geen effect gevonden op de kans op acute GvHD, chronische GvHD of vroege
behandelingsgerelateerde mortaliteit.
Relatieve risico (95%-BI) op GvHD en TRM na behandeling met G-CSF na
beenmergtransplantatie
Acute GvHD
Onderzoeks-
Chronische
Publicatie
N
van graad II -
TRM
periode
GvHD
IV
1,08
1,02
0,70
Meta-analyse (2003)
1986 - 2001
a
1198
(0,87, 1,33)
(0,82, 1,26)
(0,38, 1,31)
Europees retrospectief
onderzoek (2004)
Internationaal
retrospectief onderzoek
(2006)
a
b
1992 - 2002
b
1789
1,33
(1,08, 1,64)
1,11
(0,86, 1,42)
1,29
(1,02, 1,61)
1,10
(0,86, 1,39)
1,73
(1,30, 2,32)
1,26
(0,95, 1,67)
1995 - 2000
b
2110
Analyse omvat onderzoeken met BM-transplantatie in deze periode; in sommige onderzoeken werd GM-CSF
gebruikt.
Analyse omvat patiënten die in deze periode BM-transplantatie ontvingen.
Gebruik van filgrastim voor de mobilisatie van PBPC's bij gezonde donoren voorafgaand aan
allogene PBPC-transplantatie
Bij gezonde donoren kunnen na een dosis van 10 µg/kg/dag, gedurende 4-5 opeenvolgende dagen
subcutaan toegediend, bij de meeste donoren na twee leukafereses
≤ 4 x 10
6
CD34
+
-cellen/kg lichaamsgewicht van de ontvanger worden afgenomen.
Gebruik van filgrastim bij kinderen of volwassenen met SCN (ernstige congenitale, cyclische en
idiopathische neutropenie) induceert een duurzame stijging van de ANC’s in perifeer bloed en een
afname van infecties en gerelateerde voorvallen.
Bij gebruik van filgrastim bij patiënten met hiv-infectie blijven de neutrofielenaantallen normaal,
zodat geplande toediening van antivirale en/of andere myelosuppressieve medicatie mogelijk is. Er
zijn geen bewijzen dat patiënten met hiv-infectie die worden behandeld met filgrastim een stijging
vertonen van de hiv-replicatie.
Net als het geval is met andere hematopoëtische groeifactoren, is van G-CSF aangetoond dat het
in
vitro
stimulerende eigenschappen heeft op humane endotheelcellen.
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Een gerandomiseerde, open-label, comparator-gecontroleerde, dubbele crossoverstudie met enkele
dosis bij 46 gezonde vrijwilligers heeft aangetoond dat het farmacokinetische profiel van Nivestim na
subcutane en intraveneuze toediening vergelijkbaar is met dat van het referentiegeneesmiddel. Een
18
andere gerandomiseerde, dubbelblinde, comparator-gecontroleerde, dubbele crossoverstudie met
meerdere doseringen bij 50 gezonde vrijwilligers heeft aangetoond dat het farmacokinetische profiel
van Nivestim na subcutane toediening vergelijkbaar is met dat van het referentiegeneesmiddel.
Het is aangetoond dat de klaring van filgrastim volgens de eerste-orde farmacokinetiek verloopt,
zowel na subcutane als na intraveneuze toediening. De serumeliminatiehalfwaardetijd van filgrastim
bedraagt ongeveer 3,5 uur, met een eliminatiesnelheid van ongeveer 0,6 ml/min/kg. Continue infusie
met filgrastim gedurende een periode van maximaal 28 dagen bij patiënten die herstellende waren van
autologe beenmergtransplantatie leidde niet tot aanwijzingen voor accumulatie van geneesmiddel en
resulteerde in vergelijkbare halfwaardetijden. Er is een positief lineair verband tussen de dosis en de
serumconcentratie van filgrastim, intraveneus of subcutaan toegediend. Na subcutane toediening van
de aanbevolen doses bleven de serumconcentraties gedurende 8 tot 16 uur boven 10 ng/ml. Het
distributievolume in bloed bedraagt ongeveer 150 ml/kg.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Filgrastim werd onderzocht in herhaalde dosistoxiciteitsstudies die tot 1 jaar duurden. Deze lieten
veranderingen zien die toe te schrijven waren aan de te verwachten farmacologische acties, waaronder
stijging van leukocyten, myeloïde hyperplasie in het beenmerg, extramedullaire granulopoëse en
vergroting van de milt. Al deze veranderingen werden ongedaan gemaakt na het staken van de
behandeling.
Het effect van filgrastim op de prenatale ontwikkeling is onderzocht in ratten en konijnen.
Intraveneuze toediening (80 µg/kg/dag) van filgrastim aan konijnen tijdens de periode van
organogenese veroorzaakte maternale toxiciteit en een verhoogde kans op spontane abortus, post-
implantatieverlies en een verminderde gemiddelde nestgrootte en lager foetaal gewicht werden
waargenomen.
Op basis van gerapporteerde data voor een ander product met filgrastim, gelijkwaardig aan het
oorspronkelijke product, werden vergelijkbare bevindingen plus verhoogde foetale misvormingen
waargenomen bij 100 µg/kg/dag, een maternaal toxische dosis die overeenkwam met een systemische
blootstelling van ongeveer 50-90 keer de blootstelling geobserveerd in patiënten die met de klinische
dosis van 5 µg/kg/dag werden behandeld. Het
no observed adverse effect level
voor embryo-foetale
toxiciteit in deze studie was 10 µg/kg/dag, wat overeenkwam met een systemische blootstelling van
ongeveer 3-5 keer de blootstelling geobserveerd in patiënten die met de klinische dosis werden
behandeld.
Bij zwangere ratten werd geen maternale of foetale toxiciteit waargenomen bij doses tot
575 µg/kg/dag. Nakomelingen van ratten die tijdens de perinatale en lactatieperiodes filgrastim
toegediend hadden gekregen, vertoonden een vertraging in externe differentiatie en groeiretardatie
(≥ 20 µg/kg/dag) en een enigszins lagere overleving (100 µg/kg/dag).
Filgrastim heeft geen waargenomen effect op de vruchtbaarheid van mannelijke of vrouwelijke ratten.
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
IJsazijn
Natriumhydroxide
Sorbitol (E420)
Polysorbaat 80
Water voor injecties
19
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Nivestim mag niet worden verdund met natriumchloride-oplossingen.
Verdund filgrastim kan adsorberen aan glas en plastic materiaal, tenzij het wordt verdund in 5%-
glucose-oplossing (zie rubriek 6.6).
Dit geneesmiddel mag niet gemengd worden met andere geneesmiddelen dan die welke vermeld zijn
in rubriek 6.6.
6.3
Houdbaarheid
Voorgevulde spuit:
30 maanden.
Na verdunning
De chemische en fysische stabiliteit na bereiding van de verdunde oplossing voor
infusie is aangetoond gedurende 24 uur bij 2°C tot 8°C. Vanuit microbiologisch oogpunt moet het
product onmiddellijk worden gebruikt. Indien het niet onmiddellijk wordt gebruikt, vallen de
bewaartijden tijdens het gebruik en de voorwaarden vóór het gebruik onder de verantwoordelijkheid
van de gebruiker en zij zouden normaal niet langer dan 24 uur bij 2°C tot 8°C moeten zijn, tenzij het
verdunnen onder gecontroleerde en gevalideerde aseptische omstandigheden heeft plaatsgevonden.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Gekoeld bewaren en transporteren (2°C - 8°C).
Niet in de vriezer bewaren.
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
Accidentele blootstelling aan vriestemperaturen gedurende maximum 24 uur heeft geen invloed op de
stabiliteit van Nivestim. De diepgevroren voorgevulde spuiten mogen ontdooid en dan opnieuw
ingevroren worden voor toekomstig gebruik. Bij blootstelling langer dan 24 uur of indien Nivestim
meerdere keren opnieuw werd ingevroren, mag het NIET meer gebruikt worden.
Zolang het product nog houdbaar is, en uitsluitend voor ambulant gebruik, mag de patiënt het uit de
koelkast halen en eenmaal maximum 15 dagen lang op kamertemperatuur bewaren (niet boven 25°C).
Daarna mag het product niet meer opnieuw in de koelkast gezet worden en moet het weggegooid
worden.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na verdunning, zie rubriek 6.3.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Nivestim 12 ME/0,2 ml oplossing voor injectie/infusie
Voorgevulde spuit (type I-glas) met injectienaald (roestvrij staal), met veiligheidsbescherming voor de
naald, met 0,2 ml oplossing voor injectie/infusie.
Nivestim 30 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie, Nivestim 48 ME/0,5 ml oplossing voor
injectie/infusie
Voorgevulde spuit (type I-glas), met injectienaald (roestvrij staal) met veiligheidsbescherming voor de
naald, met 0,5 ml oplossing voor injectie/infusie.
20
Op elke voorgevulde spuit is een naald bevestigd die is afgesloten door middel van een beschermkapje
dat epoxypreen bevat, een derivaat van natuurlijk rubber latex dat in contact met de naald kan komen.
Verpakkingsgrootten van 1, 5, 8 of 10 voorgevulde spuiten.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Indien nodig kan Nivestim verdund worden in 5%- glucose-oplossing.
Verdunning tot een eindconcentratie < 0,2 ME/ml (2 µg/ml) wordt op geen enkel moment aanbevolen.
De oplossing dient vóór gebruik visueel te worden gecontroleerd. Alleen heldere oplossingen zonder
deeltjes mogen worden gebruikt.
Voor patiënten die worden behandeld met filgrastim dat is verdund tot concentraties < 1,5 ME/ml
(15 µg/ml) dient humaan serumalbumine (HSA) te worden toegevoegd tot een eindconcentratie van 2
mg/ml.
Voorbeeld: in een eindvolume van 20 ml moet aan een totale dosis filgrastim van minder dan 30 ME
(300 µg) 0,2 ml humaan serumalbumine-oplossing Ph. Eur. (20%) worden toegevoegd.
Nivestim bevat geen conserveermiddel: gezien de mogelijke kans op microbiële contaminatie zijn
injectiespuiten met Nivestim uitsluitend bedoeld voor eenmalig gebruik.
Wanneer filgrastim is verdund in 5%-glucose-oplossing is het verenigbaar met glas en met een scala
aan kunststoffen, waaronder pvc, polyolefine (een copolymeer van polypropyleen en polyethyleen) en
polypropyleen.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/10/631/001
EU/1/10/631/002
EU/1/10/631/003
EU/1/10/631/004
EU/1/10/631/005
EU/1/10/631/006
EU/1/10/631/007
EU/1/10/631/008
EU/1/10/631/009
EU/1/10/631/010
EU/1/10/631/011
EU/1/10/631/012
21
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 08 juni 2010
Datum van laatste verlenging: 27 mei 2015
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
22
BIJLAGE II
A.
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME
STOF(FEN) EN FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK
VOOR VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN
LEVERING EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER
VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN
NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT
EEN VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET
GENEESMIDDEL
B.
C.
D.
23
A.
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF(FEN) EN
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant van het biologisch werkzaam bestanddeel
Hospira Zagreb d.o.o.
Prudnička cesta 60
10291 Prigorje Brdovečko
Kroatië
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Hospira Zagreb d.o.o.
Prudnička cesta 60
10291 Prigorje Brdovečko
Kroatië
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen
RMP-aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico’s of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico’s tot een minimum) is bereikt.
24
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
25
A. ETIKETTERING
26
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
KARTONNEN DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nivestim 12 ME/0,2 ml oplossing voor injectie/infusie
filgrastim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke voorgevulde spuit bevat 12 miljoen eenheden (ME) (120 µg) filgrastim in 0,2 ml (0,6 mg/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
IJsazijn, natriumhydroxide, polysorbaat 80, sorbitol (E420) en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie/infusie
1 voorgevulde spuit met 0,2 ml
5 voorgevulde spuiten met 0,2 ml
8 voorgevulde spuiten met 0,2 ml
10 voorgevulde spuiten met 0,2 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Uitsluitend voor eenmalig gebruik.
Intraveneus of subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
De voorgevulde spuit is voorzien van een veiligheidsbescherming voor de naald (Needle Guard) ter
bescherming tegen naaldprikken. Zie bijsluiter voor het gebruik van de Needle Guard.
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Na verdunning gebruiken binnen 24 uur.
27
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Gekoeld bewaren en transporteren (2°C - 8°C). Niet in de vriezer bewaren.
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/10/631/001
EU/1/10/631/002
EU/1/10/631/003
EU/1/10/631/010
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Nivestim 12 ME/0,2 ml
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
28
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
29
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIESPUIT
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Nivestim 12 ME/0,2 ml injectie/infusie
filgrastim
SC/IV
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
4.
Lot
5.
0,2 ml
6.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
PARTIJNUMMER
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
OVERIGE
30
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
KARTONNEN DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nivestim 30 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
filgrastim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke voorgevulde spuit bevat 30 miljoen eenheden (ME) (300 µg) filgrastim in 0,5 ml (0,6 mg/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
IJsazijn, natriumhydroxide, polysorbaat 80, sorbitol (E420) en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie/infusie
1 voorgevulde spuit met 0,5 ml
5 voorgevulde spuiten met 0,5 ml
8 voorgevulde spuiten met 0,5 ml
10 voorgevulde spuiten met 0,5 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Uitsluitend voor eenmalig gebruik.
Intraveneus of subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
De voorgevulde spuit is voorzien van een veiligheidsbescherming voor de naald (Needle Guard) ter
bescherming tegen naaldprikken. Zie bijsluiter voor het gebruik van de Needle Guard.
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Na verdunning gebruiken binnen 24 uur.
31
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Gekoeld bewaren en transporteren (2°C - 8°C). Niet in de vriezer bewaren.
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/10/631/004
EU/1/10/631/005
EU/1/10/631/006
EU/1/10/631/011
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Nivestim 30 ME/0,5 ml
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
32
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
33
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIESPUIT
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Nivestim 30 ME/0,5 ml injectie/infusie
filgrastim
SC/IV
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
4.
Lot
5.
0,5 ml
6.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
PARTIJNUMMER
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
OVERIGE
34
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
KARTONNEN DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nivestim 48 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
filgrastim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF (FEN)
Elke voorgevulde spuit bevat 48 miljoen eenheden (ME) (480 µg) filgrastim in 0,5 ml (0,96 mg/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
IJsazijn, natriumhydroxide, polysorbaat 80, sorbitol (E420) en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie/infusie
1 voorgevulde spuit met 0,5 ml
5 voorgevulde spuiten met 0,5 ml
8 voorgevulde spuiten met 0,5 ml
10 voorgevulde spuiten met 0,5 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Uitsluitend voor eenmalig gebruik.
Intraveneus of subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
De voorgevulde spuit is voorzien van een veiligheidsbescherming voor de naald (Needle Guard) ter
bescherming tegen naaldprikken. Zie bijsluiter voor het gebruik van de Needle Guard.
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Na verdunning gebruiken binnen 24 uur.
35
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Gekoeld bewaren en transporteren (2°C - 8°C). Niet in de vriezer bewaren.
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/10/631/007
EU/1/10/631/008
EU/1/10/631/009
EU/1/10/631/012
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Nivestim 48 ME/0,5 ml
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
36
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
37
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIESPUIT
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Nivestim 48 ME/0,5 ml injectie/infusie
filgrastim
SC/IV
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
4.
Lot
5.
0,5 ml
6.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
PARTIJNUMMER
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
OVERIGE
38
B. BIJSLUITER
39
Bijsluiter: informatie voor de gebruiker
Nivestim 12 ME/0,2 ml oplossing voor injectie/infusie
Nivestim 30 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
Nivestim 48 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
filgrastim
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u veel last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking
die niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of
verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Nivestim en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Nivestim en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Nivestim is een groeifactor voor witte bloedcellen (granulocyten-koloniestimulerende factor – G-CSF)
en behoort tot een groep geneesmiddelen die cytokines worden genoemd. Groeifactoren zijn eiwitten
die van nature in het lichaam worden aangemaakt, maar ze kunnen ook met behulp van biotechnologie
worden gemaakt om als geneesmiddel te worden gebruikt. Nivestim werkt door het beenmerg te
stimuleren om meer witte bloedcellen te produceren.
Een tekort aan witte bloedcellen (neutropenie) kan verschillende oorzaken hebben en heeft tot gevolg
dat uw lichaam minder goed infecties kan bestrijden. Nivestim stimuleert het beenmerg om snel
nieuwe witte bloedcellen aan te maken.
Nivestim kan worden gebruikt:
-
om het aantal witte bloedcellen te verhogen na behandeling met chemotherapie, om infecties te
helpen voorkomen;
-
om het aantal witte bloedcellen te verhogen na een beenmergtransplantatie, om infecties te
helpen voorkomen;
-
voorafgaand aan chemotherapie met hoge doses, om het beenmerg meer stamcellen te laten
aanmaken die kunnen worden afgenomen en na uw behandeling weer aan u kunnen worden
teruggegeven. De stamcellen kunnen bij u of bij een donor worden afgenomen. De stamcellen
verplaatsen zich dan terug naar het beenmerg en maken daar bloedcellen aan;
-
om het aantal witte bloedcellen te verhogen als u lijdt aan ernstige chronische neutropenie, om
infecties te helpen voorkomen;
-
bij patiënten met gevorderde hiv-infectie; dit helpt om de kans op infecties te verkleinen.
40
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
-
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat u dit middel gebruikt.
Vertel het uw arts voordat u met de behandeling start als een van de volgende situaties op u van
toepassing is:
sikkelcelanemie, omdat Nivestim sikkelcelcrisis kan veroorzaken
osteoporose (botziekte).
Vertel het uw arts onmiddellijk als u tijdens de behandeling met Nivestim:
plotselinge symptomen van allergie zoals huiduitslag, jeuk of netelroos (galbulten), zwelling
van het gezicht, de lippen, de tong of andere delen van het lichaam, kortademigheid, piepende
ademhaling of moeite met ademhalen. Dit kunnen tekenen zijn van een ernstige allergische
reactie (overgevoeligheid).
Gezwollen gezicht of enkels, bloed in uw urine or bruingekleurde urine of als u merkt dat u
minder plast dan normaal (glomerulonefritis).
pijn links bovenin uw buik, pijn onder de linkerkant van uw ribbenkast of pijn aan de punt van
uw linker schouder krijgt (dit kunnen verschijnselen zijn van een vergrote milt
(splenomegalie) of mogelijk van een gescheurde milt).
Ongewone bloeding of blauwe plekken (dit kunnen tekenen zijn van een daling van een
verminderd aantal bloedplaatjes (trombocytopenie), met een verminderd vermogen van uw
bloed om te stollen).
Ontsteking van de aorta (het grote bloedvat dat bloed van het hart naar het lichaam voert) is zelden
gemeld bij kankerpatiënten en gezonde donoren. De symptomen kunnen koorts, buikpijn, malaise,
rugpijn en verhoogde ontstekingsmarkers omvatten. Vertel het uw arts als u deze symptomen krijgt.
Verlies van reactie op filgrastim
Indien de reactie op de behandeling met filgrastim bij u vermindert of niet aanhoudt, zal uw arts de
redenen daarvoor onderzoeken, inclusief de mogelijkheid dat u antilichamen heeft ontwikkeld die de
activiteit van filgrastim neutraliseren.
Mogelijk wil uw arts u nauwlettend controleren, zie rubriek 4 van de bijsluiter.
Als u een patiënt bent met een ernstig, chronisch tekort aan witte bloedcellen met daardoor verhoogde
gevoeligheid voor infecties (neutropenie), loopt u een risico op het ontwikkelen van kanker van het
bloed (leukemie, myelodysplastisch syndroom [MDS]). U moet met uw arts bespreken wat de risico's
zijn dat u een vorm van bloedkanker krijgt en welke tests er moeten worden uitgevoerd. Als u een
vorm van bloedkanker krijgt, of als het waarschijnlijk is dat dat zal gebeuren, dan moet u Nivestim
niet gebruiken, behalve wanneer uw arts u zegt dat u dat wel moet doen.
Als u stamceldonor bent, moet uw leeftijd tussen 16 en 60 jaar liggen.
Wees extra voorzichtig met andere producten die witte bloedcellen stimuleren
Nivestim behoort tot een groep middelen die de vorming van witte bloedcellen stimuleren. Uw
medische zorgverlener moet altijd noteren welk middel u precies gebruikt.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Nivestim nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
41
mogelijkheid dat u in de nabije toekomst andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw
arts of apotheker. Dat geldt ook voor geneesmiddelen waar u geen voorschrift voor nodig heeft.
Zwangerschap en borstvoeding
Nivestim is niet getest bij zwangere vrouwen of bij vrouwen die borstvoeding geven.
Nivestim wordt niet aangeraden tijdens de zwangerschap.
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Vertel het uw arts als u zwanger wordt tijdens de behandeling met Nivestim.
Als u Nivestim gebruikt, moet u stoppen met het geven van borstvoeding, behalve wanneer uw arts u
andere instructies geeft.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Nivestim kan een lichte invloed hebben op uw vermogen om een voertuig te besturen en machines te
bedienen. Dit geneesmiddel kan duizeligheid veroorzaken. Het is raadzaam om te wachten en te kijken
hoe u zich voelt na de toediening van dit middel voordat u een voertuig bestuurt of machines bedient.
Nivestim bevat natrium
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per 0,6 mg/ml of 0,96 mg/ml, wat
betekent dat het in feite ‘natriumvrij’ is.
Nivestim bevat sorbitol
Dit geneesmiddel bevat 50 mg sorbitol in elke ml.
Sorbitol is een bron van fructose. Als u (of uw kind) erfelijke fructose-intolerantie (HFI), een
zeldzame genetische stoornis, heeft dan mag u (of uw kind) dit geneesmiddel niet gebruiken. Patiënten
met HFI kunnen fructose niet afbreken, wat ernstige bijwerkingen kan veroorzaken.
Als u (of uw kind) HFI heeft of als uw kind niet langer zoet voedsel of zoete dranken kan verdragen
omdat hij/zij zich ziek voelt, moet overgeven of andere onplezierige verschijnselen krijgt zoals een
opgeblazen gevoel, buikkrampen of diarree, moet u dit uw arts vertellen voordat u dit geneesmiddel
gebruikt.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Gebruik dit middel altijd precies zoals uw arts of apotheker u dat heeft verteld. Twijfelt u over het
juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Hoe wordt Nivestim toegediend en hoeveel moet u nemen?
Nivestim wordt gewoonlijk toegediend als een dagelijkse injectie in het weefsel net onder de huid
(dit is een subcutane injectie). Het kan ook toegediend worden als een dagelijkse langzame injectie in
de ader (dit is een intraveneuze infusie). De gebruikelijke dosis varieert afhankelijk van uw
ziekte en uw gewicht. Uw arts zal u vertellen hoeveel Nivestim u moet gebruiken.
Patiënten die een beenmergtransplantatie ondergaan na chemotherapie:
U ontvangt de eerste dosis Nivestim normaal gesproken ten minste 24 uur na de chemotherapie en
42
Ten minste 24 uur na de beenmergtransplantatie.
U, of de mensen die u verzorgen, kan worden geleerd hoe subcutane injecties toe te dienen zodat u uw
behandeling thuis kan voortzetten. Dit mag u echter niet proberen tenzij uw professionele zorgverlener
u dit eerst goed heeft geleerd.
Hoe lang moet u Nivestim blijven gebruiken?
U moet Nivestim blijven gebruiken totdat het aantal witte bloedcellen in uw bloed weer normaal is. Er
wordt regelmatig bloedonderzoek uitgevoerd om het aantal witte bloedcellen in uw lichaam te
controleren. Uw arts zal u vertellen hoe lang u Nivestim moet blijven gebruiken.
Gebruik bij kinderen
Nivestim wordt gebruikt om kinderen te behandelen die chemotherapie krijgen of die lijden aan een
ernstig tekort aan witte bloedcellen (neutropenie). De dosis voor kinderen die chemotherapie krijgen is
gelijk aan de dosis voor volwassenen.
Heeft u te veel van dit middel gebruikt?
Verhoog de dosis die uw arts u heeft voorgeschreven, niet. Wanneer u te veel van Nivestim heeft
gebruikt, neem dan onmiddellijk contact op met uw arts, apotheker of het Antigifcentrum
(070/245.245).
Bent u vergeten dit middel te gebruiken?
Als u een injectie heeft overgeslagen of als u te weinig heeft geïnjecteerd, neem dan onmiddellijk
contact op met uw arts. Gebruik geen dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts,
verpleegkundige of apotheker.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken.
Vertel het onmiddellijk aan uw arts
tijdens de behandeling:
als u een allergische reactie heeft waaronder algehele zwakte, daling in bloeddruk,
ademhalingsmoeilijkheden, zwelling van het gezicht (anafylaxie), huiduitslag, jeukende uitslag
(netelroos), zwelling van gezicht, lippen, mond, tong of keel (Quincke-oedeem) en
kortademigheid (dyspneu).
als u last heeft van hoesten, koorts en ademhalingsmoeilijkheden (dyspneu) omdat dit kan
wijzen op ‘acute respiratory distress’-syndroom (ARDS).
als u nierschade ervaart (glomerulonefritis). Nierschade is waargenomen bij patiënten die
Nivestim toegediend kregen. Neem direct contact op met uw arts indien u last krijgt van
opgezwollen gezicht of enkels, bloed in uw urine of bruingekleurde urine of als u merkt dat u
minder plast dan normaal.
als u last heeft van een of meerdere van volgende bijwerkingen:
- zwelling of opgeblazenheid, wat in verband kan staan met minder vaak moeten plassen, moeite
met ademhalen, opgezwollen buik en een opgeblazen gevoel en een algemeen gevoel van
vermoeidheid. Deze symptomen treden over het algemeen snel op. Dit kunnen symptomen zijn
van een aandoening genaamd capillairleksyndroom waarbij bloed uit de kleine bloedvaten lekt het
lichaam in. Het capillairleksyndroom vereist onmiddellijke medische hulp.
43
als u een combinatie van een van de volgende symptomen heeft:
- koorts, of rillingen, of zich erg koud voelen, hoge hartslag, verwardheid of
gedesoriënteerdheid, kortademigheid, extreme pijn of onbehagen en klamme of zweterige
huid. Dit kunnen symptomen zijn van een aandoening die “sepsis” genoemd wordt (ook
“bloedvergiftiging” genoemd), een ernstige infectie met een ontstekingsreactie van het gehele
lichaam die levensbedreigend kan zijn en onmiddellijke medische hulp vereist.
als u pijn linksboven in de buik, pijn aan de linker onderzijde van de ribbenkast of pijn aan de punt
van uw linker schouder heeft, aangezien er een probleem kan zijn met uw milt (miltvergroting
(splenomegalie) of scheuren van de milt (miltruptuur)).
als u behandeld wordt voor een ernstig chronisch tekort aan witte bloedcellen met daardoor
verhoogde gevoeligheid voor infecties (ernstige chronische neutropenie) en bloed in uw urine
heeft (hematurie). Uw arts zal mogelijks geregeld uw urine testen als u deze bijwerking ervaart of
als er eiwit gevonden is in uw urine (proteïnurie).
Een vaak voorkomende bijwerking bij het gebruik van Nivestim is spier- of botpijn
(skeletspierstelsel-pijn), die verholpen kan worden met standaard pijnstillers (analgetica). Bij patiënten
die een stamcel- of beenmergtransplantatie ondergaan, kan een ‘graft-versus-host’-reactie optreden.
Dit is een reactie van de donorcellen tegen de patiënt die het transplantaat krijgt. Klachten en
verschijnselen hiervan zijn onder andere uitslag op uw handpalmen of voetzolen, blaasjes (zweren) en
aften in uw mond, darmen, lever, huid, of uw ogen, longen, vagina en gewrichten.
Bij gezonde stamceldonoren ziet men soms een stijging van het aantal witte bloedcellen (leukocytose)
en daling van het aantal bloedplaatjes. Hierdoor neemt het stollingsvermogen van het bloed af
(trombocytopenie). Deze symptomen zullen door uw arts worden gemonitord.
Zeer vaak voorkomende bijwerkingen
(komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers):
afname van het aantal bloedplaatjes, waardoor het bloed minder goed kan stollen
(trombocytopenie)
bloedarmoede (anemie)
hoofdpijn
diarree
braken
misselijkheid
ongewone haaruitval of dunner worden van het haar (alopecia)
vermoeidheid (fatigue)
irritatie en zwelling van het slijmvlies van het spijsverteringsstelsel, dit loopt vanaf de mond tot
de anus (mucositis)
koorts (pyrexie)
Vaak voorkomende bijwerkingen
(komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers)
longontsteking (bronchitis)
infectie van de bovenste luchtwegen
urineweginfectie
verminderde eetlust
slapeloosheid (insomnia)
duizeligheid
verminderde gevoeligheid van de huid bij aanraking (hypo-esthesie)
tintelen of verdoofd gevoel van handen of voeten (paresthesie)
verlaagde bloeddruk (hypotensie)
verhoogde bloeddruk (hypertensie)
hoesten
ophoesten van bloed (haemoptysis)
pijn in uw mond en keel (orofaryngeale pijn)
neusbloedingen (epistaxis)
obstipatie (verstopping)
44
pijn in de mond
vergroting van de lever (hepatomegalie)
uitslag
roodheid van de huid (erytheem)
spierkrampen
pijn bij het plassen (dysurie)
pijn op de borst
pijn
zich krachteloos of slap voelen (asthenie)
algemeen onwel, ziek voelen (malaise)
zwelling van handen en voeten (perifeer oedeem)
stijging van bepaalde enzymen in het bloed
afwijkende uitslagen van laboratoriumonderzoek van het bloed (bloedchemie)
transfusiereactie
Soms voorkomende bijwerkingen
(komen voor bij minder dan 1 op de 100 gebruikers):
verhoging van het aantal witte bloedcellen (leukocytose)
allergische reactie (overgevoeligheid)
afstoting van getransplanteerd beenmerg (‘graft-versus-host’-reactie)
hoge urinezuurspiegels in het bloed die jicht kunnen veroorzaken (hyperurikemie) (verhoogd
urinezuurgehalte in het bloed)
schade aan de lever veroorzaakt door blokkade van kleine vaten in de lever (veno-occlusieve
ziekte)
niet goed werken van de longen met kortademigheid als gevolg (respiratoir falen)
zwelling van of vocht in de longen (longoedeem)
ontsteking van de longen (interstitiële longziekte)
abnormale radiografische beelden van de longen (longinfiltratie)
longbloeding (pulmonale hemorragie)
gebrek aan zuurstofopname in de longen (hypoxie)
bultige huiduitslag (maculeuze en papuleuze huiduitslag)
botontkalking (osteoporose)
reactie op de injectieplaats
Zelden voorkomende bijwerkingen
(komen voor bij minder dan 1 op de 1.000 gebruikers):
hevige pijn in de botten, borst, darmen of gewrichten (sikkelcelanemie met crisis)
plotselinge levensbedreigende allergische reactie (anafylactische reactie)
pijn en zwelling van de gewrichten die op jicht lijkt (pseudojicht)
verandering in de lichaamseigen regulatie van vocht wat kan leiden tot gezwollen lichaamsdelen
ontsteking van de bloedvaten in de huid (cutane vasculitis)
paarsgekleurde, gezwollen, pijnlijke zweren op de ledematen en soms in het gezicht en de hals
gepaard gaand met koorts (Sweet-syndroom)
verergering van reuma
ongewone verandering van de urine
verminderde botdichtheid
ontsteking van de aorta (het grote bloedvat dat bloed van het hart naar het lichaam voert), zie
rubriek 2
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit
geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook
rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
Door bijwerkingen
te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
45
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit middel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op de doos en op de
voorgevulde spuit na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de
uiterste houdbaarheidsdatum.
Gekoeld bewaren en transporteren (2°C – 8°C). Niet in de vriezer bewaren. De voorgevulde spuit in de
buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
De spuit mag uit de koelkast gehaald worden en voor een eenmalige periode van niet langer dan 15
dagen op kamertemperatuur bewaard worden (niet boven 25°C).
Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat het product troebel is of er deeltjes in zitten.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Ze worden dan op een
verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
De werkzame stof in dit middel is filgrastim. Elke ml bevat 60 ME (600 microgram/µg) of 96
ME (960 µg) filgrastim.
Nivestim 12 ME/0,2 ml oplossing voor injectie/infusie: elke voorgevulde spuit bevat 12 ME,
120 µg filgrastim in 0,2 ml (wat overeenkomt met 0,6 mg/ml).
Nivestim 30 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie: elke voorgevulde spuit bevat 30 ME,
300 µg filgrastim in 0,5 ml (wat overeenkomt met 0,6 mg/ml).
Nivestim 48 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie: elke voorgevulde spuit bevat 48 ME,
480 µg filgrastim in 0,5 ml (wat overeenkomt met 0,96 mg/ml).
De andere stoffen in dit middel zijn azijnzuur (ijsazijn), natriumhydroxide, sorbitol E420,
polysorbaat 80 en water voor injecties.
Hoe ziet Nivestim eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Nivestim is een heldere, kleurloze oplossing voor injectie/infusie in een glazen voorgevulde spuit met
een injectienaald (roestvrij staal) en met veiligheidsbescherming voor de naald. Het beschermkapje
bevat epoxypreen, een derivaat van natuurlijk rubber latex dat in contact met de naald kan komen.
Elke verpakking bevat 1, 5, 8 of 10 spuiten. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de
handel gebracht.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
46
Fabrikant
Hospira Zagreb d.o.o.
Prudnička cesta 60
10291 Prigorje Brdovečko
Kroatië
Neem voor alle informatie met betrekking tot dit geneesmiddel contact op met de lokale
vertegenwoordiger van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Luxembourg/LuxemburgPfizer
NV/SA
Tél/Tel: +32 (0)2 554 62 11
България
Пфайзер Люксембург САРЛ, Кло½ България
Тел.: +359 2 970 4333
Česká republika
Pfizer, spol. s r.o.
Tel: +420-283-004-111
Danmark
Pfizer ApS
Tlf: + 45 44 20 11 00
Deutschland
PFIZER PHARMA GmbH
Tel: + 49 (0)30 550055-51000
Eesti
Pfizer Luxembourg SARL Eesti filiaal
Tel: +372 666 7500
Ελλάδα
Aenorasis S.A.
Τηλ: + 30 210 6136332
España
Pfizer, S.L.
Tel: +34 91 490 99 00
France
Pfizer
Tél: + 33 (0)1 58 07 34 40
Hrvatska
Pfizer Croatia d.o.o.
Tel: +385 1 3908 777
Lietuva
Pfizer Luxembourg SARL filialas Lietuvoje
Tel. + 370 52 51 4000
Magyarország
Pfizer Kft.
Tel.: + 36 1 488 37 00
Malta
Drugsales Ltd
Tel.: +356 21 419 070/1/2
Nederland
Pfizer bv
Tel: +31 (0)10 406 43 01
Norge
Pfizer AS
Tlf: +47 67 52 61 00
Österreich
Pfizer Corporation Austria Ges.m.b.H.
Tel: +43 (0)1 521 15-0
Polska
Pfizer Polska Sp. z o.o.
Tel.: +48 22 335 61 00
Portugal
Laboratórios Pfizer, Lda.
Tel: +351 21 423 55 00
România
Pfizer România S.R.L.
Tel: +40 (0)21 207 28 00
Slovenija
Pfizer Luxembourg SARL
Pfizer, podružnica za svetovanje s področja
farmacevtske dejavnosti, Ljubljana
Tel: +386 (0)1 52 11 400
Slovenská republika
Pfizer Luxembourg SARL, organizačná zložka
Tel: +421–2–3355 5500
Ireland
Pfizer Healthcare Ireland
Tel: 1800 633 363 (toll free)
+44 (0) 1304 616161
47
Ísland
Icepharma hf.
Sími: +354 540 8000
Italia
Pfizer S.r.l.
Tel: +39 06 33 18 21
Κύπρος
Pfizer ΕΛΛΑΣ Α.Ε. (Cyprus Branch)
Τηλ: +357 22 817690
Latvija
Pfizer Luxembourg SARL filiāle Latvijā
Tel.: + 371 670 35 775
Suomi/Finland
Pfizer Oy
Puh/Tel: +358 (0)9 430 040
Sverige
Pfizer AB
Tel: +46 (0)8 550 520 00
United Kingdom (Northern Ireland)
Pfizer Limited
Tel: +44 (0)1304 616161
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in {MM/JJJJ}.
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau:
http://www.ema.europa.eu.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Aanwijzingen over hoe u uzelf kunt injecteren
Dit gedeelte bevat informatie over hoe u uzelf een injectie met Nivestim kunt geven. Het is belangrijk
dat u niet probeert om uzelf de injectie te geven, zolang u hiervoor geen speciale training heeft gehad
van uw arts of verpleegkundige. Het is ook belangrijk dat u de spuit weggooit in een vat waar de naald
niet doorheen kan prikken. Als u twijfelt hoe u de injectie moet geven, of als u vragen heeft, vraag dan
uw arts of verpleegkundige om hulp.
Hoe dien ik mijn Nivestim toe?
Nivestim wordt gewoonlijk eenmaal per dag via een injectie gegeven, meestal in het weefsel vlak
onder de huid. Dit wordt een subcutane injectie genoemd.
Als u leert zelf uw eigen injecties toe te dienen, moet u thuis niet wachten tot een verpleegkundige
langskomt en hoeft u ook niet elke dag naar het ziekenhuis of de kliniek om uw injecties te krijgen.
U moet uw injecties elke dag ongeveer op hetzelfde tijdstip toedienen. De meest geschikte plaatsen om
uzelf te injecteren, zijn:
de bovenkant van uw dijen,
uw buik, behalve het gebied rond de navel.
48
Geef de injectie elke keer op een andere plaats, zodat u geen zere plek krijgt in één gebied.
Wat heeft u nodig?
Om uzelf een subcutane injectie te geven heeft u het volgende nodig:
een nieuwe voorgevulde spuit met Nivestim
een afvalvat waar naalden niet doorheen kunnen prikken om de gebruikte spuiten veilig in
weg te gooien
alcoholdoekjes (indien aanbevolen door uw arts of verpleegkundige)
Hoe moet ik mijn subcutane injectie met Nivestim toedienen?
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Probeer uzelf elke dag op ongeveer hetzelfde tijdstip te injecteren.
Haal uw Nivestim-spuit uit de koelkast en laat op kamertemperatuur komen (ongeveer 25C).
Dit duurt 15 tot 30 minuten. Controleer de vervaldatum op de verpakking om zeker te zijn dat
het geneesmiddel niet vervallen is. Zorg dat u de container voor scherp afval in de buurt heeft.
Zoek een prettige, goed verlichte plaats om uw injectie te geven en controleer de dosis die uw
arts u heeft voorgeschreven.
Was uw handen grondig met zeep en water.
Haal de spuit uit de verpakking en controleer of de oplossing helder en kleurloos is en geen
zichtbare deeltjes bevat. Gebruik de Nivestim-spuit niet als er deeltjes in de oplossing drijven of
als de vloeistof uit de spuit is gelekt.
Houd de injectiespuit zo dat de naald naar boven wijst. Neem het beschermkapje van de
injectienaald. De spuit is nu klaar voor gebruik. U zou een kleine luchtbel kunnen waarnemen in
de injectiespuit. U hoeft de luchtbel niet te verwijderen alvorens te injecteren. Het injecteren van
de oplossing met een luchtbel aanwezig is onschadelijk.
Kies waar u Nivestim gaat injecteren. Zoek een plaats op uw buik of aan de bovenkant van uw
dijen. Kies elke keer een andere injectieplaats. Vermijd delicate, rode, gekneusde zones en
littekens. Op aanraden van uw verpleegkundige of arts kunt u de huid reinigen met een
alcoholdoekje.
Klem een groot stuk huid vast, maar raak de schoongemaakte zone niet aan.
Breng de naald met uw andere hand in, in een hoek van ongeveer 45˚.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
Trek licht aan de plunjer om te controleren of u geen bloedvat heeft aangeprikt. Als u bloed in
de spuit ziet, moet u de naald verwijderen en op een andere plaats in de huid steken. Duw de
plunjer langzaam omlaag tot de spuit helemaal leeg is.
Als u de vloeistof heeft geïnjecteerd, verwijder dan de naald.
Verzeker uzelf ervan dat de veiligheidsbescherming de naald bedekt volgens de instructies voor
de active of passive Needle Guard hieronder beschreven.
Leg de spuit in het afvalvat. Probeer de veiligheidsbescherming niet te vervangen.
Houd gebruikte spuiten buiten het bereik en zicht van kinderen.
Gooi gebruikte spuiten
NOOIT
gewoon weg in de vuilnisbak.
49
Om te onthouden
De meeste mensen kunnen leren hoe ze zichzelf een subcutane injectie kunnen geven. Als u echter
veel moeilijkheden ondervindt, wees dan niet bang om uw arts of verpleegkundige om hulp en raad te
vragen.
Gebruik van UltraSafe Active Needle Guard voor
Nivestim 12 ME/0,2 ml oplossing voor
injectie/infusie
Aan de voorgevulde spuit is een UltraSafe Needle Guard vastgemaakt om te beschermen tegen
naaldprikken. Als u de voorgevulde spuit gebruikt, houd uw handen dan achter de naald.
1.
Voer de injectie uit volgens de bovenstaande techniek.
2.
Als u de injectie volledig gegeven heeft, schuif dan de veiligheidsbescherming naar voren tot de
naald helemaal bedekt is (u hoort een ‘klik’ als de bescherming op haar plaats zit).
Gebruik van UltraSafe Passive Needle Guard voor
Nivestim 30 ME/0,5 ml oplossing voor
injectie/infusie en Nivestim 48 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
Aan de voorgevulde spuit is een UltraSafe Needle Guard vastgemaakt om te beschermen tegen
naaldprikken. Als u de voorgevulde spuit gebruikt, houd uw handen dan achter de naald.
1.
2.
voer de injectie uit gebruik makende van de hierboven beschreven techniek.
Druk de plunjer in totdat de gehele dosis is gegeven terwijl u de vingerrand vastgrijpt. Het
passieve beveiligingssysteem zal NIET geactiveerd worden alvorens de GEHELE dosis
toegediend is.
3.
Haal de naald uit uw huid, laat dan de plunjer los en laat vervolgens de spuit toe om naar boven
te bewegen totdat de gehele naald omhuld en op zijn plaats vastgeklikt is.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
50
De volgende informatie is alleen bestemd voor artsen of andere beroepsbeoefenaren in de
gezondheidszorg.
Nivestim bevat geen conserveermiddel: gezien de mogelijke kans op microbiële contaminatie zijn
injectiespuiten met Nivestim uitsluitend bedoeld voor eenmalig gebruik.
Accidentele blootstelling aan temperaturen beneden vriespunt gedurende maximum 24 uur heeft geen
nadelige invloed op de stabiliteit van Nivestim. De diepgevroren voorgevulde spuiten mogen ontdooid
worden en in de koelkast geplaatst worden voor toekomstig gebruik. Bij blootstelling langer dan 24
uur of indien Nivestim meerdere keren opnieuw werd ingevroren, mag het NIET meer gebruikt
worden.
Nivestim mag niet verdund worden met natriumchloride-oplossing. Dit geneesmiddel mag niet
gemengd worden met andere geneesmiddelen, behalve dan die vermeld zijn hieronder. Verdund
filgrastim kan adsorberen aan glas en plastic materiaal, tenzij het is verdund, zoals hieronder vermeld.
Indien nodig kan Nivestim verdund worden in een 5%-glucose-oplossing. Verdunning tot een
eindconcentratie < 0,2 ME/ml (2 µg/ml) wordt op geen enkel moment aanbevolen. De oplossing dient
vóór gebruik visueel te worden gecontroleerd. Alleen heldere oplossingen zonder deeltjes mogen
worden gebruikt. Voor patiënten die worden behandeld met filgrastim dat is verdund tot concentraties
< 1,5 ME/ml (15 µg/ml) dient humaan serumalbumine (HSA) te worden toegevoegd tot een
eindconcentratie van 2 mg/ml.
Voorbeeld: in een eindvolume van 20 ml moet aan een totale dosis filgrastim van minder dan 30 ME
(300 µg) 0,2 ml of 200 mg/ml humaan serumalbumine-oplossing (20%) worden toegevoegd.
Wanneer filgrastim is verdund in een 5%-glucose-oplossing is het verenigbaar met glas en met een
scala aan kunststoffen, waaronder pvc, polyolefine (een copolymeer van polypropyleen en
polyethyleen) en polypropyleen.
Na verdunning: De chemische en fysische stabiliteit na bereiding van de verdunde oplossing voor
infusie is aangetoond gedurende 24 uur bij 2°C tot 8°C. Vanuit microbiologisch oogpunt moet het
product onmiddellijk worden gebruikt. Indien het niet onmiddellijk wordt gebruikt, vallen de
bewaartijden tijdens het gebruik en de voorwaarden vóór het gebruik onder de verantwoordelijkheid
van de gebruiker en zij zouden normaal niet langer dan 24 uur bij 2°C - 8°C moeten zijn, tenzij het
verdunnen onder gecontroleerde en gevalideerde aseptische omstandigheden plaatsvond.
51
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nivestim 12 ME/0,2 ml oplossing voor injectie/infusie
Nivestim 30 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
Nivestim 48 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Nivestim 12 ME/0,2 ml oplossing voor injectie/infusie
Elke ml oplossing voor injectie of infusie bevat 60 miljoen eenheden [ME] (600 microgram [µg])
filgrastim*.
Elke voorgevulde spuit bevat 12 miljoen eenheden (ME) (120 microgram [µg]) filgrastim in 0,2 ml
(0,6 mg/ml).
Nivestim 30 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
Elke ml oplossing voor injectie of infusie bevat 60 miljoen eenheden [ME] (600 microgram [µg])
filgrastim*.
Elke voorgevulde spuit bevat 30 miljoen eenheden (ME) (300 microgram [µg]) filgrastim in 0,5 ml
(0,6 mg/ml).
Nivestim 48 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
Elke ml oplossing voor injectie of infusie bevat 96 miljoen eenheden [ME] (960 microgram [µg])
filgrastim*.
Elke voorgevulde spuit bevat 48 miljoen eenheden (ME) (480 microgram [µg]) filgrastim in 0,5 ml
(0,96 mg/ml).
*recombinant-methionyl humaan granulocyten-koloniestimulerende factor G-CSF geproduceerd in
Escherichia coli (BL21) met behulp van recombinant-DNA-techniek.
Hulpstof met bekend effect
Elke ml oplossing bevat 50 mg sorbitol (E420) (zie rubriek 4.4).
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor injectie/infusie (injectie/infusie).
Heldere, kleurloze oplossing.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Filgrastim is geïndiceerd voor de duurverkorting van neutropenie en verlaging van de incidentie van
febriele neutropenie bij patiënten die worden behandeld met gangbare cytotoxische chemotherapie
voor maligniteiten (met uitzondering van chronische myeloïde leukemie en myelodysplastisch
syndroom), en bekorting van de duur van neutropenie bij patiënten die myeloablatieve behandeling en
vervolgens beenmergtransplantatie ondergaan en van wie wordt aangenomen dat zij een verhoogde
kans hebben op langdurige, ernstige neutropenie.
Filgrastim is geïndiceerd voor de mobilisatie van perifere bloed-voorlopercellen (PBPC's).
Langdurige toediening van filgrastim is geïndiceerd bij kinderen en volwassenen met ernstige
congenitale, cyclische of idiopathische neutropenie, met een ANC (`absolute neutrophil count' of
`absolute aantal neutrofielen') van 0,5 x 109/l en een voorgeschiedenis van ernstige of terugkerende
infecties, om het aantal neutrofielen te laten toenemen en de incidentie en duur van
infectiegerelateerde voorvallen te beperken.
Filgrastim is geïndiceerd voor de behandeling van persistente neutropenie (ANC 1,0 x 109/l) bij
patiënten met gevorderde hiv-infectie, om het risico van bacteriële infecties te verlagen wanneer
andere therapeutische opties niet geschikt zijn.
4.2
Dosering en wijze van toediening
Behandeling met filgrastim mag alleen worden gegeven in samenwerking met een oncologiecentrum
dat ervaring heeft met behandelingen met G-CSF en hematologie, en over de benodigde diagnostische
faciliteiten beschikt. De mobilisatie- en afereseprocedures moeten worden uitgevoerd in
samenwerking met een oncologie/hematologiecentrum met aanvaardbare ervaring op dit gebied, en
waar het monitoren van hematopoëtische voorlopercellen op de juiste wijze kan worden uitgevoerd.
Gangbare cytotoxische chemotherapie
Dosering
De aanbevolen dosis filgrastim bedraagt 0,5 ME/kg/dag (5 µg/kg/dag). De eerste dosis filgrastim dient
ten minste 24 uur na cytotoxische chemotherapie toegediend te worden. In gerandomiseerde klinische
onderzoeken werd een subcutane dosis van 230 µg/m2/dag (4,0 - 8,4 µg/kg/dag) gebruikt.
Het dagelijks toedienen van filgrastim moet worden voortgezet totdat het verwachte nadir voor
neutrofielen gepasseerd is en het aantal neutrofielen weer binnen het normale bereik ligt. Na gangbare
chemotherapie voor solide tumoren, lymfomen en lymfatische leukemie zal de behandeling die nodig
is om aan deze criteria te voldoen naar verwachting maximaal 14 dagen duren. Na inductie- en
consolidatiebehandeling voor acute myeloïde leukemie kan de behandelingsduur substantieel langer
zijn (tot 38 dagen), afhankelijk van het type, de dosering en het doseringsschema van de gebruikte
cytotoxische chemotherapie.
Bij patiënten die cytotoxische chemotherapie ondergaan, wordt 1 tot 2 dagen na aanvang van de
behandeling met filgrastim een kenmerkende, voorbijgaande stijging van het aantal neutrofielen
waargenomen. Voor een duurzame therapeutische respons mag de behandeling met filgrastim echter
niet worden gestaakt voordat het verwachte nadir gepasseerd is en het aantal neutrofielen teruggekeerd
is tot binnen het normale bereik. Voortijdig staken van de behandeling met filgrastim, voordat het
verwachte nadir voor neutrofielen is bereikt, wordt niet aanbevolen.
Wijze van toediening
Filgrastim kan worden toegediend als een dagelijkse subcutane injectie of als een dagelijkse
intraveneuze infusie verdund in een 5%-glucose-oplossing met een infusietijd van 30 minuten (zie
rubriek 6.6). In de meeste gevallen wordt de voorkeur gegeven aan de subcutane toediening. Er zijn
enkele aanwijzingen gebaseerd op een studie met eenmalige toediening dat de werkingsduur korter
kan zijn na intraveneuze toediening. De klinische relevantie van dit resultaat met betrekking tot de
toediening van meerdere doses is niet duidelijk. De keuze van de toedieningswijze zal afhangen van de
individuele klinische toestand.
Dosering
De aanbevolen aanvangsdosis filgrastim bedraagt 1,0 ME/kg/dag (10 µg/kg/dag). De eerste dosis
filgrastim dient ten minste 24 uur na cytotoxische chemotherapie worden toegediend en ten minste 24
uur na beenmerginfusie.
Wanneer het nadir voor neutrofielen eenmaal gepasseerd is, moet de dagelijkse dosis filgrastim als
volgt stapsgewijs worden verminderd tegen de neutrofielenrespons:
Absolute aantal neutrofielen
Dosisaanpassing filgrastim
> 1,0 x 109/l op 3 opeenvolgende dagen
Verminder tot 0,5 ME (5 µg)/kg/dag
Dan, als de ANC nog 3 opeenvolgende dagen
Stop met filgrastim
hoger blijft dan 1,0 x 109/l
Als de ANC tijdens de behandelperiode afneemt tot < 1,0 x 109/l, moet de dosis filgrastim weer
worden verhoogd volgens de hierboven genoemde stappen.
ANC = absoluut aantal neutrofielen (Absolute Neutrophil Count)
Wijze van toediening
Filgrastim kan worden toegediend als een intraveneuze infusie gedurende 30 minuten of 24 uur, of als
een continue subcutane infusie gedurende 24 uur. Filgrastim dient verdund te worden in 20 ml 5%-
glucose-oplossing (zie rubriek 6.6).
Voor de mobilisatie van PBPC's bij patiënten die myelosuppressieve of myeloablatieve behandeling
ondergaan, gevolgd door transplantatie van autologe PBPC's
Dosering
De aanbevolen dosis filgrastim voor PBPC-mobilisatie is in geval van monotherapie 1,0 ME/kg/dag
(10 µg/kg/dag) gedurende 5-7 opeenvolgende dagen. Tijdstip van de leukaferese: 1 of 2 leukafereses
op dag 5 en 6 zijn meestal voldoende. In andere omstandigheden kunnen extra leukafereses nodig zijn.
Dosering met Filgrastim dient te worden voortgezet tot aan de laatste leukaferese.
De aanbevolen dosis filgrastim voor PBPC-mobilisatie na myelosuppressieve chemotherapie is 0,5
ME/kg/dag (5 µg/kg/dag), vanaf de eerste dag na het voltooien van de chemotherapie totdat het
verwachte nadir voor neutrofielen gepasseerd is en het aantal neutrofielen weer binnen het normale
bereik ligt. Leukaferese dient te worden uitgevoerd in de periode dat de ANC stijgt van < 0,5 x 109/l
tot > 5,0 x 109/l. Voor patiënten die geen uitgebreide chemotherapie hebben gekregen , is één
leukaferese vaak voldoende. In andere gevallen wordt aanbevolen aanvullende leukaferesen uit te
voeren.
Wijze van toediening
Filgrastim als monotherapie voor PBPC-mobilisatie:
Filgrastim mag toegediend worden door middel van een continue subcutane infusie gedurende 24 uur
of door middel van een subcutane injectie. Voor infusies dient filgrastim verdund te worden in 20 ml
5%-glucose-oplossing (zie rubriek 6.6).
Filgrastim voor PBPC-mobilisatie na myelosuppressieve chemotherapie:
Voor de mobilisatie van PBPC's bij gezonde donoren voorafgaand aan allogene PBPC-transplantatie
Dosering
Voor PBPC-mobilisatie bij gezonde donoren dient filgrastim te worden toegediend in een dosis van
1,0 miljoen eenheden (10 µg)/kg/dag gedurende 4 tot 5 opeenvolgende dagen. Leukaferese dient te
worden gestart op dag 5 en, indien nodig, te worden voortgezet tot dag 6 om 4 x 106 CD34+-cellen/kg
lichaamsgewicht van de recipiënt te verkrijgen.
Wijze van toediening
Filgrastim dient door middel van een subcutane injectie te worden toegediend
Bij patiënten met ernstige chronische neutropenie (severe chronic neutropenia - SCN)
Dosering
Congenitale neutropenie: De aanbevolen aanvangsdosis bedraagt 1,2 ME/kg/dag (12 µg/kg/dag), als
enkele dosis of in verdeelde doses.
Idiopathische of cyclische neutropenie: De aanbevolen aanvangsdosis bedraagt 0,5 ME/kg/dag (5
µg/kg/dag), als enkele dosis of in verdeelde doses.
Dosisaanpassing: Filgrastim moet dagelijks als een subcutane injectie worden toegediend totdat het
aantal neutrofielen hoger is geworden dan 1,5 x 109/l en op deze waarde kan worden gehouden.
Wanneer de respons is verkregen, moet de minimale effectieve dosis om dit niveau te behouden,
worden ingesteld. Langdurige dagelijkse toediening is vereist om een adequaat aantal neutrofielen te
behouden. Na 1-2 weken behandeling kan de aanvangsdosis worden verdubbeld of gehalveerd,
afhankelijk van de respons van de patiënt. Vervolgens kan de dosis op individuele basis om de 1-2
weken worden aangepast om het gemiddelde aantal neutrofielen tussen de 1,5 x 109/l en 10 x 109/l te
houden. Bij patiënten met ernstige infecties kan een schema voor snellere dosisverhogingen worden
overwogen. In klinisch onderzoek had 97% van de patiënten die een respons vertoonden een volledige
respons bij doses van 24 µg/kg/dag. Of toediening van filgrastim met hogere doses dan 24 µg/kg/dag
aan patiënten met SCN ook op lange termijn veilig is, is niet vastgesteld.
Wijze van toediening
Congenitale, idiopathische of cyclische neutropenie: filgrastim dient als subcutane injectie te worden
toegediend.
Bij patiënten met hiv-infectie
Dosering
Ter correctie van neutropenie:
De aanbevolen aanvangsdosis filgrastim bedraagt 0,1 ME (1µg)/kg/dag met stapsgewijze ophoging
van de dosis tot een maximum van 0,4 ME (4 µg)/kg/dag) totdat een normaal aantal neutrofielen is
bereikt en kan worden gehandhaafd (ANC > 2,0 x 109/l). In klinische studies reageerde > 90% van de
patiënten op deze doses met een correctie van de neutropenie na een mediane behandelingsduur van 2
dagen.
Bij een klein aantal patiënten (< 10%) waren doses tot 1,0 ME (10µg)/kg/dag noodzakelijk om
correctie van neutropenie te bereiken.
Wijze van toediening
Voor correctie van neutropenie of het onderhouden van normale aantallen neutrofielen: filgrastim
dient als subcutane injectie te worden toegediend.
Ouderen
In klinisch onderzoek met filgrastim was een klein aantal oudere patiënten geïncludeerd. Er zijn geen
specifieke onderzoeken uitgevoerd voor deze patiëntenpopulatie. Daarom kan voor deze patiënten
geen specifiek doseringsadvies worden gegeven.
Nier-/leverfunctiestoornissen
Onderzoeken met filgrastim bij patiënten met ernstige nier- of leverfunctiestoornissen laten zien dat de
farmacokinetische en farmacodynamische profielen bij deze patiënten vergelijkbaar zijn met die bij
gezonde personen. Onder deze omstandigheden is geen dosisaanpassing nodig.
Pediatrische patiënten met SCN en kanker
In klinisch onderzoek was 65% van de patiënten die werden behandeld voor SCN jonger dan 18 jaar.
Voor deze leeftijdsgroep, die voornamelijk bestaat uit patiënten met congenitale neutropenie, is de
werkzaamheid bewezen. Er waren geen verschillen in de veiligheidsprofielen voor pediatrische
patiënten die werden behandeld voor SCN ten opzichte van volwassenen.
Gegevens uit klinische onderzoeken met pediatrische patiënten geven aan dat de veiligheid en
werkzaamheid van filgrastim ongeveer gelijk zijn bij volwassenen en bij kinderen die cytotoxische
chemotherapie ondergaan.
Het doseringsadvies is voor pediatrische patiënten hetzelfde als voor volwassenen die
myelosuppressieve cytotoxische chemotherapie ondergaan.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde
hulpstoffen.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Terugvinden herkomst
Om het terugvinden van de herkomst van biologicals te verbeteren moeten de naam en het
batchnummer van het toegediende product goed geregistreerd worden.
Overgevoeligheid
Overgevoeligheid, inclusie anafylactische reacties, opgetreden tijdens een eerste of volgende
behandeling, zijn gerapporteerd bij patiënten die behandeld zijn met filgastrim. Staak behandeling met
filgrastim permanent bij patiënten met klinisch significante overgevoeligheid. Dien filgrastim niet toe
aan patiënten met een voorgeschiedenis van overgevoeligheid voor filgrastim of pegfilgrastim.
Pulmonale bijwerkingen
Na toediening van G-CSF zijn pulmonale bijwerkingen, in het bijzonder interstitiële longziekte,
gerapporteerd. Patiënten met een recente geschiedenis van longinfiltraten of pneumonie lopen een
hoger risico. Het ontstaan van pulmonale verschijnselen, zoals hoest, koorts en dyspneu, die gepaard
gaan met radiologische kenmerken van longinfiltraten en verslechtering van de longfunctie, kunnen
voortekenen zijn van Acute Respiratory Distress Syndrome (ARDS). De toediening van filgrastim
dient te worden gestaakt en een passende behandeling dient te worden gegeven.
Glomerulonefritis
Glomerulonefritis is gerapporteerd bij patiënten die filgrastim en pegfilgrastim kregen toegediend. In
het algemeen verdwenen gevallen van glomerulonefritis na verlaging van de dosis of stopzetting van
de behandeling met filgrastim en pegfilgrastim. Urineonderzoek wordt aanbevolen.
Capillairleksyndroom
Het capillairleksyndroom, dat levensbedreigend kan zijn als behandeling wordt uitgesteld, is
gerapporteerd na toediening van een G-CSF en wordt gekenmerkt door hypotensie, hypoalbuminemie,
oedeem en bloedindikking.
Patiënten die symptomen van het capillairleksyndroom ontwikkelen, dienen nauwgezet gevolgd te
worden en standaard symptomatische behandeling te ontvangen, wat een behoefte aan intensieve zorg
zou kunnen betekenen (zie rubriek 4.8).
Splenomegalie en miltruptuur
Algemeen asymptomatische gevallen van splenomegalie en gevallen van miltruptuur zijn gemeld na
toediening van filgrastim aan patiënten en gezonde donoren. Sommige gevallen van miltruptuur waren
fataal. Daarom dient de grootte van de milt nauwgezet gecontroleerd te worden (bv. door klinisch
onderzoek, echo). De diagnose van miltruptuur dient te worden overwogen bij donoren en/of patiënten
die pijn linksboven in de buik of schouderpijn rapporteren. Filgrastim dosisverlagingen bleken de
progressie van miltvergroting te vertragen of te stoppen bij patiënten met ernstige chronische
neutropenie en bij 3% van de patiënten was een splenectomie noodzakelijk.
Groei van maligne cellen
G-CSF kan in vitro de groei bevorderen van myeloïde cellen en vergelijkbare effecten kunnen in vitro
worden waargenomen bij enkele niet myeloïde cellen.
Myelodysplastisch syndroom of chronische myeloïde leukemie
De veiligheid en werkzaamheid van filgrastim toediening bij patiënten met myelodysplastisch
syndroom of chronische myeloïde leukemie zijn niet vastgesteld.
Filgrastim is niet geïndiceerd voor gebruik bij deze aandoeningen. Bijzondere aandacht dient te
worden gegeven om de diagnose blastentransformatie bij chronische myeloïde leukemie te
onderscheiden van acute myeloïde leukemie.
Voorzichtigheid is geboden bij de toediening van filgrastim bij patiënten met secundaire AML
aangezien er beperkte veiligheids- en werkzaamheidgegevens bekend zijn.
De veiligheid en werkzaamheid van filgrastim toegediend bij de novo AML patiënten met een leeftijd
< 55 jaar met goede cytogenese (t(8;21), t(15;17) en inv(16)) zijn niet vastgesteld.
Trombocytopenie
Trombocytopenie is gemeld bij patiënten die filgrastim gebruiken. Het aantal bloedplaatjes dient
nauwlettend te worden gecontroleerd, vooral tijdens de eerste paar weken van de behandeling met
Nivestim. Tijdelijke stopzetting of dosisverlaging van filgrastim dient te worden overwogen bij
patiënten met ernstige chronische neutropenie die een trombocytopenie ontwikkelen (aantal
bloedplaatjes < 100 x 109/l).
Leukocytose
Aantallen witte bloedcellen (wittebloedceltelling WBC) van 100 x 109/l of hoger zijn waargenomen
bij minder dan 5% van de kankerpatiënten die filgrastim kregen in doses boven de 0,3 ME/kg/dag
(3 µg/kg/dag). Er zijn geen bijwerkingen gemeld die direct zijn toe te schrijven aan deze mate van
leukocytose. Gezien de potentiële risico's die gepaard gaan met ernstige leukocytose, moet echter
gedurende de behandeling met filgrastim regelmatig het aantal witte bloedcellen worden bepaald. Als
het aantal witte bloedcellen na de verwachte nadir hoger wordt dan 50 x 109/l, moet de toediening van
filgrastim onmiddellijk worden gestopt. Bij toediening voor de mobilisatie van PBPC's, moet de
toediening echter pas worden gestopt, of de dosis worden verlaagd, wanneer het aantal leukocyten
stijgt tot > 70 x 109/l.
Immunogeniciteit
Zoals bij alle therapeutische eiwitten, is er een mogelijkheid tot immunogeniciteit. De mate van
ontwikkeling van antilichamen tegen filgrastim is over het algemeen laag. Bindende antilichamen
treden op, zoals verwacht, met alle biologicals, maar zijn op dit moment niet geassocieerd met een
neutraliserende werking.
Aortitis
Na toediening van G-CSF bij gezonde proefpersonen en bij kankerpatiënten is aortitis gemeld. De
symptomen die optraden omvatten koorts, buikpijn, malaise, rugpijn en verhoogde ontstekingsmarkers
(bijv. C-reactief proteïne en wittebloedceltelling). In de meeste gevallen werd aortitis door middel van
een CT-scan vastgesteld en doorgaans verdween het nadat G-CSF was stopgezet. Zie ook rubriek 4.8.
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen geassocieerd met comorbiditeiten
Bijzondere voorzorgen bij dragers van het sikkelcelgen en patiënten met sikkelcelanemie
Bij gebruik van filgrastim bij dragers van het sikkelcelgen en patiënten met sikkelcelanemie werden,
in sommige gevallen fatale, sikkelcelcrises gerapporteerd. Artsen dienen het voorschrijven van
filgrastim bij dragers van het sikkelcelgen en patiënten met sikkelcelanemie met voorzichtigheid te
overwegen.
Osteoporose
Controle van de botdichtheid kan aangewezen zijn bij patiënten met onderliggende osteoporotische
botziekten die een continue behandeling met filgrastim langer dan 6 maanden ondergaan.
Filgrastim dient niet te worden gebruikt om de dosis cytotoxische chemotherapie te verhogen boven de
gangbare doseringsschema's.
Risico's geassocieerd met verhoogde doses chemotherapie
Bijzondere voorzichtigheid is geboden wanneer patiënten worden behandeld met hoge doses
chemotherapie, aangezien verbetering in de tumorrespons niet werd aangetoond en verhoogde doses
chemotherapeutica aanleiding kunnen geven tot verhoogde toxiciteit, inbegrepen cardiale, pulmonale,
neurologische en dermatologische effecten (zie de voorschrijf/product informatie van de
desbetreffende chemotherapeutica).
Effect van chemotherapie op erytrocyten en trombocyten
Behandeling met alleen filgrastim werkt niet tegen trombocytopenie en anemie als gevolg van
myelosuppressieve chemotherapie. Vanwege de mogelijkheid om hogere doses chemotherapie te
krijgen (bv. de volledige doses van het voorgeschreven doseringsschema), heeft de patiënt mogelijk
een verhoogde kans op trombocytopenie en anemie. Regelmatige controle van het aantal bloedplaatjes
en van de hematocriet wordt aanbevolen. Extra voorzichtigheid is geboden bij het toedienen van
enkele of gecombineerde chemotherapeutische middelen waarvan bekend is dat ze ernstige
trombocytopenie veroorzaken.
Het is aangetoond dat gebruik van PBPC's die met behulp van filgrastim zijn gemobiliseerd, de diepte
van trombocytopenie na myelosuppressieve of myeloablatieve chemotherapie verkleint en de duur
ervan verkort.
Andere bijzondere voorzorgen
De effecten van filgrastim zijn niet onderzocht bij patiënten met substantieel gereduceerde myeloïde
voorlopercellen. Filgrastim werkt voornamelijk in op neutrofiele precursors, zodat het effect bestaat
uit het verhogen van het aantal neutrofielen. Daarom kan de neutrofielenrespons lager zijn bij
patiënten met gereduceerde precursors (zoals patiënten die zijn behandeld met extensieve
radiotherapie of chemotherapie, of patiënten met een door tumor geïnfiltreerd beenmerg).
Bloedvataandoeningen, waaronder veno-occlusieve ziekte en stoornissen van het vochtvolume, zijn in
enkele gevallen gemeld bij patiënten die hoge doses chemotherapie kregen, gevolgd door
transplantatie.
Er zijn meldingen geweest van graft-versus-hostziekte (GvHD) en fatale voorvallen bij patiënten die
G-CSF kregen na allogene beenmergtransplantatie (zie rubriek 4.8 en 5.1).
Verhoogde hematopoëtische activiteit van het beenmerg als respons op behandeling met groeifactor is
in verband gebracht met tijdelijke afwijkende botscans. Hiermee dient rekening te worden gehouden
bij het interpreteren van resultaten van botbeeldvorming.
Bijzondere voorzorgen bij patiënten die PBPC-mobilisatie ondergaan
Mobilisatie
Er zijn geen prospectieve, gerandomiseerde vergelijkingen van de twee aanbevolen
mobilisatiemethoden (filgrastim alleen, of in combinatie met myelosuppressieve chemotherapie),
uitgevoerd binnen dezelfde patiëntenpopulatie. De mate van variatie tussen individuele patiënten en
tussen laboratoriumtesten van CD34+-cellen heeft tot gevolg dat directe vergelijkingen tussen
verschillende onderzoeken moeilijk zijn. Het is daarom moeilijk om een optimale methode aan te
bevelen. De keuze van de mobilisatiemethode moet worden overwogen in relatie met de totale
doelstellingen van de behandeling van een individuele patiënt.
Patiënten die zeer extensieve voorafgaande myelosuppressieve therapie hebben ondergaan, vertonen
mogelijk niet voldoende PBPC-mobilisatie om de aanbevolen minimale opbrengst ( 2,0 x 106 CD34+-
cellen/kg) te bereiken, of een versnelling van de plaatjesopbrengst tot dezelfde mate.
Sommige cytotoxische middelen vertonen een bijzondere toxiciteit voor de `pool' met
hematopoëtische voorlopercellen en kunnen de mobilisatie van voorlopercellen negatief beïnvloeden.
Middelen zoals melfalan, carmustine (BCNU) en carboplatine kunnen, wanneer deze gedurende
langere tijd voorafgaand aan pogingen tot mobilisatie van voorlopercellen worden toegediend, de
opbrengst aan voorlopercellen verlagen. Het is echter aangetoond dat toediening van melfalan,
carboplatine of BCNU samen met filgrastim effectief is voor mobilisatie van voorlopercellen. Als een
transplantatie van PBPC's is voorzien, is het aan te raden om de procedure voor stamcelmobilisatie
vroeg in de behandelkuur van de patiënt te plannen. Er dient bijzondere aandacht te worden
geschonken aan het aantal gemobiliseerde voorlopercellen bij deze patiënten, voordat hooggedoseerde
chemotherapie wordt toegediend. Als de opbrengsten volgens de bovengenoemde criteria niet
toereikend zijn, moeten alternatieve vormen van behandeling, waarvoor geen ondersteuning door
voorlopercellen nodig is, worden overwogen.
Bepaling van de opbrengst aan voorlopercellen
Bij het bepalen van de aantallen voorlopercellen die worden geoogst bij patiënten die zijn behandeld
met filgrastim, dient bijzondere aandacht te worden geschonken aan de methode van kwantificering.
De resultaten van flowcytometrische analyse van aantallen CD34+-cellen zijn sterk afhankelijk van
welke methode exact wordt toegepast, en daarom is voorzichtigheid geboden bij het interpreteren van
aanbevelingen van celaantallen die zijn gebaseerd op onderzoeken in andere laboratoria.
Statistische analyse van het verband tussen het aantal gereïnfundeerde CD34+-cellen en de snelheid
van plaatjesherstel na hooggedoseerde chemotherapie wijst op een complex, maar continu verband.
De aanbeveling van een minimum opbrengst van 2,0 x 106 CD34+-cellen/kg is gebaseerd op
gepubliceerde ervaring die leidde tot adequate hematologische reconstitutie. Opbrengsten hoger dan
deze minimale opbrengst blijken gecorreleerd te zijn met een sneller herstel, en lagere opbrengsten
met een langzamer herstel.
Bijzondere voorzorgen bij gezonde donoren die PBPC-mobilisatie ondergaan
PBPC-mobilisatie geeft geen direct klinisch voordeel aan gezonde donoren en mag alleen worden
overwogen wanneer allogene stamceltransplantatie het doel is.
PBPC-mobilisatie mag alleen worden overwogen voor donoren die voldoen aan de normale
selectiecriteria voor stamceldonatie wat betreft klinische parameters en laboratoriumtests, met speciale
aandacht voor hematologische waarden en infectieziekten.
De veiligheid en werkzaamheid van filgrastim zijn niet vastgesteld voor gezonde donoren in de leeftijd
< 16 jaar of > 60 jaar.
Voorbijgaande trombocytopenie (bloedplaatjes < 100 x 109/l) na toediening van filgrastim en
leukaferese is waargenomen bij 35% van de onderzochte proefpersonen. Daaronder waren twee
gevallen waarin aantallen plaatjes < 50 x 109/l werden gemeld, die werden toegeschreven aan de
leukaferese.
Als meer dan één leukaferese moet worden uitgevoerd, dient bijzondere aandacht te worden
geschonken aan donoren die voorafgaand aan de leukaferese < 100 x 109/l plaatjes hebben. Over het
algemeen dient geen aferese te worden uitgevoerd als het aantal bloedplaatjes < 75 x 109/l is.
Leukaferese mag niet worden uitgevoerd bij donoren die worden behandeld met antistollingsmiddelen
of van wie bekend is dat ze een defect hebben in de hemostase.
Voorbijgaande cytogene afwijkingen zijn waargenomen bij gezonde donoren na het gebruik van G-
CSF. Het belang van deze veranderingen is onbekend. Toch kan een risico op het
stimuleren van een maligne myeloïde kloon niet worden uitgesloten. Het wordt aanbevolen dat het
aferesecentrum de gegevens van de stamceldonoren gedurende minimaal 10 jaar systematisch bijhoudt
om de monitoring van de veiligheid op lange termijn te kunnen garanderen.
Bijzondere voorzorgen bij ontvangers van allogene PBPC's die zijn gemobiliseerd met filgrastim
De huidige gegevens wijzen erop dat immunologische interacties tussen de getransplanteerde allogene
PBPC's en de ontvanger geassocieerd kunnen zijn met een verhoogde kans op acute en chronische
GvHD, indien vergeleken met beenmergtransplantatie.
Bijzondere voorzorgen bij patiënten met SCN
Filgrastim dient niet te worden toegediend aan patiënten met ernstige congenitale neutropenie die
leukemie ontwikkelen of tekenen vertonen van leukemie-ontwikkeling.
Bloedcelaantallen
Andere veranderingen van het bloedbeeld komen voor, waaronder anemie en tijdelijke toename van
myeloïde voorlopercellen, die een nauwgezette controle van het bloedbeeld vereisen.
Transformatie naar leukemie of myelodysplastisch syndroom
Extra voorzichtigheid is geboden bij de diagnose van SCN's, om die te onderscheiden van andere
hematopoëtische stoornissen zoals aplastische anemie, myelodysplasie en myeloïde leukemie.
Volledige bepaling van bloedcelaantallen met differentiële tellingen en plaatjestellingen, en
beoordeling van beenmergmorfologie en karyotype dienen vóór behandeling te worden uitgevoerd.
Myeloplastische syndromen (MDS) of leukemie kwamen in lage frequentie (ongeveer 3%) voor SCN-
patiënten die deelnamen aan klinische onderzoeken en werden behandeld met filgrastim. Dat werd
enkel waargenomen bij patiënten met congenitale neutropenie. MDS en leukemieën zijn natuurlijke
complicaties van de ziekte en de relatie ervan met filgrastim is niet zeker. Bij een subset van ongeveer
12% van de patiënten met normale cytogenetische beoordeling bij aanvang werden later bij herhaalde
routinebeoordelingen abnormaliteiten gevonden, waaronder monosomie 7. Het is momenteel niet
duidelijk of langdurige behandeling van patiënten met SCN-patiënten gevoelig maakt voor
cytogenetische afwijkingen, MDS of leukemietransformatie. Het wordt aanbevolen om met
regelmatige intervallen (ongeveer eenmaal per 12 maanden) morfologisch en cytogenetisch
beenmergonderzoek uit te voeren bij patiënten.
Overige bijzondere voorzorgen
Oorzaken van tijdelijke neutropenie, zoals virale infecties, dienen te worden uitgesloten.
Hematurie kwam vaak voor en proteïnurie kwam voor bij een klein aantal patiënten. Regelmatige
urinecontrole dient plaats te vinden om dit te controleren.
De veiligheid en werkzaamheid bij neonaten en bij patiënten met een auto-immuunneutropenie zijn
niet vastgesteld.
Bloedcelaantallen
De ANC dient nauwgezet te worden gemonitord, in het bijzonder gedurende de eerste weken van de
behandeling met filgrastim. Sommige patiënten kunnen al op de aanvangsdosis filgrastim een zeer
snelle respons vertonen, en met een aanzienlijke stijging van het aantal neutrofielen. Het wordt
aanbevolen om de ANC de eerste 2-3 dagen na toediening van filgrastim dagelijks te meten. Daarna
wordt aanbevolen om de ANC in de eerste 2 weken ten minste tweemaal per week te meten en
vervolgens, gedurende de onderhoudstherapie, eenmaal per week of eenmaal per twee weken. Tijdens
intermitterende dosering van filgrastim met 30 ME/dag (300 µg/dag) kunnen er in de loop van de tijd
grote fluctuaties voorkomen in de ANC van de patiënt. Om de dalwaarde of het nadir van de ANC van
de patiënt te bepalen, wordt aanbevolen om de bloedafnames voor de ANC-bepalingen direct vóór de
geplande toedieningen van filgrastim uit te voeren.
Risico's die gepaard gaan met verhoogde doses myelosuppressieve geneesmiddelen
Behandeling met alleen filgrastim werkt niet tegen trombocytopenie en anemie als gevolg van
myelosuppressieve medicaties. Door de mogelijkheid om bij behandeling met filgrastim hogere doses
of een groter aantal van deze medicaties te ontvangen, kan de patiënt een verhoogde kans hebben op
het ontwikkelen van trombocytopenie en anemie. Regelmatige controle van de bloedcelaantallen
wordt aanbevolen (zie hierboven).
Infecties en maligniteiten die myelosuppressie veroorzaken
Neutropenie kan toe te schrijven zijn aan opportunistische, beenmerginfiltrerende infecties zoals
Mycobacterium avium complex of aan maligniteiten zoals lymfoom. Bij patiënten met bekende
beenmerginfiltrerende infecties of maligniteiten dient passende behandeling van de onderliggende
aandoening te worden overwogen, in aanvulling op toediening van filgrastim voor de behandeling van
neutropenie. De effecten van filgrastim op neutropenie als gevolg van beenmerginfiltrerende infectie
of maligniteit zijn niet goed vastgesteld.
Alle patiënten
Nivestim bevat sorbitol (E420). Dit geneesmiddel mag niet worden toegediend aan patiënten met
erfelijke fructose-intolerantie, tenzij strikt noodzakelijk.
Bij zuigelingen en jonge kinderen (jonger dan 2 jaar) kan erfelijke fructose-intolerantie nog niet
worden gediagnosticeerd. Intraveneus toegediende geneesmiddelen (die sorbitol/fructose bevatten)
kunnen levensbedreigend zijn en zijn bij deze patiëntengroep gecontra-indiceerd, tenzij er sprake is
van een dwingende klinische noodzaak en er geen alternatieven beschikbaar zijn.
Er moet bij iedere patiënt een uitgebreide anamnese met betrekking tot symptomen van erfelijke
fructose-intolerantie worden afgenomen voordat dit geneesmiddel wordt toegediend.
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per dosis van 0,6 mg/ml of 0,96 mg/ml,
wat betekent dat het in feite `natriumvrij' is.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
De veiligheid en werkzaamheid van filgrastim, wanneer dit wordt gegeven op dezelfde dag dat
myelosuppressieve cytotoxische chemotherapie wordt toegediend, zijn niet definitief vastgesteld.
Rekening houdend met de gevoeligheid van snel delende myeloïdcellen voor myelosuppressieve
cytotoxische chemotherapie wordt het gebruik van filgrastim niet aangeraden in de periode van 24 uur
vóór tot 24 uur na chemotherapie. Voorlopig bewijs, afkomstig van een klein aantal patiënten die
gelijktijdig werden behandeld met filgrastim en 5-fluoro-uracil wijst erop dat neutropenie ernstiger
kan worden.
Omdat lithium het vrijkomen van neutrofielen bevordert, is het waarschijnlijk dat lithium het effect
van filgrastim versterkt. Hoewel deze interactie niet formeel onderzocht is, is er geen bewijs dat een
dergelijke interactie schadelijk is.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen of een beperkte hoeveelheid gegevens over het gebruik van filgrastim bij zwangere
vrouwen. Uit dieronderzoek is reproductietoxiciteit gebleken. Een verhoogde incidentie van
embryoverlies is waargenomen bij konijnen bij hoge veelvouden van de klinische blootstelling en in
aanwezigheid van maternale toxiciteit (zie rubriek 5.3). Er zijn rapporten in de literatuur waarin is
aangetoond dat filgrastim bij zwangere vrouwen de placenta passeert. Filgrastim wordt niet
aangeraden tijdens de zwangerschap.
Borstvoeding
Het is niet bekend of filgrastim/metabolieten wordt/worden uitgescheiden in moedermelk. Risico voor
pasgeborenen/zuigelingen kan niet worden uitgesloten. Er moet worden besloten of borstvoeding moet
worden gestaakt of behandeling met filgrastim moet worden gestaakt dan wel niet moet worden
ingesteld, waarbij het voordeel van borstvoeding voor het kind en het voordeel van behandeling voor
de vrouw in overweging moeten worden genomen.
Vruchtbaarheid
Filgrastim had geen effect op de voortplantingsprestaties of vruchtbaarheid van mannelijke of
vrouwelijke ratten (zie rubriek 5.3).
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Nivestim kan een lichte invloed hebben op het vermogen om een voertuig te besturen of machines te
bedienen. Duizeligheid kan optreden na toediening van Nivestim (zie rubriek 4.8).
4.8
Bijwerkingen
a.
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De meest ernstige bijwerkingen die kunnen optreden tijdens de behandeling met filgrastim omvatten
anafylactische reactie, ernstige pulmonale bijwerkingen (inclusief interstitiële pneumonie en ARDS),
capillairleksyndroom, ernstige splenomegalie/miltruptuur, transformatie naar myelodysplastisch
syndroom of leukemie bij patiënten met SCN, GvHD bij patiënten die een allogene beenmergtransfer
of perifere bloedvoorloperceltransplantatie kregen en sikkelcelcrisis bij patiënten met sikkelcelanemie.
Bijwerkingen die het vaakst gemeld werden zijn koorts, skeletspierstelselpijn (inclusief botpijn,
rugpijn, artralgie, myalgie, pijn in de extremiteiten, skeletspierstelselpijn, skeletspierstelselpijn op de
borst, nekpijn), anemie, braken en misselijkheid. In klinische onderzoeken bij patiënten met kanker
skeletspierstelselpijn, die licht of matig was bij 10% van de patiënten en ernstig bij 3% van de
patiënten.
Samenvatting van de bijwerkingen in tabelvorm
De gegevens in onderstaande tabel beschrijven bijwerkingen gerapporteerd in klinische studies en
spontaan gerapporteerde bijwerkingen. Binnen elke frequentiegroep worden de bijwerkingen
weergegeven in volgorde van afnemende ernst.
Systeem/orgaanklasse
Bijwerkingen
volgens gegevensbank
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
MedDRA
(
1/10)
(
1/100, < 1/10) (
1/1.000, < 1/100)
(
1/10.000,
< 1/1.000)
Infecties en
Sepsis
parasitaire
Bronchitis
aandoeningen
Infectie van de
bovenste
luchtwegen
Urineweginfectie
Bloed- en
Trombocytopeni Splenomegaliea
Leukocytosea
Miltruptuura
lymfestelsel-
e
Hemoglobine
Sikkelcelanemie
aandoeningen
Anemiee
verlaagde
met crisis
Immuunsysteem-
Overgevoeligheid
Anafylactische
aandoeningen
Geneesmiddelen-
reactie
overgevoeligheida
`Graft-versus-host'-
ziekteb
Voedings- en
Verminderde
Hyperurikemie
Verlaagd glucose
stofwisselings-
eetluste
Verhoogd urinezuur in het bloed
stoornissen
Verhoogd
in het bloed
Pseudo-jichta
lactaatdehydrogena
(chondro-
se in het bloed
calcinosis
pyrofosfaat)
Verstoringen van
de vochtbalans
Psychische
Insomnia
stoornissen
Zenuwstelsel-
Hoofdpijna
Duizeligheid
aandoeningen
Hypo-esthesie
Paresthesie
Bloedvataandoeninge
Hypertensie
Veno-occlusieve
Capillairlek-
n
Hypotensie
ziekted
syndrooma
Aortitis
Ademhalingsstelsel-,
Hemoptoë
`Acute respiratory
borstkas- en
Dyspneu
distress'-syndrooma
mediastinum-
Hoestena
Respiratoir falena
aandoeningen
Orofaryngeale
Longoedeema
pijna,e
Longbloeding
Epistaxis
Interstitiële
longziektea
Longinfiltratena
Hypoxie
Maagdarmstelsel-
Diarreea,e
Orale pijn
aandoeningen
Brakena,e
Obstipatiee
Misselijkheida
Bijwerkingen
volgens gegevensbank
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
MedDRA
(
1/10)
(
1/100, < 1/10) (
1/1.000, < 1/100)
(
1/10.000,
< 1/1.000)
Lever- en
Hepatomegalie
Verhoogd
galaandoeningen
Verhoogd
aspartaataminotrans
alkalische fosfatase ferase
in het bloed
Verhoogd
gammaglutamyltran
sferase
Huid- en onderhuid- Alopeciaa
Uitslaga
Maculeuze en
Cutane vasculitisa
aandoeningen
Erytheem
papuleuze uitslag
Sweet-syndroom
(acute febriele
neutrofiele
dermatose)
Skeletspierstelsel- en Skeletspier-
Spierspasmen
Osteoporose
Verminderde
bindweefsel-
stelselpijnc
botdichtheid
aandoeningen
Exacerbatie van
reumatoïde artritis
Nier- en urineweg-
Dysurie
Proteïnurie
Glomerulonefritis
aandoeningen
Hematurie
Urine-afwijking
Algemene
Vermoeidheida
Pijn op de borsta
Reactie op de
aandoeningen en
Mucosale
Pijna
injectieplaats
toedieningsplaats-
ontstekinga
Astheniea
stoornissen
Koorts
Malaisee
Perifeer oedeeme
Letsels, intoxicaties en
Transfusiereactiee
verrichtingscomplicat
ies
a
Zie rubriek c (Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen).
b
Gevallen van GvHD en gevallen met dodelijke afloop zijn gerapporteerd bij patiënten na allogene
beenmergtransplantatie
(zie rubriek c).
c
Omvat botpijn, rugpijn, artralgie, myalgie, pijn in de extremiteiten, skeletspierstelselpijn,
skeletspierstelselpijn op de borst, nekpijn.
d
Gevallen zijn waargenomen in de post-marketing setting bij patiënten die een beenmergtransplantatie of
PBPC mobilisatie ondergingen.
e
Bijwerkingen met een hogere incidentie bij filgrastim-patiënten in vergelijking met placebo en geassocieerd
met de gevolgen van onderliggende maligniteiten of cytotoxische chemotherapie.
c.
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Overgevoeligheid
Overgevoeligheidsreacties, waaronder anafylaxie, exantheem, urticaria, angio-oedeem, dyspneu en
hypotensie bij initiële of daaropvolgende toediening, zijn gerapporteerd in klinische onderzoeken en in
de post-marketing setting. Over het algemeen is dit vaker gerapporteerd na i.v. toediening. In sommige
gevallen zijn symptomen opnieuw opgetreden na een nieuwe toediening, wat een causale relatie
suggereert. Filgrastim dient permanent gestaakt te worden bij patiënten die een ernstige allergische
reactie ervaren.
Pulmonale bijwerkingen
In klinische onderzoeken en in de post-marketing setting zijn pulmonale bijwerkingen, waaronder
interstitiële longziekte, longoedeem en longinfiltraten, gerapporteerd; in een aantal gevallen met
respiratoir falen en ARDS, wat fataal kan verlopen (zie rubriek 4.4).
Gevallen van splenomegalie en miltruptuur zijn soms gemeld na toediening van filgrastim. Sommige
gevallen van miltruptuur waren fataal (zie rubriek 4.4).
Capillairleksyndroom
Gevallen van het capillairleksyndroom zijn gemeld bij gebruik van een G-CSF. Over het algemeen
zijn deze opgetreden bij patiënten met gevorderde maligne aandoeningen, bij patiënten met sepsis, bij
patiënten die meerdere chemotherapie regimes toegediend kregen of bij patiënten die aferese hebben
ondergaan (zie rubriek 4.4).
Cutane vasculitis
Cutane vasculitis is gerapporteerd bij patiënten die behandeld werden met filgrastim. Het mechanisme
achter vasculitis bij patiënten die filgrastim krijgen, is niet bekend. Tijdens langdurig gebruik is cutane
vasculitis gemeld in 2% van de patiënten met ernstige chronische neutropenie.
Leukocytose
Leukocytose (WBC > 50 x 109/l) is waargenomen bij 41% van de gezonde donoren en een
voorbijgaande trombocytopenie (bloedplaatjes < 100 x 109/l) na toediening van filgrastim en
leukaferese is waargenomen bij 35% van de donoren (zie rubriek 4.4).
Sweet-syndroom
Gevallen van Sweet-syndroom (acute febriele neutrofiele dermatosis) zijn gerapporteerd bij patiënten
die behandeld werden met filgrastim.
Pseudo-jicht (chondrocalcinosis pyrofosfaat)
Pseudojicht (chondrocalcinosis pyrofosfaat) is gerapporteerd bij patiënten met kanker die behandeld
werden met filgrastim.
GvHD
Gevallen van GvHD en gevallen met dodelijke afloop zijn gerapporteerd bij patiënten die G-CSF
ontvingen na allogene beenmergtransplantatie (zie rubriek 4.4 en 5.1).
d.
Pediatrische patiënten
Gegevens uit klinische studies met pediatrische patiënten wijzen erop dat de veiligheid en
werkzaamheid van filgrastim vergelijkbaar zijn bij volwassenen en kinderen die cytotoxische
chemotherapie krijgen. Dit suggereert dat er geen leeftijdsafhankelijke verschillen zijn in de
farmacokinetiek van filgrastim. De enige consistent gerapporteerde bijwerking was
skeletspierstelselpijn, wat niet afwijkt van de ervaring bij de volwassen populatie.
Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om het gebruik van filgastrim bij pediatrische patiënten
verder te evalueren.
e.
Andere bijzondere populaties
Gebruik bij ouderen
Er zijn in het algemeen geen verschillen in veiligheid of werkzaamheid waargenomen tussen patiënten
ouder dan 65 jaar en jongere volwassenen (> 18 jaar) die cytotoxische chemotherapie ondergingen.
Klinische ervaring heeft geen verschillen aangetoond in de respons tussen ouderen en jongere
Pediatrische SCN-patiënten
Gevallen van verminderde botdichtheid en osteoporose zijn gerapporteerd bij pediatrische patiënten
met ernstige chronische neutropenie die chronisch behandeld werden met filgrastim.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg worden verzocht alle vermoedelijke
bijwerkingen te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9
Overdosering
De effecten van een overdosering filgrastim zijn niet vastgesteld.
Als de behandeling met filgrastim wordt stopgezet, resulteert dat gewoonlijk in een halvering van de
circulerende neutrofielen binnen 1 à 2 dagen, die binnen 1 tot 7 dagen tot normale waarden terugkeren.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1 Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: cytokines, ATC-code: L03AA02.
Nivestim is een biosimilar. Gedetailleerde informatie is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu.
Humaan G-CSF is een glycoproteïne dat de productie en het vrijkomen van functionele neutrofielen
uit het beenmerg reguleert. Nivestim bevat r-metHuG-CSF (filgrastim) en veroorzaakt binnen 24 uur
duidelijke stijgingen van de aantallen perifere bloedneutrofielen, met een geringe stijging van het
aantal monocyten. Bij sommige SCN-patiënten kan filgrastim ook een geringe stijging van het aantal
circulerende eosinofielen en basofielen induceren ten opzichte van de baseline. Sommige van deze
patiënten hadden mogelijk al vóór aanvang van de behandeling eosinofilie of basofilie. De stijging van
het aantal neutrofielen is dosisafhankelijk bij de aanbevolen doses. Neutrofielen die worden
geproduceerd als respons op filgrastim vertonen een normale of versterkte functie, zoals is aangetoond
met testen voor de chemotactische en fagocytische functie. Na beëindiging van de behandeling met
filgrastim nemen de neutrofielenaantallen in de bloedbaan binnen 1-2 dagen met 50% af en ze keren
binnen 1-7 dagen terug tot het normale niveau.
Gebruik van filgrastim bij patiënten die cytotoxische chemotherapie ondergaan, leidt tot significante
afnames van de incidentie, ernst en duur van neutropenie en febriele neutropenie. Behandeling met
filgrastim verkort significant de duur van febriele neutropenie, antibioticumgebruik en
ziekenhuisopname na inductie-chemotherapie voor acute myelogene leukemie of myeloablatieve
therapie, gevolgd door beenmergtransplantatie. De incidentie van koorts en gedocumenteerde infecties
waren in al deze situaties niet afgenomen. De duur van koorts was niet verminderd bij patiënten die
myeloablatieve therapie ondergingen, gevolgd door beenmergtransplantatie.
Gebruik van filgrastim, alleen of na chemotherapie, mobiliseert hematopoëtische voorlopercellen naar
het perifere bloed. Deze autologe PBPC's kunnen worden geoogst en geïnfundeerd na hooggedoseerde
cytotoxische therapie, ofwel in plaats van, ofwel als aanvulling op beenmergtransplantatie. Infusie van
PBPC's versnelt het hematopoëtisch herstel en verkort daardoor de duur van het risico op
hemorragische complicaties en de noodzaak van plaatjestransfusies.
Eén retrospectief Europees onderzoek dat het gebruik van G-CSF na allogene beenmergtransplantatie
evalueerde bij patiënten met acute leukemie wees op een verhoging van de kans op GvHD,
behandelingsgerelateerde mortaliteit (TRM) en mortaliteit na toediening van G-CSF. In een
afzonderlijk, retrospectief, internationaal onderzoek met patiënten met acute en chronische myelogene
leukemieën werd geen effect op het risico op GvHD, TRM en mortaliteit waargenomen. In een meta-
analyse van onderzoeken naar allogene transplantaties, waaronder de resultaten van negen
prospectieve gerandomiseerde trials, 8 retrospectieve onderzoeken en 1 casusgecontroleerd onderzoek,
werd geen effect gevonden op de kans op acute GvHD, chronische GvHD of vroege
behandelingsgerelateerde mortaliteit.
Relatieve risico (95%-BI) op GvHD en TRM na behandeling met G-CSF na
beenmergtransplantatie
Acute GvHD
Onderzoeks-
Chronische
Publicatie
N
van graad II -
TRM
periode
GvHD
IV
1,08
1,02
0,70
Meta-analyse (2003)
1986 - 2001a
1198
(0,87, 1,33)
(0,82, 1,26)
(0,38, 1,31)
Europees retrospectief
1,33
1,29
1,73
1992 - 2002b
1789
onderzoek (2004)
(1,08, 1,64)
(1,02, 1,61)
(1,30, 2,32)
Internationaal
1,11
1,10
1,26
retrospectief onderzoek
1995 - 2000b
2110
(0,86, 1,42)
(0,86, 1,39)
(0,95, 1,67)
(2006)
a
Analyse omvat onderzoeken met BM-transplantatie in deze periode; in sommige onderzoeken werd GM-CSF
gebruikt.
b
Analyse omvat patiënten die in deze periode BM-transplantatie ontvingen.
Gebruik van filgrastim voor de mobilisatie van PBPC's bij gezonde donoren voorafgaand aan
allogene PBPC-transplantatie
Bij gezonde donoren kunnen na een dosis van 10 µg/kg/dag, gedurende 4-5 opeenvolgende dagen
subcutaan toegediend, bij de meeste donoren na twee leukafereses
4 x 106 CD34+-cellen/kg lichaamsgewicht van de ontvanger worden afgenomen.
Gebruik van filgrastim bij kinderen of volwassenen met SCN (ernstige congenitale, cyclische en
idiopathische neutropenie) induceert een duurzame stijging van de ANC's in perifeer bloed en een
afname van infecties en gerelateerde voorvallen.
Bij gebruik van filgrastim bij patiënten met hiv-infectie blijven de neutrofielenaantallen normaal,
zodat geplande toediening van antivirale en/of andere myelosuppressieve medicatie mogelijk is. Er
zijn geen bewijzen dat patiënten met hiv-infectie die worden behandeld met filgrastim een stijging
vertonen van de hiv-replicatie.
Net als het geval is met andere hematopoëtische groeifactoren, is van G-CSF aangetoond dat het in
vitro stimulerende eigenschappen heeft op humane endotheelcellen.
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Een gerandomiseerde, open-label, comparator-gecontroleerde, dubbele crossoverstudie met enkele
dosis bij 46 gezonde vrijwilligers heeft aangetoond dat het farmacokinetische profiel van Nivestim na
subcutane en intraveneuze toediening vergelijkbaar is met dat van het referentiegeneesmiddel. Een
Het is aangetoond dat de klaring van filgrastim volgens de eerste-orde farmacokinetiek verloopt,
zowel na subcutane als na intraveneuze toediening. De serumeliminatiehalfwaardetijd van filgrastim
bedraagt ongeveer 3,5 uur, met een eliminatiesnelheid van ongeveer 0,6 ml/min/kg. Continue infusie
met filgrastim gedurende een periode van maximaal 28 dagen bij patiënten die herstellende waren van
autologe beenmergtransplantatie leidde niet tot aanwijzingen voor accumulatie van geneesmiddel en
resulteerde in vergelijkbare halfwaardetijden. Er is een positief lineair verband tussen de dosis en de
serumconcentratie van filgrastim, intraveneus of subcutaan toegediend. Na subcutane toediening van
de aanbevolen doses bleven de serumconcentraties gedurende 8 tot 16 uur boven 10 ng/ml. Het
distributievolume in bloed bedraagt ongeveer 150 ml/kg.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Filgrastim werd onderzocht in herhaalde dosistoxiciteitsstudies die tot 1 jaar duurden. Deze lieten
veranderingen zien die toe te schrijven waren aan de te verwachten farmacologische acties, waaronder
stijging van leukocyten, myeloïde hyperplasie in het beenmerg, extramedullaire granulopoëse en
vergroting van de milt. Al deze veranderingen werden ongedaan gemaakt na het staken van de
behandeling.
Het effect van filgrastim op de prenatale ontwikkeling is onderzocht in ratten en konijnen.
Intraveneuze toediening (80 µg/kg/dag) van filgrastim aan konijnen tijdens de periode van
organogenese veroorzaakte maternale toxiciteit en een verhoogde kans op spontane abortus, post-
implantatieverlies en een verminderde gemiddelde nestgrootte en lager foetaal gewicht werden
waargenomen.
Op basis van gerapporteerde data voor een ander product met filgrastim, gelijkwaardig aan het
oorspronkelijke product, werden vergelijkbare bevindingen plus verhoogde foetale misvormingen
waargenomen bij 100 µg/kg/dag, een maternaal toxische dosis die overeenkwam met een systemische
blootstelling van ongeveer 50-90 keer de blootstelling geobserveerd in patiënten die met de klinische
dosis van 5 µg/kg/dag werden behandeld. Het no observed adverse effect level voor embryo-foetale
toxiciteit in deze studie was 10 µg/kg/dag, wat overeenkwam met een systemische blootstelling van
ongeveer 3-5 keer de blootstelling geobserveerd in patiënten die met de klinische dosis werden
behandeld.
Bij zwangere ratten werd geen maternale of foetale toxiciteit waargenomen bij doses tot
575 µg/kg/dag. Nakomelingen van ratten die tijdens de perinatale en lactatieperiodes filgrastim
toegediend hadden gekregen, vertoonden een vertraging in externe differentiatie en groeiretardatie
( 20 µg/kg/dag) en een enigszins lagere overleving (100 µg/kg/dag).
Filgrastim heeft geen waargenomen effect op de vruchtbaarheid van mannelijke of vrouwelijke ratten.
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
IJsazijn
Natriumhydroxide
Sorbitol (E420)
Polysorbaat 80
Water voor injecties
Gevallen van onverenigbaarheid
Nivestim mag niet worden verdund met natriumchloride-oplossingen.
Verdund filgrastim kan adsorberen aan glas en plastic materiaal, tenzij het wordt verdund in 5%-
glucose-oplossing (zie rubriek 6.6).
Dit geneesmiddel mag niet gemengd worden met andere geneesmiddelen dan die welke vermeld zijn
in rubriek 6.6.
6.3
Houdbaarheid
Voorgevulde spuit:
30 maanden.
Na verdunning
De chemische en fysische stabiliteit na bereiding van de verdunde oplossing voor
infusie is aangetoond gedurende 24 uur bij 2°C tot 8°C. Vanuit microbiologisch oogpunt moet het
product onmiddellijk worden gebruikt. Indien het niet onmiddellijk wordt gebruikt, vallen de
bewaartijden tijdens het gebruik en de voorwaarden vóór het gebruik onder de verantwoordelijkheid
van de gebruiker en zij zouden normaal niet langer dan 24 uur bij 2°C tot 8°C moeten zijn, tenzij het
verdunnen onder gecontroleerde en gevalideerde aseptische omstandigheden heeft plaatsgevonden.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Gekoeld bewaren en transporteren (2°C - 8°C).
Niet in de vriezer bewaren.
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
Accidentele blootstelling aan vriestemperaturen gedurende maximum 24 uur heeft geen invloed op de
stabiliteit van Nivestim. De diepgevroren voorgevulde spuiten mogen ontdooid en dan opnieuw
ingevroren worden voor toekomstig gebruik. Bij blootstelling langer dan 24 uur of indien Nivestim
meerdere keren opnieuw werd ingevroren, mag het NIET meer gebruikt worden.
Zolang het product nog houdbaar is, en uitsluitend voor ambulant gebruik, mag de patiënt het uit de
koelkast halen en eenmaal maximum 15 dagen lang op kamertemperatuur bewaren (niet boven 25°C).
Daarna mag het product niet meer opnieuw in de koelkast gezet worden en moet het weggegooid
worden.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na verdunning, zie rubriek 6.3.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Nivestim 12 ME/0,2 ml oplossing voor injectie/infusie
Voorgevulde spuit (type I-glas) met injectienaald (roestvrij staal), met veiligheidsbescherming voor de
naald, met 0,2 ml oplossing voor injectie/infusie.
Nivestim 30 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie, Nivestim 48 ME/0,5 ml oplossing voor
injectie/infusie
Voorgevulde spuit (type I-glas), met injectienaald (roestvrij staal) met veiligheidsbescherming voor de
naald, met 0,5 ml oplossing voor injectie/infusie.
Verpakkingsgrootten van 1, 5, 8 of 10 voorgevulde spuiten.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Indien nodig kan Nivestim verdund worden in 5%- glucose-oplossing.
Verdunning tot een eindconcentratie < 0,2 ME/ml (2 µg/ml) wordt op geen enkel moment aanbevolen.
De oplossing dient vóór gebruik visueel te worden gecontroleerd. Alleen heldere oplossingen zonder
deeltjes mogen worden gebruikt.
Voor patiënten die worden behandeld met filgrastim dat is verdund tot concentraties < 1,5 ME/ml
(15 µg/ml) dient humaan serumalbumine (HSA) te worden toegevoegd tot een eindconcentratie van 2
mg/ml.
Voorbeeld: in een eindvolume van 20 ml moet aan een totale dosis filgrastim van minder dan 30 ME
(300 µg) 0,2 ml humaan serumalbumine-oplossing Ph. Eur. (20%) worden toegevoegd.
Nivestim bevat geen conserveermiddel: gezien de mogelijke kans op microbiële contaminatie zijn
injectiespuiten met Nivestim uitsluitend bedoeld voor eenmalig gebruik.
Wanneer filgrastim is verdund in 5%-glucose-oplossing is het verenigbaar met glas en met een scala
aan kunststoffen, waaronder pvc, polyolefine (een copolymeer van polypropyleen en polyethyleen) en
polypropyleen.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/10/631/001
EU/1/10/631/002
EU/1/10/631/003
EU/1/10/631/004
EU/1/10/631/005
EU/1/10/631/006
EU/1/10/631/007
EU/1/10/631/008
EU/1/10/631/009
EU/1/10/631/010
EU/1/10/631/011
EU/1/10/631/012
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 08 juni 2010
Datum van laatste verlenging: 27 mei 2015
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
A.
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME
STOF(FEN) EN FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK
VOOR VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN
LEVERING EN GEBRUIK
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER
VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN
NAGEKOMEN
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT
EEN VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET
GENEESMIDDEL
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF(FEN) EN
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant van het biologisch werkzaam bestanddeel
Hospira Zagreb d.o.o.
Prudnicka cesta 60
10291 Prigorje Brdovecko
Kroatië
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Hospira Zagreb d.o.o.
Prudnicka cesta 60
10291 Prigorje Brdovecko
Kroatië
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen
RMP-aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot een minimum) is bereikt.
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
KARTONNEN DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nivestim 12 ME/0,2 ml oplossing voor injectie/infusie
filgrastim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke voorgevulde spuit bevat 12 miljoen eenheden (ME) (120 µg) filgrastim in 0,2 ml (0,6 mg/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
IJsazijn, natriumhydroxide, polysorbaat 80, sorbitol (E420) en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie/infusie
1 voorgevulde spuit met 0,2 ml
5 voorgevulde spuiten met 0,2 ml
8 voorgevulde spuiten met 0,2 ml
10 voorgevulde spuiten met 0,2 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Uitsluitend voor eenmalig gebruik.
Intraveneus of subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
De voorgevulde spuit is voorzien van een veiligheidsbescherming voor de naald (Needle Guard) ter
bescherming tegen naaldprikken. Zie bijsluiter voor het gebruik van de Needle Guard.
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Na verdunning gebruiken binnen 24 uur.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Gekoeld bewaren en transporteren (2°C - 8°C). Niet in de vriezer bewaren.
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/10/631/001
EU/1/10/631/002
EU/1/10/631/003
EU/1/10/631/010
13.
PARTIJNUMMER
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Nivestim 12 ME/0,2 ml
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
ETIKET INJECTIESPUIT
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Nivestim 12 ME/0,2 ml injectie/infusie
filgrastim
SC/IV
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
0,2 ml
6.
OVERIGE
KARTONNEN DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nivestim 30 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
filgrastim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke voorgevulde spuit bevat 30 miljoen eenheden (ME) (300 µg) filgrastim in 0,5 ml (0,6 mg/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
IJsazijn, natriumhydroxide, polysorbaat 80, sorbitol (E420) en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie/infusie
1 voorgevulde spuit met 0,5 ml
5 voorgevulde spuiten met 0,5 ml
8 voorgevulde spuiten met 0,5 ml
10 voorgevulde spuiten met 0,5 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Uitsluitend voor eenmalig gebruik.
Intraveneus of subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
De voorgevulde spuit is voorzien van een veiligheidsbescherming voor de naald (Needle Guard) ter
bescherming tegen naaldprikken. Zie bijsluiter voor het gebruik van de Needle Guard.
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Na verdunning gebruiken binnen 24 uur.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Gekoeld bewaren en transporteren (2°C - 8°C). Niet in de vriezer bewaren.
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/10/631/004
EU/1/10/631/005
EU/1/10/631/006
EU/1/10/631/011
13.
PARTIJNUMMER
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Nivestim 30 ME/0,5 ml
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
ETIKET INJECTIESPUIT
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Nivestim 30 ME/0,5 ml injectie/infusie
filgrastim
SC/IV
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
0,5 ml
6.
OVERIGE
KARTONNEN DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nivestim 48 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
filgrastim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF (FEN)
Elke voorgevulde spuit bevat 48 miljoen eenheden (ME) (480 µg) filgrastim in 0,5 ml (0,96 mg/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
IJsazijn, natriumhydroxide, polysorbaat 80, sorbitol (E420) en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie/infusie
1 voorgevulde spuit met 0,5 ml
5 voorgevulde spuiten met 0,5 ml
8 voorgevulde spuiten met 0,5 ml
10 voorgevulde spuiten met 0,5 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Uitsluitend voor eenmalig gebruik.
Intraveneus of subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
De voorgevulde spuit is voorzien van een veiligheidsbescherming voor de naald (Needle Guard) ter
bescherming tegen naaldprikken. Zie bijsluiter voor het gebruik van de Needle Guard.
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Na verdunning gebruiken binnen 24 uur.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Gekoeld bewaren en transporteren (2°C - 8°C). Niet in de vriezer bewaren.
De voorgevulde spuit in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/10/631/007
EU/1/10/631/008
EU/1/10/631/009
EU/1/10/631/012
13.
PARTIJNUMMER
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Nivestim 48 ME/0,5 ml
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
ETIKET INJECTIESPUIT
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Nivestim 48 ME/0,5 ml injectie/infusie
filgrastim
SC/IV
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
0,5 ml
6.
OVERIGE
Nivestim 12 ME/0,2 ml oplossing voor injectie/infusie
Nivestim 30 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
Nivestim 48 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
filgrastim
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
- Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
- Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
- Krijgt u veel last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking
die niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of
verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Nivestim en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Nivestim en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Nivestim is een groeifactor voor witte bloedcellen (granulocyten-koloniestimulerende factor G-CSF)
en behoort tot een groep geneesmiddelen die cytokines worden genoemd. Groeifactoren zijn eiwitten
die van nature in het lichaam worden aangemaakt, maar ze kunnen ook met behulp van biotechnologie
worden gemaakt om als geneesmiddel te worden gebruikt. Nivestim werkt door het beenmerg te
stimuleren om meer witte bloedcellen te produceren.
Een tekort aan witte bloedcellen (neutropenie) kan verschillende oorzaken hebben en heeft tot gevolg
dat uw lichaam minder goed infecties kan bestrijden. Nivestim stimuleert het beenmerg om snel
nieuwe witte bloedcellen aan te maken.
Nivestim kan worden gebruikt:
-
om het aantal witte bloedcellen te verhogen na behandeling met chemotherapie, om infecties te
helpen voorkomen;
- om het aantal witte bloedcellen te verhogen na een beenmergtransplantatie, om infecties te
helpen voorkomen;
- voorafgaand aan chemotherapie met hoge doses, om het beenmerg meer stamcellen te laten
aanmaken die kunnen worden afgenomen en na uw behandeling weer aan u kunnen worden
teruggegeven. De stamcellen kunnen bij u of bij een donor worden afgenomen. De stamcellen
verplaatsen zich dan terug naar het beenmerg en maken daar bloedcellen aan;
- om het aantal witte bloedcellen te verhogen als u lijdt aan ernstige chronische neutropenie, om
infecties te helpen voorkomen;
- bij patiënten met gevorderde hiv-infectie; dit helpt om de kans op infecties te verkleinen.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
- U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat u dit middel gebruikt.
Vertel het uw arts voordat u met de behandeling start als een van de volgende situaties op u van
toepassing is:
sikkelcelanemie, omdat Nivestim sikkelcelcrisis kan veroorzaken
osteoporose (botziekte).
Vertel het uw arts onmiddellijk als u tijdens de behandeling met Nivestim:
plotselinge symptomen van allergie zoals huiduitslag, jeuk of netelroos (galbulten), zwelling
van het gezicht, de lippen, de tong of andere delen van het lichaam, kortademigheid, piepende
ademhaling of moeite met ademhalen. Dit kunnen tekenen zijn van een ernstige allergische
reactie (overgevoeligheid).
Gezwollen gezicht of enkels, bloed in uw urine or bruingekleurde urine of als u merkt dat u
minder plast dan normaal (glomerulonefritis).
pijn links bovenin uw buik, pijn onder de linkerkant van uw ribbenkast of pijn aan de punt van
uw linker schouder krijgt (dit kunnen verschijnselen zijn van een vergrote milt
(splenomegalie) of mogelijk van een gescheurde milt).
Ongewone bloeding of blauwe plekken (dit kunnen tekenen zijn van een daling van een
verminderd aantal bloedplaatjes (trombocytopenie), met een verminderd vermogen van uw
bloed om te stollen).
Ontsteking van de aorta (het grote bloedvat dat bloed van het hart naar het lichaam voert) is zelden
gemeld bij kankerpatiënten en gezonde donoren. De symptomen kunnen koorts, buikpijn, malaise,
rugpijn en verhoogde ontstekingsmarkers omvatten. Vertel het uw arts als u deze symptomen krijgt.
Verlies van reactie op filgrastim
Indien de reactie op de behandeling met filgrastim bij u vermindert of niet aanhoudt, zal uw arts de
redenen daarvoor onderzoeken, inclusief de mogelijkheid dat u antilichamen heeft ontwikkeld die de
activiteit van filgrastim neutraliseren.
Mogelijk wil uw arts u nauwlettend controleren, zie rubriek 4 van de bijsluiter.
Als u een patiënt bent met een ernstig, chronisch tekort aan witte bloedcellen met daardoor verhoogde
gevoeligheid voor infecties (neutropenie), loopt u een risico op het ontwikkelen van kanker van het
bloed (leukemie, myelodysplastisch syndroom [MDS]). U moet met uw arts bespreken wat de risico's
zijn dat u een vorm van bloedkanker krijgt en welke tests er moeten worden uitgevoerd. Als u een
vorm van bloedkanker krijgt, of als het waarschijnlijk is dat dat zal gebeuren, dan moet u Nivestim
niet gebruiken, behalve wanneer uw arts u zegt dat u dat wel moet doen.
Als u stamceldonor bent, moet uw leeftijd tussen 16 en 60 jaar liggen.
Wees extra voorzichtig met andere producten die witte bloedcellen stimuleren
Nivestim behoort tot een groep middelen die de vorming van witte bloedcellen stimuleren. Uw
medische zorgverlener moet altijd noteren welk middel u precies gebruikt.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Nivestim nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
Zwangerschap en borstvoeding
Nivestim is niet getest bij zwangere vrouwen of bij vrouwen die borstvoeding geven.
Nivestim wordt niet aangeraden tijdens de zwangerschap.
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Vertel het uw arts als u zwanger wordt tijdens de behandeling met Nivestim.
Als u Nivestim gebruikt, moet u stoppen met het geven van borstvoeding, behalve wanneer uw arts u
andere instructies geeft.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Nivestim kan een lichte invloed hebben op uw vermogen om een voertuig te besturen en machines te
bedienen. Dit geneesmiddel kan duizeligheid veroorzaken. Het is raadzaam om te wachten en te kijken
hoe u zich voelt na de toediening van dit middel voordat u een voertuig bestuurt of machines bedient.
Nivestim bevat natrium
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per 0,6 mg/ml of 0,96 mg/ml, wat
betekent dat het in feite `natriumvrij' is.
Nivestim bevat sorbitol
Dit geneesmiddel bevat 50 mg sorbitol in elke ml.
Sorbitol is een bron van fructose. Als u (of uw kind) erfelijke fructose-intolerantie (HFI), een
zeldzame genetische stoornis, heeft dan mag u (of uw kind) dit geneesmiddel niet gebruiken. Patiënten
met HFI kunnen fructose niet afbreken, wat ernstige bijwerkingen kan veroorzaken.
Als u (of uw kind) HFI heeft of als uw kind niet langer zoet voedsel of zoete dranken kan verdragen
omdat hij/zij zich ziek voelt, moet overgeven of andere onplezierige verschijnselen krijgt zoals een
opgeblazen gevoel, buikkrampen of diarree, moet u dit uw arts vertellen voordat u dit geneesmiddel
gebruikt.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Gebruik dit middel altijd precies zoals uw arts of apotheker u dat heeft verteld. Twijfelt u over het
juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Hoe wordt Nivestim toegediend en hoeveel moet u nemen?
Nivestim wordt gewoonlijk toegediend als een dagelijkse injectie in het weefsel net onder de huid
(dit is een subcutane injectie). Het kan ook toegediend worden als een dagelijkse langzame injectie in
de ader (dit is een intraveneuze infusie). De gebruikelijke dosis varieert afhankelijk van uw
ziekte en uw gewicht. Uw arts zal u vertellen hoeveel Nivestim u moet gebruiken.
Patiënten die een beenmergtransplantatie ondergaan na chemotherapie:
U ontvangt de eerste dosis Nivestim normaal gesproken ten minste 24 uur na de chemotherapie en
U, of de mensen die u verzorgen, kan worden geleerd hoe subcutane injecties toe te dienen zodat u uw
behandeling thuis kan voortzetten. Dit mag u echter niet proberen tenzij uw professionele zorgverlener
u dit eerst goed heeft geleerd.
Hoe lang moet u Nivestim blijven gebruiken?
U moet Nivestim blijven gebruiken totdat het aantal witte bloedcellen in uw bloed weer normaal is. Er
wordt regelmatig bloedonderzoek uitgevoerd om het aantal witte bloedcellen in uw lichaam te
controleren. Uw arts zal u vertellen hoe lang u Nivestim moet blijven gebruiken.
Gebruik bij kinderen
Nivestim wordt gebruikt om kinderen te behandelen die chemotherapie krijgen of die lijden aan een
ernstig tekort aan witte bloedcellen (neutropenie). De dosis voor kinderen die chemotherapie krijgen is
gelijk aan de dosis voor volwassenen.
Heeft u te veel van dit middel gebruikt?
Verhoog de dosis die uw arts u heeft voorgeschreven, niet. Wanneer u te veel van Nivestim heeft
gebruikt, neem dan onmiddellijk contact op met uw arts, apotheker of het Antigifcentrum
(070/245.245).
Bent u vergeten dit middel te gebruiken?
Als u een injectie heeft overgeslagen of als u te weinig heeft geïnjecteerd, neem dan onmiddellijk
contact op met uw arts. Gebruik geen dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts,
verpleegkundige of apotheker.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken.
Vertel het onmiddellijk aan uw arts tijdens de behandeling:
als u een allergische reactie heeft waaronder algehele zwakte, daling in bloeddruk,
ademhalingsmoeilijkheden, zwelling van het gezicht (anafylaxie), huiduitslag, jeukende uitslag
(netelroos), zwelling van gezicht, lippen, mond, tong of keel (Quincke-oedeem) en
kortademigheid (dyspneu).
als u last heeft van hoesten, koorts en ademhalingsmoeilijkheden (dyspneu) omdat dit kan
wijzen op `acute respiratory distress'-syndroom (ARDS).
als u nierschade ervaart (glomerulonefritis). Nierschade is waargenomen bij patiënten die
Nivestim toegediend kregen. Neem direct contact op met uw arts indien u last krijgt van
opgezwollen gezicht of enkels, bloed in uw urine of bruingekleurde urine of als u merkt dat u
minder plast dan normaal.
als u last heeft van een of meerdere van volgende bijwerkingen:
- zwelling of opgeblazenheid, wat in verband kan staan met minder vaak moeten plassen, moeite
met ademhalen, opgezwollen buik en een opgeblazen gevoel en een algemeen gevoel van
vermoeidheid. Deze symptomen treden over het algemeen snel op. Dit kunnen symptomen zijn
van een aandoening genaamd capillairleksyndroom waarbij bloed uit de kleine bloedvaten lekt het
lichaam in. Het capillairleksyndroom vereist onmiddellijke medische hulp.
- koorts, of rillingen, of zich erg koud voelen, hoge hartslag, verwardheid of
gedesoriënteerdheid, kortademigheid, extreme pijn of onbehagen en klamme of zweterige
huid. Dit kunnen symptomen zijn van een aandoening die 'sepsis' genoemd wordt (ook
'bloedvergiftiging' genoemd), een ernstige infectie met een ontstekingsreactie van het gehele
lichaam die levensbedreigend kan zijn en onmiddellijke medische hulp vereist.
als u pijn linksboven in de buik, pijn aan de linker onderzijde van de ribbenkast of pijn aan de punt
van uw linker schouder heeft, aangezien er een probleem kan zijn met uw milt (miltvergroting
(splenomegalie) of scheuren van de milt (miltruptuur)).
als u behandeld wordt voor een ernstig chronisch tekort aan witte bloedcellen met daardoor
verhoogde gevoeligheid voor infecties (ernstige chronische neutropenie) en bloed in uw urine
heeft (hematurie). Uw arts zal mogelijks geregeld uw urine testen als u deze bijwerking ervaart of
als er eiwit gevonden is in uw urine (proteïnurie).
Een vaak voorkomende bijwerking bij het gebruik van Nivestim is spier- of botpijn
(skeletspierstelsel-pijn), die verholpen kan worden met standaard pijnstillers (analgetica). Bij patiënten
die een stamcel- of beenmergtransplantatie ondergaan, kan een `graft-versus-host'-reactie optreden.
Dit is een reactie van de donorcellen tegen de patiënt die het transplantaat krijgt. Klachten en
verschijnselen hiervan zijn onder andere uitslag op uw handpalmen of voetzolen, blaasjes (zweren) en
aften in uw mond, darmen, lever, huid, of uw ogen, longen, vagina en gewrichten.
Bij gezonde stamceldonoren ziet men soms een stijging van het aantal witte bloedcellen (leukocytose)
en daling van het aantal bloedplaatjes. Hierdoor neemt het stollingsvermogen van het bloed af
(trombocytopenie). Deze symptomen zullen door uw arts worden gemonitord.
Zeer vaak voorkomende bijwerkingen (komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers):
afname van het aantal bloedplaatjes, waardoor het bloed minder goed kan stollen
(trombocytopenie)
bloedarmoede (anemie)
hoofdpijn
diarree
braken
misselijkheid
ongewone haaruitval of dunner worden van het haar (alopecia)
vermoeidheid (fatigue)
irritatie en zwelling van het slijmvlies van het spijsverteringsstelsel, dit loopt vanaf de mond tot
de anus (mucositis)
koorts (pyrexie)
Vaak voorkomende bijwerkingen (komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers)
longontsteking (bronchitis)
infectie van de bovenste luchtwegen
urineweginfectie
verminderde eetlust
slapeloosheid (insomnia)
duizeligheid
verminderde gevoeligheid van de huid bij aanraking (hypo-esthesie)
tintelen of verdoofd gevoel van handen of voeten (paresthesie)
verlaagde bloeddruk (hypotensie)
verhoogde bloeddruk (hypertensie)
hoesten
ophoesten van bloed (haemoptysis)
pijn in uw mond en keel (orofaryngeale pijn)
neusbloedingen (epistaxis)
obstipatie (verstopping)
pijn in de mond
vergroting van de lever (hepatomegalie)
uitslag
roodheid van de huid (erytheem)
spierkrampen
pijn bij het plassen (dysurie)
pijn op de borst
pijn
zich krachteloos of slap voelen (asthenie)
algemeen onwel, ziek voelen (malaise)
zwelling van handen en voeten (perifeer oedeem)
stijging van bepaalde enzymen in het bloed
afwijkende uitslagen van laboratoriumonderzoek van het bloed (bloedchemie)
transfusiereactie
Soms voorkomende bijwerkingen (komen voor bij minder dan 1 op de 100 gebruikers):
verhoging van het aantal witte bloedcellen (leukocytose)
allergische reactie (overgevoeligheid)
afstoting van getransplanteerd beenmerg (`graft-versus-host'-reactie)
hoge urinezuurspiegels in het bloed die jicht kunnen veroorzaken (hyperurikemie) (verhoogd
urinezuurgehalte in het bloed)
schade aan de lever veroorzaakt door blokkade van kleine vaten in de lever (veno-occlusieve
ziekte)
niet goed werken van de longen met kortademigheid als gevolg (respiratoir falen)
zwelling van of vocht in de longen (longoedeem)
ontsteking van de longen (interstitiële longziekte)
abnormale radiografische beelden van de longen (longinfiltratie)
longbloeding (pulmonale hemorragie)
gebrek aan zuurstofopname in de longen (hypoxie)
bultige huiduitslag (maculeuze en papuleuze huiduitslag)
botontkalking (osteoporose)
reactie op de injectieplaats
Zelden voorkomende bijwerkingen (komen voor bij minder dan 1 op de 1.000 gebruikers):
hevige pijn in de botten, borst, darmen of gewrichten (sikkelcelanemie met crisis)
plotselinge levensbedreigende allergische reactie (anafylactische reactie)
pijn en zwelling van de gewrichten die op jicht lijkt (pseudojicht)
verandering in de lichaamseigen regulatie van vocht wat kan leiden tot gezwollen lichaamsdelen
ontsteking van de bloedvaten in de huid (cutane vasculitis)
paarsgekleurde, gezwollen, pijnlijke zweren op de ledematen en soms in het gezicht en de hals
gepaard gaand met koorts (Sweet-syndroom)
verergering van reuma
ongewone verandering van de urine
verminderde botdichtheid
ontsteking van de aorta (het grote bloedvat dat bloed van het hart naar het lichaam voert), zie
rubriek 2
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit
geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook
rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door bijwerkingen
te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit middel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op de doos en op de
voorgevulde spuit na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de
uiterste houdbaarheidsdatum.
Gekoeld bewaren en transporteren (2°C 8°C). Niet in de vriezer bewaren. De voorgevulde spuit in de
buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
De spuit mag uit de koelkast gehaald worden en voor een eenmalige periode van niet langer dan 15
dagen op kamertemperatuur bewaard worden (niet boven 25°C).
Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat het product troebel is of er deeltjes in zitten.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Ze worden dan op een
verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
De werkzame stof in dit middel is filgrastim. Elke ml bevat 60 ME (600 microgram/µg) of 96
ME (960 µg) filgrastim.
Nivestim 12 ME/0,2 ml oplossing voor injectie/infusie: elke voorgevulde spuit bevat 12 ME,
120 µg filgrastim in 0,2 ml (wat overeenkomt met 0,6 mg/ml).
Nivestim 30 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie: elke voorgevulde spuit bevat 30 ME,
300 µg filgrastim in 0,5 ml (wat overeenkomt met 0,6 mg/ml).
Nivestim 48 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie: elke voorgevulde spuit bevat 48 ME,
480 µg filgrastim in 0,5 ml (wat overeenkomt met 0,96 mg/ml).
De andere stoffen in dit middel zijn azijnzuur (ijsazijn), natriumhydroxide, sorbitol E420,
polysorbaat 80 en water voor injecties.
Hoe ziet Nivestim eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Nivestim is een heldere, kleurloze oplossing voor injectie/infusie in een glazen voorgevulde spuit met
een injectienaald (roestvrij staal) en met veiligheidsbescherming voor de naald. Het beschermkapje
bevat epoxypreen, een derivaat van natuurlijk rubber latex dat in contact met de naald kan komen.
Elke verpakking bevat 1, 5, 8 of 10 spuiten. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de
handel gebracht.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
Hospira Zagreb d.o.o.
Prudnicka cesta 60
10291 Prigorje Brdovecko
Kroatië
Neem voor alle informatie met betrekking tot dit geneesmiddel contact op met de lokale
vertegenwoordiger van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Lietuva
Luxembourg/LuxemburgPfizer NV/SA
Pfizer Luxembourg SARL filialas Lietuvoje
Tél/Tel: +32 (0)2 554 62 11
Tel. + 370 52 51 4000
Magyarország
, Pfizer Kft.
.: +359 2 970 4333
Tel.: + 36 1 488 37 00
Ceská republika
Malta
Pfizer, spol. s r.o.
Drugsales Ltd
Tel: +420-283-004-111
Tel.: +356 21 419 070/1/2
Danmark
Nederland
Pfizer ApS
Pfizer bv
Tlf: + 45 44 20 11 00
Tel: +31 (0)10 406 43 01
Deutschland
Norge
PFIZER PHARMA GmbH
Pfizer AS
Tel: + 49 (0)30 550055-51000
Tlf: +47 67 52 61 00
Eesti
Österreich
Pfizer Luxembourg SARL Eesti filiaal
Pfizer Corporation Austria Ges.m.b.H.
Tel: +372 666 7500
Tel: +43 (0)1 521 15-0
Polska
Aenorasis S.A.
Pfizer Polska Sp. z o.o.
: + 30 210 6136332
Tel.: +48 22 335 61 00
España
Portugal
Pfizer, S.L.
Laboratórios Pfizer, Lda.
Tel: +34 91 490 99 00
Tel: +351 21 423 55 00
France
România
Pfizer
Pfizer România S.R.L.
Tél: + 33 (0)1 58 07 34 40
Tel: +40 (0)21 207 28 00
Hrvatska
Slovenija
Pfizer Croatia d.o.o.
Pfizer Luxembourg SARL
Tel: +385 1 3908 777
Pfizer, podruznica za svetovanje s podrocja
farmacevtske dejavnosti, Ljubljana
Tel: +386 (0)1 52 11 400
Ireland
Slovenská republika
Pfizer Healthcare Ireland
Pfizer Luxembourg SARL, organizacná zlozka
Tel: 1800 633 363 (toll free)
Tel: +42123355 5500
+44 (0) 1304 616161
Suomi/Finland
Icepharma hf.
Pfizer Oy
Sími: +354 540 8000
Puh/Tel: +358 (0)9 430 040
Italia
Sverige
Pfizer S.r.l.
Pfizer AB
Tel: +39 06 33 18 21
Tel: +46 (0)8 550 520 00
United Kingdom (Northern Ireland)
Pfizer .. (Cyprus Branch)
Pfizer Limited
: +357 22 817690
Tel: +44 (0)1304 616161
Latvija
Pfizer Luxembourg SARL filile Latvij
Tel.: + 371 670 35 775
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in {MM/JJJJ}.
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Aanwijzingen over hoe u uzelf kunt injecteren
Dit gedeelte bevat informatie over hoe u uzelf een injectie met Nivestim kunt geven. Het is belangrijk
dat u niet probeert om uzelf de injectie te geven, zolang u hiervoor geen speciale training heeft gehad
van uw arts of verpleegkundige. Het is ook belangrijk dat u de spuit weggooit in een vat waar de naald
niet doorheen kan prikken. Als u twijfelt hoe u de injectie moet geven, of als u vragen heeft, vraag dan
uw arts of verpleegkundige om hulp.
Hoe dien ik mijn Nivestim toe?
Nivestim wordt gewoonlijk eenmaal per dag via een injectie gegeven, meestal in het weefsel vlak
onder de huid. Dit wordt een subcutane injectie genoemd.
Als u leert zelf uw eigen injecties toe te dienen, moet u thuis niet wachten tot een verpleegkundige
langskomt en hoeft u ook niet elke dag naar het ziekenhuis of de kliniek om uw injecties te krijgen.
U moet uw injecties elke dag ongeveer op hetzelfde tijdstip toedienen. De meest geschikte plaatsen om
uzelf te injecteren, zijn:
de bovenkant van uw dijen,
uw buik, behalve het gebied rond de navel.
Wat heeft u nodig?
Om uzelf een subcutane injectie te geven heeft u het volgende nodig:
een nieuwe voorgevulde spuit met Nivestim
een afvalvat waar naalden niet doorheen kunnen prikken om de gebruikte spuiten veilig in
weg te gooien
alcoholdoekjes (indien aanbevolen door uw arts of verpleegkundige)
Hoe moet ik mijn subcutane injectie met Nivestim toedienen?
1.
Probeer uzelf elke dag op ongeveer hetzelfde tijdstip te injecteren.
2.
Haal uw Nivestim-spuit uit de koelkast en laat op kamertemperatuur komen (ongeveer 25C).
Dit duurt 15 tot 30 minuten. Controleer de vervaldatum op de verpakking om zeker te zijn dat
het geneesmiddel niet vervallen is. Zorg dat u de container voor scherp afval in de buurt heeft.
3.
Zoek een prettige, goed verlichte plaats om uw injectie te geven en controleer de dosis die uw
arts u heeft voorgeschreven.
4.
Was uw handen grondig met zeep en water.
5.
Haal de spuit uit de verpakking en controleer of de oplossing helder en kleurloos is en geen
zichtbare deeltjes bevat. Gebruik de Nivestim-spuit niet als er deeltjes in de oplossing drijven of
als de vloeistof uit de spuit is gelekt.
6.
Houd de injectiespuit zo dat de naald naar boven wijst. Neem het beschermkapje van de
injectienaald. De spuit is nu klaar voor gebruik. U zou een kleine luchtbel kunnen waarnemen in
de injectiespuit. U hoeft de luchtbel niet te verwijderen alvorens te injecteren. Het injecteren van
de oplossing met een luchtbel aanwezig is onschadelijk.
7.
Kies waar u Nivestim gaat injecteren. Zoek een plaats op uw buik of aan de bovenkant van uw
dijen. Kies elke keer een andere injectieplaats. Vermijd delicate, rode, gekneusde zones en
littekens. Op aanraden van uw verpleegkundige of arts kunt u de huid reinigen met een
alcoholdoekje.
8.
Klem een groot stuk huid vast, maar raak de schoongemaakte zone niet aan.
9.
Breng de naald met uw andere hand in, in een hoek van ongeveer 45°.
10.
Trek licht aan de plunjer om te controleren of u geen bloedvat heeft aangeprikt. Als u bloed in
de spuit ziet, moet u de naald verwijderen en op een andere plaats in de huid steken. Duw de
plunjer langzaam omlaag tot de spuit helemaal leeg is.
11.
Als u de vloeistof heeft geïnjecteerd, verwijder dan de naald.
12.
Verzeker uzelf ervan dat de veiligheidsbescherming de naald bedekt volgens de instructies voor
de active of passive Needle Guard hieronder beschreven.
13.
Leg de spuit in het afvalvat. Probeer de veiligheidsbescherming niet te vervangen.
Houd gebruikte spuiten buiten het bereik en zicht van kinderen.
Gooi gebruikte spuiten
NOOIT gewoon weg in de vuilnisbak.
De meeste mensen kunnen leren hoe ze zichzelf een subcutane injectie kunnen geven. Als u echter
veel moeilijkheden ondervindt, wees dan niet bang om uw arts of verpleegkundige om hulp en raad te
vragen.
Gebruik van UltraSafe Active Needle Guard voor Nivestim 12 ME/0,2 ml oplossing voor
injectie/infusie
Aan de voorgevulde spuit is een UltraSafe Needle Guard vastgemaakt om te beschermen tegen
naaldprikken. Als u de voorgevulde spuit gebruikt, houd uw handen dan achter de naald.
1.
Voer de injectie uit volgens de bovenstaande techniek.
2.
Als u de injectie volledig gegeven heeft, schuif dan de veiligheidsbescherming naar voren tot de
naald helemaal bedekt is (u hoort een `klik' als de bescherming op haar plaats zit).
Gebruik van UltraSafe Passive Needle Guard voor Nivestim 30 ME/0,5 ml oplossing voor
injectie/infusie en Nivestim 48 ME/0,5 ml oplossing voor injectie/infusie
Aan de voorgevulde spuit is een UltraSafe Needle Guard vastgemaakt om te beschermen tegen
naaldprikken. Als u de voorgevulde spuit gebruikt, houd uw handen dan achter de naald.
1.
voer de injectie uit gebruik makende van de hierboven beschreven techniek.
2.
Druk de plunjer in totdat de gehele dosis is gegeven terwijl u de vingerrand vastgrijpt. Het
passieve beveiligingssysteem zal NIET geactiveerd worden alvorens de GEHELE dosis
toegediend is.
3.
Haal de naald uit uw huid, laat dan de plunjer los en laat vervolgens de spuit toe om naar boven
te bewegen totdat de gehele naald omhuld en op zijn plaats vastgeklikt is.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Nivestim bevat geen conserveermiddel: gezien de mogelijke kans op microbiële contaminatie zijn
injectiespuiten met Nivestim uitsluitend bedoeld voor eenmalig gebruik.
Accidentele blootstelling aan temperaturen beneden vriespunt gedurende maximum 24 uur heeft geen
nadelige invloed op de stabiliteit van Nivestim. De diepgevroren voorgevulde spuiten mogen ontdooid
worden en in de koelkast geplaatst worden voor toekomstig gebruik. Bij blootstelling langer dan 24
uur of indien Nivestim meerdere keren opnieuw werd ingevroren, mag het NIET meer gebruikt
worden.
Nivestim mag niet verdund worden met natriumchloride-oplossing. Dit geneesmiddel mag niet
gemengd worden met andere geneesmiddelen, behalve dan die vermeld zijn hieronder. Verdund
filgrastim kan adsorberen aan glas en plastic materiaal, tenzij het is verdund, zoals hieronder vermeld.
Indien nodig kan Nivestim verdund worden in een 5%-glucose-oplossing. Verdunning tot een
eindconcentratie < 0,2 ME/ml (2 µg/ml) wordt op geen enkel moment aanbevolen. De oplossing dient
vóór gebruik visueel te worden gecontroleerd. Alleen heldere oplossingen zonder deeltjes mogen
worden gebruikt. Voor patiënten die worden behandeld met filgrastim dat is verdund tot concentraties
< 1,5 ME/ml (15 µg/ml) dient humaan serumalbumine (HSA) te worden toegevoegd tot een
eindconcentratie van 2 mg/ml.
Voorbeeld: in een eindvolume van 20 ml moet aan een totale dosis filgrastim van minder dan 30 ME
(300 µg) 0,2 ml of 200 mg/ml humaan serumalbumine-oplossing (20%) worden toegevoegd.
Wanneer filgrastim is verdund in een 5%-glucose-oplossing is het verenigbaar met glas en met een
scala aan kunststoffen, waaronder pvc, polyolefine (een copolymeer van polypropyleen en
polyethyleen) en polypropyleen.
Na verdunning: De chemische en fysische stabiliteit na bereiding van de verdunde oplossing voor
infusie is aangetoond gedurende 24 uur bij 2°C tot 8°C. Vanuit microbiologisch oogpunt moet het
product onmiddellijk worden gebruikt. Indien het niet onmiddellijk wordt gebruikt, vallen de
bewaartijden tijdens het gebruik en de voorwaarden vóór het gebruik onder de verantwoordelijkheid
van de gebruiker en zij zouden normaal niet langer dan 24 uur bij 2°C - 8°C moeten zijn, tenzij het
verdunnen onder gecontroleerde en gevalideerde aseptische omstandigheden plaatsvond.