Nplate 250 µg
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 125 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Nplate 125 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat 125 µg romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
0,25 ml oplossing 125 µg romiplostim (500 µg/ml). Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker
van te zijn dat 125 µg romiplostim kan worden toegediend.
Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat 250 µg romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
0,5 ml oplossing 250 µg romiplostim (500 µg/ml). Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker
van te zijn dat 250 µg romiplostim kan worden toegediend.
Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat 500 µg romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
1 ml oplossing 500 µg romiplostim (500 µg/ml). Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van
te zijn dat 500 µg romiplostim kan worden toegediend.
Romiplostim wordt geproduceerd door recombinant DNA-technologie in
Escherichia coli
(E.
coli).
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Poeder voor oplossing voor injectie (poeder voor injectie).
Het poeder is wit.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Volwassenen:
Nplate is geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met primaire immuungemedieerde
trombocytopenie (ITP) die refractair zijn voor andere behandelingen (bijvoorbeeld corticosteroïden,
immunoglobulines) (zie rubriek 4.2 en 5.1).
Pediatrische patiënten:
Nplate is geïndiceerd voor de behandeling van pediatrische patiënten van één jaar en ouder met
chronische primaire immuungemedieerde trombocytopenie (ITP) die refractair zijn voor andere
behandelingen (bijvoorbeeld corticosteroïden, immunoglobulines) (zie rubriek 4.2 en 5.1).
2
4.2
Dosering en wijze van toediening
De behandeling dient plaats te vinden onder toezicht van een arts die ervaring heeft met de
behandeling van hematologische aandoeningen.
Dosering
Nplate dient eenmaal per week als een subcutane injectie te worden toegediend.
Aanvangsdosering
De aanvangsdosering van romiplostim is 1 µg/kg op basis van het werkelijke lichaamsgewicht.
Dosisberekening
Het toe te dienen volume romiplostim wordt berekend op basis van het lichaamsgewicht, de benodigde
dosis en de concentratie van het middel.
Tabel 1. Richtlijnen voor het berekenen van de individuele patiëntdosis en het toe te dienen
volume romiplostim
Individuele patiëntdosis
(µg)
Individuele patiëntdosis (µg) = gewicht (kg) x dosis in µg/kg
Bij de berekening van de aanvangsdosis dient altijd het werkelijke
lichaamsgewicht bij aanvang van de behandeling te worden gebruikt.
Bij volwassenen worden verdere aanpassingen van de dosering
uitsluitend gebaseerd op veranderingen in het trombocytenaantal.
Bij pediatrische patiënten worden verdere aanpassingen van de
dosering gebaseerd op veranderingen in het trombocytenaantal en
veranderingen in lichaamsgewicht.
Aanbevolen wordt het
lichaamsgewicht elke 12 weken opnieuw te bepalen.
Als individuele
patiëntdosis ≥ 23 µg is
Reconstitueer het gevriesdroogde product zoals beschreven in rubriek 6.6.
De resulterende concentratie is 500 µg/ml.
Toe te dienen volume (ml) = individuele patiëntdosis (µg) / 500 µg/ml
(rond het volume af op de dichtstbijzijnde honderdste ml)
Als individuele
patiëntdosis < 23 µg is
Verdunning is vereist om zeker te zijn van een nauwkeurige dosering.
Reconstitueer het gevriesdroogde product en verdun het vervolgens zoals
beschreven in rubriek 6.6. De resulterende concentratie is 125 µg/ml.
Toe te dienen volume (ml) = individuele patiëntdosis (µg) / 125 µg/ml
(rond het volume af op de dichtstbijzijnde honderdste ml)
Voorbeeld
Patiënt die 10 kg weegt, start behandeling met 1 µg/kg romiplostim.
Individuele patiëntdosis (µg) = 10 kg x 1 µg/kg = 10 µg
Omdat de dosis < 23 µg is, is verdunning vereist om zeker te zijn van een
nauwkeurige dosering. Reconstitueer het gevriesdroogde product en verdun
het vervolgens zoals beschreven in rubriek 6.6. De resulterende
concentratie is 125 µg/ml.
Toe te dienen volume (ml) = 10 µg / 125 µg/ml = 0,08 ml
3
Aanpassen van de dosering
Het werkelijke lichaamsgewicht van de patiënt bij aanvang van de behandeling dient te worden
gebruikt om de dosis te berekenen. De wekelijkse dosering romiplostim dient te worden verhoogd in
stappen van 1 µg/kg totdat de patiënt een trombocytenaantal van ≥ 50 x 10
9
/l bereikt. Het
trombocytenaantal dient wekelijks te worden bepaald tot een stabiel trombocytenaantal (≥ 50 x 10
9
/l
gedurende minstens 4 weken zonder aanpassing van de dosering) is bereikt. Daarna dient het
trombocytenaantal maandelijks te worden bepaald en dient de dosis zo nodig te worden aangepast
volgens de dosisaanpassingstabel (tabel 2) om het trombocytenaantal binnen het aanbevolen bereik te
houden. Zie tabel 2 hieronder voor dosisaanpassing en controle. Een maximale wekelijkse dosis van
10 μg/kg mag niet worden overschreden.
Tabel 2. Leidraad voor dosisaanpassing op basis van trombocytenaantal
Trombocytenaantal
(x 10
9
/l)
< 50
> 150 gedurende
twee opeenvolgende
weken
> 250
Actie
Verhoog de wekelijkse dosering met 1 μg/kg
Verlaag de wekelijkse dosering met 1 μg/kg
Niet toedienen, blijf wekelijks het trombocytenaantal bepalen
Nadat het trombocytenaantal is gedaald tot < 150 x 10
9
/l, hervat toediening
met een wekelijkse dosering verlaagd met 1 μg/kg
Vanwege de interindividuele variabele trombocytenrespons, kan bij sommige patiënten het
trombocytenaantal abrupt dalen onder 50 x 10
9
/l na een dosisafname of staken van de behandeling. In
deze gevallen dienen, indien klinisch aangewezen, hogere grenswaarden van trombocytenaantallen
voor dosisreductie (200 x 10
9
/l) en onderbreking van de behandeling (400 x 10
9
/l) te worden
overwogen volgens medisch oordeel.
Een verlies van respons of het onvermogen om een trombocytenrespons te behouden met romiplostim
binnen het aanbevolen doseringsbereik dient de aanleiding te zijn om op zoek te gaan naar
oorzakelijke factoren (zie rubriek 4.4, onder verlies van respons op romiplostim).
Staken van de behandeling
Behandeling met romiplostim dient te worden gestaakt wanneer na vier weken behandeling met
romiplostim met de hoogste wekelijkse dosering van 10 μg/kg het trombocytenaantal niet gestegen is
tot een niveau dat voldoende is om klinisch relevante bloedingen te voorkomen.
Patiënten dienen regelmatig klinisch beoordeeld te worden en over voortzetting van de behandeling
dient door de behandelende arts op individuele basis te worden beslist. Bij patiënten die geen
splenectomie hebben ondergaan dient splenectomie meegenomen te worden in de evaluatie. Na staken
van de behandeling is het opnieuw optreden van trombocytopenie waarschijnlijk (zie rubriek 4.4).
Oudere patiënten (≥ 65 jaar)
In het algemeen werden geen verschillen in veiligheid of werkzaamheid waargenomen tussen
patiënten < 65 en ≥ 65 jaar (zie rubriek 5.1). Hoewel het op basis van deze gegevens niet nodig is
doseringsschema’s aan te passen voor oudere patiënten, wordt voorzichtigheid geadviseerd gezien het
kleine aantal oudere patiënten dat tot op heden in de klinische onderzoeken geïncludeerd is.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van romiplostim bij kinderen jonger dan één jaar zijn niet vastgesteld.
4
Patiënten met leverinsufficiëntie
Romiplostim dient niet te worden gebruikt bij patiënten met gemiddelde tot ernstige leverinsufficiëntie
(Child-Pugh score ≥ 7), tenzij het te verwachten voordeel zwaarder weegt dan het geïdentificeerde
risico op poortadertrombose bij patiënten met trombocytopenie samengaand met leverinsufficiëntie
behandeld met trombopoëtine (TPO) agonisten (zie rubriek 4.4).
Indien het gebruik van romiplostim nodig wordt geacht, dient het trombocytenaantal grondig te
worden gecontroleerd om het risico van trombo-embolische complicaties te minimaliseren.
Patiënten met nierinsufficiëntie
Er zijn bij deze patiëntenpopulaties geen formele klinische onderzoeken uitgevoerd. Voorzichtigheid
is geboden wanneer Nplate bij deze populaties wordt gebruikt.
Wijze van toediening
Voor subcutaan gebruik.
Na reconstitutie van het poeder wordt de Nplate-oplossing voor injectie subcutaan toegediend. Het
injectievolume kan zeer klein zijn. Bij de bereiding van Nplate is voorzichtigheid geboden bij het
berekenen van de dosis en reconstitutie met de juiste hoeveelheid steriel water voor injectie. Als de
berekende individuele patiëntdosis kleiner is dan 23 µg, is verdunning met conserveermiddelvrije,
steriele natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing voor injectie vereist om zeker te zijn van een
nauwkeurige dosering (zie rubriek 6.6). Er moet vooral op worden gelet dat het juiste volume Nplate
voor subcutane toediening uit de injectieflacon wordt opgezogen – er dient een injectiespuit met
maatverdelingen van 0,01 ml te worden gebruikt.
Zelftoediening van Nplate is niet toegestaan voor pediatrische patiënten.
Voor instructies over reconstitutie van het geneesmiddel voorafgaand aan toediening, zie rubriek 6.6.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen of
voor van
E. coli
afkomstige eiwitten.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Terugvinden herkomst
Om het terugvinden van de herkomst van biologicals te verbeteren moeten de naam en het
batchnummer van het toegediende product goed geregistreerd worden.
Opnieuw optreden van trombocytopenie en bloedingen na staken van de behandeling
Het is waarschijnlijk dat trombocytopenie opnieuw optreedt na staken van de behandeling met
romiplostim. Er is een verhoogd risico op bloedingen als de behandeling met romiplostim wordt
gestaakt wanneer de patiënt tegelijkertijd wordt behandeld met anticoagulantia of
trombocytenaggregatieremmers. Patiënten dienen nauwlettend gecontroleerd te worden op een daling
van het trombocytenaantal en een medische behandeling te krijgen om bloedingen na staken van de
behandeling met romiplostim te voorkomen. Het wordt aanbevolen om, als de behandeling met
romiplostim wordt gestaakt, de ITP-behandeling opnieuw te starten conform de huidige
behandelrichtlijnen. Aanvullende medische handelingen kunnen omvatten: het staken van
anticoagulantia en/of trombocytenaggregatieremmers, het tegengaan van anticoagulatie of het
ondersteunen met trombocyten.
5
Toename van reticuline in het beenmerg
Toename van reticuline in het beenmerg wordt verondersteld een gevolg te zijn van
TPO-receptorstimulatie, wat leidt tot een toename van het aantal megakaryocyten in het beenmerg, die
vervolgens cytokinen kunnen afgeven. Morfologische veranderingen in de perifere bloedcellen kunnen
wijzen op een toename van reticuline en dit kan worden vastgesteld door beenmergbiopsie. Daarom
worden voorafgaand aan en gedurende de behandeling met romiplostim onderzoeken naar cellulaire
morfologische afwijkingen met behulp van een perifeer bloeduitstrijkje en complete bloedtelling
(CBC) aanbevolen. Zie rubriek 4.8 voor informatie over toename van reticuline waargenomen tijdens
klinische onderzoeken met romiplostim.
Wanneer bij patiënten een verlies van werkzaamheid samen met een abnormaal perifeer
bloeduitstrijkje wordt waargenomen, dient de toediening van romiplostim te worden gestaakt. De
patiënt dient lichamelijk onderzocht te worden en een beenmergbiopsie met een geschikte kleuring
voor reticuline moet worden overwogen. Indien beschikbaar, dienen de resultaten van de
beenmergbiopsie vergeleken te worden met de resultaten van een eerdere beenmergbiopsie. Wanneer
bij patiënten de werkzaamheid behouden blijft, maar wel een abnormaal perifeer bloeduitstrijkje wordt
waargenomen, dient de arts een passend klinisch oordeel te volgen, waaronder het overwegen van een
beenmergbiopsie, en dient de risico/batenverhouding van romiplostim en alternatieve
ITP-behandelingsopties opnieuw te worden beoordeeld.
Trombotische/trombo-embolische complicaties
Trombocytenaantallen boven de normaalwaarden betekenen een risico op
trombotische/trombo-embolische complicaties. De incidentie van trombotische/trombo-embolische
voorvallen die is waargenomen in klinische onderzoeken was 6,0% met romiplostim en 3,6% met
placebo. Voorzichtigheid moet in acht worden genomen bij de toediening van romiplostim aan
patiënten met bekende risicofactoren voor trombo-embolie, waaronder, maar niet beperkt tot,
aangeboren (bijv. Factor V Leiden) of verkregen risicofactoren (bijv. ATIII-deficiëntie,
antifosfolipidesyndroom), gevorderde leeftijd, patiënten met langdurige perioden van immobilisatie,
maligniteiten, anticonceptiva en hormoonvervangende behandeling, chirurgie/trauma, obesitas en
roken.
Trombo-embolische voorvallen (TEE), waaronder poortadertrombose, zijn gemeld bij patiënten met
chronische leverziekte die romiplostim kregen, hoewel een causaal verband niet is vastgesteld.
Romiplostim moet bij deze populaties met voorzichtigheid worden gebruikt. De richtlijnen voor
aanpassing van de dosering dienen te worden gevolgd (zie rubriek 4.2).
Medicatiefouten
Bij patiënten aan wie Nplate werd toegediend is melding gemaakt van medicatiefouten, waaronder
overdosering en onderdosering. Richtlijnen voor berekening en aanpassing van de dosering dienen te
worden gevolgd. Bij sommige pediatrische patiënten is voor nauwkeurige dosering een extra
verdunningsstap na reconstitutie vereist, wat het risico op medicatiefouten kan vergroten (zie
rubriek 4.2).
Overdosering kan leiden tot een overmatige stijging van de trombocytenaantallen, wat in verband
wordt gebracht met trombotische/trombo-embolische complicaties. Als de trombocytenaantallen
overmatig stijgen, staak dan de toediening van Nplate en controleer het trombocytenaantal. Hervat de
behandeling met Nplate overeenkomstig de aanbevelingen voor dosering en toediening.
Onderdosering kan resulteren in onverwacht lagere trombocytenaantallen en kans op bloedingen. Bij
patiënten die Nplate toegediend krijgen, moeten de trombocytenaantallen worden gecontroleerd (zie
rubriek 4.2, 4.4 en 4.9).
6
Progressie van bestaande Myelodysplastische Syndromen (MDS)
Een positieve risico/batenverhouding voor romiplostim is alleen vastgesteld voor de behandeling van
trombocytopenie geassocieerd met ITP (zie rubriek 4.1) en romiplostim dient niet te worden toegepast
bij andere klinische aandoeningen geassocieerd met trombocytopenie.
De diagnose ITP bij volwassenen en oudere patiënten moet zijn bevestigd door de uitsluiting van
andere klinische entiteiten die zich presenteren bij trombocytopenie. In het bijzonder dient de
diagnose MDS te zijn uitgesloten. Gedurende het verloop van de ziekte en behandeling dient
normaalgesproken een beenmergaspiraat afgenomen te worden en een biopsie te worden uitgevoerd,
in het bijzonder bij patiënten ouder dan 60 jaar, voor diegenen met systemische symptomen of
afwijkende verschijnselen, zoals een verhoogd aantal perifere blasten.
In klinische onderzoeken naar de behandeling met romiplostim bij volwassen patiënten met MDS
werden gevallen van voorbijgaande verhoogde aantallen blasten waargenomen en gevallen van
ziekteprogressie van MDS naar AML gerapporteerd. In een gerandomiseerd placebogecontroleerd
onderzoek bij MDS-patiënten is de behandeling met romiplostim vroegtijdig gestopt vanwege een
numerieke overmaat van ziekteprogressie naar AML en een toename van circulerende blasten van
meer dan 10% bij patiënten die romiplostim toegediend kregen. Van de waargenomen gevallen van
ziekteprogressie van MDS naar AML hadden patiënten met een MDS-classificatie van RAEB-1 bij
baseline een groter risico op ziekteprogressie naar AML dan patiënten met lager risico MDS.
Romiplostim dient buiten klinisch onderzoek niet te worden gebruikt voor de behandeling van
trombocytopenie als gevolg van MDS of enige andere oorzaak van de trombocytopenie anders dan
ITP.
Verlies van respons op romiplostim
Een verlies van respons of het onvermogen om een trombocytenrespons te behouden tijdens
behandeling met romiplostim binnen het aanbevolen doseringsbereik dient de aanleiding te zijn om op
zoek te gaan naar oorzakelijke factoren, inclusief immunogeniciteit (zie rubriek 4.8) en een toename
van reticuline in het beenmerg (zie hierboven).
Effect van romiplostim op rode en witte bloedcellen
Veranderingen in rode (daling) en witte (stijging) bloedcelparameters zijn zowel waargenomen in
niet-klinische toxicologische onderzoeken (rat en aap) als bij ITP-patiënten. Gelijktijdig optreden van
anemie en leucocytose (binnen 4 weken) kan voorkomen bij patiënten ongeacht de status van
splenectomie, maar zijn vaker gezien bij patiënten die eerder splenectomie hebben ondergaan. Bij
patiënten die met romiplostim worden behandeld, moet controle van deze parameters worden
overwogen.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd. De potentiële interacties van romiplostim met
gelijktijdig toegediende geneesmiddelen door binding aan plasma-eiwitten, zijn niet bekend.
Tot de geneesmiddelen die in klinische onderzoeken in combinatie met romiplostim gebruikt werden
voor de behandeling van ITP behoren onder andere corticosteroïden, danazol en/of azathioprine,
intraveneus immunoglobuline (IVIG) en anti-D immunoglobuline. Trombocytenaantallen dienen te
worden gecontroleerd als romiplostim met andere geneesmiddelen voor de behandeling van ITP wordt
gecombineerd om te voorkomen dat trombocytenaantallen buiten het aanbevolen bereik komen (zie
rubriek 4.2).
Het gebruik van corticosteroïden, danazol en azathioprine kan worden verminderd of gestaakt indien
in combinatie met romiplostim gegeven (zie rubriek 5.1). Trombocytenaantallen dienen te worden
7
bepaald wanneer andere ITP-behandelingen worden verminderd of stopgezet om te voorkomen dat de
trombocytenaantallen onder het aanbevolen bereik komen (zie rubriek 4.2).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen of een beperkte hoeveelheid gegevens over het gebruik van romiplostim bij zwangere
vrouwen.
Uit onderzoek bij dieren is gebleken dat romiplostim de placenta passeerde en het foetaal
trombocytenaantal verhoogde. Tevens traden in dierstudies post-implantatieverlies en een lichte
stijging in perinatale mortaliteit op (zie rubriek 5.3).
Romiplostim wordt niet aanbevolen voor gebruik tijdens de zwangerschap en bij vrouwen die zwanger
kunnen worden en geen anticonceptie toepassen.
Borstvoeding
Het is niet bekend of romiplostim/metabolieten in de moedermelk wordt/worden uitgescheiden. Risico
voor pasgeborenen/zuigelingen kan niet worden uitgesloten. Er moet worden besloten of borstvoeding
moet worden gestaakt of dat behandeling met romiplostim moet worden gestaakt dan wel niet moet
worden ingesteld, waarbij het voordeel van borstvoeding voor het kind en het voordeel van
behandeling voor de vrouw in overweging moeten worden genomen.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen gegevens beschikbaar met betrekking tot vruchtbaarheid.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Nplate heeft een matige invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen.
Tijdens klinische onderzoeken hebben zich bij een aantal patiënten milde tot matige aanvallen van
duizeligheid van voorbijgaande aard voorgedaan.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Op basis van een analyse van alle volwassen ITP-patiënten die romiplostim kregen in 4 gecontroleerde
en 5 niet-gecontroleerde klinische onderzoeken, werd bij 91,5% (248/271) van de patiënten die
romiplostim kregen, bijwerkingen gerapporteerd. De gemiddelde duur van blootstelling aan
romiplostim in deze onderzoekspopulatie bedroeg 50 weken.
De ernstigste bijwerkingen die kunnen optreden tijdens behandeling met Nplate zijn onder meer:
opnieuw optreden van trombocytopenie en bloeding na stopzetting van de behandeling, verhoogd
reticuline in het beenmerg, trombotische/trombo-embolische complicaties, medicatiefouten en
ziekteprogressie van bestaand MDS naar AML. De meest voorkomende waargenomen bijwerkingen
zijn onder meer overgevoeligheidsreacties (waaronder gevallen van huiduitslag, urticaria en
angio-oedeem) en hoofdpijn.
Getabelleerde lijst van bijwerkingen
Frequenties zijn gedefinieerd als: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100, < 1/10), soms (≥ 1/1.000,
< 1/100), zelden (≥ 1/10.000, < 1/1.000), zeer zelden (< 1/10.000) en niet bekend (kan met de
beschikbare gegevens niet worden bepaald). Binnen iedere MedDRA-systeem/orgaanklasse en
frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende incidentie.
8
MedDRA
systeem/orgaanklassen
Infecties en parasitaire
aandoeningen
Zeer vaak
Vaak
Soms
Bovensteluchtweginfe Maag- en darmontsteking Influenza
ctie
Faryngitis***
Gelokaliseerde infectie
Rinitis***
Conjunctivitis***
Nasofaryngitis
Oorinfectie***
Sinusitis***/****
Bronchitis****
Neoplasmata, benigne, maligne
Multipel myeloom
en niet-gespecificeerd
Myelofibrose
(inclusief cysten en poliepen)
Bloed- en
Beenmergaandoeningen* Aplastische anemie
Trombocytopenie*
Beenmergfalen
lymfestelselaandoeningen
Anemie
Leukocytose
Splenomegalie
Trombocytemie
Verhoogd
trombocytenaantal
Abnormaal
trombocytenaantal
Immuunsysteemaandoeningen Overgevoeligheid** Angio-oedeem
Voedings- en
stofwisselingsstoornissen
Alcoholintolerantie
Anorexie
Afname van de eetlust
Dehydratie
Jicht
Depressie
Abnormale dromen
Clonus
Dysgeusie
Hypo-esthesie
Hypogeusie
Perifere neuropathie
Trombose van de sinus
transversus
Conjunctivale bloedingen
Accommodatiestoornis
Blindheid
Oogaandoening
Oogpruritus
Verhoogde
traanvochtproductie
Papiloedeem
Visuele stoornissen
Vertigo
Myocardinfarct
Versnelde hartslag
Psychische stoornissen
Zenuwstelselaandoeningen
Hoofdpijn
Slapeloosheid
Duizeligheid
Migraine
Paresthesie
Oogaandoeningen
Evenwichtsorgaan- en
ooraandoeningen
Hartaandoeningen
Hartkloppingen
9
MedDRA
systeem/orgaanklassen
Bloedvataandoeningen
Zeer vaak
Vaak
Blozen
Soms
Diepveneuze trombose
Hypotensie
Perifere embolie
Perifere ischemie
Flebitis
Oppervlakkige
tromboflebitis
Trombose
Erytromelalgie
Hoesten
Rinorroe
Droge keel
Dyspneu
Neusverstopping
Pijnlijke ademhaling
Braken
Rectale bloeding
Slechte adem
Dysfagie
Gastro-oesofageale reflux
Hematochezie
Mondbloeding
Maagklachten
Stomatitis
Tandverkleuring
Poortadertrombose
Verhoogde transaminase
Alopecia
Fotosensitiviteitsreactie
Acne
Contactdermatitis
Droge huid
Eczeem
Erytheem
Exfoliatieve huiduitslag
Abnormale haargroei
Prurigo
Purpura
Papulaire huiduitslag
Pruritische huiduitslag
Huidknobbels
Abnormale huidgeur
Urticaria
Gespannen spieren
Spierzwakte
Schouderpijn
Spiertrekkingen
Eiwit in urine
Vaginale bloeding
Ademhalingsstelsel-, borstkas- Orofaryngeale
en mediastinumaandoeningen pijn***
Longembolie*
Maagdarmstelselaandoeningen Pijn in de
bovenbuik***
Misselijkheid
Diarree
Buikpijn
Constipatie
Dyspepsie
Lever- en galaandoeningen
Huid- en
onderhuidaandoeningen
Pruritus
Ecchymose
Huiduitslag
Skeletspierstelsel- en
bindweefselaandoeningen
Artralgie
Myalgie
Spierspasmen
Pijn in ledematen
Rugpijn
Botpijn
Nier- en
urinewegaandoeningen
Voortplantingsstelsel- en
borstaandoeningen
10
MedDRA
systeem/orgaanklassen
Algemene aandoeningen en
toedieningsplaatsstoornissen
Zeer vaak
Vaak
Vermoeidheid
Perifeer oedeem
Influenza-achtig
ziektebeeld
Pijn
Asthenie
Pyrexie
Rillingen
Injectieplaatsreactie
Perifere zwelling***
Soms
Bloeding op de
injectieplaats
Pijn op de borst
Geïrriteerdheid
Malaise
Gelaatsoedeem
Opvliegers
Nervositeit
Verhoogde bloeddruk
Verhoogde
bloedlactaatdehydrogenase
Verhoogde
lichaamstemperatuur
Gewichtsafname
Gewichtstoename
Onderzoeken
Letsels, intoxicaties en
verrichtingscomplicaties
Contusie
* zie rubriek 4.4
** Overgevoeligheidsreacties waaronder gevallen van huiduitslag, urticaria en angio-oedeem
*** Aanvullende bijwerkingen waargenomen in pediatrische onderzoeken
**** Aanvullende bijwerkingen waargenomen bij volwassen patiënten met ITP met een duur van maximaal
12 maanden
Volwassen patiënten met ITP met een duur van maximaal 12 maanden
Het veiligheidsprofiel van romiplostim was vergelijkbaar voor volwassen patiënten, ongeacht de duur
van de ITP. Van de patiënten in 9 ITP-onderzoeken werden specifiek in de geïntegreerde analyse van
ITP met een duur van ≤ 12 maanden (n = 311) 277 volwassen patiënten opgenomen met ITP met een
duur van ≤ 12 maanden en die minstens één dosis romiplostim hadden gekregen (zie ook rubriek 5.1).
In deze geïntegreerde analyse werden de volgende bijwerkingen (incidentie van minstens 5% en
minstens 5% vaker bij Nplate vergeleken met placebo of standaardzorg) waargenomen bij patiënten
met ITP met een duur van maximaal 12 maanden die met romiplostim werden behandeld, maar deze
werden niet waargenomen bij volwassen patiënten met ITP met een duur van > 12 maanden:
bronchitis, sinusitis (vaak gemeld (≥ 1/100, < 1/10)).
Pediatrische patiënten
In de pediatrische onderzoeken werden 282 pediatrische ITP-proefpersonen met romiplostim
behandeld in 2 gecontroleerde en 3 niet-gecontroleerde klinische onderzoeken. De mediane
blootstellingsduur was 65,4 weken. Het totale veiligheidsprofiel was vergelijkbaar met dat bij
volwassenen.
De pediatrische bijwerkingen zijn ontleend aan zowel de pediatrische gerandomiseerde
ITP-veiligheidsset (2 gecontroleerde klinische onderzoeken) als de pediatrische ITP-veiligheidsset
(2 gecontroleerde en 3 niet-gecontroleerde klinische onderzoeken) waarbij de incidentie in de
romiplostim-arm ten minste 5% hoger was dan bij placebo en de incidentie bij met romiplostim
behandelde proefpersonen ten minste 5% bedroeg.
De meest voorkomende bijwerkingen bij pediatrische ITP-patiënten van 1 jaar en ouder waren
bovensteluchtweginfectie, rinitis, hoesten, orofaryngeale pijn, pijn in de bovenbuik, diarree,
huiduitslag, pyrexie, contusie (zeer vaak gemeld (≥ 1/10)) en faryngitis, conjunctivitis, oorinfectie,
maag-darmontsteking, sinusitis, purpura, urticaria en perifere zwelling (vaak gemeld (≥ 1/100 tot
< 1/10)).
11
Orofaryngeale pijn, pijn in de bovenbuik, rinitis, faryngitis, conjunctivitis, oorinfectie, sinusitis en
perifere zwelling waren additionele bijwerkingen waargenomen in pediatrische onderzoeken
vergeleken met de bijwerkingen die in onderzoeken met volwassenen werden gezien.
Sommige bijwerkingen die bij volwassenen werden gezien, werden bij pediatrische proefpersonen
vaker gemeld. Zo werden hoesten, diarree, huiduitslag, pyrexie en contusie bij pediatrische patiënten
zeer vaak gemeld (≥ 1/10) en werden purpura en urticaria bij pediatrische patiënten vaak gemeld
(≥ 1/100 tot < 1/10).
Beschrijving van een aantal bijwerkingen
Bovendien worden de hieronder vermelde reacties verondersteld gerelateerd te zijn aan behandeling
met romiplostim.
Bloedingen
Over het gehele klinische ITP-programma met volwassenen werd een omgekeerde relatie tussen het
optreden van bloedingen en trombocytenaantallen waargenomen. Alle klinisch significante (≥ graad 3)
bloedingen traden op bij trombocytenaantallen < 30 x 10
9
/l. Alle bloedingen ≥ graad 2 traden op bij
trombocytenaantallen < 50 x 10
9
/l. Er werden geen statistisch significante verschillen in de algehele
incidentie van bloedingen waargenomen tussen met Nplate en placebo behandelde patiënten.
In de twee placebogecontroleerde onderzoeken met volwassenen meldden 9 patiënten een bloeding die
ernstig werd geacht (5 [6,0%] romiplostim, 4 [9,8%] placebo; oddsratio [romiplostim/placebo] =
0,59; 95% BI = (0,15; 2,31)). Bloedingen van graad 2 of hoger werden gemeld door 15% van de met
romiplostim behandelde patiënten en door 34% van de met placebo behandelde patiënten (oddsratio;
[romiplostim/placebo] = 0,35; 95% BI = (0,14; 0,85)).
In het pediatrische fase 3-onderzoek was het gemiddelde (SD) aantal samengestelde
bloedingsepisoden (zie rubriek 5.1) 1,9 (4,2) voor de romiplostim-groep en 4,0 (6,9) voor de
placebogroep.
Trombocytose
Op basis van een analyse van alle volwassen ITP-patiënten die romiplostim kregen in 4 gecontroleerde
en 5 niet-gecontroleerde klinische onderzoeken (n = 271), werden 3 gevallen van trombocytose
gerapporteerd. Bij geen van de 3 patiënten werden klinische sequelae gerapporteerd als gevolg van
verhoogde trombocytenaantallen.
Bij pediatrische proefpersonen kwam trombocytose soms voor (≥ 1/1.000 tot < 1/100), met een
incidentie van 1 (0,4%). De incidentie bedroeg 1 (0,4%) voor graad ≥ 3 of voor ernstige trombocytose.
Trombocytopenie na staken van de behandeling
Op basis van een analyse van alle volwassen ITP-patiënten die romiplostim kregen in 4 gecontroleerde
en 5 niet-gecontroleerde klinische onderzoeken (n = 271), werden 4 gevallen van trombocytopenie na
staken van de behandeling gerapporteerd (zie rubriek 4.4).
Progressie van bestaande Myelodysplastische Syndromen (MDS)
In een gerandomiseerd placebogecontroleerd onderzoek met volwassen MDS-patiënten werd de
behandeling met romiplostim vroegtijdig gestopt vanwege een numerieke toename van gevallen van
ziekteprogressie van MDS naar AML en gevallen van voorbijgaande verhoogde aantallen blasten bij
patiënten behandeld met romiplostim vergeleken met patiënten behandeld met placebo. Van de
waargenomen gevallen van ziekteprogressie van MDS naar AML hadden patiënten met een
12
MDS-classificatie van RAEB-1 bij baseline een groter risico op ziekteprogressie naar AML (zie
rubriek 4.4). De totale overleving was vergelijkbaar met die bij placebo.
Verhoogd reticuline in het beenmerg
In klinische onderzoeken met volwassen patiënten werd behandeling met romiplostim gestaakt bij 4
van de 271 patiënten vanwege reticulinedepositie in het beenmerg. Bij nog 6 patiënten werd reticuline
waargenomen bij een beenmergbiopsie (zie rubriek 4.4).
In een pediatrisch klinisch onderzoek (zie rubriek 5.1) ontwikkelden, van de proefpersonen met een
beoordeelbare beenmergbiopsie tijdens het onderzoek, 5 van de 27 proefpersonen (18,5%) een
toename van reticuline een jaar na blootstelling aan romiplostim (cohort 1) en 17 van de
36 proefpersonen (47,2%) een toename van reticuline twee jaar na blootstelling aan romiplostim
(cohort 2). Geen van de proefpersonen vertoonde echter beenmergafwijkingen die niet pasten bij een
onderliggende diagnose van ITP bij baseline of tijdens de behandeling.
Immunogeniciteit
Bij klinisch onderzoek met volwassen ITP-patiënten werden antistoffen tegen romiplostim en TPO
onderzocht. Hoewel respectievelijk 5,7% (60/1.046) en 3,2% (33/1.046) van de proefpersonen positief
was voor het ontwikkelen van aan romiplostim bindende antistoffen en TPO, waren slechts
4 proefpersonen positief voor romiplostim neutraliserende antistoffen, maar deze antistoffen
vertoonden geen kruisreactie met endogeen TPO. Van de 4 proefpersonen waren 2 proefpersonen
negatief getest voor romiplostim neutraliserende antistoffen op het laatste tijdpunt van de proefpersoon
(voorbijgaand positief) en bleven 2 proefpersonen positief op het laatste tijdpunt van de proefpersoon
(aanhoudende antistoffen). De incidentie van reeds bestaande antistoffen tegen romiplostim en TPO
was respectievelijk 3,3% (35/1.046) en 3,0% (31/1.046).
In pediatrische onderzoeken was de incidentie van aan romiplostim bindende antistoffen op enig
moment 9,6% (27/282). Van de 27 proefpersonen hadden 2 proefpersonen bij baseline reeds
bestaande, aan romiplostim bindende, niet-neutraliserende antistoffen. Daarnaast ontwikkelde 2,8%
(8/282) romiplostim neutraliserende antistoffen. In totaal had 3,9% (11/282) van de proefpersonen op
enig moment tijdens behandeling met romiplostim aan TPO bindende antistoffen. Van deze
11 proefpersonen hadden 2 proefpersonen reeds bestaande, aan TPO bindende, niet-neutraliserende
antistoffen. Eén proefpersoon (0,35%) had een zwak positief post-baseline resultaat voor
neutraliserende antistoffen tegen TPO in het onderzoek (consistent negatief voor anti-romiplostim
antistoffen) met een negatief resultaat bij baseline. De proefpersoon vertoonde een voorbijgaande
antistofrespons op aan TPO bindende neutraliserende antistoffen, met een negatief resultaat op het
laatste tijdpunt waarop de proefpersoon in de onderzoeksperiode is getest.
In het postmarketing-registratieonderzoek werden 19 bevestigde pediatrische patiënten geïncludeerd.
De incidentie van aan romiplostim bindende antistoffen na behandeling was 16% (3/19), waarvan
5,3% (1/19) positief was voor romiplostim neutraliserende antistoffen. Er werden geen antistoffen
tegen TPO aangetoond. In dit onderzoek werden in totaal 184 bevestigde volwassen patiënten
geïncludeerd; voor deze patiënten was de incidentie van aan romiplostim bindende antistoffen na
behandeling 3,8% (7/184), waarvan 0,5% (1/184) positief was voor romiplostim neutraliserende
antistoffen. In totaal ontwikkelde 2,2% (4/184) van de volwassen patiënten aan TPO bindende,
niet-neutraliserende antistoffen.
Zoals bij alle therapeutische proteïnen, bestaat er een mogelijkheid op het ontwikkelen van
immunogeniciteit. Neem, indien vorming van neutraliserende antistoffen wordt vermoed, contact op
met de lokale vertegenwoordiger van de vergunninghouder voor het in de handel brengen (zie
rubriek 6 van de patiëntenbijsluiter) voor het uitvoeren van een test op antistoffen.
13
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Er werden geen bijwerkingen gezien bij ratten die een enkele dosering van 1.000 μg/kg kregen of bij
apen na herhaalde toediening van 500 µg/kg romiplostim (respectievelijk 100 of 50 keer de maximale
klinische dosering van 10 µg/kg).
In geval van overdosering kan het trombocytenaantal buitensporig stijgen en leiden tot
trombotische/trombo-embolische complicaties. Als het trombocytenaantal buitensporig is toegenomen,
dient behandeling met Nplate gestaakt te worden en dient het trombocytenaantal gevolgd te worden.
Start de behandeling met Nplate opnieuw in overeenstemming met de doserings- en
toedieningsaanbevelingen (zie rubriek 4.2 en 4.4).
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: antihemorragisch, overige systemische hemostatica, ATC-code:
B02BX04
Werkingsmechanisme
Romiplostim is een Fc-peptidefusieproteïne (peptibody) die intracellulaire transcriptie pathways
signaleert en activeert via de TPO-receptor (ook bekend als cMpl) om de trombocytenproductie te
vergroten. Het peptibodymolecuul bestaat uit een humaan immunoglobuline IgG1 Fc-domein, waarbij
elke enkelvoudige keten-subeenheid ter hoogte van de C-terminus covalent gebonden is aan een
peptideketen die 2 TPO-receptorbindende domeinen bevat.
De aminozuursequentie van romiplostim is niet homoloog aan endogeen TPO. In preklinische en
klinische onderzoeken vertoonden anti-romiplostim antistoffen geen kruisreactie met endogeen TPO.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
De veiligheid en werkzaamheid van romiplostim is tot 3 jaar ononderbroken behandeling geëvalueerd.
In klinisch onderzoek resulteerde behandeling met romiplostim in een dosisafhankelijke stijging van
het trombocytenaantal. De tijd tot het maximale effect op het trombocytenaantal bedraagt ongeveer
10-14 dagen, en is onafhankelijk van de dosering. Na een enkele subcutane dosis van 1 tot 10 µg/kg
romiplostim bij ITP-patiënten, was het trombocytenaantal maximaal 1,3 tot 14,9 keer groter dan het
trombocytenaantal bij aanvang gedurende een periode van 2 tot 3 weken. De respons varieerde tussen
patiënten. Bij ITP-patiënten die 6 wekelijkse doses van 1 of 3 µg/kg romiplostim kregen, lag het
trombocytenaantal voor de meeste patiënten binnen het bereik van 50 tot 450 × 10
9
/l. Van de
271 patiënten die in klinische ITP-onderzoeken romiplostim kregen, waren er 55 (20%) 65 jaar of
ouder, en 27 (10%) 75 jaar of ouder. Er zijn in de placebogecontroleerde onderzoeken geen algemene
verschillen in veiligheid of werkzaamheid waargenomen tussen oudere en jongere patiënten.
Resultaten van placebogecontroleerde pivotal onderzoeken
De veiligheid en werkzaamheid van romiplostim werd geëvalueerd in twee placebogecontroleerde,
dubbelblinde onderzoeken bij volwassenen met ITP die minstens één behandeling hadden ondergaan
14
voorafgaand aan inclusie in het onderzoek. De patiënten waren representatief voor het gehele spectrum
van dergelijke ITP-patiënten.
Onderzoek S1 (20030212) evalueerde patiënten die geen splenectomie hadden ondergaan en een
inadequate respons vertoonden op of intolerant waren voor eerdere behandelingen. Op het moment
van inclusie in het onderzoek waren de patiënten al mediaan 2,1 jaar (bereik van 0,1 tot 31,6) bekend
met de diagnose ITP. De patiënten hadden voorafgaand aan inclusie in het onderzoek mediaan 3
(bereik 1 tot 7) behandelingen voor ITP gehad. Eerdere behandelingen omvatten corticosteroïden
(90% van alle patiënten), immunoglobulines (76%), rituximab (29%), cytotoxische behandelingen
(21%), danazol (11%) en azathioprine (5%). De patiënten hadden een mediaan trombocytenaantal van
19 x 10
9
/l bij aanvang van het onderzoek.
Onderzoek S2 (20030105) evalueerde patiënten die een splenectomie hadden ondergaan en nog steeds
trombocytopenie hadden. Bij aanvang van het onderzoek waren de patiënten al mediaan 8 jaar (bereik
van 0,6 tot 44,8) bekend met de diagnose ITP. Voorafgaand aan inclusie in het onderzoek hadden de
patiënten naast een splenectomie mediaan 6 (bereik van 3 tot 10) behandelingen voor ITP gekregen.
Eerdere behandelingen omvatten corticosteroïden (98% van alle patiënten), immunoglobulines (97%),
rituximab (71%), danazol (37%), cytotoxische behandelingen (68%) en azathioprine (24%). De
patiënten hadden een mediaan trombocytenaantal van 14 x 10
9
/l bij aanvang van het onderzoek.
Beide onderzoeken hadden een gelijkaardige opzet. De patiënten (≥ 18 jaar) werden gerandomiseerd
in een 2:1 verhouding om een aanvangsdosering van 1 µg/kg romiplostim of placebo te ontvangen. De
patiënten kregen gedurende 24 weken wekelijks een enkele subcutane injectie. De doseringen werden
aangepast om (50 tot 200 x 10
9
/l) trombocytenaantallen te handhaven. In beide onderzoeken werd de
werkzaamheid bepaald aan de hand van de toename in de proportie patiënten die een duurzame
trombocytenrespons bereikte. De mediane gemiddelde wekelijkse dosering was 3 µg/kg voor patiënten
die een splenectomie hadden ondergaan en 2 µg/kg voor patiënten die geen splenectomie hadden
ondergaan.
In beide onderzoeken had een significant groter aandeel van de patiënten die romiplostim kregen een
langdurige trombocytenrespons vergeleken met de patiënten die placebo kregen. Na de eerste 4 weken
van het onderzoek handhaafde romiplostim in de placebogecontroleerde onderzoeken
trombocytenaantallen ≥ 50 x 10
9
/l bij 50% tot 70% van de patiënten gedurende de behandelperiode
van 6 maanden. In de placebogroep waren 0% tot 7% van de patiënten in staat een
trombocytenrespons te bereiken gedurende de 6 maanden behandeling. Hieronder is een opsomming
van de belangrijkste werkzaamheidseindpunten weergegeven.
Samenvatting van belangrijke werkzaamheidresultaten van de placebogecontroleerde onderzoeken
Onderzoek 1
patiënten zonder
splenectomie
romiplostim Placebo
(n = 41)
(n = 21)
Aantal (%) patiënten
met duurzame
trombocytenrespons
a
(95% BI*)
p-waarde
Aantal (%) patiënten
met algehele
trombocytenrespons
b
(95% BI*)
p-waarde
25 (61%)
1 (5%)
Onderzoek 2
patiënten met
splenectomie
romiplostim Placebo
(n = 42)
(n = 21)
16 (38%)
0 (0%)
Combinatie
onderzoek 1 & 2
romiplostim
(n = 83)
41 (50%)
Placebo
(n = 42)
1 (2%)
(45%, 76%) (0%, 24%) (24%, 54%) (0%, 16%) (38%, 61%) (0%, 13%)
< 0,0001
0,0013
< 0,0001
36 (88%)
3 (14%)
33 (79%)
0 (0%)
69 (83%)
3 (7%)
(74%, 96%) (3%, 36%) (63%, 90%) (0%, 16%) (73%, 91%) (2%, 20%)
< 0,0001
< 0,0001
< 0,0001
15
Onderzoek 1
patiënten zonder
splenectomie
romiplostim Placebo
(n = 41)
(n = 21)
Gemiddeld aantal
weken met
trombocytenrespons
c
(SD)
p-waarde
Aantal (%) patiënten
die
rescuebehandelingen
nodig hadden
d
(95% BI*)
p-waarde
Aantal (%) patiënten
met duurzame
trombocytenrespons
met stabiele dosis
e
(95% BI*)
p-waarde
15
3,5
< 0,0001
8 (20%)
13 (62%)
1
7,5
Onderzoek 2
patiënten met
splenectomie
romiplostim Placebo
(n = 42)
(n = 21)
12
7,9
< 0,0001
11 (26%)
12 (57%)
0
0,5
Combinatie
onderzoek 1 & 2
romiplostim
(n = 83)
14
7,8
< 0,0001
19 (23%)
25 (60%)
Placebo
(n = 42)
1
2,5
(9%, 35%) (38%, 82%) (14%, 42%) (34%, 78%) (14%, 33%) (43%, 74%)
0,001
0,0175
< 0,0001
21 (51%)
0 (0%)
13 (31%)
0 (0%)
34 (41%)
0 (0%)
(35%, 67%) (0%, 16%) (18%, 47%) (0%, 16%) (30%, 52%) (0%, 8%)
0,0001
0,0046
< 0,0001
*BI = betrouwbaarheidsinterval
a
Duurzame trombocytenrespons werd gedefinieerd als een wekelijks
trombocytenaantal ≥ 50 x 10
9
/l, minimaal 6 keer gedurende week 18-25 van het onderzoek, zonder dat de
toediening van rescuebehandelingen op enig moment gedurende de behandelperiode nodig was.
b
De algehele trombocytenrespons wordt gedefinieerd als het bereiken van een duurzame of voorbijgaande
trombocytenrespons. Voorbijgaande trombocytenrespons werd gedefinieerd als wekelijkse trombocytenaantal
≥ 50 x 10
9
/l voor 4 of meer keer gedurende week 2-25 van het onderzoek maar zonder duurzame
trombocytenrespons. De patiënt kan geen wekelijkse respons hebben binnen 8 weken nadat hij rescuemedicatie
heeft ontvangen.
c
Aantal weken met trombocytenrespons wordt gedefinieerd als aantal weken met trombocytenaantallen
≥ 50 x 10
9
/l gedurende week 2-25 van het onderzoek. De patiënt kan geen wekelijkse respons hebben binnen
8 weken nadat hij rescuemedicatie heeft ontvangen.
d
Rescuebehandelingen worden gedefinieerd als behandelingen toegediend om trombocytenaantal te verhogen.
Patiënten die rescuemedicatie nodig hadden werden niet geclassificeerd als duurzame plaatjesrespons.
Rescuebehandelingen die in het onderzoek werden toegelaten waren IVIG, trombocytentransfusies,
anti-D-immunoglobuline en corticosteroïden.
e
Stabiele dosis wordt gedefinieerd als de dosering gehandhaafd wordt met een maximale aanpassing
van ± 1 µg/kg gedurende de laatste 8 weken van de behandeling.
Resultaten van onderzoeken bij volwassen patiënten met een nieuwe diagnose van ITP en
aanhoudende ITP
Onderzoek S3 (20080435) was een open-label, enkelarmig onderzoek met volwassen patiënten die een
ontoereikende respons (trombocytenaantallen ≤ 30 x 10
9
/l) hadden op eerstelijnstherapie. Aan het
onderzoek deden 75 patiënten mee met een mediane leeftijd van 39 jaar (bereik van 19 tot 85) van wie
59% vrouw was.
De mediane tijd van ITP-diagnose tot inclusie in het onderzoek bedroeg 2,2 maanden (bereik van
0,1 tot 6,6). 60% van de patiënten (n = 45) had ITP met een duur van < 3 maanden en 40% (n = 30)
had ITP met een duur van ≥ 3 maanden. Het mediane bloedplaatjesaantal bij het screenen was
20 x 10
9
/l. Eerdere ITP-behandelingen omvatten corticosteroïden, immunoglobulines en anti-D-
immunoglobuline. Patiënten die al werden behandeld voor ITP met een constant doseringsschema,
mochten deze medische behandelingen blijven ontvangen gedurende de onderzoeken.
Rescuebehandelingen (zoals corticosteroïden, IVIG, trombocytentransfusies, anti-D-
immunoglobuline, dapson, danazol en azathioprine) waren toegestaan.
16
Patiënten ontvingen eenmaal per week SC-injecties met romiplostim gedurende een behandeling van
12 maanden, met individuele dosisaanpassingen om het aantal trombocyten te handhaven (50 x 10
9
/l
tot 200 x 10
9
/l). Gedurende het onderzoek was de mediane wekelijkse dosis romiplostim 3 µg/kg (25e-
75e percentiel: 2-4 µg/kg).
Van de 75 patiënten die meededen aan onderzoek 20080435, hadden er 70 (93%) een
trombocytenrespons van ≥ 50 x 10
9
/l gedurende de behandelingsperiode van 12 maanden. Het
gemiddelde aantal maanden met een trombocytenrespons tijdens de behandelingsperiode van
12 maanden was 9,2 (95%-BI: 8,3; 10,1) maanden; de mediaan was 11 (95%-BI: 10; 11) maanden. De
Kaplan-Meier-schatting van de mediane tijd tot de eerste trombocytenrespons was 2,1 weken (95%-
BI: 1,1; 3,0). Bij 24 (32%) patiënten werd een aanhoudende remissie waargenomen zonder
behandeling, zoals gedefinieerd door de handhaving van elke trombocytentelling op ≥ 50 x 10
9
/l
gedurende minstens 6 maanden, zonder romiplostim en enige andere medicatie voor ITP (gelijktijdig
of rescue); de mediane tijd tot aanvang van de handhaving van elke trombocytentelling op ≥ 50 x 10
9
/l
gedurende minstens 6 maanden was 27 weken (bereik van 6 tot 57).
Van de patiënten in 9 ITP-onderzoeken (inclusief onderzoek S3) werden in een geïntegreerde
werkzaamheidsanalyse 277 volwassen patiënten opgenomen met ITP met een duur van ≤ 12 maanden
die minstens één dosis romiplostim hadden ontvangen. Van de 277 patiënten die met romiplostim
werden behandeld, hadden 140 patiënten een nieuwe diagnose van ITP gekregen (duur ITP
< 3 maanden) en hadden 137 patiënten aanhoudende ITP (duur ITP ≥ 3 tot ≤ 12 maanden). Het
percentage patiënten met een duurzame trombocytenrespons, gedefinieerd als ten minste 6 wekelijkse
trombocytenaantallen van ≥ 50 x 10
9
/l, was in week 18 tot en met 25 van de behandeling 50% (95%-
BI: 41,4% tot 58,6%) voor de 140 patiënten met een nieuwe diagnose van ITP en 55% (95%-BI:
46,7% tot 64,0%) voor de 137 patiënten met aanhoudende ITP. De mediane (K1, K3) duur van een
trombocytenrespons van ≥ 50 x 10
9
/l in percentages was respectievelijk 100,0% (70,3%; 100,0%) voor
patiënten met een nieuwe diagnose van ITP en 93,5% (72,2%; 100,0%) voor patiënten met
aanhoudende ITP. Ook was het percentage patiënten dat rescuemedicatie nodig had 47,4% voor
patiënten met een nieuwe diagnose van ITP en 44,9% voor patiënten met aanhoudende ITP.
Resultaten van onderzoeken in vergelijking met standaardbehandeling (SOC) bij patiënten die geen
splenectomie hebben ondergaan
Onderzoek S4 (20060131) was een open-label gerandomiseerd onderzoek van 52 weken bij volwassen
patiënten die romiplostim kregen of een standaardbehandeling (SOC). Bij aanvang van het onderzoek
waren de patiënten al mediaan 2 jaar (bereik van 0,01 tot 44,2) bekend met de diagnose ITP. In dit
onderzoek werden patiënten met ITP en een trombocytenaantal < 50 x 10
9
/l die geen splenectomie
hadden ondergaan, geëvalueerd. Romiplostim werd toegediend aan 157 patiënten als een subcutane
(SC) injectie 1 keer per week startend met een dosis van 3 µg/kg en tijdens de studie aangepast binnen
een bereik van 1-10 µg/kg om de trombocytenaantallen tussen 50 en 200 x 10
9
/l te houden,
77 patiënten kregen SOC in overeenstemming met de standaardpraktijk van de instelling of met
therapeutische richtlijnen.
De algehele incidentie van splenectomie was 8,9% (14 van 157 patiënten) in de romiplostim-groep
vergeleken met 36,4% (28 van 77 patiënten) in de SOC-groep met een oddsratio (romiplostim vs
SOC) van 0,17 (95% BI: 0,08; 0,35).
De algehele incidentie van falen van de behandeling was 11,5% (18 van 157 patiënten) in de
romiplostim-groep vergeleken met 29,9% (23 van 77 patiënten) in de SOC-groep met een oddsratio
(romiplostim vs SOC) van 0,31 (95% BI: 0,15; 0,61).
Van de 157 patiënten gerandomiseerd naar de romiplostim-groep kregen 3 patiënten geen
romiplostim. Van de 154 patiënten die romiplostim kregen was de totale mediane blootstelling aan
romiplostim 52,0 weken variërend van 2 tot 53 weken. De meest gebruikte wekelijkse dosis was
tussen 3-5 µg/kg (respectievelijk 25-75 percentiel; mediaan 3 µg/kg).
17
Van de 77 patiënten gerandomiseerd naar de SOC-groep, kregen 2 patiënten geen SOC. Van de
75 patiënten die minstens 1 SOC-behandeling kregen was de totale mediane blootstelling aan SOC
51 weken variërend van 0,4 tot 52 weken.
Afname in gebruik van toegelaten concomitante medicamenteuze ITP-behandelingen
In beide placebogecontroleerde, dubbelblinde onderzoeken met volwassen patiënten werd aan de
patiënten die al medicamenteuze ITP-behandelingen met een constant doseringsschema kregen,
toegestaan deze medische behandelingen (corticosteroïden, danazol en/of azathioprine) gedurende het
onderzoek te blijven ontvangen. Eenentwintig patiënten die geen splenectomie hadden ondergaan en
18 patiënten die splenectomie hadden ondergaan, kregen medicamenteuze ITP-behandelingen
(voornamelijk corticosteroïden) bij aanvang van het onderzoek. Bij alle patiënten (100%) die
splenectomie hadden ondergaan en die romiplostim kregen, kon tegen het einde van de
behandelperiode de dosis van de concomitante medicamenteuze ITP-behandelingen met meer dan
25% verlaagd worden of deze behandeling gestaakt worden, in vergelijking met 17% van de met
placebo behandelde patiënten. Bij 73% van de patiënten die geen splenectomie hadden ondergaan en
die romiplostim kregen, kon tegen het einde van het onderzoek de dosis van de gelijktijdige
medicamenteuze ITP-behandelingen met meer dan 25% verlaagd worden of deze behandeling gestaakt
worden in vergelijking met 50% van de met placebo behandelde patiënten (zie rubriek 4.5).
Bloedingen
Over het gehele klinische ITP-programma met volwassen patiënten werd een omgekeerde relatie
tussen het optreden van bloedingen en trombocytenaantallen waargenomen. Alle klinisch significante
(≥ graad 3) bloedingen traden op bij trombocytenaantallen < 30 x 10
9
/l. Alle bloedingen ≥ graad 2
traden op bij trombocytenaantallen < 50 x 10
9
/l. Er werden geen statistisch significante verschillen in
de incidentie van bloedingen tussen met romiplostim en placebo behandelde patiënten waargenomen.
In de twee placebogecontroleerde onderzoeken met volwassen patiënten meldden 9 patiënten een
bloeding die ernstig werd geacht (5 [6,0%] romiplostim, 4 [9,8%] placebo; oddsratio
[romiplostim/placebo] = 0,59; 95% BI = (0,15; 2,31)). Bloedingen van graad 2 of hoger werden
gemeld door 15% van de met romiplostim behandelde patiënten en 34% van de met placebo
behandelde patiënten (oddsratio; [romiplostim/placebo] = 0,35; 95% BI = (0,14; 0,85)).
Pediatrische patiënten
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten af te zien van de verplichting voor de fabrikant
om resultaten in te dienen voor kinderen < 1 jaar.
De veiligheid en werkzaamheid van romiplostim zijn beoordeeld in twee placebogecontroleerde,
dubbelblinde onderzoeken. Onderzoek S5 (20080279) was een fase 3-onderzoek waarin 24 weken met
romiplostim werd behandeld; onderzoek S6 (20060195) was een fase 1/2-onderzoek waarin 12 weken
met romiplostim werd behandeld (maximaal 16 weken voor geschikte responders die in een
farmacokinetische beoordelingsperiode van 4 weken werden opgenomen).
In beide onderzoeken werden pediatrische proefpersonen (≥ 1 jaar tot < 18 jaar oud) met
trombocytopenie (gedefinieerd door een gemiddelde van 2 trombocytenaantallen ≤ 30 x 10
9
/l en geen
van beide aantallen > 35 x 10
9
/l in beide onderzoeken) met ITP opgenomen, ongeacht de status van
splenectomie.
In onderzoek S5 werden 62 proefpersonen gerandomiseerd in een 2:1 verhouding om romiplostim
(n = 42) of placebo (n = 20) te ontvangen, en gestratificeerd in 1 van 3 leeftijdscohorten. De
aanvangsdosering van romiplostim was 1 µg/kg en de doseringen werden aangepast om het
trombocytenaantal (50 tot 200 x 10
9
/l) te handhaven. De meest gebruikte wekelijkse dosering was
3-10 µg/kg en de maximaal toegestane dosis tijdens het onderzoek was 10 µg/kg. De patiënten kregen
gedurende 24 weken wekelijks een enkele subcutane injectie. Van die 62 proefpersonen hadden
18
48 proefpersonen ITP > 12 maanden (32 proefpersonen ontvingen romiplostim en 16 proefpersonen
ontvingen placebo).
Het primaire eindpunt was de incidentie van duurzame respons, gedefinieerd als het bereiken van ten
minste 6 wekelijkse trombocytenaantallen van ≥ 50 x 10
9
/l in week 18 tot en met 25 van de
behandeling. In totaal bereikte een significant groter deel van de proefpersonen in de
romiplostim-groep het primaire eindpunt, vergeleken met proefpersonen in de placebogroep
(p = 0,0018). In totaal hadden 22 proefpersonen (52%) in de romiplostim-groep een duurzame
trombocytenrespons vergeleken met 2 proefpersonen (10%) in de placebogroep: ≥ 1 tot < 6 jaar 38%
versus 25%; ≥ 6 tot < 12 jaar 56% versus 11%; ≥ 12 tot < 18 jaar 56% versus 0%.
In de subgroep van proefpersonen met ITP > 12 maanden was de incidentie van duurzame respons in
de romiplostim-groep ook significant groter dan in de placebogroep (p = 0,0022). In totaal hadden
17 proefpersonen (53,1%) in de romiplostim-groep een duurzame trombocytenrespons vergeleken met
1 proefpersoon (6,3%) in de placebogroep: ≥ 1 tot < 6 jaar 28,6% versus 25%; ≥ 6 tot < 12 jaar 63,6%
versus 0%; ≥ 12 tot < 18 jaar 57,1% versus 0%.
De samengestelde bloedingsepisode werd gedefinieerd als het optreden van klinisch significante
bloedingen of het gebruik van rescuemedicatie om een klinisch significante bloeding te voorkomen
gedurende week 2 tot en met 25 van de behandelperiode. Een klinisch significante bloeding werd
gedefinieerd als een bloeding van graad ≥ 2 volgens de Common Terminology Criteria for Adverse
Events (CTCAE) versie 3.0. Het gemiddelde (SD) aantal samengestelde bloedingsepisoden was
1,9 (4,2) voor de romiplostim-groep en 4,0 (6,9) voor de placebogroep met een mediaan (K1, K3)
aantal bloedingen van 0,0 (0, 2) voor de romiplostim-groep en 0,5 (0, 4,5) in de placebogroep. In de
subgroep van proefpersonen met ITP van > 12 maanden was het gemiddelde (SD) aantal
samengestelde bloedingsepisoden 2,1 (4,7) voor de romiplostim-groep en 4,2 (7,5) voor de
placebogroep met een mediaan (K1, K3) aantal bloedingen van 0,0 (0, 2) voor de romiplostim-groep
en 0,0 (0, 4) in de placebogroep. Omdat statistisch onderzoek naar de incidentie van het gebruik van
rescuemedicatie niet significant was, is er geen statistische test uitgevoerd voor het eindpunt van het
aantal samengestelde bloedingsepisoden.
In onderzoek S6 werden 22 proefpersonen gerandomiseerd in een 3:1 verhouding om romiplostim
(n = 17) of placebo (n = 5) te ontvangen. De dosering werd elke 2 weken verhoogd in stappen van
2 µg/kg en het streeftrombocytenaantal was ≥ 50 x 10
9
/l. Behandeling met romiplostim leidde tot een
statistisch significant grotere incidentie van trombocytenrespons vergeleken met placebo (p = 0,0008).
Van die 22 proefpersonen hadden 17 proefpersonen ITP > 12 maanden (14 proefpersonen ontvingen
romiplostim en 3 proefpersonen ontvingen placebo). Behandeling met romiplostim leidde tot een
statistisch significant hogere incidentie van trombocytenrespons vergeleken met placebo (p = 0,0147).
Pediatrische proefpersonen die een eerder romiplostim-onderzoek hadden afgerond (inclusief
onderzoek S5) mochten deelnemen aan onderzoek S7 (20090340), een open-label extensieonderzoek
naar de veiligheid en werkzaamheid van langdurige toediening van romiplostim aan
trombocytopenische pediatrische proefpersonen met ITP.
In dit onderzoek werden in totaal 66 proefpersonen geïncludeerd, onder wie 54 proefpersonen (82%)
die onderzoek S5 hadden afgerond. Van hen ontvingen 65 proefpersonen (98,5%) ten minste 1 dosis
romiplostim. De mediane (K1, K3) behandelduur was 135,0 weken (95,0 weken, 184,0 weken). De
mediane (K1, K3) gemiddelde wekelijkse dosis was 4,82 µg/kg (1,88 µg/kg, 8,79 µg/kg). De mediaan
(K1, K3) van de meest frequente dosis die proefpersonen tijdens de behandelperiode ontvingen, was
5,0 µg/kg (1,0 µg/kg, 10,0 µg/kg). Van de 66 proefpersonen die aan het onderzoek deelnamen, hadden
63 proefpersonen ITP > 12 maanden. Alle 63 proefpersonen ontvingen ten minste 1 dosis romiplostim.
De mediane (K1, K3) behandelduur was 138,0 weken (91,1 weken, 186,0 weken). De mediane (K1,
K3) gemiddelde wekelijkse dosis was 4,82 µg/kg (1,88 µg/kg, 8,79 µg/kg). De mediaan (K1, K3) van
de meest frequente dosis die proefpersonen tijdens de behandelperiode ontvingen, was 5,0 µg/kg
(1,0 µg/kg, 10,0 µg/kg).
19
Over het gehele onderzoek was de algehele incidentie van trombocytenrespons (1 of meer
trombocytenaantallen ≥ 50 x 10
9
/l zonder gebruik van rescuemedicatie) 93,8% (n = 61) en
vergelijkbaar voor alle leeftijdsgroepen. Voor alle proefpersonen was het mediane (K1, K3) aantal
maanden met een trombocytenrespons 30,0 maanden (13,0 maanden, 43,0 maanden) en was de
mediane (K1, K3) tijd in het onderzoek 34,0 maanden (24,0 maanden, 46,0 maanden). Voor alle
proefpersonen was het mediane (K1, K3) percentage maanden met een trombocytenrespons 93,33%
(67,57%, 100,00%) en vergelijkbaar voor alle leeftijdsgroepen.
In de subgroep van proefpersonen met ITP > 12 maanden was de algehele incidentie van
trombocytenrespons 93,7% (n = 59) en vergelijkbaar voor alle leeftijdsgroepen. Voor alle
proefpersonen was het mediane (K1, K3) aantal maanden met een trombocytenrespons 30,0 maanden
(13,0 maanden, 43,0 maanden) en was de mediane (K1, K3) tijd in het onderzoek 35,0 maanden
(23,0 maanden, 47,0 maanden). Voor alle proefpersonen was het mediane (K1, K3) percentage
maanden met een trombocytenrespons 93,33% (67,57%, 100,00%) en vergelijkbaar voor alle
leeftijdsgroepen.
In totaal 31 proefpersonen (47,7%) gebruikten tijdens het onderzoek concomitante ITP-medicatie,
onder wie 23 proefpersonen (35,4%) die rescuemedicatie gebruikten en 5 proefpersonen (7,7%) die bij
baseline concomitante ITP-medicatie gebruikten. De prevalentie van het gebruik van concomitante
ITP-medicatie bij proefpersonen vertoonde een trend naar een afname in de loop van het onderzoek:
van 30,8% (week 1 tot 12) tot < 20,0% (week 13 tot 240) en vervolgens 0% van week 240 tot het
einde van het onderzoek.
In de subgroep van proefpersonen met ITP > 12 maanden gebruikten 29 proefpersonen (46,0%) tijdens
het onderzoek een gelijktijdige ITP-medicatie, onder wie 21 proefpersonen (33,3%) die
rescuemedicatie gebruikten en 5 proefpersonen (7,9%) die bij baseline gelijktijdige ITP-medicatie
gebruikten. De prevalentie van het gebruik van gelijktijdige ITP-medicatie bij proefpersonen
vertoonde een trend naar een afname in de loop van het onderzoek: van 31,7% (week 1 tot 12) tot
< 20,0% (week 13 tot 240) en vervolgens 0% van week 240 tot het einde van het onderzoek.
De prevalentie van het gebruik van rescuemedicatie bij proefpersonen vertoonde een trend naar een
afname in de loop van het onderzoek: van 24,6% (week 1 tot 12) tot < 13,0% (week 13 tot 216) en
vervolgens 0% van week 216 tot het einde van het onderzoek. Een vergelijkbare afname van de
prevalentie van rescuemedicatie in de loop van het onderzoek werd gezien in de subgroep van
proefpersonen met ITP > 12 maanden: van 25,4% (week 1 tot 12) tot ≤ 13,1% (week 13 tot 216),
vervolgens 0% van week 216 tot het einde van het onderzoek.
Onderzoek S8 (20101221) was een langdurig, enkelarmig, open-label, multicentrisch fase 3-onderzoek
waaraan 203 pediatrische patiënten meededen die minstens 6 maanden bekend waren met de diagnose
ITP, en die minstens 1 eerdere ITP-behandeling hadden gekregen (met uitzondering van romiplostim)
of die niet in aanmerking kwamen voor andere ITP-behandelingen. Romiplostim werd wekelijks
subcutaan geïnjecteerd met een startdosis van 1 mcg/kg en wekelijkse verhogingen tot een maximale
dosis van 10 mcg/kg om een trombocytentelling te bereiken tussen 50 x 10
9
/l en 200 x 10
9
/l. De
mediane leeftijd van de patiënten was 10 jaar (bereik van 1 tot 17 jaar) en de mediane
behandelingsduur was 155,9 (bereik van 8,0 tot 163,0) weken.
Het gemiddelde (SD) en mediane tijdspercentage met een trombocytenrespons (trombocytentelling
≥ 50 x 10
9
/l) binnen de eerste 6 maanden na aanvang met romiplostim, zonder gebruik van
rescuemedicatie in de 4 voorgaande weken, was respectievelijk 50,57% (37,01) en 50,0%. In totaal
kregen 60 (29,6%) proefpersonen rescuemedicatie. Rescuemedicatie (zoals corticosteroïden,
trombocytentransfusies, IVIG, azathioprine, anti‑D‑immunoglobuline en danazol) was toegestaan.
Onderzoek S8 evalueerde ook het beenmerg op reticuline- en collageenvorming en op afwijkingen bij
pediatrische patiënten met ITP die behandeld werden met romiplostim. Het gewijzigde
Bauermeister-indelingsschema werd gebruikt voor beoordelingen van reticuline en collageen, terwijl
cytogenetica en fluorescentie-in-situhybridisatie (FISH) werden gebruikt om beenmergafwijkingen
aan het licht te brengen. Op basis van de cohorttoewijzing op het moment van inclusie in het
20
onderzoek werden patiënten beoordeeld op reticuline en collageen in het beenmerg op jaar 1 (cohort 1)
of jaar 2 (cohort 2) in vergelijking met de uitgangswaarden van het beenmerg bij aanvang van het
onderzoek. Van de in totaal 79 patiënten die deelnamen aan beide cohorten werd er bij 27 van de 30
(90%) patiënten in cohort 1 en 36 van de 49 (73,5%) patiënten in cohort 2 een evalueerbare
beenmergbiopsie tijdens het onderzoek gedaan. Bij 18,5% (5 van 27) van de patiënten in cohort 1 en
47,2% (17 van 36) van de patiënten in cohort 2 werd er een toename in reticulinevezelvorming
gemeld. Geen enkele patiënt in beide cohorten ontwikkelde collageenfibrose of een
beenmergafwijking die niet paste bij een onderliggende diagnose van ITP.
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
De farmacokinetische eigenschappen van romiplostim hielden doelgemedieerde dispositie in,
vermoedelijk gemedieerd door TPO-receptoren op trombocyten en andere cellen van de
trombopoëtische cellijn, zoals megakaryocyten.
Absorptie
Na subcutane toediening van 3 tot 15 μg/kg romiplostim, werden de maximale serumspiegels voor
romiplostim bij ITP-patiënten bereikt na 7- 50 uur (mediaan 14 uur). De serumconcentraties
varieerden tussen patiënten en correleerden niet met de toegediende dosis. De serumspiegels van
romiplostim blijken omgekeerd evenredig met de trombocytenaantallen.
Distributie
Het verdelingsvolume van romiplostim na IV-toediening van romiplostim nam niet-lineair af met
waarden van 122; 78,8 tot 48,2 ml/kg voor IV-doses van respectievelijk 0,3; 1,0 en 10 μg/kg bij
gezonde proefpersonen. Deze niet-lineaire afname in verdelingsvolume is in overeenstemming met de
doelgemedieerde (megakaryocyten en plaatjes) binding van romiplostim, die verzadigd kan zijn bij
hogere doses.
Eliminatie
De eliminatiehalfwaardetijd van romiplostim bij ITP-patiënten varieerde van 1 tot 34 dagen (mediaan
3,5 dagen).
De eliminatie van romiplostim in het serum is gedeeltelijk afhankelijk van de TPO-receptor op de
trombocyten. Daarom worden voor een gegeven dosis, patiënten met een hoog trombocytenaantal
geassocieerd met lage serumconcentraties en omgekeerd. In een ander klinisch ITP-onderzoek werd na
6 wekelijkse doses romiplostim (3 μg/kg) geen accumulatie in serumconcentraties waargenomen.
Speciale populaties
De farmacokinetiek van romiplostim in patiënten met nier- en leverinsufficiëntie is niet onderzocht.
De farmacokinetiek van romiplostim blijkt niet klinisch significant te worden beïnvloed door leeftijd,
gewicht en geslacht.
Pediatrische patiënten
Farmacokinetische gegevens van romiplostim werden verzameld in twee onderzoeken bij
21 pediatrische proefpersonen met ITP. In onderzoek S6 (20060195) waren romiplostim-concentraties
beschikbaar van 17 proefpersonen met doseringen van 1 tot 10 µg/kg. In onderzoek S7 (20090340)
waren romiplostim-concentraties bij intensieve doseringen beschikbaar van 4 proefpersonen (2 met
7 µg/kg en 2 met 9 µg/kg). De serumconcentraties van romiplostim bij pediatrische proefpersonen met
ITP lagen binnen het bereik dat werd waargenomen bij volwassen ITP-proefpersonen die romiplostim
in hetzelfde dosisbereik ontvingen. Net als bij volwassenen met ITP varieert de farmacokinetiek van
romiplostim bij pediatrische proefpersonen met ITP sterk, is de farmacokinetiek niet betrouwbaar en
heeft de farmacokinetiek geen voorspellende waarde. Er zijn echter onvoldoende gegevens
21
beschikbaar om een zinvolle conclusie te kunnen trekken over de invloed van dosering en leeftijd op
de farmacokinetiek van romiplostim.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Er werden toxicologische onderzoeken met multipele doses romiplostim uitgevoerd bij ratten
gedurende 4 weken en bij apen gedurende maximaal 6 maanden. In het algemeen hielden de effecten
die gedurende deze onderzoeken werden waargenomen verband met de trombopoëtische activiteit van
romiplostim en waren ze vergelijkbaar ongeacht de duur van het onderzoek. Reacties op de
injectieplaats waren ook gerelateerd aan toediening van romiplostim. Bij alle geteste doseringsniveaus
werd myelofibrose waargenomen in het beenmerg van ratten. In deze onderzoeken werd myelofibrose
bij dieren niet waargenomen na een herstelperiode van 4 weken na de behandeling, wat duidt op
omkeerbaarheid.
In toxicologische onderzoeken van 1 maand bij ratten en apen, werd een milde daling van rode
bloedcelaantallen, hematocriet en hemoglobine waargenomen. Er was ook een stimulerend effect op
de leukocytenproductie, aangezien de perifere bloedaantallen voor neutrofielen, lymfocyten,
monocyten en eosinofielen mild waren verhoogd. In het langere toxicologische onderzoek bij apen
werd geen effect op de rode en witte bloedcellijnen gezien wanneer romiplostim werd toegediend
gedurende 6 maanden, waarbij de toediening van romiplostim werd verminderd van drie keer per
week naar één keer per week. Daarnaast had in de fase 3 pivotal onderzoeken romiplostim geen
invloed op de rode en witte bloedcellijnen in vergelijking met patiënten die met placebo behandeld
waren.
Vanwege de vorming van neutraliserende antistoffen namen de farmacodynamische effecten van
romiplostim bij ratten vaak af bij langdurige toediening. Toxicokinetische onderzoeken toonden geen
relatie aan van de antistoffen bij de gemeten concentraties. Hoewel in dieronderzoeken hoge doses
werden getest, kunnen de veiligheidsmarges, vanwege verschillen tussen de laboratoriumdieren en
mensen wat betreft gevoeligheid voor het farmacodynamische effect van romiplostim en het effect van
neutraliserende antistoffen, niet betrouwbaar worden geschat.
Carcinogenese
Het carcinogene potentieel van romiplostim is niet geëvalueerd. Daarom is het risico op mogelijke
carcinogeniteit van romiplostim bij mensen tot op heden onbekend.
Reproductieve toxicologie
In alle ontwikkelingsonderzoeken werden neutraliserende antistoffen gevormd, die de effecten van
romiplostim kunnen hebben geremd. In embryofoetale ontwikkelingsonderzoeken bij muizen en ratten
werd afname van het lichaamsgewicht van de moeder alleen bij muizen gevonden. Bij muizen waren
er aanwijzingen voor toegenomen post-implantatieverlies. In een pre- en postnataal
ontwikkelingsonderzoek bij ratten werd een toename van de duur van de dracht en een lichte toename
in de incidentie van perinatale pupmortaliteit gevonden. Van romiplostim is bekend dat het door de
placentabarrière gaat bij ratten en kan worden overgedragen van de moeder op de foetus in
ontwikkeling en de foetale trombocytenproductie kan stimuleren. Er is geen effect waargenomen van
romiplostim op de vruchtbaarheid van ratten.
22
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Mannitol (E421)
Sucrose
L-histidine
Zoutzuur (voor pH-aanpassing)
Polysorbaat 20
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Dit geneesmiddel mag niet gemengd worden met andere geneesmiddelen dan die vermeld zijn in
rubriek 6.6.
6.3
5 jaar.
Na reconstitutie: De chemische en fysieke gebruiksstabiliteit is aangetoond voor 24 uur bij 25°C en
voor 24 uur bij 2°C – 8°C, indien beschermd tegen licht en bewaard in de originele injectieflacon.
Vanuit microbiologisch oogpunt dient het geneesmiddel onmiddellijk gebruikt te worden. Indien het
middel niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de bewaringstermijnen
en -omstandigheden vóór gebruik. Deze dienen gewoonlijk niet langer dan 24 uur bij 25°C of 24 uur
in een koelkast (2°C – 8°C) te worden bewaard, beschermd tegen licht.
Na verdunning: De chemische en fysieke gebruiksstabiliteit is aangetoond voor 4 uur bij 25°C
wanneer het verdunde product in een wegwerpspuit werd bewaard, of 4 uur in een koelkast (2°C –
8°C) wanneer het verdunde product in de originele injectieflacon werd bewaard.
Vanuit microbiologisch oogpunt dient het verdunde geneesmiddel onmiddellijk gebruikt te worden.
Indien het middel niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de
bewaringstermijnen en -omstandigheden vóór gebruik. Het middel dient gewoonlijk niet langer dan
4 uur bij 25°C in wegwerpspuiten of 4 uur in een koelkast (2°C – 8°C) in de originele injectieflacons
te worden bewaard, beschermd tegen licht.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Houdbaarheid
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C).
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
Kan uit de koelkast worden genomen voor een periode van 30 dagen bij kamertemperatuur (tot 25°C)
indien bewaard in de oorspronkelijke verpakking.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na reconstitutie en verdunning, zie rubriek 6.3.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Injectieflacon (type I helder glas) voor eenmalig gebruik, met een stop (chloorbutylrubber), zegel
(aluminium) en flip-off dop (polypropyleen). De dop van de injectieflacon met 125 µg is beige, de dop
van de injectieflacon met 250 µg is rood en de dop van de injectieflacon met 500 µg is blauw.
Doos met 1 injectieflacon of 4 injectieflacons met romiplostim.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
23
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Reconstitutie
Nplate is een steriel maar ongeconserveerd geneesmiddel en is uitsluitend bedoeld voor eenmalig
gebruik. Nplate dient te worden gereconstitueerd in overeenstemming met goed aseptisch gebruik.
Nplate 125 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Nplate 125 microgram poeder voor oplossing voor injectie dient te worden gereconstitueerd met
0,44 ml steriel water voor injecties, wat een onmiddellijk leverbaar volume van 0,25 ml oplevert. Elke
injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat er 125 µg romiplostim kan worden
toegediend (zie onderstaande tabel betreffende de inhoud van de injectieflacon).
Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie dient te worden gereconstitueerd met
0,72 ml steriel water voor injecties, wat een onmiddellijk leverbaar volume van 0,5 ml oplevert. Elke
injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat er 250 µg romiplostim kan worden
toegediend (zie onderstaande tabel betreffende de inhoud van de injectieflacon).
Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie dient te worden gereconstitueerd met
1,2 ml steriel water voor injecties, wat een onmiddellijk leverbaar volume van 1 ml oplevert. Elke
injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat er 500 µg romiplostim kan worden
toegediend (zie onderstaande tabel betreffende de inhoud van de injectieflacon).
Inhoud injectieflacon:
Nplate
injectieflacon
voor
eenmalig
gebruik
125 µg
250 µg
500 µg
Totale inhoud
van
romiplostim in
injectieflacon
230 µg
375 µg
625 µg
+
+
+
Volume van
steriel water
voor injectie
0,44 ml
0,72 ml
1,20 ml
Leverbaar product
en volume
Uiteindelijke
concentratie
= 125 µg in 0,25 ml
= 250 µg in 0,50 ml
= 500 µg in 1,00 ml
500 µg/ml
500 µg/ml
500 µg/ml
Bij het reconstitueren van het geneesmiddel mag uitsluitend steriel water voor injecties worden
gebruikt. Natriumchloride-oplossingen of bacteriostatisch water dient niet te worden gebruikt bij het
reconstitueren van het geneesmiddel.
Water voor injecties dient in de injectieflacon te worden geïnjecteerd. De inhoud van de injectieflacon
mag gedurende het oplossen voorzichtig worden rondgedraaid en gekeerd. De injectieflacon dient niet
te worden geschud of krachtig te worden bewogen. Over het algemeen kost het minder dan 2 minuten
om Nplate op te lossen. Kijk vóór toediening of de vloeistof deeltjes bevat of verkleurd is. De
gereconstitueerde oplossing hoort helder en kleurloos te zijn en mag niet worden toegediend als er
deeltjes en/of verkleuringen worden waargenomen.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na reconstitutie, zie rubriek 6.3.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
24
Verdunning (vereist als de berekende individuele patiëntdosis kleiner is dan 23 µg)
Initiële reconstitutie van romiplostim met het opgegeven volume steriel water voor injecties resulteert
in een concentratie van 500 µg/ml in alle flacongroottes. Als de berekende individuele patiëntdosis
kleiner is dan 23 µg (zie rubriek 4.2), is aanvullende verdunning tot 125 µg/ml met
conserveermiddelvrije, steriele natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing voor injectie
vereist
om zeker te zijn van een nauwkeurig volume (zie de tabel hieronder).
Richtlijnen voor verdunning:
Nplate injectieflacon
voor eenmalig gebruik
125 µg
250 µg
500 µg
Voeg dit volume conserveermiddelvrije,
steriele natriumchloride 9 mg/ml (0,9%)
oplossing voor injectie toe aan de
gereconstitueerde injectieflacon
1,38 ml
2,25 ml
3,75 ml
Concentratie na verdunning
125 µg/ml
125 µg/ml
125 µg/ml
Bij het verdunnen mag uitsluitend conserveermiddelvrije, steriele natriumchloride 9 mg/ml (0,9%)
oplossing voor injectie worden gebruikt. Dextrose (5%) in water of steriel water voor injectie mag niet
worden gebruikt bij het verdunnen. Andere oplosmiddelen zijn niet getest.
Voor de bewaarcondities van het gereconstitueerde geneesmiddel na verdunning, zie rubriek 6.3.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/009
EU/1/08/497/010
EU/1/08/497/001
EU/1/08/497/003
EU/1/08/497/002
EU/1/08/497/004
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 4 februari 2009
Datum van laatste verlenging: 20 december 2013
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
25
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 250 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Nplate 500 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Nplate 250 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat 250 µg romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
0,5 ml oplossing 250 µg romiplostim (500 µg/ml). Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker
van te zijn dat 250 µg romiplostim kan worden toegediend.
Nplate 500 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat 500 µg romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
1 ml oplossing 500 µg romiplostim (500 µg/ml). Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van
te zijn dat 500 µg romiplostim kan worden toegediend.
Romiplostim wordt geproduceerd door recombinant DNA-technologie in
Escherichia coli
(E.
coli).
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie (poeder voor injectie).
Het poeder is wit.
Het oplosmiddel is een heldere kleurloze vloeistof.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Nplate is geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met primaire immuungemedieerde
trombocytopenie (ITP) die refractair zijn voor andere behandelingen (bijvoorbeeld corticosteroïden,
immunoglobulines) (zie rubriek 4.2 en 5.1).
4.2
Dosering en wijze van toediening
De behandeling dient plaats te vinden onder toezicht van een arts die ervaring heeft met de
behandeling van hematologische aandoeningen.
Dosering
Nplate dient eenmaal per week als een subcutane injectie te worden toegediend.
Aanvangsdosering
De aanvangsdosering van romiplostim is 1 µg/kg op basis van het werkelijke lichaamsgewicht.
26
Dosisberekening
Aanvangs- of
vervolgdosis (1 x per
week):
Toe te dienen volume:
Voorbeeld:
Gewicht* in kg x Dosering in µg/kg = Individuele patiëntdosis in µg
1 ml
= Te injecteren hoeveelheid in ml
500 µg
Patiënt die 75 kg weegt, start behandeling met 1 µg/kg romiplostim.
De individuele patiëntdosis =
75 kg x 1 µg/kg = 75 µg
De overeenkomstige hoeveelheid te injecteren Nplate-oplossing =
1 ml
75 g x
= 0,15 ml
500 µg
Dosis in µg x
*Het werkelijke lichaamsgewicht bij aanvang van de behandeling dient altijd te worden gebruikt bij de
berekening van de dosis romiplostim. Verdere aanpassingen van de dosering worden uitsluitend gebaseerd op
veranderingen in het trombocytenaantal en vinden plaats in stappen van 1 µg/kg (zie onderstaande tabel).
Aanpassen van de dosering
Het werkelijke lichaamsgewicht van de patiënt bij aanvang van de behandeling dient te worden
gebruikt om de dosis te berekenen. De wekelijkse dosering romiplostim dient te worden verhoogd in
stappen van 1 µg/kg totdat de patiënt een trombocytenaantal van ≥ 50 x 10
9
/l bereikt. Het
trombocytenaantal dient wekelijks te worden bepaald tot een stabiel trombocytenaantal (≥ 50 x 10
9
/l
gedurende minstens 4 weken zonder aanpassing van de dosering) is bereikt. Daarna dient het
trombocytenaantal maandelijks te worden bepaald. Een maximale wekelijkse dosis van 10 μg/kg mag
niet worden overschreden.
Pas de dosering als volgt aan:
Trombocytenaantal
(x 10
9
/l)
< 50
> 150 gedurende
twee opeenvolgende
weken
> 250
Actie
Verhoog de wekelijkse dosering met 1 μg/kg
Verlaag de wekelijkse dosering met 1 μg/kg
Niet toedienen, blijf wekelijks het trombocytenaantal bepalen
Nadat het trombocytenaantal is gedaald tot < 150 x 10
9
/l, hervat toediening
met een wekelijkse dosering verlaagd met 1 μg/kg
Vanwege de interindividuele variabele trombocytenrespons, kan bij sommige patiënten het
trombocytenaantal abrupt dalen onder 50 x 10
9
/l na een dosisafname of staken van de behandeling. In
deze gevallen dienen, indien klinisch aangewezen, hogere grenswaarden van trombocytenaantallen
voor dosisreductie (200 x 10
9
/l) en onderbreking van de behandeling (400 x 10
9
/l) te worden
overwogen volgens medisch oordeel.
Een verlies van respons of het onvermogen om een trombocytenrespons te behouden met romiplostim
binnen het aanbevolen doseringsbereik dient de aanleiding te zijn om op zoek te gaan naar
oorzakelijke factoren (zie rubriek 4.4, onder verlies van respons op romiplostim).
Staken van de behandeling
Behandeling met romiplostim dient te worden gestaakt wanneer na vier weken behandeling met
romiplostim met de hoogste wekelijkse dosering van 10 μg/kg het trombocytenaantal niet gestegen is
tot een niveau dat voldoende is om klinisch relevante bloedingen te voorkomen.
27
Patiënten dienen regelmatig klinisch beoordeeld te worden en over voortzetting van de behandeling
dient door de behandelende arts op individuele basis te worden beslist. Bij patiënten die geen
splenectomie hebben ondergaan dient splenectomie meegenomen te worden in de evaluatie. Na staken
van de behandeling is het opnieuw optreden van trombocytopenie waarschijnlijk (zie rubriek 4.4).
Oudere patiënten (≥ 65 jaar)
In het algemeen werden geen verschillen in veiligheid of werkzaamheid waargenomen tussen
patiënten < 65 en ≥ 65 jaar (zie rubriek 5.1). Hoewel het op basis van deze gegevens niet nodig is
doseringsschema’s aan te passen voor oudere patiënten, wordt voorzichtigheid geadviseerd gezien het
kleine aantal oudere patiënten dat tot op heden in de klinische onderzoeken geïncludeerd is.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van romiplostim 250/500 microgram poeder en oplosmiddel voor
oplossing voor injectie die ook gebruikt worden voor zelftoediening bij volwassen patiënten die
hiervoor in aanmerking komen, zijn niet vastgesteld bij kinderen jonger dan 18 jaar. De momenteel
beschikbare gegevens worden beschreven in rubriek 5.1 en 5.2, maar er kan geen doseringsadvies
worden gegeven.
Zelftoediening van romiplostim is niet toegestaan voor pediatrische patiënten. Er zijn geen gegevens
beschikbaar.
Andere farmaceutische vormen/sterktes kunnen meer geschikt zijn voor toediening aan deze populatie.
Patiënten met leverinsufficiëntie
Romiplostim dient niet te worden gebruikt bij patiënten met gemiddelde tot ernstige leverinsufficiëntie
(Child-Pugh score ≥ 7), tenzij het te verwachten voordeel zwaarder weegt dan het geïdentificeerde
risico op poortadertrombose bij patiënten met trombocytopenie samengaand met leverinsufficiëntie
behandeld met trombopoëtine (TPO) agonisten (zie rubriek 4.4).
Indien het gebruik van romiplostim nodig wordt geacht, dient het trombocytenaantal grondig te
worden gecontroleerd om het risico van trombo-embolische complicaties te minimaliseren.
Patiënten met nierinsufficiëntie
Er zijn bij deze patiëntenpopulaties geen formele klinische onderzoeken uitgevoerd. Voorzichtigheid
is geboden wanneer Nplate bij deze populaties wordt gebruikt.
Wijze van toediening
Voor subcutaan gebruik.
Na reconstitutie van het poeder wordt de Nplate-oplossing voor injectie subcutaan toegediend. Het
injectievolume kan zeer klein zijn. Bij de bereiding van Nplate is voorzichtigheid geboden bij het
berekenen van de dosis en reconstitutie met de juiste hoeveelheid steriel water voor injectie. Er moet
vooral op worden gelet dat het juiste volume Nplate voor subcutane toediening uit de injectieflacon
wordt opgezogen – er dient een injectiespuit met maatverdelingen van 0,01 ml te worden gebruikt.
Patiënten met een stabiel trombocytenaantal van ≥ 50 x 10
9
/l gedurende ten minste 4 weken zonder
dosisaanpassing kunnen, afhankelijk van het oordeel van de superviserende arts, Nplate-oplossing
voor injectie zelf toedienen. Patiënten die voor zelftoediening in aanmerking komen, moeten in deze
procedures worden getraind.
28
Na de eerste vier weken van zelftoediening, dient de patiënt weer eenmalig onder toezicht Nplate te
reconstitueren en toe te dienen. Alleen patiënten die aantonen dat ze Nplate kunnen reconstitueren en
zelf kunnen toedienen, mogen doorgaan met zelftoediening.
Voor instructies over reconstitutie van het geneesmiddel voorafgaand aan toediening, zie rubriek 6.6.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen of
voor van
E. coli
afkomstige eiwitten.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Terugvinden herkomst
Om het terugvinden van de herkomst van biologicals te verbeteren moeten de naam en het
batchnummer van het toegediende product goed geregistreerd worden.
Opnieuw optreden van trombocytopenie en bloedingen na staken van de behandeling
Het is waarschijnlijk dat trombocytopenie opnieuw optreedt na staken van de behandeling met
romiplostim. Er is een verhoogd risico op bloedingen als de behandeling met romiplostim wordt
gestaakt wanneer de patiënt tegelijkertijd wordt behandeld met anticoagulantia of
trombocytenaggregatieremmers. Patiënten dienen nauwlettend gecontroleerd te worden op een daling
van het trombocytenaantal en een medische behandeling te krijgen om bloedingen na staken van de
behandeling met romiplostim te voorkomen. Het wordt aanbevolen om, als de behandeling met
romiplostim wordt gestaakt, de ITP-behandeling opnieuw te starten conform de huidige
behandelrichtlijnen. Aanvullende medische handelingen kunnen omvatten: het staken van
anticoagulantia en/of trombocytenaggregatieremmers, het tegengaan van anticoagulatie of het
ondersteunen met trombocyten.
Toename van reticuline in het beenmerg
Toename van reticuline in het beenmerg wordt verondersteld een gevolg te zijn van
TPO-receptorstimulatie, wat leidt tot een toename van het aantal megakaryocyten in het beenmerg, die
vervolgens cytokinen kunnen afgeven. Morfologische veranderingen in de perifere bloedcellen kunnen
wijzen op een toename van reticuline en dit kan worden vastgesteld door beenmergbiopsie. Daarom
worden voorafgaand aan en gedurende de behandeling met romiplostim onderzoeken naar cellulaire
morfologische afwijkingen met behulp van een perifeer bloeduitstrijkje en complete bloedtelling
(CBC) aanbevolen. Zie rubriek 4.8 voor informatie over toename van reticuline waargenomen tijdens
klinische onderzoeken met romiplostim.
Wanneer bij patiënten een verlies van werkzaamheid samen met een abnormaal perifeer
bloeduitstrijkje wordt waargenomen, dient de toediening van romiplostim te worden gestaakt. De
patiënt dient lichamelijk onderzocht te worden en een beenmergbiopsie met een geschikte kleuring
voor reticuline moet worden overwogen. Indien beschikbaar, dienen de resultaten van de
beenmergbiopsie vergeleken te worden met de resultaten van een eerdere beenmergbiopsie. Wanneer
bij patiënten de werkzaamheid behouden blijft, maar wel een abnormaal perifeer bloeduitstrijkje wordt
waargenomen, dient de arts een passend klinisch oordeel te volgen, waaronder het overwegen van een
beenmergbiopsie, en dient de risico/batenverhouding van romiplostim en alternatieve
ITP-behandelingsopties opnieuw te worden beoordeeld.
Trombotische/trombo-embolische complicaties
Trombocytenaantallen boven de normaalwaarden betekenen een risico op
trombotische/trombo-embolische complicaties. De incidentie van trombotische/trombo-embolische
voorvallen die is waargenomen in klinische onderzoeken was 6,0% metromiplostim en 3,6% met
29
placebo. Voorzichtigheid moet in acht worden genomen bij de toediening van romiplostim aan
patiënten met bekende risicofactoren voor trombo-embolie, waaronder, maar niet beperkt tot,
aangeboren (bijv. Factor V Leiden) of verkregen risicofactoren (bijv. ATIII-deficiëntie,
antifosfolipidesyndroom), gevorderde leeftijd, patiënten met langdurige perioden van immobilisatie,
maligniteiten, anticonceptiva en hormoonvervangende behandeling, chirurgie/trauma, obesitas en
roken.
Trombo-embolische voorvallen (TEE), waaronder poortadertrombose, zijn gemeld bij patiënten met
chronische leverziekte die romiplostim kregen, hoewel een causaal verband niet is vastgesteld.
Romiplostim moet bij deze populaties met voorzichtigheid worden gebruikt. De richtlijnen voor
aanpassing van de dosering dienen te worden gevolgd (zie rubriek 4.2).
Medicatiefouten
Bij patiënten aan wie Nplate werd toegediend is melding gemaakt van medicatiefouten, waaronder
overdosering en onderdosering. Richtlijnen voor berekening en aanpassing van de dosering dienen te
worden gevolgd (zie rubriek 4.2).
Overdosering kan leiden tot een overmatige stijging van de trombocytenaantallen, wat in verband
wordt gebracht met trombotische/trombo-embolische complicaties. Als de trombocytenaantallen
overmatig stijgen, staak dan de toediening van Nplate en controleer de trombocytenaantallen. Hervat
de behandeling met Nplate overeenkomstig de aanbevelingen voor dosering en toediening.
Onderdosering kan resulteren in lagere dan verwachte trombocytenaantallen en kans op bloedingen.
Bij patiënten die Nplate toegediend krijgen, moeten de trombocytenaantallen worden gecontroleerd
(zie rubriek 4.2, 4.4 en 4.9).
Progressie van bestaande Myelodysplastische Syndromen (MDS)
Een positieve risico/batenverhouding voor romiplostim is alleen vastgesteld voor de behandeling van
trombocytopenie geassocieerd met ITP (zie rubriek 4.1) en romiplostim dient niet te worden toegepast
bij andere klinische aandoeningen geassocieerd met trombocytopenie.
De diagnose ITP bij volwassenen en oudere patiënten moet zijn bevestigd door de uitsluiting van
andere klinische entiteiten die zich presenteren bij trombocytopenie. In het bijzonder dient de
diagnose MDS te zijn uitgesloten. Gedurende het verloop van de ziekte en behandeling dient
normaalgesproken een beenmergaspiraat afgenomen te worden en een biopsie te worden uitgevoerd,
in het bijzonder bij patiënten ouder dan 60 jaar, voor diegenen met systemische symptomen of
afwijkende verschijnselen, zoals een verhoogd aantal perifere blasten.
In klinische onderzoeken naar de behandeling met romiplostim bij patiënten met MDS werden
gevallen van voorbijgaande verhoogde aantallen blasten waargenomen en gevallen van
ziekteprogressie van MDS naar AML gerapporteerd. In een gerandomiseerd placebogecontroleerd
onderzoek bij MDS-patiënten is de behandeling met romiplostim vroegtijdig gestopt vanwege een
numerieke overmaat van ziekteprogressie naar AML en een toename van circulerende blasten van
meer dan 10% bij patiënten die romiplostim toegediend kregen. Van de waargenomen gevallen van
ziekteprogressie van MDS naar AML hadden patiënten met een MDS-classificatie van RAEB-1 bij
baseline een groter risico op ziekteprogressie naar AML dan patiënten met lager risico MDS.
Romiplostim dient buiten klinisch onderzoek niet te worden gebruikt voor de behandeling van
trombocytopenie als gevolg van MDS of enige andere oorzaak van de trombocytopenie anders dan
ITP.
Verlies van respons op romiplostim
Een verlies van respons of het onvermogen om een trombocytenrespons te behouden tijdens
behandeling met romiplostim binnen het aanbevolen doseringsbereik dient de aanleiding te zijn om op
30
zoek te gaan naar oorzakelijke factoren, inclusief immunogeniciteit (zie rubriek 4.8) en een toename
van reticuline in het beenmerg (zie hierboven).
Effect van romiplostim op rode en witte bloedcellen
Veranderingen in rode (daling) en witte (stijging) bloedcelparameters zijn zowel waargenomen in
niet-klinische toxicologische onderzoeken (rat en aap) als bij ITP-patiënten. Gelijktijdig optreden van
anemie en leucocytose (binnen 4 weken) kan voorkomen bij patiënten ongeacht de status van
splenectomie, maar zijn vaker gezien bij patiënten die eerder splenectomie hebben ondergaan. Bij
patiënten die met romiplostim worden behandeld, moet controle van deze parameters worden
overwogen.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd. De potentiële interacties van romiplostim met
gelijktijdig toegediende geneesmiddelen door binding aan plasma-eiwitten, zijn niet bekend.
Tot de geneesmiddelen die in klinische onderzoeken in combinatie met romiplostim gebruikt werden
voor de behandeling van ITP behoren onder andere corticosteroïden, danazol en/of azathioprine,
intraveneus immunoglobuline (IVIG) en anti-D immunoglobuline. Trombocytenaantallen dienen te
worden gecontroleerd als romiplostim met andere geneesmiddelen voor de behandeling van ITP wordt
gecombineerd om te voorkomen dat trombocytenaantallen buiten het aanbevolen bereik komen (zie
rubriek 4.2).
Het gebruik van corticosteroïden, danazol en azathioprine kan worden verminderd of gestaakt indien
in combinatie met romiplostim gegeven (zie rubriek 5.1). Trombocytenaantallen dienen te worden
bepaald wanneer andere ITP-behandelingen worden verminderd of stopgezet om te voorkomen dat de
trombocytenaantallen onder het aanbevolen bereik komen (zie rubriek 4.2).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen of een beperkte hoeveelheid gegevens over het gebruik van romiplostim bij zwangere
vrouwen.
Uit onderzoek bij dieren is gebleken dat romiplostim de placenta passeerde en het foetaal
trombocytenaantal verhoogde. Tevens traden in dierstudies post-implantatieverlies en een lichte
stijging in perinatale mortaliteit op (zie rubriek 5.3).
Romiplostim wordt niet aanbevolen voor gebruik tijdens de zwangerschap en bij vrouwen die zwanger
kunnen worden en geen anticonceptie toepassen.
Borstvoeding
Het is niet bekend of romiplostim/metabolieten in de moedermelk wordt/worden uitgescheiden. Risico
voor pasgeborenen/zuigelingen kan niet worden uitgesloten. Er moet worden besloten of borstvoeding
moet worden gestaakt of dat behandeling met romiplostim moet worden gestaakt dan wel niet moet
worden ingesteld, waarbij het voordeel van borstvoeding voor het kind en het voordeel van
behandeling voor de vrouw in overweging moeten worden genomen.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen gegevens beschikbaar met betrekking tot vruchtbaarheid.
31
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Nplate heeft matige invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen.
Tijdens klinische onderzoeken hebben zich bij een aantal patiënten milde tot matige aanvallen van
duizeligheid van voorbijgaande aard voorgedaan.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Op basis van een analyse van alle volwassen ITP-patiënten die romiplostim kregen in 4 gecontroleerde
en 5 niet-gecontroleerde klinische onderzoeken, werd bij 91,5% (248/271) van de patiënten die
romiplostim kregen, bijwerkingen gerapporteerd. De gemiddelde duur van blootstelling aan
romiplostim in deze onderzoekspopulatie bedroeg 50 weken.
De ernstigste bijwerkingen die kunnen optreden tijdens behandeling met Nplate zijn onder meer:
opnieuw optreden van trombocytopenie en bloeding na stopzetting van de behandeling, verhoogd
reticuline in het beenmerg, trombotische/trombo-embolische complicaties, medicatiefouten en
ziekteprogressie van bestaand MDS naar AML. De meest voorkomende waargenomen bijwerkingen
zijn onder meer overgevoeligheidsreacties (waaronder gevallen van huiduitslag, urticaria en
angio-oedeem) en hoofdpijn.
Getabelleerde lijst van bijwerkingen
Frequenties zijn gedefinieerd als: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100, < 1/10), soms (≥ 1/1.000,
< 1/100), zelden (≥ 1/10.000, < 1/1.000), zeer zelden (< 1/10.000) en niet bekend (kan met de
beschikbare gegevens niet worden bepaald). Binnen iedere MedDRA-systeem/orgaanklasse en
frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende incidentie.
MedDRA
systeem/orgaanklassen
Infecties en parasitaire
aandoeningen
Zeer vaak
Vaak
Soms
Bovensteluchtwegin Maag- en darmontsteking Influenza
fectie
Faryngitis***
Gelokaliseerde infectie
Rinitis***
Conjunctivitis***
Nasofaryngitis
Oorinfectie***
Sinusitis***/****
Bronchitis****
Neoplasmata, benigne,
Multipel myeloom
maligne en niet-gespecificeerd
Myelofibrose
(inclusief cysten en poliepen)
Bloed- en
Beenmergaandoeningen* Aplastische anemie
lymfestelselaandoeningen
Trombocytopenie*
Beenmergfalen
Anemie
Leukocytose
Splenomegalie
Trombocytemie
Verhoogd trombocytenaantal
Abnormaal trombocytenaantal
Immuunsysteemaandoeningen Overgevoeligheid** Angio-oedeem
Voedings- en
stofwisselingsstoornissen
Alcoholintolerantie
Anorexie
Afname van de eetlust
Dehydratie
Jicht
Depressie
Abnormale dromen
Psychische stoornissen
Slapeloosheid
32
MedDRA
systeem/orgaanklassen
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak
Hoofdpijn
Vaak
Duizeligheid
Migraine
Paresthesie
Soms
Clonus
Dysgeusie
Hypo-esthesie
Hypogeusie
Perifere neuropathie
Trombose van de sinus
transversus
Conjunctivale bloedingen
Accommodatiestoornis
Blindheid
Oogaandoening
Oogpruritus
Verhoogde
traanvochtproductie
Papiloedeem
Visuele stoornissen
Vertigo
Myocardinfarct
Versnelde hartslag
Diepveneuze trombose
Hypotensie
Perifere embolie
Perifere ischemie
Flebitis
Oppervlakkige tromboflebitis
Trombose
Erytromelalgie
Hoesten
Rinorroe
Droge keel
Dyspneu
Neusverstopping
Pijnlijke ademhaling
Braken
Rectale bloeding
Slechte adem
Dysfagie
Gastro-oesofageale reflux
Hematochezie
Mondbloeding
Maagklachten
Stomatitis
Tandverkleuring
Poortadertrombose
Verhoogde transaminase
Oogaandoeningen
Evenwichtsorgaan- en
ooraandoeningen
Hartaandoeningen
Bloedvataandoeningen
Hartkloppingen
Blozen
Ademhalingsstelsel-, borstkas- Orofaryngeale
en mediastinumaandoeningen pijn***
Longembolie*
Maagdarmstelselaandoeningen Pijn in de
bovenbuik***
Misselijkheid
Diarree
Buikpijn
Constipatie
Dyspepsie
Lever- en galaandoeningen
33
MedDRA
systeem/orgaanklassen
Huid- en
onderhuidaandoeningen
Zeer vaak
Vaak
Pruritus
Ecchymose
Huiduitslag
Soms
Alopecia
Fotosensitiviteitsreactie
Acne
Contactdermatitis
Droge huid
Eczeem
Erytheem
Exfoliatieve huiduitslag
Abnormale haargroei
Prurigo
Purpura
Papulaire huiduitslag
Pruritische huiduitslag
Huidknobbels
Abnormale huidgeur
Urticaria
Gespannen spieren
Spierzwakte
Schouderpijn
Spiertrekkingen
Eiwit in urine
Vaginale bloeding
Skeletspierstelsel- en
bindweefselaandoeningen
Artralgie
Myalgie
Spierspasmen
Pijn in ledematen
Rugpijn
Botpijn
Nier- en
urinewegaandoeningen
Voortplantingsstelsel- en
borstaandoeningen
Algemene aandoeningen en
toedieningsplaatsstoornissen
Vermoeidheid
Perifeer oedeem
Influenza-achtig
ziektebeeld
Pijn
Asthenie
Pyrexie
Rillingen
Injectieplaatsreactie
Perifere zwelling***
Bloeding op de injectieplaats
Pijn op de borst
Geïrriteerdheid
Malaise
Gelaatsoedeem
Opvliegers
Nervositeit
Onderzoeken
Verhoogde bloeddruk
Verhoogde
bloedlactaatdehydrogenase
Verhoogde
lichaamstemperatuur
Gewichtsafname
Gewichtstoename
Contusie
Letsels, intoxicaties en
verrichtingscomplicaties
* zie rubriek 4.4
** Overgevoeligheidsreacties waaronder gevallen van huiduitslag, urticaria en angio-oedeem
*** Aanvullende bijwerkingen waargenomen in pediatrische onderzoeken
**** Aanvullende bijwerkingen waargenomen bij volwassen patiënten met ITP met een duur van maximaal
12 maanden
Volwassen patiënten met ITP met een duur van maximaal 12 maanden
Het veiligheidsprofiel van romiplostim was vergelijkbaar voor volwassen patiënten, ongeacht de duur
van ITP. Van de patiënten in 9 ITP-onderzoeken werden specifiek in de geïntegreerde analyse van
34
ITP met een duur van ≤ 12 maanden (n = 311) 277 volwassen patiënten opgenomen met ITP met een
duur van ≤ 12 maanden en die minstens één dosis romiplostim hadden gekregen (zie ook rubriek 5.1).
In deze geïntegreerde analyse werden de volgende bijwerkingen (incidentie van minstens 5% en
minstens 5% vaker met romiplostim vergeleken met placebo of standaardzorg) waargenomen bij
patiënten met ITP met een duur van maximaal 12 maanden die met romiplostim werden behandeld,
maar deze werden niet waargenomen bij volwassen patiënten met ITP met een duur van
> 12 maanden: bronchitis, sinusitis (vaak gemeld (≥ 1/100, < 1/10)).
Pediatrische patiënten
In de pediatrische onderzoeken werden 282 pediatrische ITP-proefpersonen met romiplostim
behandeld in 2 gecontroleerde en 3 niet-gecontroleerde klinische onderzoeken. De mediane
blootstellingsduur was 65,4 weken. Het totale veiligheidsprofiel was vergelijkbaar met dat bij
volwassenen.
De pediatrische bijwerkingen zijn ontleend aan zowel de pediatrische gerandomiseerde
ITP-veiligheidsset (2 gecontroleerde klinische onderzoeken) als de pediatrische ITP-veiligheidsset
(2 gecontroleerde en 3 niet-gecontroleerde klinische onderzoeken) waarbij de incidentie in de
romiplostim-arm ten minste 5% hoger was dan bij placebo en de incidentie bij met romiplostim
behandelde proefpersonen ten minste 5% bedroeg.
De meest voorkomende bijwerkingen bij pediatrische ITP-patiënten van 1 jaar en ouder waren
bovensteluchtweginfectie, rinitis, hoesten, orofaryngeale pijn, pijn in de bovenbuik, diarree,
huiduitslag, pyrexie, contusie (zeer vaak gemeld (≥ 1/10)) en faryngitis, conjunctivitis, oorinfectie,
maag-darmontsteking, sinusitis, purpura, urticaria en perifere zwelling (vaak gemeld (≥ 1/100 tot
< 1/10)).
Orofaryngeale pijn, pijn in de bovenbuik, rinitis, faryngitis, conjunctivitis, oorinfectie, sinusitis en
perifere zwelling waren additionele bijwerkingen waargenomen in pediatrische onderzoeken
vergeleken met de bijwerkingen die in onderzoeken met volwassenen werden gezien.
Sommige bijwerkingen die bij volwassenen werden gezien, werden bij pediatrische proefpersonen
vaker gemeld. Zo werden hoesten, diarree, huiduitslag, pyrexie en contusie bij pediatrische patiënten
zeer vaak gemeld (≥ 1/10) en werden purpura en urticaria bij pediatrische patiënten vaak gemeld
(≥ 1/100 tot < 1/10).
Beschrijving van een aantal bijwerkingen
Bovendien worden de hieronder vermelde reacties verondersteld gerelateerd te zijn aan behandeling
met romiplostim.
Bloedingen
Over het gehele klinische ITP-programma met volwassenen werd een omgekeerde relatie tussen het
optreden van bloedingen en trombocytenaantallen waargenomen. Alle klinisch significante (≥ graad 3)
bloedingen traden op bij trombocytenaantallen < 30 x 10
9
/l. Alle bloedingen ≥ graad 2 traden op bij
trombocytenaantallen < 50 x 10
9
/l. Er werden geen statistisch significante verschillen in de algehele
incidentie van bloedingen tussen met romiplostim en placebo behandelde patiënten waargenomen.
In de twee placebogecontroleerde onderzoeken met volwassen patiënten meldden 9 patiënten een
bloeding die ernstig werd geacht (5 [6,0%] romiplostim, 4 [9,8%] placebo; oddsratio
[romiplostim/placebo] = 0,59; 95% BI = (0,15; 2,31)). Bloedingen van graad 2 of hoger werden
gemeld door 15% van de met romiplostim behandelde patiënten en 34% van de met placebo
behandelde patiënten (oddsratio; [romiplostim/placebo] = 0,35; 95% BI = (0,14; 0,85)).
35
In het pediatrische fase 3-onderzoek was het gemiddelde (SD) aantal samengestelde
bloedingsepisoden (zie rubriek 5.1) 1,9 (4,2) voor de romiplostim-groep en 4,0 (6,9) voor de
placebogroep.
Trombocytose
Op basis van een analyse van alle volwassen ITP-patiënten die romiplostim kregen in 4 gecontroleerde
en 5 niet-gecontroleerde klinische onderzoeken (n = 271), werden 3 gevallen van trombocytose
gerapporteerd. Bij geen van de 3 patiënten werden klinische sequelae gerapporteerd als gevolg van
verhoogde trombocytenaantallen.
Bij pediatrische proefpersonen kwam trombocytose soms voor (≥ 1/1.000 tot < 1/100), met een
incidentie van 1 (0,4%). De incidentie bedroeg 1 (0,4%) voor graad ≥ 3 of voor ernstige trombocytose.
Trombocytopenie na staken van de behandeling
Op basis van een analyse van alle volwassen ITP-patiënten die romiplostim kregen in 4 gecontroleerde
en 5 niet-gecontroleerde klinische onderzoeken (n = 271), werden 4 gevallen van trombocytopenie na
staken van de behandeling gerapporteerd (zie rubriek 4.4).
Progressie van bestaande Myelodysplastische Syndromen (MDS)
In een gerandomiseerd placebogecontroleerd onderzoek met MDS-patiënten werd de behandeling met
romiplostim vroegtijdig gestopt vanwege een numerieke toename van gevallen van ziekteprogressie
van MDS naar AML en gevallen van voorbijgaande verhoogde aantallen blasten bij patiënten
behandeld met romiplostim vergeleken met patiënten behandeld met placebo. Van de waargenomen
gevallen van ziekteprogressie van MDS naar AML hadden patiënten met een MDS-classificatie van
RAEB-1 bij baseline een groter risico op ziekteprogressie naar AML (zie rubriek 4.4). De totale
overleving was vergelijkbaar met die bij placebo.
Verhoogd reticuline in het beenmerg
In klinische onderzoeken werd behandeling met romiplostim gestaakt bij 4 van de 271 patiënten
vanwege reticulinedepositie in het beenmerg. Bij nog 6 patiënten werd reticuline waargenomen bij een
beenmergbiopsie (zie rubriek 4.4).
In een pediatrisch klinisch onderzoek (zie rubriek 5.1) ontwikkelden, van de proefpersonen met een
beoordeelbare beenmergbiopsie tijdens het onderzoek, 5 van de 27 proefpersonen (18,5%) een
toename van reticuline een jaar na blootstelling aan romiplostim (cohort 1) en 17 van de
36 proefpersonen (47,2%) een toename van reticuline twee jaar na blootstelling aan romiplostim
(cohort 2). Geen van de proefpersonen vertoonde echter beenmergafwijkingen die niet pasten bij een
onderliggende diagnose van ITP bij baseline of tijdens de behandeling.
Immunogeniciteit
Bij klinisch onderzoek met volwassen ITP-patiënten werden antistoffen tegen romiplostim en TPO
onderzocht. Hoewel respectievelijk 5,7% (60/1.046) en 3,2% (33/1.046) van de proefpersonen positief
was voor het ontwikkelen van aan romiplostim bindende antistoffen en TPO, waren slechts
4 proefpersonen positief voor romiplostim neutraliserende antistoffen, maar deze antistoffen
vertoonden geen kruisreactie met endogeen TPO. Van de 4 proefpersonen waren 2 proefpersonen
negatief getest voor romiplostim neutraliserende antistoffen op het laatste tijdpunt van de proefpersoon
(voorbijgaand positief) en bleven 2 proefpersonen positief op het laatste tijdpunt van de proefpersoon
(aanhoudende antistoffen). De incidentie van reeds bestaande antistoffen tegen romiplostim en TPO
was respectievelijk 3,3% (35/1.046) en 3,0% (31/1.046).
In pediatrische onderzoeken was de incidentie van aan romiplostim bindende antistoffen op enig
moment 9,6% (27/282). Van de 27 proefpersonen hadden 2 proefpersonen bij baseline reeds
36
bestaande, aan romiplostim bindende, niet-neutraliserende antistoffen. Daarnaast ontwikkelde 2,8%
(8/282) romiplostim neutraliserende antistoffen. In totaal had 3,9% (11/282) van de proefpersonen op
enig moment tijdens behandeling met romiplostim aan TPO bindende antistoffen. Van deze
11 proefpersonen hadden 2 proefpersonen reeds bestaande, aan TPO bindende, niet-neutraliserende
antistoffen. Eén proefpersoon (0,35%) had een zwak positief post-baseline resultaat voor
neutraliserende antistoffen tegen TPO in het onderzoek (consistent negatief voor anti-romiplostim
antistoffen) met een negatief resultaat bij baseline. De proefpersoon vertoonde een voorbijgaande
antistofrespons op aan TPO bindende neutraliserende antistoffen, met een negatief resultaat op het
laatste tijdpunt waarop de proefpersoon in de onderzoeksperiode is getest.
In het postmarketing-registratieonderzoek werden 19 bevestigde pediatrische patiënten geïncludeerd.
De incidentie van aan romiplostim bindende antistoffen na behandeling was 16% (3/19), waarvan
5,3% (1/19) positief was voor romiplostim neutraliserende antistoffen. Er werden geen antistoffen
tegen TPO aangetoond. In dit onderzoek werden in totaal 184 bevestigde volwassen patiënten
geïncludeerd; voor deze patiënten was de incidentie van aan romiplostim bindende antistoffen na
behandeling 3,8% (7/184), waarvan 0,5% (1/184) positief was voor romiplostim neutraliserende
antistoffen. In totaal ontwikkelde 2,2% (4/184) van de volwassen patiënten aan TPO bindende,
niet-neutraliserende antistoffen.
Zoals bij alle therapeutische proteïnen, bestaat er een mogelijkheid op het ontwikkelen van
immunogeniciteit. Neem, indien vorming van neutraliserende antistoffen wordt vermoed, contact op
met de lokale vertegenwoordiger van de vergunninghouder voor het in de handel brengen (zie
rubriek 6 van de patiëntenbijsluiter) voor het uitvoeren van een test op antistoffen.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Er werden geen bijwerkingen gezien bij ratten die een enkele dosering van 1.000 μg/kg kregen of bij
apen na herhaalde toediening van 500 µg/kg romiplostim (respectievelijk 100 of 50 keer de maximale
klinische dosering van 10 µg/kg).
In geval van overdosering kan het trombocytenaantal buitensporig stijgen en leiden tot
trombotische/trombo-embolische complicaties. Als het trombocytenaantal buitensporig is toegenomen,
dient behandeling met Nplate gestaakt te worden en dient het trombocytenaantal gevolgd te worden.
Start de behandeling met Nplate opnieuw in overeenstemming met de doserings- en
toedieningsaanbevelingen (zie rubriek 4.2 en 4.4).
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: antihemorragisch, overige systemische hemostatica, ATC-code:
B02BX04
Werkingsmechanisme
Romiplostim is een Fc-peptidefusieproteïne (peptibody) die intracellulaire transcriptie pathways
signaleert en activeert via de TPO-receptor (ook bekend als cMpl) om de trombocytenproductie te
vergroten. Het peptibodymolecuul bestaat uit een humaan immunoglobuline IgG1 Fc-domein, waarbij
37
elke enkelvoudige keten-subeenheid ter hoogte van de C-terminus covalent gebonden is aan een
peptideketen die 2 TPO-receptorbindende domeinen bevat.
De aminozuursequentie van romiplostim is niet homoloog aan endogeen TPO. In preklinische en
klinische onderzoeken vertoonden anti-romiplostim antistoffen geen kruisreactie met endogeen TPO.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
De veiligheid en werkzaamheid van romiplostim is tot 3 jaar ononderbroken behandeling geëvalueerd.
In klinisch onderzoek resulteerde behandeling met romiplostim in een dosisafhankelijke stijging van
het trombocytenaantal. De tijd tot het maximale effect op het trombocytenaantal bedraagt ongeveer
10-14 dagen, en is onafhankelijk van de dosering. Na een enkele subcutane dosis van 1 tot 10 µg/kg
romiplostim bij ITP-patiënten, was het trombocytenaantal maximaal 1,3 tot 14,9 keer groter dan het
trombocytenaantal bij aanvang gedurende een periode van 2 tot 3 weken. De respons varieerde tussen
patiënten. Bij ITP-patiënten die 6 wekelijkse doses van 1 of 3 µg/kg romiplostim kregen, lag het
trombocytenaantal voor de meeste patiënten binnen het bereik van 50 tot 450 x 10
9
/l. Van de
271 patiënten die in klinische ITP-onderzoeken romiplostim kregen, waren er 55 (20%) 65 jaar of
ouder, en 27 (10%) 75 jaar of ouder. Er zijn in de placebogecontroleerde onderzoeken geen algemene
verschillen in veiligheid of werkzaamheid waargenomen tussen oudere en jongere patiënten.
Resultaten van placebogecontroleerde pivotal onderzoeken
De veiligheid en werkzaamheid van romiplostim werd geëvalueerd in twee placebogecontroleerde,
dubbelblinde onderzoeken bij volwassenen met ITP die minstens één behandeling hadden ondergaan
voorafgaand aan inclusie in het onderzoek. De patiënten waren representatief voor het gehele spectrum
van dergelijke ITP-patiënten.
Onderzoek S1 (20030212) evalueerde patiënten die geen splenectomie hadden ondergaan en een
inadequate respons vertoonden op of intolerant waren voor eerdere behandelingen. Op het moment
van inclusie in het onderzoek waren de patiënten mediaan 2,1 jaar (bereik 0,1 tot 31,6) bekend met de
diagnose ITP. De patiënten hadden voorafgaand aan inclusie in het onderzoek mediaan 3 (bereik
1 tot 7) behandelingen voor ITP gehad. Eerdere behandelingen omvatten corticosteroïden (90% van
alle patiënten), immunoglobulines (76%), rituximab (29%), cytotoxische behandelingen (21%),
danazol (11%) en azathioprine (5%). De patiënten hadden een mediaan trombocytenaantal van
19 x 10
9
/l bij aanvang van het onderzoek.
Onderzoek S2 (20030105) evalueerde patiënten die een splenectomie hadden ondergaan en nog steeds
trombocytopenie hadden. Bij aanvang van het onderzoek waren de patiënten mediaan 8 jaar (bereik
van 0,6 tot 44,8) bekend met de diagnose ITP. Voorafgaand aan inclusie in het onderzoek hadden de
patiënten naast een splenectomie mediaan 6 (bereik van 3 tot 10) behandelingen voor ITP gekregen.
Eerdere behandelingen omvatten corticosteroïden (98% van alle patiënten), immunoglobulines (97%),
rituximab (71%), danazol (37%), cytotoxische behandelingen (68%) en azathioprine (24%). De
patiënten hadden een mediaan trombocytenaantal van 14 x 10
9
/l bij aanvang van het onderzoek.
Beide onderzoeken hadden een gelijkaardige opzet. De patiënten (≥ 18 jaar) werden gerandomiseerd
in een 2:1 verhouding om een aanvangsdosering van 1 µg/kg romiplostim of placebo te ontvangen. De
patiënten kregen gedurende 24 weken wekelijks een enkele subcutane injectie. De doseringen werden
aangepast om (50 tot 200 x 10
9
/l) trombocytenaantallen te handhaven. In beide onderzoeken werd de
werkzaamheid bepaald aan de hand van de toename in de proportie patiënten die een duurzame
trombocytenrespons bereikte. De mediane gemiddelde wekelijkse dosering was 3 µg/kg voor patiënten
die een splenectomie hadden ondergaan en 2 µg/kg voor patiënten die geen splenectomie hadden
ondergaan.
In beide onderzoeken had een significant groter aandeel van de patiënten die romiplostim kregen een
langdurige trombocytenrespons vergeleken met de patiënten die placebo kregen. Na de eerste 4 weken
van het onderzoek handhaafde romiplostim in de placebogecontroleerde onderzoeken
trombocytenaantallen ≥ 50 x 10
9
/l bij 50% tot 70% van de patiënten gedurende de behandelperiode
38
van 6 maanden. In de placebogroep waren 0% tot 7% van de patiënten in staat een
trombocytenrespons te bereiken gedurende de 6 maanden behandeling. Hieronder is een opsomming
van de belangrijkste werkzaamheidseindpunten weergegeven.
Samenvatting van belangrijke werkzaamheidresultaten van de placebogecontroleerde onderzoeken
Onderzoek 1
patiënten zonder
splenectomie
romiplostim Placebo
(n = 41)
(n = 21)
Aantal (%) patiënten
met duurzame
trombocytenrespons
a
(95% BI*)
p-waarde
Aantal (%) patiënten
met algehele
trombocytenrespons
b
(95% BI*)
p-waarde
Gemiddeld aantal
weken met
trombocytenrespons
c
(SD)
p-waarde
Aantal (%) patiënten
die
rescuebehandelingen
nodig hadden
d
(95% BI*)
p-waarde
Aantal (%) patiënten
met duurzame
trombocytenrespons
met stabiele dosis
e
(95% BI*)
p-waarde
25 (61%)
1 (5%)
Onderzoek 2
patiënten met
splenectomie
romiplostim Placebo
(n = 42)
(n = 21)
16 (38%)
0 (0%)
Combinatie
onderzoek 1 & 2
romiplostim
(n = 83)
41 (50%)
Placebo
(n = 42)
1 (2%)
(45%, 76%) (0%, 24%) (24%, 54%) (0%, 16%) (38%, 61%) (0%, 13%)
< 0,0001
0,0013
< 0,0001
36 (88%)
3 (14%)
33 (79%)
0 (0%)
69 (83%)
3 (7%)
(74%, 96%) (3%, 36%) (63%, 90%) (0%, 16%) (73%, 91%) (2%, 20%)
< 0,0001
< 0,0001
< 0,0001
15
3,5
< 0,0001
8 (20%)
13 (62%)
1
7,5
12
7,9
< 0,0001
11 (26%)
12 (57%)
0
0,5
14
7,8
< 0,0001
19 (23%)
25 (60%)
1
2,5
(9%, 35%) (38%, 82%) (14%, 42%) (34%, 78%) (14%, 33%) (43%, 74%)
0,001
0,0175
< 0,0001
21 (51%)
0 (0%)
13 (31%)
0 (0%)
34 (41%)
0 (0%)
(35%, 67%) (0%, 16%) (18%, 47%) (0%, 16%) (30%, 52%) (0%, 8%)
0,0001
0,0046
< 0,0001
*BI = betrouwbaarheidsinterval
a
Duurzame trombocytenrespons werd gedefinieerd als een wekelijks
trombocytenaantal ≥ 50 x 10
9
/l, minimaal 6 keer gedurende week 18-25 van het onderzoek, zonder dat de
toediening van rescuebehandelingen op enig moment gedurende de behandelperiode nodig was.
b
De algehele trombocytenrespons wordt gedefinieerd als het bereiken van een duurzame of voorbijgaande
trombocytenrespons. Voorbijgaande trombocytenrespons werd gedefinieerd als wekelijkse trombocytenaantal
≥ 50 x 10
9
/l voor 4 of meer keer gedurende week 2-25 van het onderzoek maar zonder duurzame
trombocytenrespons. De patiënt kan geen wekelijkse respons hebben binnen 8 weken nadat hij rescuemedicatie
heeft ontvangen.
c
Aantal weken met trombocytenrespons wordt gedefinieerd als aantal weken met trombocytenaantallen
≥ 50 x 10
9
/l gedurende week 2-25 van het onderzoek. De patiënt kan geen wekelijkse respons hebben binnen
8 weken nadat hij rescuemedicatie heeft ontvangen.
d
Rescuebehandelingen worden gedefinieerd als behandelingen toegediend om trombocytenaantal te verhogen.
Patiënten die rescuemedicatie nodig hadden werden niet geclassificeerd als duurzame plaatjesrespons.
Rescuebehandelingen die in het onderzoek werden toegelaten waren IVIG, trombocytentransfusies,
anti-D-immunoglobuline en corticosteroïden.
e
Stabiele dosis wordt gedefinieerd als de dosering gehandhaafd wordt met een maximale aanpassing
van ± 1 µg/kg gedurende de laatste 8 weken van de behandeling.
39
Resultaten van onderzoeken bij volwassen patiënten met een nieuwe diagnose van ITP en
aanhoudende ITP
Onderzoek S3 (20080435) was een open-label, enkelarmig onderzoek met volwassen patiënten die een
ontoereikende respons (trombocytenaantallen ≤ 30 x 10
9
/l) hadden op eerstelijnstherapie. Aan het
onderzoek deden 75 patiënten mee met een mediane leeftijd van 39 jaar (bereik 19 van 85) van wie
59% vrouw was.
De mediane tijd van ITP-diagnose tot inclusie in het onderzoek bedroeg 2,2 maanden (bereik 0,1
tot 6,6). 60% van de patiënten (n = 45) had ITP met een duur van < 3 maanden en 40% (n = 30) had
ITP met een duur van ≥ 3 maanden. Het mediane bloedplaatjesaantal bij het screenen was 20 x 10
9
/l.
Eerdere ITP-behandelingen omvatten corticosteroïden, immunoglobulines en
anti‑D‑immunoglobuline. Patiënten die al werden behandeld voor ITP met een constant
doseringsschema, mochten deze medische behandelingen blijven ontvangen gedurende de
onderzoeken. Rescuebehandelingen (zoals corticosteroïden, IVIG, trombocytentransfusies,
anti-D-immunoglobuline, dapson, danazol en azathioprine) waren toegestaan.
Patiënten ontvingen eenmaal per week SC-injecties met romiplostim gedurende een behandeling van
12 maanden, met individuele dosisaanpassingen om het aantal trombocyten te handhaven (50 x 10
9
/l
tot 200 x 10
9
/l). Gedurende het onderzoek was de mediane wekelijkse dosis romiplostim 3 µg/kg (25e-
75e percentiel: 2-4 µg/kg).
Van de 75 patiënten die meededen aan onderzoek 20080435, hadden er 70 (93%) een
trombocytenrespons van ≥ 50 x 10
9
/l gedurende de behandelingsperiode van 12 maanden. Het
gemiddelde aantal maanden met een trombocytenrespons tijdens de behandelingsperiode van
12 maanden was 9,2 (95%-BI: 8,3; 10,1) maanden; de mediaan was 11 (95%-BI: 10; 11) maanden. De
Kaplan-Meier-schatting van de mediane tijd tot de eerste trombocytenrespons was 2,1 weken (95%-
BI: 1,1; 3,0). Bij 24 (32%) patiënten werd een aanhoudende remissie waargenomen zonder
behandeling, zoals gedefinieerd door de handhaving van elke trombocytentelling op ≥ 50 x 10
9
/l
gedurende minstens 6 maanden, zonder romiplostim en enige andere medicatie voor ITP (gelijktijdig
of rescue); de mediane tijd tot aanvang van de handhaving van elke trombocytentelling op ≥ 50 x 10
9
/l
gedurende minstens 6 maanden was 27 weken (bereik van 6 tot 57).
Van de patiënten in 9 ITP-onderzoeken (inclusief onderzoek S3) werden in een geïntegreerde
werkzaamheidsanalyse 277 volwassen patiënten opgenomen met ITP met een duur van ≤ 12 maanden
die minstens één dosis romiplostim hadden ontvangen. Van de 277 patiënten die met romiplostim
werden behandeld, hadden 140 patiënten een nieuwe diagnose van ITP gekregen (duur ITP
< 3 maanden) en hadden 137 patiënten aanhoudende ITP (duur ITP ≥ 3 tot ≤ 12 maanden). Het
percentage patiënten met een duurzame trombocytenrespons, gedefinieerd als ten minste 6 wekelijkse
trombocytenaantallen van ≥ 50 x 10
9
/l, was in week 18 tot en met 25 van de behandeling 50% (95%-
BI: 41,4% tot 58,6%) voor de 140 patiënten met een nieuwe diagnose van ITP en 55% (95%-BI:
46,7% tot 64,0%) voor de 137 patiënten met aanhoudende ITP. De mediane (K1, K3) duur van een
trombocytenrespons van ≥ 50 x 10
9
/l in percentages was respectievelijk 100,0% (70,3%, 100,0%) voor
patiënten met een nieuwe diagnose van ITP en 93,5% (72,2%, 100,0%) voor patiënten met
aanhoudende ITP. Ook was het percentage patiënten dat rescuemedicatie nodig had 47,4% voor
patiënten met een nieuwe diagnose van ITP en 44,9% voor patiënten met aanhoudende ITP.
Resultaten van onderzoeken in vergelijking met standaardbehandeling (SOC) bij patiënten die geen
splenectomie hebben ondergaan
Onderzoek S4 (20060131) was een open-label gerandomiseerd onderzoek van 52 weken bij patiënten
die romiplostim kregen of standaardbehandeling (SOC). Bij aanvang van het onderzoek waren de
patiënten al mediaan 2 jaar (bereik van 0,01 tot 44,2) bekend met de diagnose ITP. In dit onderzoek
werden patiënten met ITP en een trombocytenaantal < 50 x 10
9
/l die geen splenectomie hadden
ondergaan, geëvalueerd. Romiplostim werd toegediend aan 157 patiënten als een subcutane (SC)
injectie 1 keer per week startend met een dosis van 3 µg/kg en tijdens de studie aangepast binnen een
bereik van 1-10 µg/kg om de trombocytenaantallen tussen 50 en 200 x 10
9
/l te houden, 77 patiënten
40
kregen SOC in overeenstemming met de standaardpraktijk van de instelling of met therapeutische
richtlijnen.
De algehele incidentie van splenectomie was 8,9% (14 van 157 patiënten) in de romiplostim-groep
vergeleken met 36,4% (28 van 77 patiënten) in de SOC-groep met een oddsratio (romiplostim vs
SOC) van 0,17 (95% BI: 0,08; 0,35).
De algehele incidentie van falen van de behandeling was 11,5% (18 van 157 patiënten) in de
romiplostim-groep vergeleken met 29,9% (23 van 77 patiënten) in de SOC-groep met een oddsratio
(romiplostim vs SOC) van 0,31 (95% BI: 0,15; 0,61).
Van de 157 patiënten gerandomiseerd naar de romiplostim-groep, kregen 3 patiënten geen
romiplostim. Van de 154 patiënten die romiplostim kregen was de totale mediane blootstelling aan
romiplostim 52,0 weken variërend van 2 tot 53 weken. De meest gebruikte wekelijkse dosis was
tussen 3-5 µg/kg (respectievelijk 25-75 percentiel; mediaan 3 µg/kg).
Van de 77 patiënten gerandomiseerd naar de SOC-groep, kregen 2 patiënten geen SOC. Van de
75 patiënten die minstens 1 SOC-behandeling kregen was de totale mediane blootstelling aan SOC
51 weken variërend van 0,4 tot 52 weken.
Afname in gebruik van toegelaten concomitante medicamenteuze ITP-behandelingen
In beide placebogecontroleerde, dubbelblinde onderzoeken werd aan de patiënten die al
medicamenteuze ITP-behandelingen met een constant doseringsschema kregen, toegestaan deze
medische behandelingen (corticosteroïden, danazol en/of azathioprine) gedurende het onderzoek te
blijven ontvangen. Eenentwintig patiënten die geen splenectomie hadden ondergaan en 18 patiënten
die splenectomie hadden ondergaan, kregen medicamenteuze ITP-behandelingen (voornamelijk
corticosteroïden) bij aanvang van het onderzoek. Bij alle patiënten (100%) die splenectomie hadden
ondergaan en die romiplostim kregen, kon tegen het einde van de behandelperiode de dosis van de
concomitante medicamenteuze ITP-behandelingen met meer dan 25% verlaagd worden of deze
behandeling gestaakt worden, in vergelijking met 17% van de met placebo behandelde patiënten. Bij
73% van de patiënten die geen splenectomie hadden ondergaan en die romiplostim kregen, kon tegen
het einde van het onderzoek de dosis van de gelijktijdige medicamenteuze ITP-behandelingen met
meer dan 25% verlaagd worden of deze behandeling gestaakt worden in vergelijking met 50% van de
met placebo behandelde patiënten (zie rubriek 4.5).
Bloedingen
Over het gehele klinische ITP-programma werd een omgekeerde relatie tussen het optreden van
bloedingen en trombocytenaantallen waargenomen. Alle klinisch significante (≥ graad 3) bloedingen
traden op bij trombocytenaantallen < 30 x 10
9
/l. Alle bloedingen ≥ graad 2 traden op bij
trombocytenaantallen < 50 x 10
9
/l. Er werden geen statistisch significante verschillen in de incidentie
van bloedingen tussen met romiplostim en placebo behandelde patiënten waargenomen.
In de twee placebogecontroleerde onderzoeken meldden 9 patiënten een bloeding die ernstig werd
geacht (5 [6,0%] romiplostim, 4 [9,8%] placebo; oddsratio [romiplostim/placebo] = 0,59; 95%
BI = (0,15; 2,31)). Bloedingen van graad 2 of hoger werden gemeld door 15% van de met romiplostim
behandelde patiënten en 34% van de met placebo behandelde patiënten (oddsratio;
[romiplostim/placebo] = 0,35; 95% BI = (0,14; 0,85)).
Pediatrische patiënten
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten af te zien van de verplichting voor de fabrikant
om resultaten in te dienen voor kinderen < 1 jaar.
De veiligheid en werkzaamheid van romiplostim zijn beoordeeld in twee placebogecontroleerde,
dubbelblinde onderzoeken. Onderzoek S5 (20080279) was een fase 3-onderzoek waarin 24 weken met
41
romiplostim werd behandeld; onderzoek S6 (20060195) was een fase 1/2-onderzoek waarin 12 weken
met romiplostim werd behandeld (maximaal 16 weken voor geschikte responders die in een
farmacokinetische beoordelingsperiode van 4 weken werden opgenomen).
In beide onderzoeken werden pediatrische proefpersonen (≥ 1 jaar tot < 18 jaar oud) met
trombocytopenie (gedefinieerd door een gemiddelde van 2 trombocytenaantallen ≤ 30 x 10
9
/l en geen
van beide aantallen > 35 x 10
9
/l in beide onderzoeken) met ITP opgenomen, ongeacht de status van
splenectomie.
In onderzoek S5 werden 62 proefpersonen gerandomiseerd in een 2:1 verhouding om romiplostim
(n = 42) of placebo (n = 20) te ontvangen, en gestratificeerd in 1 van 3 leeftijdscohorten. De
aanvangsdosering van romiplostim was 1 µg/kg en de doseringen werden aangepast om het
trombocytenaantal (50 tot 200 x 10
9
/l) te handhaven. De meest gebruikte wekelijkse dosering was
3-10 µg/kg en de maximaal toegestane dosis tijdens het onderzoek was 10 µg/kg. De patiënten kregen
gedurende 24 weken wekelijks een enkele subcutane injectie. Van die 62 proefpersonen hadden
48 proefpersonen ITP > 12 maanden (32 proefpersonen ontvingen romiplostim en 16 proefpersonen
ontvingen placebo).
Het primaire eindpunt was de incidentie van duurzame respons, gedefinieerd als het bereiken van ten
minste 6 wekelijkse trombocytenaantallen van ≥ 50 x 10
9
/l in week 18 tot en met 25 van de
behandeling. In totaal bereikte een significant groter deel van de proefpersonen in de
romiplostim-groep het primaire eindpunt, vergeleken met proefpersonen in de placebogroep
(p = 0,0018). In totaal hadden 22 proefpersonen (52%) een duurzame trombocytenrespons in de
romiplostim-groep, in vergelijking met de 2 proefpersonen (10%) in de placebo-groep: ≥ 1 tot < 6 jaar
38% versus 25%; ≥ 6 tot < 12 jaar 56% versus 11%; ≥ 12 tot < 18 jaar 56% versus 0.
In de subgroep van proefpersonen met ITP > 12 maanden was de incidentie van duurzame respons in
de romiplostim-groep ook significant groter dan in de placebogroep (p = 0,0022). In totaal hadden
17 proefpersonen (53,1%) een duurzame trombocytenrespons in de romiplostim-groep, in vergelijking
met 1 proefpersoon (6,3%) in de placebo-groep: ≥ 1 tot < 6 jaar 28,6% versus 25%; ≥ 6 tot < 12 jaar
63,6% versus 0%; ≥ 12 tot < 18 jaar 57,1% versus 0%.
De samengestelde bloedingsepisode werd gedefinieerd als het optreden van klinisch significante
bloedingen of het gebruik van rescuemedicatie om een klinisch significante bloeding te voorkomen
gedurende week 2 tot en met 25 van de behandelperiode. Een klinisch significante bloeding werd
gedefinieerd als een bloeding van graad ≥ 2 volgens de Common Terminology Criteria for Adverse
Events (CTCAE) versie 3.0. Het gemiddelde (SD) aantal samengestelde bloedingsepisoden was
1,9 (4,2) voor de romiplostim-groep en 4,0 (6,9) voor de placebogroep met een mediaan (K1, K3)
aantal bloedingen van 0,0 (0; 2) voor de romiplostim-groep en 0,5 (0; 4,5) in de placebogroep. In de
subgroep van proefpersonen met ITP van > 12 maanden was het gemiddelde (SD) aantal
samengestelde bloedingsepisoden 2,1 (4,7) voor de romiplostim-groep en 4,2 (7,5) voor de
placebogroep met een mediaan (K1, K3) aantal bloedingen van 0,0 (0, 2) voor de romiplostim-groep
en 0,0 (0, 4) in de placebogroep. Omdat statistisch onderzoek naar de incidentie van het gebruik van
rescuemedicatie niet significant was, is er geen statistische test uitgevoerd voor het eindpunt van het
aantal samengestelde bloedingsepisoden.
In onderzoek S6 werden 22 proefpersonen gerandomiseerd in een 3:1 verhouding om romiplostim
(n = 17) of placebo (n = 5) te ontvangen. De dosering werd elke 2 weken verhoogd in stappen van
2 µg/kg en het streeftrombocytenaantal was ≥ 50 x 10
9
/l. Behandeling met romiplostim leidde tot een
statistisch significant grotere incidentie van trombocytenrespons vergeleken met placebo (p = 0,0008).
Van die 22 proefpersonen hadden 17 proefpersonen ITP > 12 maanden (14 proefpersonen ontvingen
romiplostim en 3 proefpersonen ontvingen placebo). Behandeling met romiplostim leidde tot een
statistisch significant hogere incidentie van trombocytenrespons vergeleken met placebo (p = 0,0147).
Pediatrische proefpersonen die een eerder romiplostim-onderzoek hadden afgerond (inclusief
onderzoek S5) mochten deelnemen aan onderzoek S7 (20090340), een open-label extensieonderzoek
42
naar de veiligheid en werkzaamheid van langdurige toediening van romiplostim aan
trombocytopenische pediatrische proefpersonen met ITP.
In dit onderzoek werden in totaal 66 proefpersonen geïncludeerd, onder wie 54 proefpersonen (82%)
die onderzoek S5 hadden afgerond. Van hen ontvingen 65 proefpersonen (98,5%) ten minste 1 dosis
romiplostim. De mediane (K1, K3) behandelduur was 135,0 weken (95,0 weken; 184,0 weken). De
mediane (K1, K3) gemiddelde wekelijkse dosis was 4,82 µg/kg (1,88 µg/kg, 8,79 µg/kg). De mediaan
(K1, K3) van de meest frequente dosis die proefpersonen tijdens de behandelperiode ontvingen, was
5,0 µg/kg (1,0 µg/kg; 10,0 µg/kg). Van de 66 proefpersonen die aan het onderzoek deelnamen, hadden
63 proefpersonen ITP > 12 maanden. Alle 63 proefpersonen ontvingen ten minste 1 dosis romiplostim.
De mediane (K1, K3) behandelduur was 138,0 weken (91,1 weken; 186,0 weken). De mediane (K1,
K3) gemiddelde wekelijkse dosis was 4,82 µg/kg (1,88 µg/kg; 8,79 µg/kg). De mediaan (K1, K3) van
de meest frequente dosis die proefpersonen tijdens de behandelperiode ontvingen, was 5,0 µg/kg
(1,0 µg/kg; 10,0 µg/kg).
Over het gehele onderzoek was de algehele incidentie van trombocytenrespons (1 of meer
trombocytenaantallen ≥ 50 x 10
9
/l zonder gebruik van rescuemedicatie) 93,8% (n = 61) en
vergelijkbaar voor alle leeftijdsgroepen. Voor alle proefpersonen was het mediane (K1, K3) aantal
maanden met een trombocytenrespons 30,0 maanden (13,0 maanden; 43,0 maanden) en was de
mediane (K1, K3) tijd in het onderzoek 34,0 maanden (24,0 maanden; 46,0 maanden). Voor alle
proefpersonen was het mediane (K1, K3) percentage maanden met een trombocytenrespons 93,33%
(67,57%; 100,00%) en vergelijkbaar voor alle leeftijdsgroepen.
In de subgroep van proefpersonen met ITP > 12 maanden was de algehele incidentie van
trombocytenrespons 93,7% (n = 59) en vergelijkbaar voor alle leeftijdsgroepen. Voor alle
proefpersonen was het mediane (K1, K3) aantal maanden met een trombocytenrespons 30,0 maanden
(13,0 maanden; 43,0 maanden) en was de mediane (K1, K3) tijd in het onderzoek 35,0 maanden
(23,0 maanden; 47,0 maanden). Voor alle proefpersonen was het mediane (K1, K3) percentage
maanden met een trombocytenrespons 93,33% (67,57%; 100,00%) en vergelijkbaar voor alle
leeftijdsgroepen.
In totaal 31 proefpersonen (47,7%) gebruikten tijdens het onderzoek gelijktijdige ITP-medicatie, onder
wie 23 proefpersonen (35,4%) die rescuemedicatie gebruikten en 5 proefpersonen (7,7%) die bij
baseline gelijktijdige ITP-medicatie gebruikten. De prevalentie van het gebruik van gelijktijdige
ITP-medicatie bij proefpersonen vertoonde een trend naar een afname in de loop van het onderzoek:
van 30,8% (week 1 tot 12) tot < 20,0% (week 13 tot 240) en vervolgens 0% van week 240 tot het
einde van het onderzoek.
In de subgroep van proefpersonen met ITP > 12 maanden gebruikten 29 proefpersonen (46,0%) tijdens
het onderzoek een gelijktijdige ITP-medicatie, onder wie 21 proefpersonen (33,3%) die
rescuemedicatie gebruikten en 5 proefpersonen (7,9%) die bij baseline gelijktijdige ITP-medicatie
gebruikten. De prevalentie van het gebruik van gelijktijdige ITP-medicatie bij proefpersonen
vertoonde een trend naar een afname in de loop van het onderzoek: van 31,7% (week 1 tot 12) tot
< 20,0% (week 13 tot 240) en vervolgens 0% van week 240 tot het einde van het onderzoek.
De prevalentie van het gebruik van rescuemedicatie bij proefpersonen vertoonde een trend naar een
afname in de loop van het onderzoek: van 24,6% (week 1 tot 12) tot < 13,0% (week 13 tot 216) en
vervolgens 0% van week 216 tot het einde van het onderzoek. Een vergelijkbare afname van de
prevalentie van rescuemedicatie in de loop van het onderzoek werd gezien in de subgroep van
proefpersonen met ITP > 12 maanden: van 25,4% (week 1 tot 12) tot ≤ 13,1% (week 13 tot 216),
vervolgens 0% van week 216 tot het einde van het onderzoek.
Onderzoek S8 (20101221) was een langdurig, enkelarmig, open-label, multicentrisch fase 3-onderzoek
waaraan 203 pediatrische patiënten meededen die minstens 6 maanden bekend waren met de diagnose
ITP, en die minstens 1 eerdere ITP-behandeling hadden ontvangen (met uitzondering van
romiplostim) of die niet in aanmerking kwamen voor andere ITP-behandelingen. Romiplostim werd
wekelijks subcutaan geïnjecteerd met een startdosis van 1 mcg/kg en wekelijkse verhogingen tot een
43
maximale dosis van 10 mcg/kg om een trombocytentelling te bereiken tussen 50 x 10
9
/l en 200 x 10
9
/l.
De mediane leeftijd van de patiënten was 10 jaar (bereik van 1 tot 17 jaar) en de mediane
behandelingsduur was 155,9 (bereik van 8,0 tot 163,0) weken.
Het gemiddelde (SD) en mediane tijdspercentage met een trombocytenrespons (trombocytentelling
≥ 50 x 10
9
/l) binnen de eerste 6 maanden na aanvang met romiplostim, zonder gebruik van
rescuemedicatie in de 4 voorgaande weken, was respectievelijk 50,57% (37,01) en 50,0%. In totaal
kregen 60 (29,6%) proefpersonen rescuemedicatie. Rescuemedicatie (zoals corticosteroïden,
trombocytentransfusies, IVIG, azathioprine, anti‑D‑immunoglobuline en danazol) was toegestaan.
Onderzoek S8 evalueerde ook het beenmerg op reticuline- en collageenvorming en op afwijkingen bij
pediatrische patiënten met ITP die behandeld werden met romiplostim. Het gewijzigde Bauermeister-
indelingsschema werd gebruikt voor beoordelingen van reticuline en collageen, terwijl cytogenetica en
fluorescentie-in-situhybridisatie (FISH) werden gebruikt om beenmergafwijkingen aan het licht te
brengen. Op basis van de cohorttoewijzing op het moment van inclusie in het onderzoek, werden
patiënten beoordeeld op reticuline en collageen in het beenmerg op jaar 1 (cohort 1) of jaar 2
(cohort 2) in vergelijking met de uitgangswaarden van het beenmerg bij aanvang van het onderzoek.
Van de in totaal 79 patiënten die deelnamen aan beide cohorten, werd er bij 27 van de 30 (90%)
patiënten in cohort 1 en 36 van de 49 (73,5%) patiënten in cohort 2 een beoordeelbare
beenmergbiopsie tijdens het onderzoek gedaan. Bij 18,5% (5 van 27) van de patiënten in cohort 1 en
47,2% (17 van 36) van de patiënten in cohort 2 werd er een toename in reticulinevezelvorming
gemeld. Geen enkele patiënt in deze beide cohorten ontwikkelde collageenfibrose of een
beenmergafwijking die niet paste bij een onderliggende diagnose van ITP.
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
De farmacokinetische eigenschappen van romiplostim hielden doelgemedieerde dispositie in,
vermoedelijk gemedieerd door TPO-receptoren op trombocyten en andere cellen van de
trombopoëtische cellijn, zoals megakaryocyten.
Absorptie
Na subcutane toediening van 3 tot 15 μg/kg romiplostim, werden de maximale serumspiegels voor
romiplostim bij ITP-patiënten bereikt na 7- 50 uur (mediaan 14 uur). De serumconcentraties
varieerden tussen patiënten en correleerden niet met de toegediende dosis. De serumspiegels van
romiplostim blijken omgekeerd evenredig met de trombocytenaantallen.
Distributie
Het verdelingsvolume van romiplostim na IV-toediening van romiplostim nam niet-lineair af met
waarden van 122; 78,8 tot 48,2 ml/kg voor IV-doses van respectievelijk 0,3; 1,0 en 10 μg/kg bij
gezonde proefpersonen. Deze niet-lineaire afname in verdelingsvolume is in overeenstemming met de
doelgemedieerde (megakaryocyten en plaatjes) binding van romiplostim, die verzadigd kan zijn bij
hogere doses.
Eliminatie
De eliminatiehalfwaardetijd van romiplostim bij ITP-patiënten varieerde van 1 tot 34 dagen (mediaan
3,5 dagen).
De eliminatie van romiplostim in het serum is gedeeltelijk afhankelijk van de TPO-receptor op de
trombocyten. Daarom worden voor een gegeven dosis, patiënten met een hoog trombocytenaantal
geassocieerd met lage serumconcentraties en omgekeerd. In een ander klinisch ITP-onderzoek werd na
6 wekelijkse doses romiplostim (3 μg/kg) geen accumulatie in serumconcentraties waargenomen.
44
Speciale populaties
De farmacokinetiek van romiplostim in patiënten met nier- en leverinsufficiëntie is niet onderzocht.
De farmacokinetiek van romiplostim blijkt niet klinisch significant te worden beïnvloed door leeftijd,
gewicht en geslacht.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Er werden toxicologische onderzoeken met multipele doses romiplostim uitgevoerd bij ratten
gedurende 4 weken en bij apen gedurende maximaal 6 maanden. In het algemeen hielden de effecten
die gedurende deze onderzoeken werden waargenomen verband met de trombopoëtische activiteit van
romiplostim en waren ze vergelijkbaar ongeacht de duur van het onderzoek. Reacties op de
injectieplaats waren ook gerelateerd aan toediening van romiplostim. Bij alle geteste doseringsniveaus
werd myelofibrose waargenomen in het beenmerg van ratten. In deze onderzoeken werd myelofibrose
bij dieren niet waargenomen na een herstelperiode van 4 weken na de behandeling, wat duidt op
omkeerbaarheid.
In toxicologische onderzoeken van 1 maand bij ratten en apen, werd een milde daling van rode
bloedcelaantallen, hematocriet en hemoglobine waargenomen. Er was ook een stimulerend effect op
de leukocytenproductie, aangezien de perifere bloedaantallen voor neutrofielen, lymfocyten,
monocyten en eosinofielen mild waren verhoogd. In het langere toxicologische onderzoek bij apen
werd geen effect op de rode en witte bloedcellijnen gezien wanneer romiplostim werd toegediend
gedurende 6 maanden, waarbij de toediening van romiplostim werd verminderd van drie keer per
week naar één keer per week. Daarnaast had in de fase 3 pivotal onderzoeken romiplostim geen
invloed op de rode en witte bloedcellijnen in vergelijking met patiënten die met placebo behandeld
waren.
Vanwege de vorming van neutraliserende antistoffen namen de farmacodynamische effecten van
romiplostim bij ratten vaak af bij langdurige toediening. Toxicokinetische onderzoeken toonden geen
relatie aan van de antistoffen bij de gemeten concentraties. Hoewel in dieronderzoeken hoge doses
werden getest, kunnen de veiligheidsmarges, vanwege verschillen tussen de laboratoriumdieren en
mensen wat betreft gevoeligheid voor het farmacodynamische effect van romiplostim en het effect van
neutraliserende antistoffen, niet betrouwbaar worden geschat.
Carcinogenese
Het carcinogene potentieel van romiplostim is niet geëvalueerd. Daarom is het risico op mogelijke
carcinogeniteit van romiplostim bij mensen tot op heden onbekend.
Reproductieve toxicologie
In alle ontwikkelingsonderzoeken werden neutraliserende antistoffen gevormd, die de effecten van
romiplostim kunnen hebben geremd. In embryofoetale ontwikkelingsonderzoeken bij muizen en ratten
werd afname van het lichaamsgewicht van de moeder alleen bij muizen gevonden. Bij muizen waren
er aanwijzingen voor toegenomen post-implantatieverlies. In een pre- en postnataal
ontwikkelingsonderzoek bij ratten werd een toename van de duur van de dracht en een lichte toename
in de incidentie van perinatale pupmortaliteit gevonden. Van romiplostim is bekend dat het door de
placentabarrière gaat bij ratten en kan worden overgedragen van de moeder op de foetus in
ontwikkeling en de foetale trombocytenproductie kan stimuleren. Er is geen effect waargenomen van
romiplostim op de vruchtbaarheid van ratten.
45
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Mannitol (E421)
Sucrose
L-histidine
Zoutzuur (voor pH-aanpassing)
Polysorbaat 20
Oplosmiddel:
Water voor injecties
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Dit geneesmiddel mag niet gemengd worden met andere geneesmiddelen dan die vermeld zijn in
rubriek 6.6.
6.3
3 jaar.
Na reconstitutie: De chemische en fysieke gebruiksstabiliteit is aangetoond voor 24 uur bij 25°C en
voor 24 uur bij 2°C – 8°C, indien beschermd tegen licht en bewaard in de originele injectieflacon.
Vanuit microbiologisch oogpunt dient het geneesmiddel onmiddellijk gebruikt te worden. Indien het
middel niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de bewaringstermijnen
en -omstandigheden vóór gebruik. Deze dienen gewoonlijk niet langer dan 24 uur bij 25°C of 24 uur
in een koelkast (2°C – 8°C) te worden bewaard, beschermd tegen licht.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Houdbaarheid
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C).
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
Kan uit de koelkast worden genomen voor een periode van 30 dagen bij kamertemperatuur (tot 25°C)
indien bewaard in de oorspronkelijke verpakking.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na reconstitutie, zie rubriek 6.3.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Poeder:
5 ml injectieflacon (type I helder glas) voor eenmalig gebruik, met een stop (chloorbutyl rubber), zegel
(aluminium) en flip-off dop (polypropyleen).
Oplosmiddel:
Nplate 250 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie: Voorgevulde spuit (type I
glas met bromobutylrubber zuiger) met 0,72 ml water voor injecties voor reconstitutie.
Nplate 500 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie: Voorgevulde spuit (type I
glas met bromobutylrubber zuiger) met 1,2 ml water voor injecties voor reconstitutie.
46
Verpakkingsgrootte:
Nplate 250 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie:
Nplate wordt geleverd in een verpakkingsgrootte van 1 of 4 verpakkingen. Iedere verpakking bevat:
1 injectieflacon met 250 microgram romiplostim.
1 voorgevulde spuit met 0,72 ml water voor injecties voor reconstitutie.
1 zuiger voor de voorgevulde spuit.
1 steriele flaconadapter.
1 steriele 1 ml Luer Lock-spuit.
1 steriele veiligheidsnaald.
4 alcoholdoekjes.
Nplate 500 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie:
Nplate wordt geleverd in een verpakkingsgrootte van 1 of 4 verpakkingen. Iedere verpakking bevat:
1 injectieflacon met 500 microgram romiplostim.
1 voorgevulde spuit met 1,2 ml water voor injectie voor reconstitutie.
1 zuiger voor de voorgevulde spuit.
1 steriele flaconadapter.
1 steriele 1 ml Luer Lock-spuit.
1 steriele veiligheidsnaald.
4 alcoholdoekjes.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Nplate is een steriel maar ongeconserveerd geneesmiddel en is uitsluitend bedoeld voor eenmalig
gebruik. Nplate dient te worden gereconstitueerd in overeenstemming met goed aseptisch gebruik.
Nplate 250 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie dient te worden gereconstitueerd met
0,72 ml steriel water voor injecties, wat een onmiddellijk leverbaar volume van 0,5 ml oplevert. Elke
injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat er 250 µg romiplostim kan worden
toegediend (zie onderstaande tabel betreffende de inhoud van de injectieflacon).
Nplate 500 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie dient te worden gereconstitueerd met
1,2 ml steriel water voor injecties, wat een onmiddellijk leverbaar volume van 1 ml oplevert. Elke
injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat er 500 µg romiplostim kan worden
toegediend (zie onderstaande tabel betreffende de inhoud van de injectieflacon).
Inhoud injectieflacon:
Nplate
injectieflacon
voor eenmalig
gebruik
250 µg
500 µg
Totale inhoud
van
romiplostim in
injectieflacon
375 µg
625 µg
Volume van
steriel water
voor injectie
+
+
0,72 ml
1,20 ml
Leverbaar
product en
volume
= 250 µg in 0,50 ml
= 500 µg in 1,00 ml
Uiteindelijke
concentratie
500 µg/ml
500 µg/ml
Vanuit microbiologisch oogpunt dient het product onmiddellijk gebruikt te worden. Indien het middel
niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de bewaringstermijnen en
-omstandigheden vóór gebruik. Deze dienen gewoonlijk niet langer dan 24 uur bij 25°C of 24 uur in
een koelkast (2°C – 8°C) te zijn, beschermd tegen licht.
47
1.
Verwijder de plastic dop van de injectieflacon met
Nplate-poeder en reinig de rubberen stop met een
bijgeleverd alcoholdoekje.
Bevestig de flaconadapter op de Nplate-flacon: verwijder
de
papieren achterkant van de verpakking van de
flaconadapter en laat de flaconadapter in de
verpakking zitten;
plaats de
injectieflacon op een
vlakke ondergrond;
druk de flaconadapter op het
midden van de injectieflacon naar beneden totdat deze
stevig op zijn plaats zit.
Opmerking: om contaminatie van het product te
voorkomen de punt van de flaconadapter en de punt
van de Luer Lock niet aanraken.
2.
3.
4.
Haal de flaconadapter uit de verpakking en gooi de
verpakking weg.
Bevestig de zuiger op de voorgevulde injectiespuit met
water voor injecties
door de zuiger met de wijzers van
de klok mee op de zuiger van de spuit te draaien totdat u
lichte weerstand voelt.
Houd in de ene hand de voorgevulde spuit met water
voor injecties, buig met uw andere hand het puntje
van de witte plastic dop naar beneden. Hierdoor
breekt de verzegeling van de witte plastic dop. Als de
verzegeling is verbroken, verwijder de witte plastic
dop zodat de grijze rubberen afsluiting van de
doorzichtige plastic punt van de spuit af is.
Houd de injectieflacon op een vlakke ondergrond.
Plaats
de voorgevulde spuit met water voor injecties op de
flaconadapter:
houd de buitenkant van de flaconadapter
vast met de ene hand en draai met de andere hand de punt
van de spuit met de wijzers van de klok mee op de
adapter totdat u lichte weerstand voelt.
5.
6.
7.
Spuit erg langzaam en voorzichtig al het water
in de
injectieflacon met poeder. Het water moet langzaam op
het poeder vloeien. VOORZICHTIG de injectieflacon
draaien totdat al het poeder is opgelost en de oplossing in
de injectieflacon helder en kleurloos is.
De injectieflacon
niet
schudden
Opmerking: vanuit microbiologisch oogpunt dient het
product onmiddellijk na reconstitutie te worden
gebruikt. Indien het gereconstitueerde product niet
onmiddellijk wordt gebruikt, dient de spuit niet te
worden verwijderd van de flaconadapter om
microbiologische zuiverheid te behouden.
Opmerking:
het kan 2 minuten
duren voordat het poeder volledig is
opgelost.
48
Voordat u verdergaat:
Inspecteer
visueel de gereconstitueerde oplossing op deeltjes en/of verkleuring. De gereconstitueerde
oplossing dient helder en kleurloos te zijn en mag niet worden toegediend als er deeltjes en/of
verkleuring zijn waargenomen.
Verzeker
u ervan dat het poeder volledig is opgelost voordat de spuit wordt verwijderd.
8.
9.
Verwijder de lege spuit van de flaconadapter.
Haal de 1 ml toedieningsspuit uit de verpakking.
Bevestig de 1 ml spuit op
de flaconadapter van de
gereconstitueerde oplossing door de punt van de spuit in
de flaconadapter te draaien totdat u lichte weerstand voelt.
Draai de spuit-flacon-combinatie ondersteboven,
zodat
de injectieflacon met gereconstitueerd product zich boven
de spuit bevindt.
Zuig alle
oplossing met geneesmiddel in
de toedieningsspuit.
Zorg
dat de zuiger in de injectiespuit blijft zitten.
10.
11.
Zorg dat de correcte hoeveelheid oplossing
voor de
dosis van de patiënt in de toedieningsspuit zit door
overtollige oplossing terug in de flacon te injecteren.
Opmerking: verwijder alle luchtbellen uit de spuit om
te zorgen voor een exacte hoeveelheid oplossing in de
spuit.
12.
Draai de toedieningsspuit van de flaconadapter.
Bevestig de veiligheidsnaald
op de gevulde
toedieningsspuit door de naald
met de wijzers van de
klok mee
op de Luer Lock punt te draaien.
49
13.
Wrijf de injectieplaats schoon met een nieuw
alcoholdoekje.
Trek de roze beschermdop naar
achteren
in de richting van de spuit en van de naald af.
Verwijder het doorzichtige omhulsel van de naald
door de spuit in de ene hand te houden en met de andere
hand het omhulsel er voorzichtig recht af te trekken.
14.
15.
Dien de injectie subcutaan toe
volgens lokale
voorschriften en een goede aseptische techniek.
Na injectie de roze beschermdop weer terugplaatsen
door deze met dezelfde hand naar voren te duwen totdat u
een klik hoort en/of voelt.
16.
Gooi de spuit en naald onmiddellijk weg
in een
naaldencontainer.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na reconstitutie, zie rubriek 6.3.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/005
EU/1/08/497/006
EU/1/08/497/007
EU/1/08/497/008
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 4 februari 2009
Datum van laatste verlenging: 20 december 2013
50
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
51
BIJLAGE II
A.
B.
C.
D
FABRIKANTEN VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF EN
FABRIKANTEN VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING
EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN
VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
52
A.
FABRIKANTEN VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF EN FABRIKANTEN
VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikanten van de biologisch werkzame stof
Amgen Inc.
One Amgen Center Drive
Thousand Oaks, CA 91320
Verenigde Staten
Amgen Manufacturing Limited
State Road 31,
Km 24.6,
Juncos,
Puerto Rico 00777-4060
Verenigde Staten
Naam en adres van de fabrikanten verantwoordelijk voor vrijgifte
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
NL-4817 ZK Breda
Nederland
Amgen Technology (Ireland) Unlimited Company
Pottery Road
Dun Laoghaire
Co Dublin
Ierland
Amgen NV
Telecomlaan 5-7
1831 Diegem
België
In de gedrukte bijsluiter van het geneesmiddel moeten de naam en het adres van de fabrikant die
verantwoordelijk is voor vrijgifte van de desbetreffende partij zijn opgenomen.
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vergunninghouder zal voor dit geneesmiddel periodieke veiligheidsverslagen indienen,
overeenkomstig de vereisten zoals uiteengezet in de lijst met Europese referentiedata
(EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107 c, onder punt 7 van Richtlijn 2001/83/EG.
Deze lijst is gepubliceerd op het Europese webportaal voor geneesmiddelen.
53
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen
RMP-aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico’s of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico’s tot een minimum) is bereikt.
Mocht het tijdstip van indiening van een periodiek veiligheidsverslag en indiening van de
RMP-aanpassing samenvallen, dan kunnen beide gelijktijdig worden ingediend.
Extra risicobeperkende maatregelen
De vergunninghouder zal de details van de volgende voorlichtingstools overeenkomen met de
nationale bevoegde instanties en moet een dergelijk programma nationaal implementeren.
Dosiscalculator
Artsen die romiplostim voorschrijven krijgen de beschikking over een dosiscalculator om het
berekenen van de correcte dosis te versimpelen en als hulp bij het correct uitvoeren van de
reconstitutie-, verdunnings- (indien vereist) en toedieningsprocedure.
Trainingspakket voor thuistoediening
Aan artsen die aangeven geïnteresseerd te zijn in het opstarten van zelftoediening voor
specifieke patiënten wordt een trainingspakket voor thuistoediening verstrekt voor die patiënten.
Het trainingspakket bevat materialen voor zorgverleners over hoe zij patiënten kunnen
selecteren en trainen voor thuistoediening van romiplostim; en voor patiënten, om hen te helpen
met het voorbereidingsproces en zelftoediening van de correcte dosis van romiplostim.
Aangezien zelftoediening van Nplate niet is toegestaan voor pediatrische patiënten, is het
trainingspakket voor thuistoediening bestemd voor gebruik bij volwassen patiënten en niet bij
pediatrische patiënten.
54
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
55
A. ETIKETTERING
56
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
KARTONNEN BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 125 microgram poeder voor oplossing voor injectie
romiplostim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF
Injectieflacon met 125 microgram romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
0,25 ml oplossing 125 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder voor oplossing voor injectie.
1 injectieflacon.
4 injectieflacons.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
Na reconstitutie: 24 uur wanneer bewaard bij 25°C of in een koelkast (2°C – 8°C) indien bewaard in
de oorspronkelijke injectieflacon en beschermd tegen licht.
57
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
12.
NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/009
EU/1/08/497/010
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Nplate 125
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK – 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
58
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
FLACONLABEL
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Nplate 125 µg poeder voor injectie
romiplostim
SC
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
4.
Lot
5.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
PARTIJNUMMER
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
125 µg
6.
OVERIGE
Amgen Europe B.V.
59
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
KARTONNEN BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie
romiplostim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF
Injectieflacon met 250 microgram romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
0,5 ml oplossing 250 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder voor oplossing voor injectie.
1 injectieflacon.
4 injectieflacons.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
Na reconstitutie: 24 uur wanneer bewaard bij 25°C of in een koelkast (2°C – 8°C) indien bewaard in
de oorspronkelijke injectieflacon en beschermd tegen licht.
60
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
12.
NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/001
EU/1/08/497/003
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Nplate 250
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK – 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
61
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
FLACONLABEL
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Nplate 250 µg poeder voor injectie
romiplostim
SC
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
4.
Lot
5.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
PARTIJNUMMER
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
250 µg
6.
OVERIGE
Amgen Europe B.V.
62
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
KARTONNEN BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie
romiplostim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF
Injectieflacon met 500 microgram romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
1 ml oplossing 500 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder voor oplossing voor injectie.
1 injectieflacon.
4 injectieflacons.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
Na reconstitutie: 24 uur wanneer bewaard bij 25°C of in een koelkast (2°C – 8°C) indien bewaard in
de oorspronkelijke injectieflacon en beschermd tegen licht.
63
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
12.
NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/002
EU/1/08/497/004
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Nplate 500
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK – 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
64
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
FLACONLABEL
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Nplate 500 µg poeder voor injectie
romiplostim
SC
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
4.
Lot
5.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
PARTIJNUMMER
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
500 µg
6.
OVERIGE
Amgen Europe B.V.
65
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
RECONSTITUTIE SET KARTONNEN BINNENVERPAKKING ZONDER BLUE BOX
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 250 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
romiplostim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF
Injectieflacon met 250 microgram romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
0,5 ml oplossing 250 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder: Mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
Oplosmiddel: water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Component van een multi-verpakking, mag niet afzonderlijk worden verkocht.
1 verpakking bevat:
1 injectieflacon poeder voor oplossing voor injectie.
1 voorgevulde spuit met 0,72 ml oplosmiddel.
1 zuiger voor voorgevulde spuit.
1 steriele flaconadapter.
1 steriele 1 ml Luer Lock-spuit.
1 steriele veiligheidsnaald.
4 alcoholdoekjes.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
66
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
Na reconstitutie: 24 uur wanneer bewaard bij 25°C of in een koelkast (2°C – 8°C) indien bewaard in
de oorspronkelijke injectieflacon en beschermd tegen licht.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig de
lokale voorschriften.
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
12.
NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/006 - verpakking per stuk
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Nplate 250
67
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK – 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
68
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
RECONSTITUTIE SET KARTONNEN BUITENVERPAKKING MET BLUE BOX
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 250 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
romiplostim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF
Injectieflacon met 250 microgram romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
0,5 ml oplossing 250 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder: Mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
Oplosmiddel: water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
1 verpakking bevat:
Multi-verpakking met 4 verpakkingen.
Elke verpakking bevat:
1 injectieflacon poeder voor oplossing voor injectie.
1 voorgevulde spuit met 0,72 ml oplosmiddel.
1 zuiger voor voorgevulde spuit.
1 steriele flaconadapter.
1 steriele 1 ml Luer Lock-spuit.
1 steriele veiligheidsnaald.
4 alcoholdoekjes.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
69
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
Na reconstitutie: 24 uur wanneer bewaard bij 25°C of in een koelkast (2°C – 8°C) indien bewaard in
de oorspronkelijke injectieflacon en beschermd tegen licht.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig de
lokale voorschriften.
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
12.
NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/005 - verpakking per stuk
EU/1/08/497/006 - verpakking per 4 stuks
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
70
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Nplate 250
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK – 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
71
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
LABEL WATER VOOR INJECTIES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Oplosmiddel voor Nplate
Water voor injecties
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
4.
Lot
5.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
PARTIJNUMMER
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
0,72 ml
6.
OVERIGE
Voor set met 250 µg
72
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
RECONSTITUTIE SET KARTONNEN BINNENVERPAKKING ZONDER BLUE BOX
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 500 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
romiplostim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF
Injectieflacon met 500 microgram romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
1 ml oplossing 500 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder: Mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
Oplosmiddel: water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Component van een multi-verpakking, mag niet afzonderlijk worden verkocht.
1 verpakking bevat:
1 injectieflacon poeder voor oplossing voor injectie.
1 voorgevulde spuit met 1,2 ml oplosmiddel.
1 zuiger voor voorgevulde spuit.
1 steriele flaconadapter.
1 steriele 1 ml Luer Lock-spuit.
1 steriele veiligheidsnaald.
4 alcoholdoekjes.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
73
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
Na reconstitutie: 24 uur wanneer bewaard bij 25°C of in een koelkast (2°C – 8°C) indien bewaard in
de oorspronkelijke injectieflacon en beschermd tegen licht.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig de
lokale voorschriften.
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
12.
NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/008 - verpakking per stuk
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Nplate 500
74
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK – 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
75
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
RECONSTITUTIE SET KARTONNEN BUITENVERPAKKING MET BLUE BOX
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 500 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
romiplostim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF
Injectieflacon met 500 microgram romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
1 ml oplossing 500 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder: Mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
Oplosmiddel: water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
1 verpakking bevat:
Multi-verpakking met 4 verpakkingen.
Elke verpakking bevat:
1 injectieflacon poeder voor oplossing voor injectie.
1 voorgevulde spuit met 1,2 ml oplosmiddel.
1 zuiger voor voorgevulde spuit.
1 steriele flaconadapter.
1 steriele 1 ml Luer Lock-spuit.
1 steriele veiligheidsnaald.
4 alcoholdoekjes.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
76
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
Na reconstitutie: 24 uur wanneer bewaard bij 25°C of in een koelkast (2°C – 8°C) indien bewaard in
de oorspronkelijke injectieflacon en beschermd tegen licht.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig de
lokale voorschriften.
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
12.
NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/007 - verpakking per stuk
EU/1/08/497/008 - verpakking per 4 stuks
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
77
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Nplate 500
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK – 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
78
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
LABEL WATER VOOR INJECTIES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Oplosmiddel voor Nplate
Water voor injecties
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
4.
Lot
5.
1,2 ml
6.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
PARTIJNUMMER
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
OVERIGE
Voor set met 500 µg
79
B. BIJSLUITER
80
Bijsluiter: informatie voor de gebruiker
Nplate 125 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Romiplostim
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
2.
3.
4.
5.
6.
1.
Wat is Nplate en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Hoe gebruikt u dit middel?
Mogelijke bijwerkingen
Hoe bewaart u dit middel?
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Wat is Nplate en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
De werkzame stof in Nplate is romiplostim. Dit eiwit wordt gebruikt om lage aantallen bloedplaatjes
(trombocyten) te behandelen bij patiënten met primaire immuuntrombocytopenie (ook wel ITP
genoemd). ITP is een ziekte waarbij het immuunsysteem van uw lichaam zijn eigen bloedplaatjes
vernietigt. In uw bloed helpen bloedplaatjes bij het dichten van wonden en het vormen van
bloedproppen. Zeer lage aantallen bloedplaatjes kunnen bloeduitstortingen en ernstige bloedingen
veroorzaken.
Nplate wordt gebruikt voor de behandeling van volwassen patiënten met ITP bij wie de milt al dan
niet is verwijderd en die eerder behandeld zijn met corticosteroïden of immunoglobulines en waarbij
deze behandelingen niet werken. Nplate wordt ook gebruikt voor de behandeling van kinderen van
1 jaar en ouder met chronische ITP bij wie de milt al dan niet is verwijderd en die eerder behandeld
zijn met corticosteroïden of immunoglobulines en waarbij deze behandelingen niet werken.
Nplate werkt door het beenmerg (deel van het bot dat bloedcellen aanmaakt) te stimuleren om meer
bloedplaatjes te produceren. Dit zou moeten helpen om bloeduitstortingen en bloedingen geassocieerd
met ITP te voorkomen.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
U bent allergisch voor andere geneesmiddelen die worden geproduceerd met behulp van
DNA-technologie die gebruik maakt van het micro-organisme
Escherichia coli
(E.
coli).
81
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Als u stopt met het gebruik van Nplate treedt een laag bloedplaatjesaantal (trombocytopenie)
waarschijnlijk opnieuw op. Als u stopt met het gebruik van Nplate dient uw bloedplaatjesaantal
te worden gecontroleerd, en uw arts zal passende voorzorgsmaatregelen met u bespreken.
Als u risico loopt op bloedproppen of wanneer bloedproppen voorkomen in uw familie. Het
risico op bloedproppen is verhoogd wanneer u:
-
leverproblemen heeft;
-
ouder bent (≥ 65 jaar);
-
bedlegerig bent;
-
kanker heeft;
-
de anticonceptiepil of hormoonvervangende therapie gebruikt;
-
recent een ingreep of een verwonding heeft gehad;
-
overgewicht heeft;
-
rookt.
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat u dit middel gebruikt.
Als u een zeer hoog bloedplaatjesaantal heeft, kan dit de kans op bloedproppen vergroten. Uw arts zal
uw dosis Nplate aanpassen om ervoor te zorgen dat uw aantal bloedplaatjes niet te hoog wordt.
Veranderingen in het beenmerg (toename van reticuline en mogelijke beenmergfibrose)
Langdurig gebruik van Nplate kan veranderingen in uw beenmerg veroorzaken. Deze veranderingen
kunnen leiden tot abnormale of minder bloedcellen. De milde vorm van deze veranderingen in het
beenmerg wordt “toename van reticuline” genoemd en is waargenomen in klinische onderzoeken met
Nplate. Het is niet bekend of dit kan verergeren tot een ernstigere vorm die bekend staat als “fibrose”.
Tekenen van veranderingen in het beenmerg kunnen optreden als afwijkingen in uw
bloedonderzoeken. In het geval van afwijkende bloedonderzoeken, zal uw arts besluiten of dit
betekent dat u een beenmergonderzoek zou moeten ondergaan of dat u moet stoppen met het gebruik
van Nplate.
Verergering van bloedkankervormen
Uw arts kan beslissen om een beenmergbiopsie te doen indien het nodig is om er zeker van te zijn dat
u ITP heeft en geen andere ziekte zoals myelodysplastisch syndroom (MDS), een ziekte van het
beenmerg waarbij de aanmaak van bloedcellen gestoord is. Als u MDS heeft en Nplate krijgt, kan uw
blastcellenaantal stijgen en is het mogelijk dat uw MDS verergert tot acute myeloïde leukemie; dit is
een bepaald type bloedkanker.
Verlies van respons op romiplostim
Als u behandeld wordt met romiplostim kan een verlies van respons of het onvermogen om voldoende
bloedplaatjes te behouden, optreden. Uw arts zal in dat geval de oorzaak trachten te achterhalen en
daarbij onder andere overwegen of u een toename van vezels in het beenmerg (reticuline) heeft of
antilichamen heeft ontwikkeld die de activiteit van romiplostim kunnen neutraliseren.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Nplate wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen jonger dan 1 jaar.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Nplate nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of
apotheker.
82
Als u ook geneesmiddelen gebruikt die het ontstaan van bloedproppen voorkomen
(antistollingsmiddelen of antibloedplaatjestherapie) is er een grotere kans op bloedingen. Uw arts zal
dit met u bespreken.
Als u corticosteroïden, danazol en/of azathioprine gebruikt, waarmee u behandeld kan worden voor
ITP, kan de dosis die u moet gebruiken worden verlaagd of kan met het gebruik ervan worden gestopt
indien gegeven in combinatie met Nplate.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt. Nplate wordt niet
aanbevolen voor gebruik tijdens de zwangerschap tenzij aangegeven door uw arts.
Het is niet bekend of romiplostim aanwezig is in de moedermelk bij de mens. Gebruik van Nplate
wordt niet aanbevolen als u borstvoeding geeft. Een besluit betreffende het beëindigen van
borstvoeding of het beëindigen van de behandeling met romiplostim dient te worden overwogen
rekening houdend met het voordeel van borstvoeding voor het kind en het voordeel van de
behandeling met romiplostim voor u.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Overleg met uw arts voordat u gaat rijden of machines gaat bedienen, omdat enkele bijwerkingen
(bijvoorbeeld tijdelijke aanvallen van duizeligheid) uw vermogen om dit veilig te doen, kunnen
verslechteren.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Volwassenen en kinderen (1 t/m 17 jaar):
Nplate zal worden toegediend onder direct toezicht van uw arts, die de hoeveelheid Nplate die u
ontvangt nauwkeurig in de gaten zal houden.
Nplate wordt eenmaal per week via een injectie onder de huid toegediend (subcutaan).
Uw aanvangsdosis is 1 microgram Nplate per kilogram lichaamsgewicht één keer per week. Uw arts
zal u vertellen hoeveel u moet gebruiken. Nplate dient één keer per week te worden geïnjecteerd om
uw bloedplaatjesaantal op peil te houden. Uw arts zal regelmatig bloedmonsters afnemen om te meten
hoe uw bloedplaatjes reageren en kan uw dosis aanpassen indien dit noodzakelijk is.
Als uw bloedplaatjesaantal eenmaal onder controle is, zal uw arts uw bloed regelmatig blijven
controleren. Uw dosis kan verder worden aangepast om uw bloedplaatjesaantal op lange termijn onder
controle te blijven houden.
Kinderen (1 t/m 17 jaar): uw arts past uw dosis niet alleen aan op basis van het aantal bloedplaatjes,
maar zal ook regelmatig controleren hoeveel u weegt om uw dosis op basis daarvan aan te passen.
Heeft u te veel van dit middel gebruikt?
Uw arts ziet erop toe dat u de juiste hoeveelheid Nplate ontvangt. Als u meer van Nplate heeft
gekregen dan u zou mogen, zult u mogelijk geen lichamelijke klachten ondervinden, maar kan het
aantal bloedplaatjes in uw bloed stijgen tot een zeer hoge waarde en dit kan het risico op het ontstaan
van bloedklonters verhogen. Als uw arts vermoedt dat u meer Nplate ontvangen heeft dan zou moeten,
wordt daarom aanbevolen dat u gecontroleerd wordt op klachten of verschijnselen van bijwerkingen
en dat u onmiddellijk een passende behandeling krijgt.
83
Heeft u te weinig van dit middel gebruikt?
Uw arts ziet erop toe dat u de juiste hoeveelheid Nplate ontvangt. Als u minder van Nplate heeft
gekregen dan u zou moeten krijgen, zult u mogelijk geen lichamelijke klachten ondervinden, maar zal
het aantal bloedplaatjes in uw bloed te laag kunnen worden waardoor het risico van een bloeding kan
toenemen. Als uw arts vermoedt dat u minder Nplate ontvangen heeft dan zou moeten, wordt daarom
aanbevolen dat u gecontroleerd wordt op klachten of verschijnselen van bijwerkingen en dat u
onmiddellijk een passende behandeling krijgt.
Bent u vergeten dit middel te gebruiken?
Als u een dosis Nplate heeft gemist, zal uw arts met u bespreken wanneer u uw volgende dosis moet
krijgen.
Als u stopt met het gebruik van dit middel
Als u stopt met het gebruik van Nplate is het waarschijnlijk dat uw lage bloedplaatjesaantal
(trombocytopenie) opnieuw optreedt. Uw arts zal beslissen of u dient te stoppen met het gebruik van
Nplate.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.
Mogelijke bijwerkingen bij volwassenen met ITP
Zeer vaak voorkomende bijwerkingen: komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers
hoofdpijn;
allergische reactie;
bovenste luchtweginfectie.
Vaak voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers
beenmergaandoening, waaronder toename van vezels in het beenmerg (reticuline);
problemen met slapen (slapeloosheid);
duizeligheid;
jeuk of tinteling in de handen of voeten (paresthesie);
migraine;
roodheid van de huid (blozen);
bloedstolsel in een longslagader (longembolie);
misselijkheid;
diarree;
buikpijn;
spijsverteringsstoornis (dyspepsie);
verstopping (obstipatie);
jeuken van de huid (pruritus);
bloeding onder de huid (ecchymose);
blauwe plek (kneuzing);
huiduitslag;
gewrichtspijn (artralgie);
spierpijn of spierslapte (myalgie);
pijn in uw handen of voeten;
spierspasmen;
rugpijn;
botpijn;
84
vermoeidheid;
injectieplaatsreacties;
gezwollen handen en voeten (perifeer oedeem);
griepachtige symptomen (influenza-achtig ziektebeeld);
pijn;
algehele zwakte (asthenie);
koorts (pyrexie);
rillingen;
kneuzing;
zwelling van het gezicht, de lippen, mond, tong of keel wat moeite met slikken of ademen zou
kunnen veroorzaken (angio-oedeem);
maag- en darmontsteking;
hartkloppingen;
ontsteking van de bijholten (sinusitis);
ontsteking van de luchtwegen (bronchitis).
Vaak voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers (kunnen
worden ontdekt bij bloed- of urinetests)
laag bloedplaatjesaantal (trombocytopenie) en laag bloedplaatjesaantal (trombocytopenie) na het
stoppen met Nplate;
hoger dan normaal bloedplaatjesaantal (trombocytose);
bloedarmoede (anemie).
Soms voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 100 gebruikers
beenmergfalen; aandoening van het beenmerg dat littekens veroorzaakt (myelofibrose); vergrote
milt (splenomegalie); vaginale bloeding, rectale bloeding; mondbloeding;
injectieplaatsbloeding;
hartaanval (myocardinfarct); verhoogde hartslag;
duizeligheid of een draaierig gevoel (vertigo);
problemen met de ogen waaronder: oogbloeding; moeilijkheden met focussen of een troebel
zicht (accommodatiestoornissen, papiloedeem of oogaandoening); blindheid; jeukende ogen
(oogpruritus); toename van traanvocht; of visuele stoornissen;
problemen met het maagdarmstelsel waaronder: braken; slechte adem (ademgeur); slikstoornis
(dysfagie); indigestie of zuurbranden (gastro-oesofageale reflux); bloed in de ontlasting
(hematochezie); maagproblemen; mondzweren of mondblaren (stomatitis); tandverkleuring;
gewichtsafname; gewichtstoename; intolerantie voor alcohol; gebrek aan eetlust (anorexie);
uitdroging;
algeheel onwel gevoel (malaise); pijn op de borst; geïrriteerdheid; gezichtszwelling
(gelaatsoedeem); opvliegers; verhoogde lichaamstemperatuur; nerveus gevoel;
griep; plaatselijke infectie; ontsteking van de neus- en keelholten (nasofaryngitis);
problemen met de neus en keel waaronder: hoesten; neusloop (rinorroe); droge keel;
kortademigheid of moeite met ademhalen (dyspneu); neusverstopping; pijnlijke ademhaling;
pijnlijke gezwollen gewrichten veroorzaakt door urinezuur (afbraakproduct van voedsel) (jicht);
gespannen spieren; spierzwakte; schouderpijn; spiertrekkingen;
problemen met uw zenuwstelsel waaronder onvrijwillige spiercontracties (clonus);
smaakstoornis (dysgeusie); vermindering van smaak (hypogeusie); verminderde gevoeligheid,
vooral in de huid (hypesthesie); veranderingen in de zenuwfuncties van de armen en benen
(perifere neuropathie); bloedprop in de zogenaamde transverse sinus (transverse
sinustrombose);
depressie; abnormale dromen;
haarverlies (alopecia); lichtgevoeligheid (fotosensitiviteitsreactie); acne; allergische reactie in de
huid na contact met allergenen (contactdermatitis); huidverschijnselen met uitslag en blaren
(eczeem); droge huid; roodheid van de huid (erytheem); ernstige schilferende of vervellende
huiduitslag (exfoliatieve huiduitslag); abnormale haargroei; verdikking en jeuken van de huid
als gevolg van herhaald krabben (prurigo); bloeding onder het huidoppervlak of blauwe plekken
85
op de huid (purpura); huiduitslag met bulten (papulaire huiduitslag); jeukende huiduitslag
(pruritische huiduitslag); algehele jeukende huiduitslag (urticaria); huidknobbels; abnormale
geur van de huid;
problemen met de circulatie waaronder bloedprop in de ader van de lever (poortadertrombose);
diepe veneuze trombose; lage bloeddruk (hypotensie); verhoogde bloeddruk; blokkade van een
bloedvat (perifeer embolisme); afname van de doorbloeding in de handen, enkels en voeten
(perifere ischemie); zwelling en stolling in een ader, die bij aanraking extreem gevoelig kan zijn
(flebitis of oppervlakkige tromboflebitis); bloedprop (trombose)
een zeldzame aandoening die wordt gekenmerkt door periodes van branderige pijn, roodheid en
warm aanvoelen van handen en voeten (erytromelalgie).
Soms voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 100 gebruikers (kunnen
worden ontdekt bij bloed- of urinetests)
een zeldzaam type van bloedarmoede waarbij de rode bloedcellen, witte bloedcellen en
bloedplaatjes allemaal in aantal zijn afgenomen (aplastische anemie);
verhoogd aantal witte bloedcellen (leukocytose);
bovenmatige bloedplaatjesproductie (trombocytemie); toename van bloedplaatjesaantallen;
abnormaal aantal cellen in het bloed dat bloedingen voorkomt (abnormale
bloedplaatjesaantallen);
wijzigingen in sommige bloedtesten (toename in transaminase; verhoogd
bloedlactaatdehydrogenase);
of kanker van de witte bloedcellen (multipel myeloom);
eiwitten in de urine.
Mogelijke bijwerkingen bij kinderen met ITP
Zeer vaak voorkomende bijwerkingen: komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers
bovensteluchtweginfectie;
pijn in de mond en keel (orofaryngeale pijn);
loopneus, jeukende of verstopte neus (rinitis);
hoesten;
pijn in de bovenbuik;
diarree;
huiduitslag;
koorts (pyrexie);
kneuzing (contusie).
Vaak voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers
maag-darmontsteking;
keelpijn en ongemak bij het slikken (faryngitis);
oogontsteking (conjunctivitis);
oorinfectie;
ontsteking van de bijholten (sinusitis);
zwelling van de ledematen/handen/voeten;
bloeding onder het oppervlak van de huid of blauwe plek onder de huid (purpura);
jeukende huiduitslag (urticaria).
Soms voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 100 gebruikers
hoger aantal bloedplaatjes dan normaal (trombocytose).
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit
geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook
86
rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
Door bijwerkingen
te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de doos en het
etiket van de injectieflacon na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is
de uiterste houdbaarheidsdatum.
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C).
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
Dit geneesmiddel mag uit de koelkast worden genomen voor een periode van 30 dagen bij
kamertemperatuur (maximaal 25°C) indien bewaard in de oorspronkelijke verpakking.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die niet meer nodig zijn. Ze worden dan op een
verantwoorde manier vernietigd en komen zo niet in het milieu.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
-
De werkzame stof in dit middel is romiplostim.
Elke injectieflacon Nplate 125 microgram poeder voor oplossing voor injectie bevat in totaal
230 microgram romiplostim. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat
125 microgram romiplostim kan worden toegediend. Na het oplossen bevat een toe te dienen
hoeveelheid van 0,25 ml oplossing 125 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
Elke injectieflacon Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie bevat in totaal
375 microgram romiplostim. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat
250 microgram romiplostim kan worden toegediend. Na het oplossen bevat een toe te dienen
hoeveelheid van 0,5 ml oplossing 250 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
Elke injectieflacon Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie bevat in totaal
625 microgram romiplostim. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat
500 microgram romiplostim kan worden toegediend. Na het oplossen bevat een toe te dienen
hoeveelheid van 1 ml oplossing 500 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
-
De andere stoffen in dit middel zijn mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor
pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
Hoe ziet Nplate eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Nplate is een wit poeder voor oplossing voor injectie, geleverd in een glazen injectieflacon voor
eenmalig gebruik.
Elke verpakking bevat 1 of 4 injectieflacons van 125 microgram (beige dop), 250 microgram (rode
dop) of 500 microgram romiplostim (blauwe dop).
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
87
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen en fabrikant
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
Fabrikant
Amgen Technology (Ireland) Unlimited Company
Pottery Road
Dun Laoghaire
Co Dublin
Ierland
Fabrikant
Amgen NV
Telecomlaan 5-7
1831 Diegem
België
Neem voor alle informatie over tot dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van
de houder van de vergunning voor het in de handel brengen.
België/Belgique/Belgien
s.a. Amgen n.v.
Tel/Tél: +32 (0)2 7752711
България
Амдже½ България ЕООД
Тел.: +359 (0)2 424 7440
Česká republika
Amgen s.r.o.
Tel: +420 221 773 500
Danmark
Amgen, filial af Amgen AB, Sverige
Tlf: +45 39617500
Deutschland
AMGEN GmbH
Tel.: +49 89 1490960
Eesti
Amgen Switzerland AG Vilniaus filialas
Tel: +372 586 09553
Lietuva
Amgen Switzerland AG Vilniaus filialas
Tel: +370 5 219 7474
Luxembourg/Luxemburg
s.a. Amgen
Belgique/Belgien
Tel/Tél: +32 (0)2 7752711
Magyarország
Amgen Kft.
Tel.: +36 1 35 44 700
Malta
Amgen B.V.
The Netherlands
Tel: +31 (0)76 5732500
Nederland
Amgen B.V.
Tel: +31 (0)76 5732500
Norge
Amgen AB
Tel: +47 23308000
88
Ελλάδα
Amgen Ελλάς Φαρμακευτικά Ε.Π.Ε.
Τηλ.: +30 210 3447000
España
Amgen S.A.
Tel: +34 93 600 18 60
France
Amgen S.A.S.
Tél: +33 (0)9 69 363 363
Hrvatska
Amgen d.o.o.
Tel: +385 (0)1 562 57 20
Ireland
Amgen Ireland Limited
Tel: +353 1 8527400
Ísland
Vistor hf.
Sími: +354 535 7000
Italia
Amgen S.r.l.
Tel: +39 02 6241121
Kύπρος
C.A. Papaellinas Ltd
Τηλ.: +357 22741 741
Latvija
Amgen Switzerland AG Rīgas filiāle
Tel: +371 257 25888
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in
Andere informatiebronnen
Österreich
Amgen GmbH
Tel: +43 (0)1 50 217
Polska
Amgen Biotechnologia Sp. z o.o.
Tel.: +48 22 581 3000
Portugal
Amgen Biofarmacêutica, Lda.
Tel: +351 21 4220606
România
Amgen România SRL
Tel: +4021 527 3000
Slovenija
AMGEN zdravila d.o.o.
Tel: +386 (0)1 585 1767
Slovenská republika
Amgen Slovakia s.r.o.
Tel: +421 2 321 114 49
Suomi/Finland
Amgen AB, sivuliike Suomessa/Amgen AB, filial
i Finland
Puh/Tel: +358 (0)9 54900500
Sverige
Amgen AB
Tel: +46 (0)8 6951100
United Kingdom (Northern Ireland)
Amgen Limited
Tel: +44 (0)1223 420305
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De volgende informatie is alleen bestemd voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg:
Reconstitutie:
Nplate is een steriel maar ongeconserveerd product en is uitsluitend bedoeld voor eenmalig gebruik.
Nplate dient te worden gereconstitueerd in overeenstemming met goed aseptisch gebruik.
89
Nplate 125 microgram poeder voor oplossing voor injectie
dient te worden gereconstitueerd
met 0,44 ml steriel water voor injecties, wat een onmiddellijk leverbaar volume van 0,25 ml
oplevert. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat er 125 µg romiplostim
kan worden toegediend (zie onderstaande tabel betreffende de inhoud van de injectieflacon).
Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie
dient te worden gereconstitueerd
met 0,72 ml steriel water voor injecties, wat een onmiddellijk leverbaar volume van 0,5 ml
oplevert. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat er 250 µg romiplostim
kan worden toegediend (zie onderstaande tabel betreffende de inhoud van de injectieflacon).
Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie
dient te worden gereconstitueerd
met 1,2 ml steriel water voor injecties, wat een onmiddellijk leverbaar volume van 1 ml
oplevert. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat er 500 µg romiplostim
kan worden toegediend (zie onderstaande tabel betreffende de inhoud van de injectieflacon).
of
of
Inhoud injectieflacon:
Nplate
injectieflacon
voor
eenmalig
gebruik
125 µg
250 µg
500 µg
Totale inhoud
van
romiplostim in
injectieflacon
230 µg
375 µg
625 µg
+
+
+
Volume van
steriel water
voor injectie
0,44 ml
0,72 ml
1,20 ml
=
=
=
Leverbaar product
en volume
Uiteindelijke
concentratie
125 µg in 0,25 ml
250 µg in 0,50 ml
500 µg in 1,00 ml
500 µg/ml
500 µg/ml
500 µg/ml
Bij het reconstitueren van het geneesmiddel mag uitsluitend steriel water voor injecties worden
gebruikt. Natriumchloride-oplossingen of bacteriostatisch water dient niet te worden gebruikt bij het
reconstitueren van het geneesmiddel.
Water voor injecties dient in de injectieflacon te worden geïnjecteerd. De inhoud van de injectieflacon
mag gedurende het oplossen voorzichtig worden rondgedraaid en gekeerd.
De injectieflacon dient
niet te worden geschud of krachtig te worden bewogen.
Over het algemeen duurt het minder dan
2 minuten om Nplate op te lossen. Kijk vóór toediening of de vloeistof deeltjes bevat of verkleurd is.
De gereconstitueerde oplossing hoort helder en kleurloos te zijn en mag niet worden toegediend als er
deeltjes en/of verkleuringen worden waargenomen.
Vanuit microbiologisch oogpunt dient het geneesmiddel onmiddellijk gebruikt te worden. Indien het
middel niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de bewaringstermijnen
en -omstandigheden vóór gebruik. Deze dienen gewoonlijk niet langer dan 24 uur bij 25°C of 24 uur
in een koelkast (2°C – 8°C) te zijn, beschermd tegen licht.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig de
lokale voorschriften.
Verdunning (vereist als de berekende individuele patiëntdosis kleiner is dan 23 µg)
Initiële reconstitutie van romiplostim met het opgegeven volume steriel water voor injecties resulteert
in een concentratie van 500 µg/ml in alle flacongroottes. Als de berekende individuele patiëntdosis
kleiner is dan 23 µg, is aanvullende verdunning tot 125 µg/ml met
conserveermiddelvrije, steriele
natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing voor injectie
vereist om zeker te zijn van een
nauwkeurig volume (zie de tabel hieronder).
90
Richtlijnen voor verdunning:
Nplate injectieflacon
voor eenmalig gebruik
125 µg
250 µg
500 µg
Voeg dit volume conserveermiddelvrije,
steriele natriumchloride 9 mg/ml (0,9%)
oplossing voor injectie toe aan de
gereconstitueerde injectieflacon
1,38 ml
2,25 ml
3,75 ml
Concentratie na verdunning
125 µg/ml
125 µg/ml
125 µg/ml
Bij het verdunnen mag uitsluitend conserveermiddelvrije, steriele natriumchloride 9 mg/ml (0,9%)
oplossing voor injectie worden gebruikt. Dextrose (5%) in water of steriel water voor injectie mag niet
worden gebruikt bij het verdunnen. Andere oplosmiddelen zijn niet getest.
Vanuit microbiologisch oogpunt dient het verdunde geneesmiddel onmiddellijk gebruikt te worden.
Indien het middel niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de
bewaringstermijnen en -omstandigheden vóór gebruik. Het middel dient gewoonlijk niet langer dan
4 uur bij 25°C in wegwerpspuiten of 4 uur in een koelkast (2°C – 8°C) in de originele injectieflacons
te worden bewaard, beschermd tegen licht.
91
Bijsluiter: informatie voor de gebruiker
Nplate 250 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Nplate 500 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Romiplostim
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
1.
Wat is Nplate en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Hoe gebruikt u dit middel?
Mogelijke bijwerkingen
Hoe bewaart u dit middel?
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Instructies voor bereiding en toediening van een injectie van dit middel
Wat is Nplate en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
De werkzame stof in Nplate is romiplostim. Dit eiwit wordt gebruikt om lage aantallen bloedplaatjes
(trombocyten) te behandelen bij patiënten met primaire immuuntrombocytopenie (ook wel ITP
genoemd). ITP is een ziekte waarbij het immuunsysteem van uw lichaam zijn eigen bloedplaatjes
vernietigt. In uw bloed helpen bloedplaatjes bij het dichten van wonden en het vormen van
bloedproppen. Zeer lage aantallen bloedplaatjes kunnen bloeduitstortingen en ernstige bloedingen
veroorzaken.
Nplate wordt gebruikt voor de behandeling van volwassen patiënten (van 18 jaar en ouder) met ITP bij
wie de milt al dan niet is verwijderd en die eerder behandeld zijn met corticosteroïden of
immunoglobulines en waarbij deze behandelingen niet werken.
Nplate werkt door het beenmerg (deel van het bot dat bloedcellen aanmaakt) te stimuleren om meer
bloedplaatjes te produceren. Dit zou moeten helpen om bloeduitstortingen en bloedingen geassocieerd
met ITP te voorkomen.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
U bent allergisch voor andere geneesmiddelen die worden geproduceerd met behulp van
DNA-technologie die gebruik maakt van het micro-organisme
Escherichia coli
(E.
coli).
92
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Als u stopt met het gebruik van Nplate treedt een laag bloedplaatjesaantal (trombocytopenie)
waarschijnlijk opnieuw op. Als u stopt met het gebruik van Nplate dient uw bloedplaatjesaantal
te worden gecontroleerd, en uw arts zal passende voorzorgsmaatregelen met u bespreken.
Als u risico loopt op bloedproppen of wanneer bloedproppen voorkomen in uw familie. Het
risico op bloedproppen is verhoogd wanneer u:
-
leverproblemen heeft;
-
ouder bent (≥ 65 jaar);
-
bedlegerig bent;
-
kanker heeft;
-
de anticonceptiepil of hormoonvervangende therapie gebruikt;
-
recent een ingreep of een verwonding heeft gehad;
-
overgewicht heeft;
-
rookt.
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat u dit middel gebruikt.
Als u een zeer hoog bloedplaatjesaantal heeft, kan dit de kans op bloedproppen vergroten. Uw arts zal
uw dosis Nplate aanpassen om ervoor te zorgen dat uw aantal bloedplaatjes niet te hoog wordt.
Veranderingen in het beenmerg (toename van reticuline en mogelijke beenmergfibrose)
Langdurig gebruik van Nplate kan veranderingen in uw beenmerg veroorzaken. Deze veranderingen
kunnen leiden tot abnormale of minder bloedcellen. De milde vorm van deze veranderingen in het
beenmerg wordt “toename van reticuline” genoemd en is waargenomen in klinische onderzoeken met
Nplate. Het is niet bekend of dit kan verergeren tot een ernstigere vorm die bekend staat als “fibrose”.
Tekenen van veranderingen in het beenmerg kunnen optreden als afwijkingen in uw
bloedonderzoeken. In het geval van afwijkende bloedonderzoeken, zal uw arts besluiten of dit
betekent dat u een beenmergonderzoek zou moeten ondergaan of dat u moet stoppen met het gebruik
van Nplate.
Verergering van bloedkankervormen
Uw arts kan beslissen om een beenmergbiopsie te doen indien het nodig is om er zeker van te zijn dat
u ITP heeft en geen andere ziekte zoals myelodysplastisch syndroom (MDS), een ziekte van het
beenmerg waarbij de aanmaak van bloedcellen gestoord is. Als u MDS heeft en Nplate krijgt, kan uw
blastcellenaantal stijgen en is het mogelijk dat uw MDS verergert tot acute myeloïde leukemie; dit is
een bepaald type bloedkanker.
Verlies van respons op romiplostim
Als u behandeld wordt met romiplostim kan een verlies van respons of het onvermogen om voldoende
bloedplaatjes te behouden, optreden. Uw arts zal in dat geval de oorzaak trachten te achterhalen en
daarbij onder andere overwegen of u een toename van vezels in het beenmerg (reticuline) heeft of
antilichamen heeft ontwikkeld die de activiteit van romiplostim kunnen neutraliseren.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Nplate wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen jonger dan 18.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Nplate nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of
apotheker.
93
Als u ook geneesmiddelen gebruikt die het ontstaan van bloedproppen voorkomen
(antistollingsmiddelen of antibloedplaatjestherapie) is er een grotere kans op bloedingen. Uw arts zal
dit met u bespreken.
Als u corticosteroïden, danazol en/of azathioprine gebruikt, waarmee u behandeld kan worden voor
ITP, kan de dosis die u moet gebruiken worden verlaagd of kan met het gebruik ervan worden gestopt
indien gegeven in combinatie met Nplate.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt. Nplate wordt niet
aanbevolen voor gebruik tijdens de zwangerschap tenzij aangegeven door uw arts.
Het is niet bekend of romiplostim aanwezig is in de moedermelk bij de mens. Gebruik van Nplate
wordt niet aanbevolen als u borstvoeding geeft. Een besluit betreffende het beëindigen van
borstvoeding of het beëindigen van de behandeling met romiplostim dient te worden overwogen
rekening houdend met het voordeel van borstvoeding voor het kind en het voordeel van de
behandeling met romiplostim voor u.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Overleg met uw arts voordat u gaat rijden of machines gaat bedienen, omdat enkele bijwerkingen
(bijvoorbeeld tijdelijke aanvallen van duizeligheid) uw vermogen om dit veilig te doen, kunnen
verslechteren.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Nplate zal worden toegediend onder direct toezicht van uw arts, die de hoeveelheid Nplate die u
ontvangt nauwkeurig in de gaten zal houden.
Nplate wordt eenmaal per week via een injectie onder de huid toegediend (subcutaan).
Uw aanvangsdosis is 1 microgram Nplate per kilogram lichaamsgewicht één keer per week. Uw arts
zal u vertellen hoeveel u moet gebruiken. Nplate dient één keer per week te worden geïnjecteerd om
uw bloedplaatjesaantal op peil te houden. Uw arts zal regelmatig bloedmonsters afnemen om te meten
hoe uw bloedplaatjes reageren en kan uw dosis aanpassen indien dit noodzakelijk is.
Als uw bloedplaatjesaantal eenmaal onder controle is, zal uw arts uw bloed regelmatig blijven
controleren. Uw dosis kan verder worden aangepast om uw bloedplaatjesaantal op lange termijn onder
controle te blijven houden.
Gebruik dit geneesmiddel altijd precies zoals uw arts u dat heeft verteld. Twijfelt u over het juiste
gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Instructies voor bereiding en toediening van een injectie van dit middel
Na een passende training kan uw arts ook tegen u zeggen dat u Nplate zelf mag toedienen. Lees
hiervoor de instructies voor toediening van Nplate onderaan deze bijsluiter, zoals besproken met uw
arts. Als u van uw arts zelf de injecties mag toedienen, moet u elke maand voor controle bij uw arts
terugkomen zodat de arts kan vaststellen of Nplate bij u werkt of dat een andere behandeling moet
worden overwogen.
Na de eerste maand van zelftoediening van Nplate, moet u laten zien dat u nog steeds zelf uw Nplate
injectie correct kunt voorbereiden en toedienen.
94
Heeft u te veel van dit middel gebruikt?
Uw arts ziet erop toe dat u de juiste hoeveelheid Nplate ontvangt. Als u meer van Nplate heeft
gekregen dan u zou mogen, zult u mogelijk geen lichamelijke klachten ondervinden, maar kan het
aantal bloedplaatjes in uw bloed stijgen tot een zeer hoge waarde en dit kan het risico op het ontstaan
van bloedklonters verhogen. Als uw arts vermoedt dat u meer Nplate ontvangen heeft dan zou moeten,
wordt het aanbevolen dat u gecontroleerd wordt op klachten of verschijnselen van bijwerkingen en dat
u onmiddellijk een passende behandeling krijgt.
Als u van uw arts zelf de injecties mag toedienen en u heeft te veel van dit middel gebruikt, moet u
onmiddellijk uw arts inlichten.
Heeft u te weinig van dit middel gebruikt?
Uw arts ziet erop toe dat u de juiste hoeveelheid Nplate ontvangt. Als u minder van Nplate heeft
gekregen dan u zou moeten krijgen, zult u mogelijk geen lichamelijke klachten ondervinden, maar zal
het aantal bloedplaatjes in uw bloed te laag kunnen worden waardoor het risico van een bloeding kan
toenemen. Als uw arts vermoedt dat u minder Nplate ontvangen heeft dan zou moeten, wordt het
aanbevolen dat u gecontroleerd wordt op klachten of verschijnselen van bijwerkingen en dat u
onmiddellijk een passende behandeling krijgt.
Als u van uw arts zelf de injecties mag toedienen en u heeft te weinig van dit middel gebruikt, moet u
onmiddellijk uw arts inlichten.
Bent u vergeten dit middel te gebruiken?
Als u een dosis Nplate heeft gemist, zal uw arts met u bespreken wanneer u uw volgende dosis moet
krijgen.
Als u van uw arts zelf de injecties mag toedienen en u bent vergeten uzelf een injectie toe te dienen,
moet u onmiddellijk uw arts inlichten.
Als u stopt met het gebruik van dit middel
Als u stopt met het gebruik van Nplate is het waarschijnlijk dat uw lage bloedplaatjesaantal
(trombocytopenie) opnieuw optreedt. Uw arts zal beslissen of u dient te stoppen met het gebruik van
Nplate.
Dit middel zelf toedienen
Uw arts kan besluiten dat u het best Nplate zelf kunt toedienen. Uw arts, verpleegkundige of apotheker
zal u laten zien hoe u bij uzelf Nplate moet injecteren. Probeer niet uzelf een injectie te geven als u
nog niet geoefend heeft. Het is zeer belangrijk dat u Nplate goed bereidt en de juiste dosis gebruikt
(zie rubriek 7, Instructies voor bereiding en toediening van een injectie van dit middel, onderaan deze
bijsluiter).
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.
Zeer vaak voorkomende bijwerkingen: komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers
hoofdpijn;
allergische reactie;
bovenste luchtweginfectie.
95
Vaak voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers
beenmergaandoening, waaronder toename van vezels in het beenmerg (reticuline);
problemen met slapen (slapeloosheid);
duizeligheid;
jeuk of tintelingen in de handen of voeten (paresthesie);
migraine;
roodheid van de huid (blozen);
bloedstolsel in een longslagader (longembolie);
misselijkheid;
diarree;
buikpijn;
spijsverteringsstoornis (dyspepsie);
verstopping (obstipatie);
jeuken van de huid (pruritus);
bloeding onder de huid (ecchymose);
blauwe plek (kneuzing);
huiduitslag;
gewrichtspijn (artralgie);
spierpijn of spierslapte (myalgie);
pijn in uw handen of voeten;
spierspasmen;
rugpijn;
botpijn;
vermoeidheid;
injectieplaatsreacties;
gezwollen handen en voeten (perifeer oedeem);
griepachtige symptomen (influenza-achtig ziektebeeld);
pijn;
algehele zwakte (asthenie);
koorts (pyrexie);
rillingen;
kneuzing;
zwelling van het gezicht, de lippen, mond, tong of keel wat moeite met slikken of ademen zou
kunnen veroorzaken (angio-oedeem);
maag- en darmontsteking;
hartkloppingen;
ontsteking van de bijholten (sinusitis);
ontsteking van de luchtwegen (bronchitis).
Vaak voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers (kunnen
worden ontdekt bij bloed- of urinetests)
laag bloedplaatjesaantal (trombocytopenie) en laag bloedplaatjesaantal (trombocytopenie) na het
stoppen met Nplate;
hoger dan normaal bloedplaatjesaantal (trombocytose);
bloedarmoede (anemie).
Soms voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 100 gebruikers
beenmergfalen; aandoening van het beenmerg dat littekens veroorzaakt (myelofibrose); vergrote
milt (splenomegalie); vaginale bloeding, rectale bloeding; mondbloeding;
injectieplaatsbloeding;
hartaanval (myocardinfarct); verhoogde hartslag;
duizeligheid of een draaierig gevoel (vertigo);
96
problemen met de ogen waaronder: oogbloeding; moeilijkheden met focussen of een troebel
zicht (accommodatiestoornissen, papiloedeem of oogaandoening); blindheid; jeukende ogen
(oogpruritus); toename van traanvocht; of visuele stoornissen;
problemen met het maagdarmstelsel waaronder: braken; slechte adem (ademgeur); slikstoornis
(dysfagie); indigestie of zuurbranden (gastro-oesofageale reflux); bloed in de ontlasting
(hematochezie); maagproblemen; mondzweren of mondblaren (stomatitis); tandverkleuring;
gewichtsafname; gewichtstoename; intolerantie voor alcohol; gebrek aan eetlust (anorexie);
uitdroging;
algeheel onwel gevoel (malaise); pijn op de borst; geïrriteerdheid; gezichtszwelling
(gelaatsoedeem); opvliegers; verhoogde lichaamstemperatuur; nerveus gevoel;
griep; plaatselijke infectie; ontsteking van neus- en keelholten (nasofaryngitis);
problemen met de neus en keel waaronder: hoesten; neusloop (rinorroe); droge keel;
kortademigheid of moeite met ademhalen (dyspneu); neusverstopping; pijnlijke ademhaling;
pijnlijke gezwollen gewrichten veroorzaakt door urinezuur (afbraakproduct van voedsel) (jicht);
gespannen spieren; spierzwakte; schouderpijn; spiertrekkingen;
problemen met uw zenuwstelsel waaronder onvrijwillige spiercontracties (clonus);
smaakstoornis (dysgeusie); vermindering van smaak (hypogeusie); verminderde gevoeligheid,
vooral in de huid (hypesthesie); veranderingen in de zenuwfuncties van de armen en benen
(perifere neuropathie); bloedprop in de zogenaamde transverse sinus (transverse
sinustrombose);
depressie; abnormale dromen;
haarverlies (alopecia); lichtgevoeligheid (fotosensitiviteitsreactie); acne; allergische reactie in de
huid na contact met allergenen (contactdermatitis); huidverschijnselen met uitslag en blaren
(eczeem); droge huid; roodheid van de huid (erytheem); ernstige schilferende of vervellende
huiduitslag (exfoliatieve huiduitslag); abnormale haargroei; verdikking en jeuken van de huid
als gevolg van herhaald krabben (prurigo); bloeding onder het huidoppervlak of blauwe plekken
op de huid (purpura); huiduitslag met bulten (papulaire huiduitslag); jeukende huiduitslag
(pruritische huiduitslag); algehele jeukende huiduitslag (urticaria); huidknobbels; abnormale
geur van de huid;
problemen met de circulatie waaronder bloedprop in de ader van de lever (poortadertrombose);
diepe veneuze trombose; lage bloeddruk (hypotensie); verhoogde bloeddruk; blokkade van een
bloedvat (perifeer embolisme); afname van de doorbloeding in de handen, enkels en voeten
(perifere ischemie); zwelling en stolling in een ader, die bij aanraking extreem gevoelig kan zijn
(flebitis of oppervlakkige tromboflebitis); bloedprop (trombose).
een zeldzame aandoening die wordt gekenmerkt door periodes van branderige pijn, roodheid en
warm aanvoelen van handen en voeten (erytromelalgie).
Soms voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 100 gebruikers (kunnen
worden ontdekt bij bloed- of urinetests)
een zeldzaam type van bloedarmoede waarbij de rode bloedcellen, witte bloedcellen en
bloedplaatjes allemaal in aantal zijn afgenomen (aplastische anemie);
verhoogd aantal witte bloedcellen (leukocytose);
bovenmatige bloedplaatjesproductie (trombocytemie); toename van bloedplaatjesaantallen;
abnormaal aantal cellen in het bloed dat bloedingen voorkomt (abnormale
bloedplaatjesaantallen);
wijzigingen in sommige bloedtesten (toename in transaminase; verhoogd
bloedlactaatdehydrogenase);
of kanker van de witte bloedcellen (multipel myeloom);
eiwitten in de urine.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit
geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook
rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
Door bijwerkingen
te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
97
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op het etiket van
de injectieflacon na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de uiterste
houdbaarheidsdatum.
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C).
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
Dit geneesmiddel mag uit de koelkast worden genomen voor een periode van 30 dagen bij
kamertemperatuur (maximaal 25°C) indien bewaard in de oorspronkelijke verpakking.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die niet meer nodig zijn. Ze worden dan op een
verantwoorde manier vernietigd en komen zo niet in het milieu.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
-
De werkzame stof in dit middel is romiplostim.
Elke injectieflacon Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie bevat in totaal
375 microgram romiplostim. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat
250 µg romiplostim kan worden toegediend. Na het oplossen bevat een toe te dienen
hoeveelheid van 0,5 ml oplossing 250 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
Elke injectieflacon Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie bevat in totaal
625 microgram romiplostim. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat
500 µg romiplostim kan worden toegediend. Na het oplossen bevat een toe te dienen
hoeveelheid van 1 ml oplossing 500 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
-
De andere stoffen in dit middel zijn: Poeder: mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur
(voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
Oplosmiddel: water voor injecties.
Hoe ziet Nplate eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Nplate is een wit poeder voor oplossing voor injectie, geleverd in een 5 ml glazen injectieflacon voor
eenmalig gebruik.
Nplate wordt geleverd in een verpakkingsgrootte van 1 of 4 verpakkingen. Iedere verpakking bevat:
1 injectieflacon met 250 microgram of 500 microgram romiplostim.
1 voorgevulde spuit met 0,72 of 1,2 ml water voor injecties voor reconstitutie.
1 zuiger voor de voorgevulde spuit.
1 steriele flaconadapter.
1 steriele 1 ml Luer Lock-spuit.
1 steriele veiligheidsnaald.
4 alcoholdoekjes.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
98
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen en fabrikant
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
Fabrikant
Amgen Technology (Ireland) Unlimited Company
Pottery Road
Dun Laoghaire
Co Dublin
Ierland
Fabrikant
Amgen NV
Telecomlaan 5-7
1831 Diegem
België
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen.
België/Belgique/Belgien
s.a. Amgen n.v.
Tel/Tél: +32 (0)2 7752711
България
Амдже½ България ЕООД
Тел.: +359 (0)2 424 7440
Česká republika
Amgen s.r.o.
Tel: +420 221 773 500
Danmark
Amgen, filial af Amgen AB, Sverige
Tlf: +45 39617500
Deutschland
AMGEN GmbH
Tel.: +49 89 1490960
Eesti
Amgen Switzerland AG Vilniaus filialas
Tel: +372 586 09553
Lietuva
Amgen Switzerland AG Vilniaus filialas
Tel: +370 5 219 7474
Luxembourg/Luxemburg
s.a. Amgen
Belgique/Belgien
Tel/Tél: +32 (0)2 7752711
Magyarország
Amgen Kft.
Tel.: +36 1 35 44 700
Malta
Amgen B.V.
The Netherlands
Tel: +31 (0)76 5732500
Nederland
Amgen B.V.
Tel: +31 (0)76 5732500
Norge
Amgen AB
Tel: +47 23308000
99
Ελλάδα
Amgen Ελλάς Φαρμακευτικά Ε.Π.Ε.
Τηλ.: +30 210 3447000
España
Amgen S.A.
Tel: +34 93 600 18 60
France
Amgen S.A.S.
Tél: +33 (0)9 69 363 363
Hrvatska
Amgen d.o.o.
Tel: +385 (0)1 562 57 20
Ireland
Amgen Ireland Limited
Tel: +353 1 8527400
Ísland
Vistor hf.
Sími: +354 535 7000
Italia
Amgen S.r.l.
Tel: +39 02 6241121
Kύπρος
C.A. Papaellinas Ltd
Τηλ.: +357 22741 741
Latvija
Amgen Switzerland AG Rīgas filiāle
Tel: +371 257 25888
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in
Andere informatiebronnen
Österreich
Amgen GmbH
Tel: +43 (0)1 50 217
Polska
Amgen Biotechnologia Sp. z o.o.
Tel.: +48 22 581 3000
Portugal
Amgen Biofarmacêutica, Lda.
Tel: +351 21 4220606
România
Amgen România SRL
Tel: +4021 527 3000
Slovenija
AMGEN zdravila d.o.o.
Tel: +386 (0)1 585 1767
Slovenská republika
Amgen Slovakia s.r.o.
Tel: +421 2 321 114 49
Suomi/Finland
Amgen AB, sivuliike Suomessa/Amgen AB, filial
i Finland
Puh/Tel: +358 (0)9 54900500
Sverige
Amgen AB
Tel: +46 (0)8 6951100
United Kingdom (Northern Ireland)
Amgen Limited
Tel: +44 (0)1223 420305
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
7.
Instructies voor bereiding en toediening van een injectie van dit middel
Deze rubriek bevat informatie over hoe u bij uzelf Nplate injecteert. Het is belangrijk dat u niet
probeert de injectie bij uzelf toe te dienen vóór u dit geoefend heeft met uw arts, verpleegkundige of
apotheker. Als u vragen heeft over hoe u moet injecteren, vraag uw arts, verpleegkundige of apotheker
dan u te helpen. Het is zeer belangrijk dat het geneesmiddel juist wordt klaargemaakt en de juiste dosis
wordt gebruikt.
100
Deze rubriek is als volgt onderverdeeld:
Voor u begint
Stap 1. Materialen voor een injectie klaarzetten
Stap 2. Injectieflacon klaarmaken voor gebruik, bevestigen flaconadapter
Stap 3. Spuit met steriel water klaarmaken
Stap 4. Nplate oplossen door water in de injectieflacon te injecteren
Stap 5. Nieuwe injectiespuit voor injectie klaarmaken
Stap 6. Injectienaald klaarmaken
Stap 7. Een injectieplaats kiezen en klaarmaken
Stap 8. De Nplate-oplossing toedienen
Stap 9. Materialen weggooien
Voor u begint
Lees alle gebruiksinstructies goed door.
Deze instructies zijn bedoeld voor patiënten die het zelf
toedienen al hebben geoefend met hun zorgverlener (bijv. een arts, verpleegkundige of apotheker). Als
u nog niet heeft geoefend, neem dan contact op met uw zorgverlener.
De set voor zelfinjectie van Nplate moet tot gebruik in de oorspronkelijke verpakking worden bewaard
om de injectieflacon met Nplate te beschermen tegen licht. Bewaar de set met Nplate voor zelfinjectie
in de koelkast bij 2ºC tot 8ºC.
Zodra Nplate is opgelost, moet het meteen worden toegediend.
Na toediening van uw voorgeschreven dosis is het mogelijk dat u overtollige Nplate-oplossing in de
injectieflacon over heeft. Overgebleven Nplate-oplossing mag niet worden bewaard om een volgende
keer te gebruiken! Overgebleven Nplate-oplossing moet onmiddellijk na beëindiging van het
injectieproces worden weggegooid. Nplate-oplossing die in de injectieflacon is overgebleven, mag
NOOIT voor een volgende injectie worden gebruikt.
Stap 1. Materialen voor een injectie klaarzetten
Doe het volgende:
Kies een goed verlicht, vlak werkoppervlak, zoals een tafel.
Neem de set voor zelfinjectie van Nplate uit de koelkast.
Niet gebruiken als deze bevroren is.
Als u vragen heeft over het bewaren, neem dan contact op met uw zorgverlener voor verdere
instructies.
Controleer de houdbaarheidsdatum op de set voor zelfinjectie. Als de
houdbaarheidsdatum verstreken is, de set niet gebruiken.
Stop en neem contact op met uw
zorgverlener.
Opmerking:
als u instructies heeft gehad van uw zorgverlener dat u voor uw dosis Nplate meer
dan één injectie moet toedienen, moet u meer dan één set voor zelfinjectie gebruiken. Volg de
stappen zoals beschreven in deze bijsluiter en gebruik zoveel sets voor zelfinjectie als nodig om
uw volledige voorgeschreven dosis Nplate toe te dienen.
101
Zorg ervoor dat de volgende materialen gereed staan:
Verpakking met alcoholdoekje
x4
Injectieflacon met poeder, 250 microgram OF
500 microgram
x1
Flaconadapter 13 mm
x1
Zuiger voor de met steriel water voorgevulde
injectiespuit
x1
Met steriel water voorgevulde injectiespuit
x1
1 ml-injectiespuit met Luer Lockpunt
x1
Injectieveiligheidsnaald
x1
Materialen
pas openen
wanneer dit in de instructies wordt aangegeven.
Onderdelen die beschadigd zijn of waarvan de verpakking is beschadigd,
niet
gebruiken.
Materialen
niet
opnieuw gebruiken.
102
Stap 2. Injectieflacon klaarmaken voor gebruik, bevestigen flaconadapter
Nodig:
2 verpakkingen met een alcoholdoekje, 1 injectieflacon en 1 verpakking met flaconadapter.
Doe het volgende:
Was uw handen
met zeep en warm water.
Reinig het vlakke werkoppervlak met een
nieuw alcoholdoekje.
Verwijder de rode (250 microgram) of
blauwe (500 microgram) plastic dop van
de injectieflacon.
Gebruik een nieuw alcoholdoekje om
de
stop van de injectieflacon te reinigen.
Raak de stop van de injectieflacon na
reinigen
niet
meer aan.
Trek de papieren achterkant langzaam
van de flaconadapter en laat de
flaconadapter in de plastic verpakking
zitten.
Raak de stop van de injectieflacon of
aanpriknaald van de flaconadapter
niet
aan.
Terwijl u de
injectieflacon op een tafel
houdt en de flaconadapter in de plastic
verpakking laat zitten,
brengt u de
aanpriknaald van de flaconadapter boven
het midden van de stop op de
injectieflacon.
103
Duw de flaconadapter omlaag op de
injectieflacon tot hij
stevig op z’n plaats zit
en u hem niet verder kunt duwen.
Verwijder de plastic verpakking van de
flaconadapter en laat de flaconadapter op
de injectieflacon zitten.
Raak de bovenkant van de flaconadapter
niet
aan.
Stap 3. Spuit met steriel water klaarmaken
Nodig:
met steriel water voorgevulde spuit en zuiger.
Let op het volgende voor u begint met stap 3:
De doorzichtige plastic zuiger MOET altijd eerst worden bevestigd voordat de witte punt van de
met steriel water voorgevulde injectiespuit wordt afgebroken. Voer stap 3a vóór stap 3b uit.
Doe het volgende:
Stap 3a:
bevestig de doorzichtige plastic
zuiger op de met steriel water voorgevulde
spuit door het gedraaide uiteinde van de
zuiger in de spuit te plaatsen en de staaf
voorzichtig met de wijzers van de klok mee
op de grijze zuiger van de injectiespuit te
draaien tot u enige weerstand voelt. Niet te
strak aandraaien.
104
Stap 3b: houd de spuit met één hand vast,
buig de punt van de witte plastic afdekdop
met uw andere hand naar beneden.
Hierdoor breekt de verzegeling van de witte
plastic afdekdop.
Als de verzegeling verbroken is,
verwijdert
u de witte plastic afdekdop. In de dop ziet
u dan grijs rubber.
Stap 4. Nplate oplossen door water in de injectieflacon te injecteren
Nodig:
met steriel water voorgevulde spuit en injectieflacon met de flaconadapter daarop bevestigd.
Let op het volgende voor u begint met stap 4:
Het oplossen moet
langzaam en voorzichtig
gebeuren. Dit is een geneesmiddel met eiwitten en
eiwitten kunnen gemakkelijk beschadigd raken door onjuist mengen en te hard schudden.
Doe het volgende:
Bevestig de met water gevulde spuit op de
flaconadapter
terwijl u de injectieflacon op
de tafel houdt door de zijkant van de
flaconadapter met één hand vast te pakken en
de punt van de spuit met de andere hand met
de wijzers van de klok mee op de adapter te
draaien tot u enige weerstand voelt.
105
Duw de zuiger heel langzaam en
voorzichtig omlaag om al het water uit de
spuit in de injectieflacon te injecteren.
Het
water moet langzaam op het poeder vloeien.
Spuit het water
niet
met kracht in de
injectieflacon.
Opmerking:
nadat het water in de
injectieflacon is geïnjecteerd, komt de zuiger
vaak wat omhoog. U hoeft geen druk op de
zuiger uit te blijven oefenen voor de rest van
stap 4.
Langzaam en voorzichtig duwen
Voordat u verder gaat:
Zorg ervoor dat vóór het oplossen
al het water
vanuit de spuit in de injectieflacon is
overgebracht.
Houd het gedeelte waar de injectieflacon
en flaconadapter op elkaar aansluiten
tussen uw vingers vast, draai de
injectieflacon rustig door uw pols te
bewegen tot alle poeder is opgelost en de
vloeistof in de injectieflacon helder en
kleurloos is.
De injectieflacon
voorzichtig
draaien.
De injectieflacon
niet
schudden.
De injectieflacon
niet
tussen de handpalmen
rollen.
Opmerking:
het kan wel 2 minuten duren
voordat het poeder volledig is opgelost.
Goed
Fout
Voordat u verdergaat:
Bekijk
de oplossing en controleer deze op deeltjes en/of verkleuring. De oplossing moet helder
en kleurloos zijn en alles moet zijn opgelost.
Opmerking:
als de
oplossing gekleurd is of deeltjes bevat,
neem dan contact op met uw
zorgverlener.
Verzeker u ervan
dat het poeder volledig is opgelost voordat de spuit wordt verwijderd.
106
Wanneer Nplate volledig is opgelost,
verwijdert u de lege spuit van de
flaconadapter door deze los te draaien
tegen de wijzers van de klok in.
Gooi de lege spuit weg
in een naaldencontainer. Houd de injectieflacon met Nplate-oplossing.
Maak onmiddellijk een nieuwe spuit voor injectie klaar.
Wacht
niet
met het injecteren van Nplate.
Stap 5. Nieuwe injectiespuit voor injectie klaarmaken
Nodig:
een nieuwe verpakking met een 1 ml-spuit en de injectieflacon met opgeloste, heldere Nplate.
Voordat u verdergaat:
Controleer
uw dosis voor u met deze stap begint.
Opmerking:
de Nplate-oplossing is zeer krachtig; daarom is het belangrijk de dosis nauwkeurig
af te meten.
Zorg ervoor
dat vóór het injecteren alle luchtbellen verwijderd zijn.
Doe het volgende:
Neem de 1 ml-spuit uit de verpakking.
Zuig lucht op in de spuit tot het
markeerstreepje van 1 ml.
Trek de zuiger
niet
verder terug dan 1 ml.
Zuig lucht op in de spuit tot het
markeerstreepje van 1 ml
107
Bevestig de 1 ml-spuit op de flaconadapter
van de Nplate-oplossing door de punt van de
spuit op de flaconadapter te draaien met de
wijzers van de klok mee tot u enige
weerstand voelt.
A.
B.
C.
Duw lucht in de injectieflacon.
Blijf druk op de zuiger houden.
Draai de spuit-flacon-combinatie
ondersteboven,
zodat de injectieflacon zich
recht boven de spuit bevindt.
A.
B.
C.
Ondersteboven
draaien
Trek alle vloeistof op in de spuit.
-
De maximaal toe te dienen
hoeveelheid voor de injectieflacon van
250 microgram is 0,5 ml en voor de
injectieflacon met 500 microgram
1 ml.
Trek de zuiger niet uit de achterkant
van
de spuit.
108
Het is belangrijk dat u de zuiger in de spuit
laat zitten.
Goed
Controleer op luchtbellen in de spuit en
verwijder deze allemaal.
-
Tik zachtjes met uw vingers tegen de
spuit om de luchtbellen uit de vloeistof
los te maken.
-
Duw de zuiger langzaam
omhoog om
de luchtbellen uit de spuit te
verwijderen.
Luchtbellen: fout
Duw de zuiger langzaam terug om alleen
de hoeveelheid die door uw zorgverlener is
voorgeschreven in de spuit te krijgen.
Zorg ervoor dat de bovenkant van de kop
van de zuiger bij het markeerstreepje op
de spuit staat dat overeenkomt met uw
voorgeschreven dosis.
Duw zo nodig
vloeistof terug in de injectieflacon om de
gewenste dosis te krijgen.
Goed
Pas de hoeveelheid aan uw voorgeschreven
dosis aan
Controleer nogmaals om zeker te weten
dat de spuit de juiste hoeveelheid vloeistof
voor uw dosis bevat
en dat alle luchtbellen
verwijderd zijn.
109
Voordat u verdergaat:
Zorg ervoor
dat de juiste hoeveelheid vloeistof voor uw dosis in de spuit blijft.
Zorg ervoor
dat alle luchtbellen uit de spuit verwijderd zijn.
Zodra alle luchtbellen zijn verwijderd en de
spuit met uw juiste dosis is gevuld,
draait u
de spuit van de flaconadapter los.
Houd de gevulde spuit in uw hand en raak
de punt van de spuit niet aan.
Leg de gevulde spuit na verwijdering van de
injectieflacon
niet
neer.
110
Stap 6. Injectienaald klaarmaken
Nodig:
gevulde spuit met de afgemeten dosis Nplate en veiligheidsnaald.
Doe het volgende:
Houd de spuit in uw handpalm met de punt
naar boven en
neem de veiligheidsnaald uit
de verpakking.
Bevestig de veiligheidsnaald
op de gevulde
spuit met een draaiende beweging
terwijl u
er stevig op duwt. Draai met de wijzers
van de klok mee
voor vergrendeling in de
Luer Lockpunt.
Het geneesmiddel is nu klaar voor injectie.
Ga ONMIDDELLIJK verder met stap 7.
Stap 7. Een injectieplaats kiezen en klaarmaken
Nodig:
nieuw alcoholdoekje.
Doe het volgende:
Injectieplaats
Kies uw injectieplaats.
De volgende drie
injectieplaatsen voor Nplate worden
aangeraden:
-
Halverwege het bovenbeen aan de
voorkant
-
-
Buik, behalve 5 centimeter rondom de
navel
Als iemand anders bij u de injectie
toedient, kan ook de buitenkant van de
bovenarmen worden gebruikt
Wissel
de plaats bij elke injectie af.
Voorkant
Achterkant
-
111
Niet injecteren op plaatsen met blauwe
plekken of waar de huid gevoelig of hard
is.
Niet
injecteren op plaatsen met
littekenweefsel of striae.
Wrijf de plaats waar Nplate zal worden
geïnjecteerd met een ronddraaiende
beweging schoon met het alcoholdoekje.
Raak dit gebied
niet
meer aan voordat de
injectie wordt toegediend.
Stap 8. De Nplate-oplossing toedienen
Nodig:
de gevulde spuit met bevestigde naald.
Doe het volgende:
Trek de roze beschermdop naar
achteren
(in de richting van de spuit en
van de naald af).
Verwijder de doorzichtige naalddop
door
de spuit in de ene hand te houden en met de
andere hand de beschermdop er voorzichtig
recht af te trekken.
Verwijder de doorzichtige naalddop
vóór
u
de injectie toedient.
112
Knijp voorzichtig
met één hand het
schoongemaakte deel
van de huid stevig
samen. Houd met de andere hand
de spuit
(als een potlood) vast onder een hoek van
45 graden
ten opzichte van de huid.
Duw
met een korte, scherpe beweging de
naald in de huid.
Injecteer de voorgeschreven dosis onder de
huid volgens de aanwijzingen van uw arts,
verpleegkundige of apotheker.
Wanneer de spuit leeg is, de naald uit de
huid trekken
onder dezelfde hoek als bij
het inbrengen.
De injectieplaats kan iets bloeden. U kunt
gedurende 10 seconden een watje of gaasje
op de injectieplaats drukken.
Niet over de injectieplaats wrijven.
Zo
nodig kan op de injectieplaats een pleister
worden geplakt.
Na het injecteren plaatst u met uw duim
(of vingertop) de roze beschermdop weer
terug
door deze met dezelfde hand naar
voren te duwen tot u een klik hoort en/of
voelt die aangeeft dat de beschermdop
vastklikt op zijn plaats over de naald.
113
Kijk
of de naaldpunt bedekt is. Zorg dat de
naald altijd is afgedekt met de roze
beschermdop voor u hem weggooit.
Stap 9. Materialen weggooien
Doe het volgende:
Gooi de spuit met afgedekte naald onmiddellijk weg
in een naaldencontainer.
Gooi de gebruikte injectieflacon met Nplate onmiddellijk weg
in een naaldencontainer.
Zorg ervoor dat alle andere materialen in geschikte containers worden weggegooid.
De injectiespuit met naald en de injectieflacon met Nplate mogen
NOOIT
opnieuw worden gebruikt.
Gooi
de gebruikte naald en spuit weg in een naaldencontainer.
Gooi
eventuele resten Nplate weg in een geschikte afvalcontainer.
In de injectieflacon
achtergebleven Nplate mag NOOIT voor een nieuwe injectie worden gebruikt.
114
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 125 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Nplate 125 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat 125 µg romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
0,25 ml oplossing 125 µg romiplostim (500 µg/ml). Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker
van te zijn dat 125 µg romiplostim kan worden toegediend.
Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat 250 µg romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
0,5 ml oplossing 250 µg romiplostim (500 µg/ml). Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker
van te zijn dat 250 µg romiplostim kan worden toegediend.
Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat 500 µg romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
1 ml oplossing 500 µg romiplostim (500 µg/ml). Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van
te zijn dat 500 µg romiplostim kan worden toegediend.
Romiplostim wordt geproduceerd door recombinant DNA-technologie in Escherichia coli (E. coli).
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Poeder voor oplossing voor injectie (poeder voor injectie).
Het poeder is wit.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
Volwassenen:
Nplate is geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met primaire immuungemedieerde
trombocytopenie (ITP) die refractair zijn voor andere behandelingen (bijvoorbeeld corticosteroïden,
immunoglobulines) (zie rubriek 4.2 en 5.1).
Pediatrische patiënten:
Nplate is geïndiceerd voor de behandeling van pediatrische patiënten van één jaar en ouder met
chronische primaire immuungemedieerde trombocytopenie (ITP) die refractair zijn voor andere
behandelingen (bijvoorbeeld corticosteroïden, immunoglobulines) (zie rubriek 4.2 en 5.1).
Bij de berekening van de aanvangsdosis dient altijd het werkelijke
lichaamsgewicht bij aanvang van de behandeling te worden gebruikt.
Bij volwassenen worden verdere aanpassingen van de dosering
uitsluitend gebaseerd op veranderingen in het trombocytenaantal.
Bij pediatrische patiënten worden verdere aanpassingen van de
dosering gebaseerd op veranderingen in het trombocytenaantal en
veranderingen in lichaamsgewicht. Aanbevolen wordt het
lichaamsgewicht elke 12 weken opnieuw te bepalen.
Als individuele
Reconstitueer het gevriesdroogde product zoals beschreven in rubriek 6.6.
patiëntdosis 23 µg is
De resulterende concentratie is 500 µg/ml.
Toe te dienen volume (ml) = individuele patiëntdosis (µg) / 500 µg/ml
(rond het volume af op de dichtstbijzijnde honderdste ml)
Als individuele
Verdunning is vereist om zeker te zijn van een nauwkeurige dosering.
patiëntdosis < 23 µg is
Reconstitueer het gevriesdroogde product en verdun het vervolgens zoals
beschreven in rubriek 6.6. De resulterende concentratie is 125 µg/ml.
Toe te dienen volume (ml) = individuele patiëntdosis (µg) / 125 µg/ml
(rond het volume af op de dichtstbijzijnde honderdste ml)
Voorbeeld
Patiënt die 10 kg weegt, start behandeling met 1 µg/kg romiplostim.
Individuele patiëntdosis (µg) = 10 kg x 1 µg/kg = 10 µg
Omdat de dosis < 23 µg is, is verdunning vereist om zeker te zijn van een
nauwkeurige dosering. Reconstitueer het gevriesdroogde product en verdun
het vervolgens zoals beschreven in rubriek 6.6. De resulterende
concentratie is 125 µg/ml.
Toe te dienen volume (ml) = 10 µg / 125 µg/ml = 0,08 ml
Trombocytenaantal
Actie
(x 109/l)
< 50
Verhoog de wekelijkse dosering met 1 g/kg
> 150 gedurende
twee opeenvolgende Verlaag de wekelijkse dosering met 1 g/kg
weken
Niet toedienen, blijf wekelijks het trombocytenaantal bepalen
> 250
Nadat het trombocytenaantal is gedaald tot < 150 x 109/l, hervat toediening
met een wekelijkse dosering verlaagd met 1 g/kg
Vanwege de interindividuele variabele trombocytenrespons, kan bij sommige patiënten het
trombocytenaantal abrupt dalen onder 50 x 109/l na een dosisafname of staken van de behandeling. In
deze gevallen dienen, indien klinisch aangewezen, hogere grenswaarden van trombocytenaantallen
voor dosisreductie (200 x 109/l) en onderbreking van de behandeling (400 x 109/l) te worden
overwogen volgens medisch oordeel.
Een verlies van respons of het onvermogen om een trombocytenrespons te behouden met romiplostim
binnen het aanbevolen doseringsbereik dient de aanleiding te zijn om op zoek te gaan naar
oorzakelijke factoren (zie rubriek 4.4, onder verlies van respons op romiplostim).
Staken van de behandeling
Behandeling met romiplostim dient te worden gestaakt wanneer na vier weken behandeling met
romiplostim met de hoogste wekelijkse dosering van 10 g/kg het trombocytenaantal niet gestegen is
tot een niveau dat voldoende is om klinisch relevante bloedingen te voorkomen.
Patiënten dienen regelmatig klinisch beoordeeld te worden en over voortzetting van de behandeling
dient door de behandelende arts op individuele basis te worden beslist. Bij patiënten die geen
splenectomie hebben ondergaan dient splenectomie meegenomen te worden in de evaluatie. Na staken
van de behandeling is het opnieuw optreden van trombocytopenie waarschijnlijk (zie rubriek 4.4).
Oudere patiënten ( 65 jaar)
In het algemeen werden geen verschillen in veiligheid of werkzaamheid waargenomen tussen
patiënten < 65 en 65 jaar (zie rubriek 5.1). Hoewel het op basis van deze gegevens niet nodig is
doseringsschema's aan te passen voor oudere patiënten, wordt voorzichtigheid geadviseerd gezien het
kleine aantal oudere patiënten dat tot op heden in de klinische onderzoeken geïncludeerd is.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van romiplostim bij kinderen jonger dan één jaar zijn niet vastgesteld.
gestaakt wanneer de patiënt tegelijkertijd wordt behandeld met anticoagulantia of
trombocytenaggregatieremmers. Patiënten dienen nauwlettend gecontroleerd te worden op een daling
van het trombocytenaantal en een medische behandeling te krijgen om bloedingen na staken van de
behandeling met romiplostim te voorkomen. Het wordt aanbevolen om, als de behandeling met
romiplostim wordt gestaakt, de ITP-behandeling opnieuw te starten conform de huidige
behandelrichtlijnen. Aanvullende medische handelingen kunnen omvatten: het staken van
anticoagulantia en/of trombocytenaggregatieremmers, het tegengaan van anticoagulatie of het
ondersteunen met trombocyten.
Zeer vaak
Vaak
Soms
systeem/orgaanklassen
Infecties en parasitaire
Bovensteluchtweginfe Maag- en darmontsteking Influenza
aandoeningen
ctie
Faryngitis***
Gelokaliseerde infectie
Rinitis***
Conjunctivitis***
Nasofaryngitis
Oorinfectie***
Sinusitis***/****
Bronchitis****
Neoplasmata, benigne, maligne
Multipel myeloom
en niet-gespecificeerd
Myelofibrose
(inclusief cysten en poliepen)
Bloed- en
Beenmergaandoeningen* Aplastische anemie
lymfestelselaandoeningen
Trombocytopenie*
Beenmergfalen
Anemie
Leukocytose
Splenomegalie
Trombocytemie
Verhoogd
trombocytenaantal
Abnormaal
trombocytenaantal
Immuunsysteemaandoeningen Overgevoeligheid**
Angio-oedeem
Voedings- en
Alcoholintolerantie
stofwisselingsstoornissen
Anorexie
Afname van de eetlust
Dehydratie
Jicht
Psychische stoornissen
Slapeloosheid
Depressie
Abnormale dromen
Zenuwstelselaandoeningen
Hoofdpijn
Duizeligheid
Clonus
Migraine
Dysgeusie
Paresthesie
Hypo-esthesie
Hypogeusie
Perifere neuropathie
Trombose van de sinus
transversus
Oogaandoeningen
Conjunctivale bloedingen
Accommodatiestoornis
Blindheid
Oogaandoening
Oogpruritus
Verhoogde
traanvochtproductie
Papiloedeem
Visuele stoornissen
Evenwichtsorgaan- en
Vertigo
ooraandoeningen
Hartaandoeningen
Hartkloppingen
Myocardinfarct
Versnelde hartslag
Zeer vaak
Vaak
Soms
systeem/orgaanklassen
Bloedvataandoeningen
Blozen
Diepveneuze trombose
Hypotensie
Perifere embolie
Perifere ischemie
Flebitis
Oppervlakkige
tromboflebitis
Trombose
Erytromelalgie
Ademhalingsstelsel-, borstkas- Orofaryngeale
Longembolie*
Hoesten
en mediastinumaandoeningen pijn***
Rinorroe
Droge keel
Dyspneu
Neusverstopping
Pijnlijke ademhaling
Maagdarmstelselaandoeningen Pijn in de
Misselijkheid
Braken
bovenbuik***
Diarree
Rectale bloeding
Buikpijn
Slechte adem
Constipatie
Dysfagie
Dyspepsie
Gastro-oesofageale reflux
Hematochezie
Mondbloeding
Maagklachten
Stomatitis
Tandverkleuring
Lever- en galaandoeningen
Poortadertrombose
Verhoogde transaminase
Huid- en
Pruritus
Alopecia
onderhuidaandoeningen
Ecchymose
Fotosensitiviteitsreactie
Huiduitslag
Acne
Contactdermatitis
Droge huid
Eczeem
Erytheem
Exfoliatieve huiduitslag
Abnormale haargroei
Prurigo
Purpura
Papulaire huiduitslag
Pruritische huiduitslag
Huidknobbels
Abnormale huidgeur
Urticaria
Skeletspierstelsel- en
Artralgie
Gespannen spieren
bindweefselaandoeningen
Myalgie
Spierzwakte
Spierspasmen
Schouderpijn
Pijn in ledematen
Spiertrekkingen
Rugpijn
Botpijn
Nier- en
Eiwit in urine
urinewegaandoeningen
Voortplantingsstelsel- en
Vaginale bloeding
borstaandoeningen
Zeer vaak
Vaak
Soms
systeem/orgaanklassen
Algemene aandoeningen en
Vermoeidheid
Bloeding op de
toedieningsplaatsstoornissen
Perifeer oedeem
injectieplaats
Influenza-achtig
Pijn op de borst
ziektebeeld
Geïrriteerdheid
Pijn
Malaise
Asthenie
Gelaatsoedeem
Pyrexie
Opvliegers
Rillingen
Nervositeit
Injectieplaatsreactie
Perifere zwelling***
Onderzoeken
Verhoogde bloeddruk
Verhoogde
bloedlactaatdehydrogenase
Verhoogde
lichaamstemperatuur
Gewichtsafname
Gewichtstoename
Letsels, intoxicaties en
Contusie
verrichtingscomplicaties
* zie rubriek 4.4
** Overgevoeligheidsreacties waaronder gevallen van huiduitslag, urticaria en angio-oedeem
*** Aanvullende bijwerkingen waargenomen in pediatrische onderzoeken
**** Aanvullende bijwerkingen waargenomen bij volwassen patiënten met ITP met een duur van maximaal
12 maanden
Volwassen patiënten met ITP met een duur van maximaal 12 maanden
Het veiligheidsprofiel van romiplostim was vergelijkbaar voor volwassen patiënten, ongeacht de duur
van de ITP. Van de patiënten in 9 ITP-onderzoeken werden specifiek in de geïntegreerde analyse van
ITP met een duur van 12 maanden (n = 311) 277 volwassen patiënten opgenomen met ITP met een
duur van 12 maanden en die minstens één dosis romiplostim hadden gekregen (zie ook rubriek 5.1).
In deze geïntegreerde analyse werden de volgende bijwerkingen (incidentie van minstens 5% en
minstens 5% vaker bij Nplate vergeleken met placebo of standaardzorg) waargenomen bij patiënten
met ITP met een duur van maximaal 12 maanden die met romiplostim werden behandeld, maar deze
werden niet waargenomen bij volwassen patiënten met ITP met een duur van > 12 maanden:
bronchitis, sinusitis (vaak gemeld ( 1/100, < 1/10)).
Pediatrische patiënten
In de pediatrische onderzoeken werden 282 pediatrische ITP-proefpersonen met romiplostim
behandeld in 2 gecontroleerde en 3 niet-gecontroleerde klinische onderzoeken. De mediane
blootstellingsduur was 65,4 weken. Het totale veiligheidsprofiel was vergelijkbaar met dat bij
volwassenen.
De pediatrische bijwerkingen zijn ontleend aan zowel de pediatrische gerandomiseerde
ITP-veiligheidsset (2 gecontroleerde klinische onderzoeken) als de pediatrische ITP-veiligheidsset
(2 gecontroleerde en 3 niet-gecontroleerde klinische onderzoeken) waarbij de incidentie in de
romiplostim-arm ten minste 5% hoger was dan bij placebo en de incidentie bij met romiplostim
behandelde proefpersonen ten minste 5% bedroeg.
De meest voorkomende bijwerkingen bij pediatrische ITP-patiënten van 1 jaar en ouder waren
bovensteluchtweginfectie, rinitis, hoesten, orofaryngeale pijn, pijn in de bovenbuik, diarree,
huiduitslag, pyrexie, contusie (zeer vaak gemeld ( 1/10)) en faryngitis, conjunctivitis, oorinfectie,
maag-darmontsteking, sinusitis, purpura, urticaria en perifere zwelling (vaak gemeld ( 1/100 tot
< 1/10)).
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1 Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: antihemorragisch, overige systemische hemostatica, ATC-code:
B02BX04
Werkingsmechanisme
Romiplostim is een Fc-peptidefusieproteïne (peptibody) die intracellulaire transcriptie pathways
signaleert en activeert via de TPO-receptor (ook bekend als cMpl) om de trombocytenproductie te
vergroten. Het peptibodymolecuul bestaat uit een humaan immunoglobuline IgG1 Fc-domein, waarbij
elke enkelvoudige keten-subeenheid ter hoogte van de C-terminus covalent gebonden is aan een
peptideketen die 2 TPO-receptorbindende domeinen bevat.
De aminozuursequentie van romiplostim is niet homoloog aan endogeen TPO. In preklinische en
klinische onderzoeken vertoonden anti-romiplostim antistoffen geen kruisreactie met endogeen TPO.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
De veiligheid en werkzaamheid van romiplostim is tot 3 jaar ononderbroken behandeling geëvalueerd.
In klinisch onderzoek resulteerde behandeling met romiplostim in een dosisafhankelijke stijging van
het trombocytenaantal. De tijd tot het maximale effect op het trombocytenaantal bedraagt ongeveer
10-14 dagen, en is onafhankelijk van de dosering. Na een enkele subcutane dosis van 1 tot 10 µg/kg
romiplostim bij ITP-patiënten, was het trombocytenaantal maximaal 1,3 tot 14,9 keer groter dan het
trombocytenaantal bij aanvang gedurende een periode van 2 tot 3 weken. De respons varieerde tussen
patiënten. Bij ITP-patiënten die 6 wekelijkse doses van 1 of 3 µg/kg romiplostim kregen, lag het
trombocytenaantal voor de meeste patiënten binnen het bereik van 50 tot 450 × 109/l. Van de
271 patiënten die in klinische ITP-onderzoeken romiplostim kregen, waren er 55 (20%) 65 jaar of
ouder, en 27 (10%) 75 jaar of ouder. Er zijn in de placebogecontroleerde onderzoeken geen algemene
verschillen in veiligheid of werkzaamheid waargenomen tussen oudere en jongere patiënten.
Resultaten van placebogecontroleerde pivotal onderzoeken
De veiligheid en werkzaamheid van romiplostim werd geëvalueerd in twee placebogecontroleerde,
dubbelblinde onderzoeken bij volwassenen met ITP die minstens één behandeling hadden ondergaan
Onderzoek 1
Onderzoek 2
Combinatie
patiënten zonder
patiënten met
onderzoek 1 & 2
splenectomie
splenectomie
romiplostim
Placebo
romiplostim
Placebo
romiplostim
Placebo
(n = 41)
(n = 21)
(n = 42)
(n = 21)
(n = 83)
(n = 42)
Aantal (%) patiënten
met duurzame
25 (61%)
1 (5%)
16 (38%)
0 (0%)
41 (50%)
1 (2%)
trombocytenresponsa
(95% BI*)
(45%, 76%) (0%, 24%) (24%, 54%) (0%, 16%) (38%, 61%) (0%, 13%)
p-waarde
< 0,0001
0,0013
< 0,0001
Aantal (%) patiënten
met algehele
36 (88%)
3 (14%)
33 (79%)
0 (0%)
69 (83%)
3 (7%)
trombocytenresponsb
(95% BI*)
(74%, 96%) (3%, 36%) (63%, 90%) (0%, 16%) (73%, 91%) (2%, 20%)
p-waarde
< 0,0001
< 0,0001
< 0,0001
Onderzoek 1
Onderzoek 2
Combinatie
patiënten zonder
patiënten met
onderzoek 1 & 2
splenectomie
splenectomie
romiplostim
Placebo
romiplostim
Placebo
romiplostim
Placebo
(n = 41)
(n = 21)
(n = 42)
(n = 21)
(n = 83)
(n = 42)
Gemiddeld aantal
weken met
15
1
12
0
14
1
trombocytenresponsc
(SD)
3,5
7,5
7,9
0,5
7,8
2,5
p-waarde
< 0,0001
< 0,0001
< 0,0001
Aantal (%) patiënten
die
8 (20%)
13 (62%)
11 (26%)
12 (57%)
19 (23%)
25 (60%)
rescuebehandelingen
nodig haddend
(95% BI*)
(9%, 35%) (38%, 82%) (14%, 42%) (34%, 78%) (14%, 33%) (43%, 74%)
p-waarde
0,001
0,0175
< 0,0001
Aantal (%) patiënten
met duurzame
21 (51%)
0 (0%)
13 (31%)
0 (0%)
34 (41%)
0 (0%)
trombocytenrespons
met stabiele dosise
(95% BI*)
(35%, 67%) (0%, 16%) (18%, 47%) (0%, 16%) (30%, 52%)
(0%, 8%)
p-waarde
0,0001
0,0046
< 0,0001
*BI = betrouwbaarheidsinterval a Duurzame trombocytenrespons werd gedefinieerd als een wekelijks
trombocytenaantal 50 x 109/l, minimaal 6 keer gedurende week 18-25 van het onderzoek, zonder dat de
toediening van rescuebehandelingen op enig moment gedurende de behandelperiode nodig was.
b De algehele trombocytenrespons wordt gedefinieerd als het bereiken van een duurzame of voorbijgaande
trombocytenrespons. Voorbijgaande trombocytenrespons werd gedefinieerd als wekelijkse trombocytenaantal
50 x 109/l voor 4 of meer keer gedurende week 2-25 van het onderzoek maar zonder duurzame
trombocytenrespons. De patiënt kan geen wekelijkse respons hebben binnen 8 weken nadat hij rescuemedicatie
heeft ontvangen.
c Aantal weken met trombocytenrespons wordt gedefinieerd als aantal weken met trombocytenaantallen
50 x 109/l gedurende week 2-25 van het onderzoek. De patiënt kan geen wekelijkse respons hebben binnen
8 weken nadat hij rescuemedicatie heeft ontvangen.
d Rescuebehandelingen worden gedefinieerd als behandelingen toegediend om trombocytenaantal te verhogen.
Patiënten die rescuemedicatie nodig hadden werden niet geclassificeerd als duurzame plaatjesrespons.
Rescuebehandelingen die in het onderzoek werden toegelaten waren IVIG, trombocytentransfusies,
anti-D-immunoglobuline en corticosteroïden.
e Stabiele dosis wordt gedefinieerd als de dosering gehandhaafd wordt met een maximale aanpassing
van ± 1 µg/kg gedurende de laatste 8 weken van de behandeling.
Resultaten van onderzoeken bij volwassen patiënten met een nieuwe diagnose van ITP en
aanhoudende ITP
Onderzoek S3 (20080435) was een open-label, enkelarmig onderzoek met volwassen patiënten die een
ontoereikende respons (trombocytenaantallen 30 x 109/l) hadden op eerstelijnstherapie. Aan het
onderzoek deden 75 patiënten mee met een mediane leeftijd van 39 jaar (bereik van 19 tot 85) van wie
59% vrouw was.
De mediane tijd van ITP-diagnose tot inclusie in het onderzoek bedroeg 2,2 maanden (bereik van
0,1 tot 6,6). 60% van de patiënten (n = 45) had ITP met een duur van < 3 maanden en 40% (n = 30)
had ITP met een duur van 3 maanden. Het mediane bloedplaatjesaantal bij het screenen was
20 x 109/l. Eerdere ITP-behandelingen omvatten corticosteroïden, immunoglobulines en anti-D-
immunoglobuline. Patiënten die al werden behandeld voor ITP met een constant doseringsschema,
mochten deze medische behandelingen blijven ontvangen gedurende de onderzoeken.
Rescuebehandelingen (zoals corticosteroïden, IVIG, trombocytentransfusies, anti-D-
immunoglobuline, dapson, danazol en azathioprine) waren toegestaan.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1 Lijst van hulpstoffen
Mannitol (E421)
Sucrose
L-histidine
Zoutzuur (voor pH-aanpassing)
Polysorbaat 20
6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Dit geneesmiddel mag niet gemengd worden met andere geneesmiddelen dan die vermeld zijn in
rubriek 6.6.
6.3 Houdbaarheid
5 jaar.
Na reconstitutie: De chemische en fysieke gebruiksstabiliteit is aangetoond voor 24 uur bij 25°C en
voor 24 uur bij 2°C 8°C, indien beschermd tegen licht en bewaard in de originele injectieflacon.
Vanuit microbiologisch oogpunt dient het geneesmiddel onmiddellijk gebruikt te worden. Indien het
middel niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de bewaringstermijnen
en -omstandigheden vóór gebruik. Deze dienen gewoonlijk niet langer dan 24 uur bij 25°C of 24 uur
in een koelkast (2°C 8°C) te worden bewaard, beschermd tegen licht.
Na verdunning: De chemische en fysieke gebruiksstabiliteit is aangetoond voor 4 uur bij 25°C
wanneer het verdunde product in een wegwerpspuit werd bewaard, of 4 uur in een koelkast (2°C
8°C) wanneer het verdunde product in de originele injectieflacon werd bewaard.
Vanuit microbiologisch oogpunt dient het verdunde geneesmiddel onmiddellijk gebruikt te worden.
Indien het middel niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de
bewaringstermijnen en -omstandigheden vóór gebruik. Het middel dient gewoonlijk niet langer dan
4 uur bij 25°C in wegwerpspuiten of 4 uur in een koelkast (2°C 8°C) in de originele injectieflacons
te worden bewaard, beschermd tegen licht.
6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren in de koelkast (2°C 8°C).
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
Kan uit de koelkast worden genomen voor een periode van 30 dagen bij kamertemperatuur (tot 25°C)
indien bewaard in de oorspronkelijke verpakking.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na reconstitutie en verdunning, zie rubriek 6.3.
6.5 Aard en inhoud van de verpakking
Injectieflacon (type I helder glas) voor eenmalig gebruik, met een stop (chloorbutylrubber), zegel
(aluminium) en flip-off dop (polypropyleen). De dop van de injectieflacon met 125 µg is beige, de dop
van de injectieflacon met 250 µg is rood en de dop van de injectieflacon met 500 µg is blauw.
Doos met 1 injectieflacon of 4 injectieflacons met romiplostim.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
Totale inhoud
Volume van
Leverbaar product Uiteindelijke
injectieflacon van
steriel water
en volume
concentratie
voor
romiplostim in
voor injectie
eenmalig
injectieflacon
gebruik
125 µg
230 µg
+
0,44 ml
= 125 µg in 0,25 ml
500 µg/ml
250 µg
375 µg
+
0,72 ml
= 250 µg in 0,50 ml
500 µg/ml
500 µg
625 µg
+
1,20 ml
= 500 µg in 1,00 ml
500 µg/ml
Bij het reconstitueren van het geneesmiddel mag uitsluitend steriel water voor injecties worden
gebruikt. Natriumchloride-oplossingen of bacteriostatisch water dient niet te worden gebruikt bij het
reconstitueren van het geneesmiddel.
Water voor injecties dient in de injectieflacon te worden geïnjecteerd. De inhoud van de injectieflacon
mag gedurende het oplossen voorzichtig worden rondgedraaid en gekeerd. De injectieflacon dient niet
te worden geschud of krachtig te worden bewogen. Over het algemeen kost het minder dan 2 minuten
om Nplate op te lossen. Kijk vóór toediening of de vloeistof deeltjes bevat of verkleurd is. De
gereconstitueerde oplossing hoort helder en kleurloos te zijn en mag niet worden toegediend als er
deeltjes en/of verkleuringen worden waargenomen.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na reconstitutie, zie rubriek 6.3.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
Voeg dit volume conserveermiddelvrije,
Concentratie na verdunning
voor eenmalig gebruik
steriele natriumchloride 9 mg/ml (0,9%)
oplossing voor injectie toe aan de
gereconstitueerde injectieflacon
125 µg
1,38 ml
125 µg/ml
250 µg
2,25 ml
125 µg/ml
500 µg
3,75 ml
125 µg/ml
Bij het verdunnen mag uitsluitend conserveermiddelvrije, steriele natriumchloride 9 mg/ml (0,9%)
oplossing voor injectie worden gebruikt. Dextrose (5%) in water of steriel water voor injectie mag niet
worden gebruikt bij het verdunnen. Andere oplosmiddelen zijn niet getest.
Voor de bewaarcondities van het gereconstitueerde geneesmiddel na verdunning, zie rubriek 6.3.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/009
EU/1/08/497/010
EU/1/08/497/001
EU/1/08/497/003
EU/1/08/497/002
EU/1/08/497/004
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 4 februari 2009
Datum van laatste verlenging: 20 december 2013
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 250 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Nplate 500 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Nplate 250 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat 250 µg romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
0,5 ml oplossing 250 µg romiplostim (500 µg/ml). Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker
van te zijn dat 250 µg romiplostim kan worden toegediend.
Nplate 500 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat 500 µg romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
1 ml oplossing 500 µg romiplostim (500 µg/ml). Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van
te zijn dat 500 µg romiplostim kan worden toegediend.
Romiplostim wordt geproduceerd door recombinant DNA-technologie in Escherichia coli (E. coli).
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie (poeder voor injectie).
Het poeder is wit.
Het oplosmiddel is een heldere kleurloze vloeistof.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
Nplate is geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met primaire immuungemedieerde
trombocytopenie (ITP) die refractair zijn voor andere behandelingen (bijvoorbeeld corticosteroïden,
immunoglobulines) (zie rubriek 4.2 en 5.1).
4.2 Dosering en wijze van toediening
De behandeling dient plaats te vinden onder toezicht van een arts die ervaring heeft met de
behandeling van hematologische aandoeningen.
Dosering
Nplate dient eenmaal per week als een subcutane injectie te worden toegediend.
Aanvangsdosering
De aanvangsdosering van romiplostim is 1 µg/kg op basis van het werkelijke lichaamsgewicht.
Gewicht* in kg x Dosering in µg/kg = Individuele patiëntdosis in µg
vervolgdosis (1 x per
week):
Toe te dienen volume:
1 ml
Dosis in µg x
= Te injecteren hoeveelheid in ml
500 µg
Voorbeeld:
Patiënt die 75 kg weegt, start behandeling met 1 µg/kg romiplostim.
De individuele patiëntdosis =
75 kg x 1 µg/kg = 75 µg
De overeenkomstige hoeveelheid te injecteren Nplate-oplossing =
1 ml
75 g x
= 0,15 ml
500 µg
*Het werkelijke lichaamsgewicht bij aanvang van de behandeling dient altijd te worden gebruikt bij de
berekening van de dosis romiplostim. Verdere aanpassingen van de dosering worden uitsluitend gebaseerd op
veranderingen in het trombocytenaantal en vinden plaats in stappen van 1 µg/kg (zie onderstaande tabel).
Aanpassen van de dosering
Het werkelijke lichaamsgewicht van de patiënt bij aanvang van de behandeling dient te worden
gebruikt om de dosis te berekenen. De wekelijkse dosering romiplostim dient te worden verhoogd in
stappen van 1 µg/kg totdat de patiënt een trombocytenaantal van 50 x 109/l bereikt. Het
trombocytenaantal dient wekelijks te worden bepaald tot een stabiel trombocytenaantal ( 50 x 109/l
gedurende minstens 4 weken zonder aanpassing van de dosering) is bereikt. Daarna dient het
trombocytenaantal maandelijks te worden bepaald. Een maximale wekelijkse dosis van 10 g/kg mag
niet worden overschreden.
Pas de dosering als volgt aan:
Trombocytenaantal
Actie
(x 109/l)
< 50
Verhoog de wekelijkse dosering met 1 g/kg
> 150 gedurende
twee opeenvolgende Verlaag de wekelijkse dosering met 1 g/kg
weken
Niet toedienen, blijf wekelijks het trombocytenaantal bepalen
> 250
Nadat het trombocytenaantal is gedaald tot < 150 x 109/l, hervat toediening
met een wekelijkse dosering verlaagd met 1 g/kg
Vanwege de interindividuele variabele trombocytenrespons, kan bij sommige patiënten het
trombocytenaantal abrupt dalen onder 50 x 109/l na een dosisafname of staken van de behandeling. In
deze gevallen dienen, indien klinisch aangewezen, hogere grenswaarden van trombocytenaantallen
voor dosisreductie (200 x 109/l) en onderbreking van de behandeling (400 x 109/l) te worden
overwogen volgens medisch oordeel.
Een verlies van respons of het onvermogen om een trombocytenrespons te behouden met romiplostim
binnen het aanbevolen doseringsbereik dient de aanleiding te zijn om op zoek te gaan naar
oorzakelijke factoren (zie rubriek 4.4, onder verlies van respons op romiplostim).
Staken van de behandeling
Behandeling met romiplostim dient te worden gestaakt wanneer na vier weken behandeling met
romiplostim met de hoogste wekelijkse dosering van 10 g/kg het trombocytenaantal niet gestegen is
tot een niveau dat voldoende is om klinisch relevante bloedingen te voorkomen.
MedDRA
Zeer vaak
Vaak
Soms
systeem/orgaanklassen
Infecties en parasitaire
Bovensteluchtwegin Maag- en darmontsteking Influenza
aandoeningen
fectie
Faryngitis***
Gelokaliseerde infectie
Rinitis***
Conjunctivitis***
Nasofaryngitis
Oorinfectie***
Sinusitis***/****
Bronchitis****
Neoplasmata, benigne,
Multipel myeloom
maligne en niet-gespecificeerd
Myelofibrose
(inclusief cysten en poliepen)
Bloed- en
Beenmergaandoeningen* Aplastische anemie
lymfestelselaandoeningen
Trombocytopenie*
Beenmergfalen
Anemie
Leukocytose
Splenomegalie
Trombocytemie
Verhoogd trombocytenaantal
Abnormaal trombocytenaantal
Immuunsysteemaandoeningen Overgevoeligheid** Angio-oedeem
Voedings- en
Alcoholintolerantie
stofwisselingsstoornissen
Anorexie
Afname van de eetlust
Dehydratie
Jicht
Psychische stoornissen
Slapeloosheid
Depressie
Abnormale dromen
Zeer vaak
Vaak
Soms
systeem/orgaanklassen
Zenuwstelselaandoeningen
Hoofdpijn
Duizeligheid
Clonus
Migraine
Dysgeusie
Paresthesie
Hypo-esthesie
Hypogeusie
Perifere neuropathie
Trombose van de sinus
transversus
Oogaandoeningen
Conjunctivale bloedingen
Accommodatiestoornis
Blindheid
Oogaandoening
Oogpruritus
Verhoogde
traanvochtproductie
Papiloedeem
Visuele stoornissen
Evenwichtsorgaan- en
Vertigo
ooraandoeningen
Hartaandoeningen
Hartkloppingen
Myocardinfarct
Versnelde hartslag
Bloedvataandoeningen
Blozen
Diepveneuze trombose
Hypotensie
Perifere embolie
Perifere ischemie
Flebitis
Oppervlakkige tromboflebitis
Trombose
Erytromelalgie
Ademhalingsstelsel-, borstkas- Orofaryngeale
Longembolie*
Hoesten
en mediastinumaandoeningen pijn***
Rinorroe
Droge keel
Dyspneu
Neusverstopping
Pijnlijke ademhaling
Maagdarmstelselaandoeningen Pijn in de
Misselijkheid
Braken
bovenbuik***
Diarree
Rectale bloeding
Buikpijn
Slechte adem
Constipatie
Dysfagie
Dyspepsie
Gastro-oesofageale reflux
Hematochezie
Mondbloeding
Maagklachten
Stomatitis
Tandverkleuring
Lever- en galaandoeningen
Poortadertrombose
Verhoogde transaminase
Zeer vaak
Vaak
Soms
systeem/orgaanklassen
Huid- en
Pruritus
Alopecia
onderhuidaandoeningen
Ecchymose
Fotosensitiviteitsreactie
Huiduitslag
Acne
Contactdermatitis
Droge huid
Eczeem
Erytheem
Exfoliatieve huiduitslag
Abnormale haargroei
Prurigo
Purpura
Papulaire huiduitslag
Pruritische huiduitslag
Huidknobbels
Abnormale huidgeur
Urticaria
Skeletspierstelsel- en
Artralgie
Gespannen spieren
bindweefselaandoeningen
Myalgie
Spierzwakte
Spierspasmen
Schouderpijn
Pijn in ledematen
Spiertrekkingen
Rugpijn
Botpijn
Nier- en
Eiwit in urine
urinewegaandoeningen
Voortplantingsstelsel- en
Vaginale bloeding
borstaandoeningen
Algemene aandoeningen en
Vermoeidheid
Bloeding op de injectieplaats
toedieningsplaatsstoornissen
Perifeer oedeem
Pijn op de borst
Influenza-achtig
Geïrriteerdheid
ziektebeeld
Malaise
Pijn
Gelaatsoedeem
Asthenie
Opvliegers
Pyrexie
Nervositeit
Rillingen
Injectieplaatsreactie
Perifere zwelling***
Onderzoeken
Verhoogde bloeddruk
Verhoogde
bloedlactaatdehydrogenase
Verhoogde
lichaamstemperatuur
Gewichtsafname
Gewichtstoename
Letsels, intoxicaties en
Contusie
verrichtingscomplicaties
* zie rubriek 4.4
** Overgevoeligheidsreacties waaronder gevallen van huiduitslag, urticaria en angio-oedeem
*** Aanvullende bijwerkingen waargenomen in pediatrische onderzoeken
**** Aanvullende bijwerkingen waargenomen bij volwassen patiënten met ITP met een duur van maximaal
12 maanden
Volwassen patiënten met ITP met een duur van maximaal 12 maanden
Het veiligheidsprofiel van romiplostim was vergelijkbaar voor volwassen patiënten, ongeacht de duur
van ITP. Van de patiënten in 9 ITP-onderzoeken werden specifiek in de geïntegreerde analyse van
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1 Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: antihemorragisch, overige systemische hemostatica, ATC-code:
B02BX04
Werkingsmechanisme
Romiplostim is een Fc-peptidefusieproteïne (peptibody) die intracellulaire transcriptie pathways
signaleert en activeert via de TPO-receptor (ook bekend als cMpl) om de trombocytenproductie te
vergroten. Het peptibodymolecuul bestaat uit een humaan immunoglobuline IgG1 Fc-domein, waarbij
Onderzoek 1
Onderzoek 2
Combinatie
patiënten zonder
patiënten met
onderzoek 1 & 2
splenectomie
splenectomie
romiplostim
Placebo
romiplostim
Placebo
romiplostim
Placebo
(n = 41)
(n = 21)
(n = 42)
(n = 21)
(n = 83)
(n = 42)
Aantal (%) patiënten
met duurzame
25 (61%)
1 (5%)
16 (38%)
0 (0%)
41 (50%)
1 (2%)
trombocytenresponsa
(95% BI*)
(45%, 76%) (0%, 24%) (24%, 54%) (0%, 16%) (38%, 61%) (0%, 13%)
p-waarde
< 0,0001
0,0013
< 0,0001
Aantal (%) patiënten
met algehele
36 (88%)
3 (14%)
33 (79%)
0 (0%)
69 (83%)
3 (7%)
trombocytenresponsb
(95% BI*)
(74%, 96%) (3%, 36%) (63%, 90%) (0%, 16%) (73%, 91%) (2%, 20%)
p-waarde
< 0,0001
< 0,0001
< 0,0001
Gemiddeld aantal
weken met
15
1
12
0
14
1
trombocytenresponsc
(SD)
3,5
7,5
7,9
0,5
7,8
2,5
p-waarde
< 0,0001
< 0,0001
< 0,0001
Aantal (%) patiënten
die
8 (20%)
13 (62%)
11 (26%)
12 (57%)
19 (23%)
25 (60%)
rescuebehandelingen
nodig haddend
(95% BI*)
(9%, 35%) (38%, 82%) (14%, 42%) (34%, 78%) (14%, 33%) (43%, 74%)
p-waarde
0,001
0,0175
< 0,0001
Aantal (%) patiënten
met duurzame
21 (51%)
0 (0%)
13 (31%)
0 (0%)
34 (41%)
0 (0%)
trombocytenrespons
met stabiele dosise
(95% BI*)
(35%, 67%) (0%, 16%) (18%, 47%) (0%, 16%) (30%, 52%) (0%, 8%)
p-waarde
0,0001
0,0046
< 0,0001
*BI = betrouwbaarheidsinterval a Duurzame trombocytenrespons werd gedefinieerd als een wekelijks
trombocytenaantal 50 x 109/l, minimaal 6 keer gedurende week 18-25 van het onderzoek, zonder dat de
toediening van rescuebehandelingen op enig moment gedurende de behandelperiode nodig was.
b De algehele trombocytenrespons wordt gedefinieerd als het bereiken van een duurzame of voorbijgaande
trombocytenrespons. Voorbijgaande trombocytenrespons werd gedefinieerd als wekelijkse trombocytenaantal
50 x 109/l voor 4 of meer keer gedurende week 2-25 van het onderzoek maar zonder duurzame
trombocytenrespons. De patiënt kan geen wekelijkse respons hebben binnen 8 weken nadat hij rescuemedicatie
heeft ontvangen.
c Aantal weken met trombocytenrespons wordt gedefinieerd als aantal weken met trombocytenaantallen
50 x 109/l gedurende week 2-25 van het onderzoek. De patiënt kan geen wekelijkse respons hebben binnen
8 weken nadat hij rescuemedicatie heeft ontvangen.
d Rescuebehandelingen worden gedefinieerd als behandelingen toegediend om trombocytenaantal te verhogen.
Patiënten die rescuemedicatie nodig hadden werden niet geclassificeerd als duurzame plaatjesrespons.
Rescuebehandelingen die in het onderzoek werden toegelaten waren IVIG, trombocytentransfusies,
anti-D-immunoglobuline en corticosteroïden.
e Stabiele dosis wordt gedefinieerd als de dosering gehandhaafd wordt met een maximale aanpassing
van ± 1 µg/kg gedurende de laatste 8 weken van de behandeling.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1 Lijst van hulpstoffen
Mannitol (E421)
Sucrose
L-histidine
Zoutzuur (voor pH-aanpassing)
Polysorbaat 20
Oplosmiddel:
Water voor injecties
6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Dit geneesmiddel mag niet gemengd worden met andere geneesmiddelen dan die vermeld zijn in
rubriek 6.6.
6.3 Houdbaarheid
3 jaar.
Na reconstitutie: De chemische en fysieke gebruiksstabiliteit is aangetoond voor 24 uur bij 25°C en
voor 24 uur bij 2°C 8°C, indien beschermd tegen licht en bewaard in de originele injectieflacon.
Vanuit microbiologisch oogpunt dient het geneesmiddel onmiddellijk gebruikt te worden. Indien het
middel niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de bewaringstermijnen
en -omstandigheden vóór gebruik. Deze dienen gewoonlijk niet langer dan 24 uur bij 25°C of 24 uur
in een koelkast (2°C 8°C) te worden bewaard, beschermd tegen licht.
6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren in de koelkast (2°C 8°C).
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
Kan uit de koelkast worden genomen voor een periode van 30 dagen bij kamertemperatuur (tot 25°C)
indien bewaard in de oorspronkelijke verpakking.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na reconstitutie, zie rubriek 6.3.
6.5 Aard en inhoud van de verpakking
Poeder:
5 ml injectieflacon (type I helder glas) voor eenmalig gebruik, met een stop (chloorbutyl rubber), zegel
(aluminium) en flip-off dop (polypropyleen).
Oplosmiddel:
Nplate 250 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie: Voorgevulde spuit (type I
glas met bromobutylrubber zuiger) met 0,72 ml water voor injecties voor reconstitutie.
Nplate 500 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie: Voorgevulde spuit (type I
glas met bromobutylrubber zuiger) met 1,2 ml water voor injecties voor reconstitutie.
Totale inhoud
Volume van
Leverbaar
Uiteindelijke
injectieflacon
van
steriel water
product en
concentratie
voor eenmalig
romiplostim in
voor injectie
volume
gebruik
injectieflacon
250 µg
375 µg
+ 0,72 ml
= 250 µg in 0,50 ml 500 µg/ml
500 µg
625 µg
+ 1,20 ml
= 500 µg in 1,00 ml 500 µg/ml
Vanuit microbiologisch oogpunt dient het product onmiddellijk gebruikt te worden. Indien het middel
niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de bewaringstermijnen en
-omstandigheden vóór gebruik. Deze dienen gewoonlijk niet langer dan 24 uur bij 25°C of 24 uur in
een koelkast (2°C 8°C) te zijn, beschermd tegen licht.
1.
Verwijder de plastic dop van de injectieflacon met
Nplate-poeder en reinig de rubberen stop met een
bijgeleverd alcoholdoekje.
2.
Bevestig de flaconadapter op de Nplate-flacon: verwijder
de
papieren achterkant van de verpakking van de
flaconadapter en laat de flaconadapter in de
verpakking zitten; plaats de
injectieflacon op een
vlakke ondergrond; druk de flaconadapter op het
midden van de injectieflacon naar beneden totdat deze
stevig op zijn plaats zit.
Opmerking: om contaminatie van het product te
voorkomen de punt van de flaconadapter en de punt
van de Luer Lock niet aanraken.
3.
Haal de flaconadapter uit de verpakking en gooi de
verpakking weg.
4.
Bevestig de zuiger op de voorgevulde injectiespuit met
water voor injecties door de zuiger met de wijzers van
de klok mee op de zuiger van de spuit te draaien totdat u
lichte weerstand voelt.
5.
Houd in de ene hand de voorgevulde spuit met water
voor injecties, buig met uw andere hand het puntje
van de witte plastic dop naar beneden. Hierdoor
breekt de verzegeling van de witte plastic dop. Als de
verzegeling is verbroken, verwijder de witte plastic
dop zodat de grijze rubberen afsluiting van de
doorzichtige plastic punt van de spuit af is.
6.
Houd de injectieflacon op een vlakke ondergrond.
Plaats
de voorgevulde spuit met water voor injecties op de
flaconadapter: houd de buitenkant van de flaconadapter
vast met de ene hand en draai met de andere hand de punt
van de spuit met de wijzers van de klok mee op de
adapter totdat u lichte weerstand voelt.
7.
Spuit erg langzaam en voorzichtig al het water in de
injectieflacon met poeder. Het water moet langzaam op
het poeder vloeien. VOORZICHTIG de injectieflacon
draaien totdat al het poeder is opgelost en de oplossing in
de injectieflacon helder en kleurloos is.
De injectieflacon
niet schudden
Opmerking: vanuit microbiologisch oogpunt dient het Opmerking: het kan 2 minuten
product onmiddellijk na reconstitutie te worden
duren voordat het poeder volledig is
gebruikt. Indien het gereconstitueerde product niet
opgelost.
onmiddellijk wordt gebruikt, dient de spuit niet te
worden verwijderd van de flaconadapter om
microbiologische zuiverheid te behouden.
Voordat u verdergaat:
Inspecteer visueel de gereconstitueerde oplossing op deeltjes en/of verkleuring. De gereconstitueerde
oplossing dient helder en kleurloos te zijn en mag niet worden toegediend als er deeltjes en/of
verkleuring zijn waargenomen.
Verzeker u ervan dat het poeder volledig is opgelost voordat de spuit wordt verwijderd.
8.
Verwijder de lege spuit van de flaconadapter.
9.
Haal de 1 ml toedieningsspuit uit de verpakking.
Bevestig de 1 ml spuit op de flaconadapter van de
gereconstitueerde oplossing door de punt van de spuit in
de flaconadapter te draaien totdat u lichte weerstand voelt.
10.
Draai de spuit-flacon-combinatie ondersteboven, zodat
de injectieflacon met gereconstitueerd product zich boven
de spuit bevindt.
Zuig alle oplossing met geneesmiddel in
de toedieningsspuit.
Zorg dat de zuiger in de injectiespuit blijft zitten.
11.
Zorg dat de correcte hoeveelheid oplossing voor de
dosis van de patiënt in de toedieningsspuit zit door
overtollige oplossing terug in de flacon te injecteren.
Opmerking: verwijder alle luchtbellen uit de spuit om
te zorgen voor een exacte hoeveelheid oplossing in de
spuit.
12.
Draai de toedieningsspuit van de flaconadapter.
Bevestig de veiligheidsnaald op de gevulde
toedieningsspuit door de naald
met de wijzers van de
klok mee op de Luer Lock punt te draaien.
13. Wrijf de injectieplaats schoon met een nieuw
alcoholdoekje.
Trek de roze beschermdop naar
achteren in de richting van de spuit en van de naald af.
Verwijder het doorzichtige omhulsel van de naald
door de spuit in de ene hand te houden en met de andere
hand het omhulsel er voorzichtig recht af te trekken.
14.
Dien de injectie subcutaan toe volgens lokale
voorschriften en een goede aseptische techniek.
15.
Na injectie de roze beschermdop weer terugplaatsen
door deze met dezelfde hand naar voren te duwen totdat u
een klik hoort en/of voelt.
16.
Gooi de spuit en naald onmiddellijk weg in een
naaldencontainer.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na reconstitutie, zie rubriek 6.3.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/005
EU/1/08/497/006
EU/1/08/497/007
EU/1/08/497/008
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 4 februari 2009
Datum van laatste verlenging: 20 december 2013
BIJLAGE II
A.
FABRIKANTEN VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF EN
FABRIKANTEN VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING
EN GEBRUIK
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
D
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN
VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
FABRIKANTEN VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF EN FABRIKANTEN
VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikanten van de biologisch werkzame stof
Amgen Inc.
One Amgen Center Drive
Thousand Oaks, CA 91320
Verenigde Staten
Amgen Manufacturing Limited
State Road 31,
Km 24.6,
Juncos,
Puerto Rico 00777-4060
Verenigde Staten
Naam en adres van de fabrikanten verantwoordelijk voor vrijgifte
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
NL-4817 ZK Breda
Nederland
Amgen Technology (Ireland) Unlimited Company
Pottery Road
Dun Laoghaire
Co Dublin
Ierland
Amgen NV
Telecomlaan 5-7
1831 Diegem
België
In de gedrukte bijsluiter van het geneesmiddel moeten de naam en het adres van de fabrikant die
verantwoordelijk is voor vrijgifte van de desbetreffende partij zijn opgenomen.
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vergunninghouder zal voor dit geneesmiddel periodieke veiligheidsverslagen indienen,
overeenkomstig de vereisten zoals uiteengezet in de lijst met Europese referentiedata
(EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107 c, onder punt 7 van Richtlijn 2001/83/EG.
Deze lijst is gepubliceerd op het Europese webportaal voor geneesmiddelen.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen
RMP-aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot een minimum) is bereikt.
Mocht het tijdstip van indiening van een periodiek veiligheidsverslag en indiening van de
RMP-aanpassing samenvallen, dan kunnen beide gelijktijdig worden ingediend.
Extra risicobeperkende maatregelen
De vergunninghouder zal de details van de volgende voorlichtingstools overeenkomen met de
nationale bevoegde instanties en moet een dergelijk programma nationaal implementeren.
Dosiscalculator
Artsen die romiplostim voorschrijven krijgen de beschikking over een dosiscalculator om het
berekenen van de correcte dosis te versimpelen en als hulp bij het correct uitvoeren van de
reconstitutie-, verdunnings- (indien vereist) en toedieningsprocedure.
Trainingspakket voor thuistoediening
Aan artsen die aangeven geïnteresseerd te zijn in het opstarten van zelftoediening voor
specifieke patiënten wordt een trainingspakket voor thuistoediening verstrekt voor die patiënten.
Het trainingspakket bevat materialen voor zorgverleners over hoe zij patiënten kunnen
selecteren en trainen voor thuistoediening van romiplostim; en voor patiënten, om hen te helpen
met het voorbereidingsproces en zelftoediening van de correcte dosis van romiplostim.
Aangezien zelftoediening van Nplate niet is toegestaan voor pediatrische patiënten, is het
trainingspakket voor thuistoediening bestemd voor gebruik bij volwassen patiënten en niet bij
pediatrische patiënten.
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
A. ETIKETTERING
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 125 microgram poeder voor oplossing voor injectie
romiplostim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF
Injectieflacon met 125 microgram romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
0,25 ml oplossing 125 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder voor oplossing voor injectie.
1 injectieflacon.
4 injectieflacons.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Na reconstitutie: 24 uur wanneer bewaard bij 25°C of in een koelkast (2°C 8°C) indien bewaard in
de oorspronkelijke injectieflacon en beschermd tegen licht.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
12. NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/009
EU/1/08/497/010
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Nplate 125
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Nplate 125 µg poeder voor injectie
romiplostim
SC
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
125 µg
6.
OVERIGE
Amgen Europe B.V.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie
romiplostim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF
Injectieflacon met 250 microgram romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
0,5 ml oplossing 250 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder voor oplossing voor injectie.
1 injectieflacon.
4 injectieflacons.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Na reconstitutie: 24 uur wanneer bewaard bij 25°C of in een koelkast (2°C 8°C) indien bewaard in
de oorspronkelijke injectieflacon en beschermd tegen licht.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
12. NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/001
EU/1/08/497/003
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Nplate 250
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Nplate 250 µg poeder voor injectie
romiplostim
SC
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
250 µg
6.
OVERIGE
Amgen Europe B.V.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie
romiplostim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF
Injectieflacon met 500 microgram romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
1 ml oplossing 500 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder voor oplossing voor injectie.
1 injectieflacon.
4 injectieflacons.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Na reconstitutie: 24 uur wanneer bewaard bij 25°C of in een koelkast (2°C 8°C) indien bewaard in
de oorspronkelijke injectieflacon en beschermd tegen licht.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
12. NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/002
EU/1/08/497/004
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Nplate 500
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Nplate 500 µg poeder voor injectie
romiplostim
SC
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
500 µg
6.
OVERIGE
Amgen Europe B.V.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 250 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
romiplostim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF
Injectieflacon met 250 microgram romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
0,5 ml oplossing 250 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder: Mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
Oplosmiddel: water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Component van een multi-verpakking, mag niet afzonderlijk worden verkocht.
1 verpakking bevat:
1 injectieflacon poeder voor oplossing voor injectie.
1 voorgevulde spuit met 0,72 ml oplosmiddel.
1 zuiger voor voorgevulde spuit.
1 steriele flaconadapter.
1 steriele 1 ml Luer Lock-spuit.
1 steriele veiligheidsnaald.
4 alcoholdoekjes.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Na reconstitutie: 24 uur wanneer bewaard bij 25°C of in een koelkast (2°C 8°C) indien bewaard in
de oorspronkelijke injectieflacon en beschermd tegen licht.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig de
lokale voorschriften.
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
12. NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/006 - verpakking per stuk
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Nplate 250
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 250 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
romiplostim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF
Injectieflacon met 250 microgram romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
0,5 ml oplossing 250 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder: Mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
Oplosmiddel: water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
1 verpakking bevat:
Multi-verpakking met 4 verpakkingen.
Elke verpakking bevat:
1 injectieflacon poeder voor oplossing voor injectie.
1 voorgevulde spuit met 0,72 ml oplosmiddel.
1 zuiger voor voorgevulde spuit.
1 steriele flaconadapter.
1 steriele 1 ml Luer Lock-spuit.
1 steriele veiligheidsnaald.
4 alcoholdoekjes.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Na reconstitutie: 24 uur wanneer bewaard bij 25°C of in een koelkast (2°C 8°C) indien bewaard in
de oorspronkelijke injectieflacon en beschermd tegen licht.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig de
lokale voorschriften.
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
12. NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/005 - verpakking per stuk
EU/1/08/497/006 - verpakking per 4 stuks
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
INFORMATIE IN BRAILLE
Nplate 250
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Oplosmiddel voor Nplate
Water voor injecties
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
0,72 ml
6.
OVERIGE
Voor set met 250 µg
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 500 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
romiplostim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF
Injectieflacon met 500 microgram romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
1 ml oplossing 500 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder: Mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
Oplosmiddel: water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Component van een multi-verpakking, mag niet afzonderlijk worden verkocht.
1 verpakking bevat:
1 injectieflacon poeder voor oplossing voor injectie.
1 voorgevulde spuit met 1,2 ml oplosmiddel.
1 zuiger voor voorgevulde spuit.
1 steriele flaconadapter.
1 steriele 1 ml Luer Lock-spuit.
1 steriele veiligheidsnaald.
4 alcoholdoekjes.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Na reconstitutie: 24 uur wanneer bewaard bij 25°C of in een koelkast (2°C 8°C) indien bewaard in
de oorspronkelijke injectieflacon en beschermd tegen licht.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig de
lokale voorschriften.
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
12. NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/008 - verpakking per stuk
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Nplate 500
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Nplate 500 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
romiplostim
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF
Injectieflacon met 500 microgram romiplostim. Na reconstitutie bevat een toe te dienen volume van
1 ml oplossing 500 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder: Mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
Oplosmiddel: water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
1 verpakking bevat:
Multi-verpakking met 4 verpakkingen.
Elke verpakking bevat:
1 injectieflacon poeder voor oplossing voor injectie.
1 voorgevulde spuit met 1,2 ml oplosmiddel.
1 zuiger voor voorgevulde spuit.
1 steriele flaconadapter.
1 steriele 1 ml Luer Lock-spuit.
1 steriele veiligheidsnaald.
4 alcoholdoekjes.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Na reconstitutie: 24 uur wanneer bewaard bij 25°C of in een koelkast (2°C 8°C) indien bewaard in
de oorspronkelijke injectieflacon en beschermd tegen licht.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig de
lokale voorschriften.
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Amgen Europe B.V.
Minervum 7061
4817 ZK Breda
Nederland
12. NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/497/007 - verpakking per stuk
EU/1/08/497/008 - verpakking per 4 stuks
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
INFORMATIE IN BRAILLE
Nplate 500
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Oplosmiddel voor Nplate
Water voor injecties
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
1,2 ml
6.
OVERIGE
Voor set met 500 µg
B. BIJSLUITER
Nplate 125 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie
Romiplostim
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Nplate en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Nplate en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
De werkzame stof in Nplate is romiplostim. Dit eiwit wordt gebruikt om lage aantallen bloedplaatjes
(trombocyten) te behandelen bij patiënten met primaire immuuntrombocytopenie (ook wel ITP
genoemd). ITP is een ziekte waarbij het immuunsysteem van uw lichaam zijn eigen bloedplaatjes
vernietigt. In uw bloed helpen bloedplaatjes bij het dichten van wonden en het vormen van
bloedproppen. Zeer lage aantallen bloedplaatjes kunnen bloeduitstortingen en ernstige bloedingen
veroorzaken.
Nplate wordt gebruikt voor de behandeling van volwassen patiënten met ITP bij wie de milt al dan
niet is verwijderd en die eerder behandeld zijn met corticosteroïden of immunoglobulines en waarbij
deze behandelingen niet werken. Nplate wordt ook gebruikt voor de behandeling van kinderen van
1 jaar en ouder met chronische ITP bij wie de milt al dan niet is verwijderd en die eerder behandeld
zijn met corticosteroïden of immunoglobulines en waarbij deze behandelingen niet werken.
Nplate werkt door het beenmerg (deel van het bot dat bloedcellen aanmaakt) te stimuleren om meer
bloedplaatjes te produceren. Dit zou moeten helpen om bloeduitstortingen en bloedingen geassocieerd
met ITP te voorkomen.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
U bent allergisch voor andere geneesmiddelen die worden geproduceerd met behulp van
DNA-technologie die gebruik maakt van het micro-organisme Escherichia coli (E. coli).
Als u stopt met het gebruik van Nplate treedt een laag bloedplaatjesaantal (trombocytopenie)
waarschijnlijk opnieuw op. Als u stopt met het gebruik van Nplate dient uw bloedplaatjesaantal
te worden gecontroleerd, en uw arts zal passende voorzorgsmaatregelen met u bespreken.
Als u risico loopt op bloedproppen of wanneer bloedproppen voorkomen in uw familie. Het
risico op bloedproppen is verhoogd wanneer u:
-
leverproblemen heeft;
-
ouder bent ( 65 jaar);
-
bedlegerig bent;
-
kanker heeft;
-
de anticonceptiepil of hormoonvervangende therapie gebruikt;
-
recent een ingreep of een verwonding heeft gehad;
-
overgewicht heeft;
-
rookt.
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat u dit middel gebruikt.
Als u een zeer hoog bloedplaatjesaantal heeft, kan dit de kans op bloedproppen vergroten. Uw arts zal
uw dosis Nplate aanpassen om ervoor te zorgen dat uw aantal bloedplaatjes niet te hoog wordt.
Veranderingen in het beenmerg (toename van reticuline en mogelijke beenmergfibrose)
Langdurig gebruik van Nplate kan veranderingen in uw beenmerg veroorzaken. Deze veranderingen
kunnen leiden tot abnormale of minder bloedcellen. De milde vorm van deze veranderingen in het
beenmerg wordt 'toename van reticuline' genoemd en is waargenomen in klinische onderzoeken met
Nplate. Het is niet bekend of dit kan verergeren tot een ernstigere vorm die bekend staat als 'fibrose'.
Tekenen van veranderingen in het beenmerg kunnen optreden als afwijkingen in uw
bloedonderzoeken. In het geval van afwijkende bloedonderzoeken, zal uw arts besluiten of dit
betekent dat u een beenmergonderzoek zou moeten ondergaan of dat u moet stoppen met het gebruik
van Nplate.
Verergering van bloedkankervormen
Uw arts kan beslissen om een beenmergbiopsie te doen indien het nodig is om er zeker van te zijn dat
u ITP heeft en geen andere ziekte zoals myelodysplastisch syndroom (MDS), een ziekte van het
beenmerg waarbij de aanmaak van bloedcellen gestoord is. Als u MDS heeft en Nplate krijgt, kan uw
blastcellenaantal stijgen en is het mogelijk dat uw MDS verergert tot acute myeloïde leukemie; dit is
een bepaald type bloedkanker.
Verlies van respons op romiplostim
Als u behandeld wordt met romiplostim kan een verlies van respons of het onvermogen om voldoende
bloedplaatjes te behouden, optreden. Uw arts zal in dat geval de oorzaak trachten te achterhalen en
daarbij onder andere overwegen of u een toename van vezels in het beenmerg (reticuline) heeft of
antilichamen heeft ontwikkeld die de activiteit van romiplostim kunnen neutraliseren.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Nplate wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen jonger dan 1 jaar.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Nplate nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of
apotheker.
Hoe gebruikt u dit middel?
Volwassenen en kinderen (1 t/m 17 jaar):
Nplate zal worden toegediend onder direct toezicht van uw arts, die de hoeveelheid Nplate die u
ontvangt nauwkeurig in de gaten zal houden.
Nplate wordt eenmaal per week via een injectie onder de huid toegediend (subcutaan).
Uw aanvangsdosis is 1 microgram Nplate per kilogram lichaamsgewicht één keer per week. Uw arts
zal u vertellen hoeveel u moet gebruiken. Nplate dient één keer per week te worden geïnjecteerd om
uw bloedplaatjesaantal op peil te houden. Uw arts zal regelmatig bloedmonsters afnemen om te meten
hoe uw bloedplaatjes reageren en kan uw dosis aanpassen indien dit noodzakelijk is.
Als uw bloedplaatjesaantal eenmaal onder controle is, zal uw arts uw bloed regelmatig blijven
controleren. Uw dosis kan verder worden aangepast om uw bloedplaatjesaantal op lange termijn onder
controle te blijven houden.
Kinderen (1 t/m 17 jaar): uw arts past uw dosis niet alleen aan op basis van het aantal bloedplaatjes,
maar zal ook regelmatig controleren hoeveel u weegt om uw dosis op basis daarvan aan te passen.
Heeft u te veel van dit middel gebruikt?
Uw arts ziet erop toe dat u de juiste hoeveelheid Nplate ontvangt. Als u meer van Nplate heeft
gekregen dan u zou mogen, zult u mogelijk geen lichamelijke klachten ondervinden, maar kan het
aantal bloedplaatjes in uw bloed stijgen tot een zeer hoge waarde en dit kan het risico op het ontstaan
van bloedklonters verhogen. Als uw arts vermoedt dat u meer Nplate ontvangen heeft dan zou moeten,
wordt daarom aanbevolen dat u gecontroleerd wordt op klachten of verschijnselen van bijwerkingen
en dat u onmiddellijk een passende behandeling krijgt.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.
Mogelijke bijwerkingen bij volwassenen met ITP
Zeer vaak voorkomende bijwerkingen: komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers
hoofdpijn;
allergische reactie;
bovenste luchtweginfectie.
Vaak voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers
beenmergaandoening, waaronder toename van vezels in het beenmerg (reticuline);
problemen met slapen (slapeloosheid);
duizeligheid;
jeuk of tinteling in de handen of voeten (paresthesie);
migraine;
roodheid van de huid (blozen);
bloedstolsel in een longslagader (longembolie);
misselijkheid;
diarree;
buikpijn;
spijsverteringsstoornis (dyspepsie);
verstopping (obstipatie);
jeuken van de huid (pruritus);
bloeding onder de huid (ecchymose);
blauwe plek (kneuzing);
huiduitslag;
gewrichtspijn (artralgie);
spierpijn of spierslapte (myalgie);
pijn in uw handen of voeten;
spierspasmen;
rugpijn;
botpijn;
vermoeidheid;
injectieplaatsreacties;
gezwollen handen en voeten (perifeer oedeem);
griepachtige symptomen (influenza-achtig ziektebeeld);
pijn;
algehele zwakte (asthenie);
koorts (pyrexie);
rillingen;
kneuzing;
zwelling van het gezicht, de lippen, mond, tong of keel wat moeite met slikken of ademen zou
kunnen veroorzaken (angio-oedeem);
maag- en darmontsteking;
hartkloppingen;
ontsteking van de bijholten (sinusitis);
ontsteking van de luchtwegen (bronchitis).
Vaak voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers (kunnen
worden ontdekt bij bloed- of urinetests)
laag bloedplaatjesaantal (trombocytopenie) en laag bloedplaatjesaantal (trombocytopenie) na het
stoppen met Nplate;
hoger dan normaal bloedplaatjesaantal (trombocytose);
bloedarmoede (anemie).
Soms voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 100 gebruikers
beenmergfalen; aandoening van het beenmerg dat littekens veroorzaakt (myelofibrose); vergrote
milt (splenomegalie); vaginale bloeding, rectale bloeding; mondbloeding;
injectieplaatsbloeding;
hartaanval (myocardinfarct); verhoogde hartslag;
duizeligheid of een draaierig gevoel (vertigo);
problemen met de ogen waaronder: oogbloeding; moeilijkheden met focussen of een troebel
zicht (accommodatiestoornissen, papiloedeem of oogaandoening); blindheid; jeukende ogen
(oogpruritus); toename van traanvocht; of visuele stoornissen;
problemen met het maagdarmstelsel waaronder: braken; slechte adem (ademgeur); slikstoornis
(dysfagie); indigestie of zuurbranden (gastro-oesofageale reflux); bloed in de ontlasting
(hematochezie); maagproblemen; mondzweren of mondblaren (stomatitis); tandverkleuring;
gewichtsafname; gewichtstoename; intolerantie voor alcohol; gebrek aan eetlust (anorexie);
uitdroging;
algeheel onwel gevoel (malaise); pijn op de borst; geïrriteerdheid; gezichtszwelling
(gelaatsoedeem); opvliegers; verhoogde lichaamstemperatuur; nerveus gevoel;
griep; plaatselijke infectie; ontsteking van de neus- en keelholten (nasofaryngitis);
problemen met de neus en keel waaronder: hoesten; neusloop (rinorroe); droge keel;
kortademigheid of moeite met ademhalen (dyspneu); neusverstopping; pijnlijke ademhaling;
pijnlijke gezwollen gewrichten veroorzaakt door urinezuur (afbraakproduct van voedsel) (jicht);
gespannen spieren; spierzwakte; schouderpijn; spiertrekkingen;
problemen met uw zenuwstelsel waaronder onvrijwillige spiercontracties (clonus);
smaakstoornis (dysgeusie); vermindering van smaak (hypogeusie); verminderde gevoeligheid,
vooral in de huid (hypesthesie); veranderingen in de zenuwfuncties van de armen en benen
(perifere neuropathie); bloedprop in de zogenaamde transverse sinus (transverse
sinustrombose);
depressie; abnormale dromen;
haarverlies (alopecia); lichtgevoeligheid (fotosensitiviteitsreactie); acne; allergische reactie in de
huid na contact met allergenen (contactdermatitis); huidverschijnselen met uitslag en blaren
(eczeem); droge huid; roodheid van de huid (erytheem); ernstige schilferende of vervellende
huiduitslag (exfoliatieve huiduitslag); abnormale haargroei; verdikking en jeuken van de huid
als gevolg van herhaald krabben (prurigo); bloeding onder het huidoppervlak of blauwe plekken
problemen met de circulatie waaronder bloedprop in de ader van de lever (poortadertrombose);
diepe veneuze trombose; lage bloeddruk (hypotensie); verhoogde bloeddruk; blokkade van een
bloedvat (perifeer embolisme); afname van de doorbloeding in de handen, enkels en voeten
(perifere ischemie); zwelling en stolling in een ader, die bij aanraking extreem gevoelig kan zijn
(flebitis of oppervlakkige tromboflebitis); bloedprop (trombose)
een zeldzame aandoening die wordt gekenmerkt door periodes van branderige pijn, roodheid en
warm aanvoelen van handen en voeten (erytromelalgie).
Soms voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 100 gebruikers (kunnen
worden ontdekt bij bloed- of urinetests)
een zeldzaam type van bloedarmoede waarbij de rode bloedcellen, witte bloedcellen en
bloedplaatjes allemaal in aantal zijn afgenomen (aplastische anemie);
verhoogd aantal witte bloedcellen (leukocytose);
bovenmatige bloedplaatjesproductie (trombocytemie); toename van bloedplaatjesaantallen;
abnormaal aantal cellen in het bloed dat bloedingen voorkomt (abnormale
bloedplaatjesaantallen);
wijzigingen in sommige bloedtesten (toename in transaminase; verhoogd
bloedlactaatdehydrogenase);
of kanker van de witte bloedcellen (multipel myeloom);
eiwitten in de urine.
Mogelijke bijwerkingen bij kinderen met ITP
Zeer vaak voorkomende bijwerkingen: komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers
bovensteluchtweginfectie;
pijn in de mond en keel (orofaryngeale pijn);
loopneus, jeukende of verstopte neus (rinitis);
hoesten;
pijn in de bovenbuik;
diarree;
huiduitslag;
koorts (pyrexie);
kneuzing (contusie).
Vaak voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers
maag-darmontsteking;
keelpijn en ongemak bij het slikken (faryngitis);
oogontsteking (conjunctivitis);
oorinfectie;
ontsteking van de bijholten (sinusitis);
zwelling van de ledematen/handen/voeten;
bloeding onder het oppervlak van de huid of blauwe plek onder de huid (purpura);
jeukende huiduitslag (urticaria).
Soms voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 100 gebruikers
hoger aantal bloedplaatjes dan normaal (trombocytose).
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit
geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de doos en het
etiket van de injectieflacon na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is
de uiterste houdbaarheidsdatum.
Bewaren in de koelkast (2°C 8°C).
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
Dit geneesmiddel mag uit de koelkast worden genomen voor een periode van 30 dagen bij
kamertemperatuur (maximaal 25°C) indien bewaard in de oorspronkelijke verpakking.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die niet meer nodig zijn. Ze worden dan op een
verantwoorde manier vernietigd en komen zo niet in het milieu.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
-
De werkzame stof in dit middel is romiplostim.
Elke injectieflacon Nplate 125 microgram poeder voor oplossing voor injectie bevat in totaal
230 microgram romiplostim. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat
125 microgram romiplostim kan worden toegediend. Na het oplossen bevat een toe te dienen
hoeveelheid van 0,25 ml oplossing 125 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
Elke injectieflacon Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie bevat in totaal
375 microgram romiplostim. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat
250 microgram romiplostim kan worden toegediend. Na het oplossen bevat een toe te dienen
hoeveelheid van 0,5 ml oplossing 250 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
Elke injectieflacon Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie bevat in totaal
625 microgram romiplostim. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat
500 microgram romiplostim kan worden toegediend. Na het oplossen bevat een toe te dienen
hoeveelheid van 1 ml oplossing 500 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
-
De andere stoffen in dit middel zijn mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur (voor
pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
Hoe ziet Nplate eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Nplate is een wit poeder voor oplossing voor injectie, geleverd in een glazen injectieflacon voor
eenmalig gebruik.
Elke verpakking bevat 1 of 4 injectieflacons van 125 microgram (beige dop), 250 microgram (rode
dop) of 500 microgram romiplostim (blauwe dop).
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
België/Belgique/Belgien
Lietuva
s.a. Amgen n.v.
Amgen Switzerland AG Vilniaus filialas
Tel/Tél: +32 (0)2 7752711
Tel: +370 5 219 7474
Luxembourg/Luxemburg
s.a. Amgen
.: +359 (0)2 424 7440
Belgique/Belgien
Tel/Tél: +32 (0)2 7752711
Ceská republika
Magyarország
Amgen s.r.o.
Amgen Kft.
Tel: +420 221 773 500
Tel.: +36 1 35 44 700
Danmark
Malta
Amgen, filial af Amgen AB, Sverige
Amgen B.V.
Tlf: +45 39617500
The Netherlands
Tel: +31 (0)76 5732500
Deutschland
Nederland
AMGEN GmbH
Amgen B.V.
Tel.: +49 89 1490960
Tel: +31 (0)76 5732500
Eesti
Norge
Amgen Switzerland AG Vilniaus filialas
Amgen AB
Tel: +372 586 09553
Tel: +47 23308000
Österreich
Amgen ...
Amgen GmbH
.: +30 210 3447000
Tel: +43 (0)1 50 217
España
Polska
Amgen S.A.
Amgen Biotechnologia Sp. z o.o.
Tel: +34 93 600 18 60
Tel.: +48 22 581 3000
France
Portugal
Amgen S.A.S.
Amgen Biofarmacêutica, Lda.
Tél: +33 (0)9 69 363 363
Tel: +351 21 4220606
Hrvatska
România
Amgen d.o.o.
Amgen România SRL
Tel: +385 (0)1 562 57 20
Tel: +4021 527 3000
Ireland
Slovenija
Amgen Ireland Limited
AMGEN zdravila d.o.o.
Tel: +353 1 8527400
Tel: +386 (0)1 585 1767
Ísland
Slovenská republika
Vistor hf.
Amgen Slovakia s.r.o.
Sími: +354 535 7000
Tel: +421 2 321 114 49
Italia
Suomi/Finland
Amgen S.r.l.
Amgen AB, sivuliike Suomessa/Amgen AB, filial
Tel: +39 02 6241121
i Finland
Puh/Tel: +358 (0)9 54900500
K
Sverige
C.A. Papaellinas Ltd
Amgen AB
.: +357 22741 741
Tel: +46 (0)8 6951100
Latvija
United Kingdom (Northern Ireland)
Amgen Switzerland AG Rgas filile
Amgen Limited
Tel: +371 257 25888
Tel: +44 (0)1223 420305
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in
Andere informatiebronnen
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De volgende informatie is alleen bestemd voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg:
Reconstitutie:
Nplate is een steriel maar ongeconserveerd product en is uitsluitend bedoeld voor eenmalig gebruik.
Nplate dient te worden gereconstitueerd in overeenstemming met goed aseptisch gebruik.
Nplate 125 microgram poeder voor oplossing voor injectie dient te worden gereconstitueerd
met 0,44 ml steriel water voor injecties, wat een onmiddellijk leverbaar volume van 0,25 ml
oplevert. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat er 125 µg romiplostim
kan worden toegediend (zie onderstaande tabel betreffende de inhoud van de injectieflacon).
of
Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie dient te worden gereconstitueerd
met 0,72 ml steriel water voor injecties, wat een onmiddellijk leverbaar volume van 0,5 ml
oplevert. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat er 250 µg romiplostim
kan worden toegediend (zie onderstaande tabel betreffende de inhoud van de injectieflacon).
of
Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie dient te worden gereconstitueerd
met 1,2 ml steriel water voor injecties, wat een onmiddellijk leverbaar volume van 1 ml
oplevert. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat er 500 µg romiplostim
kan worden toegediend (zie onderstaande tabel betreffende de inhoud van de injectieflacon).
Inhoud injectieflacon:
Nplate
Totale inhoud
Volume van
Leverbaar product
Uiteindelijke
injectieflacon van
steriel water
en volume
concentratie
voor
romiplostim in
voor injectie
eenmalig
injectieflacon
gebruik
125 µg
230 µg
+
0,44 ml
=
125 µg in 0,25 ml
500 µg/ml
250 µg
375 µg
+
0,72 ml
=
250 µg in 0,50 ml
500 µg/ml
500 µg
625 µg
+
1,20 ml
=
500 µg in 1,00 ml
500 µg/ml
Bij het reconstitueren van het geneesmiddel mag uitsluitend steriel water voor injecties worden
gebruikt. Natriumchloride-oplossingen of bacteriostatisch water dient niet te worden gebruikt bij het
reconstitueren van het geneesmiddel.
Water voor injecties dient in de injectieflacon te worden geïnjecteerd. De inhoud van de injectieflacon
mag gedurende het oplossen voorzichtig worden rondgedraaid en gekeerd.
De injectieflacon dient
niet te worden geschud of krachtig te worden bewogen. Over het algemeen duurt het minder dan
2 minuten om Nplate op te lossen. Kijk vóór toediening of de vloeistof deeltjes bevat of verkleurd is.
De gereconstitueerde oplossing hoort helder en kleurloos te zijn en mag niet worden toegediend als er
deeltjes en/of verkleuringen worden waargenomen.
Vanuit microbiologisch oogpunt dient het geneesmiddel onmiddellijk gebruikt te worden. Indien het
middel niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de bewaringstermijnen
en -omstandigheden vóór gebruik. Deze dienen gewoonlijk niet langer dan 24 uur bij 25°C of 24 uur
in een koelkast (2°C 8°C) te zijn, beschermd tegen licht.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig de
lokale voorschriften.
Verdunning (vereist als de berekende individuele patiëntdosis kleiner is dan 23 µg)
Initiële reconstitutie van romiplostim met het opgegeven volume steriel water voor injecties resulteert
in een concentratie van 500 µg/ml in alle flacongroottes. Als de berekende individuele patiëntdosis
kleiner is dan 23 µg, is aanvullende verdunning tot 125 µg/ml met
conserveermiddelvrije, steriele
natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing voor injectie vereist om zeker te zijn van een
nauwkeurig volume (zie de tabel hieronder).
Voeg dit volume conserveermiddelvrije,
Concentratie na verdunning
voor eenmalig gebruik
steriele natriumchloride 9 mg/ml (0,9%)
oplossing voor injectie toe aan de
gereconstitueerde injectieflacon
125 µg
1,38 ml
125 µg/ml
250 µg
2,25 ml
125 µg/ml
500 µg
3,75 ml
125 µg/ml
Bij het verdunnen mag uitsluitend conserveermiddelvrije, steriele natriumchloride 9 mg/ml (0,9%)
oplossing voor injectie worden gebruikt. Dextrose (5%) in water of steriel water voor injectie mag niet
worden gebruikt bij het verdunnen. Andere oplosmiddelen zijn niet getest.
Vanuit microbiologisch oogpunt dient het verdunde geneesmiddel onmiddellijk gebruikt te worden.
Indien het middel niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de
bewaringstermijnen en -omstandigheden vóór gebruik. Het middel dient gewoonlijk niet langer dan
4 uur bij 25°C in wegwerpspuiten of 4 uur in een koelkast (2°C 8°C) in de originele injectieflacons
te worden bewaard, beschermd tegen licht.
Nplate 250 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Nplate 500 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Romiplostim
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Nplate en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
7.
Instructies voor bereiding en toediening van een injectie van dit middel
1.
Wat is Nplate en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
De werkzame stof in Nplate is romiplostim. Dit eiwit wordt gebruikt om lage aantallen bloedplaatjes
(trombocyten) te behandelen bij patiënten met primaire immuuntrombocytopenie (ook wel ITP
genoemd). ITP is een ziekte waarbij het immuunsysteem van uw lichaam zijn eigen bloedplaatjes
vernietigt. In uw bloed helpen bloedplaatjes bij het dichten van wonden en het vormen van
bloedproppen. Zeer lage aantallen bloedplaatjes kunnen bloeduitstortingen en ernstige bloedingen
veroorzaken.
Nplate wordt gebruikt voor de behandeling van volwassen patiënten (van 18 jaar en ouder) met ITP bij
wie de milt al dan niet is verwijderd en die eerder behandeld zijn met corticosteroïden of
immunoglobulines en waarbij deze behandelingen niet werken.
Nplate werkt door het beenmerg (deel van het bot dat bloedcellen aanmaakt) te stimuleren om meer
bloedplaatjes te produceren. Dit zou moeten helpen om bloeduitstortingen en bloedingen geassocieerd
met ITP te voorkomen.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
U bent allergisch voor andere geneesmiddelen die worden geproduceerd met behulp van
DNA-technologie die gebruik maakt van het micro-organisme Escherichia coli (E. coli).
Als u stopt met het gebruik van Nplate treedt een laag bloedplaatjesaantal (trombocytopenie)
waarschijnlijk opnieuw op. Als u stopt met het gebruik van Nplate dient uw bloedplaatjesaantal
te worden gecontroleerd, en uw arts zal passende voorzorgsmaatregelen met u bespreken.
Als u risico loopt op bloedproppen of wanneer bloedproppen voorkomen in uw familie. Het
risico op bloedproppen is verhoogd wanneer u:
-
leverproblemen heeft;
-
ouder bent ( 65 jaar);
-
bedlegerig bent;
-
kanker heeft;
-
de anticonceptiepil of hormoonvervangende therapie gebruikt;
-
recent een ingreep of een verwonding heeft gehad;
-
overgewicht heeft;
-
rookt.
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat u dit middel gebruikt.
Als u een zeer hoog bloedplaatjesaantal heeft, kan dit de kans op bloedproppen vergroten. Uw arts zal
uw dosis Nplate aanpassen om ervoor te zorgen dat uw aantal bloedplaatjes niet te hoog wordt.
Veranderingen in het beenmerg (toename van reticuline en mogelijke beenmergfibrose)
Langdurig gebruik van Nplate kan veranderingen in uw beenmerg veroorzaken. Deze veranderingen
kunnen leiden tot abnormale of minder bloedcellen. De milde vorm van deze veranderingen in het
beenmerg wordt 'toename van reticuline' genoemd en is waargenomen in klinische onderzoeken met
Nplate. Het is niet bekend of dit kan verergeren tot een ernstigere vorm die bekend staat als 'fibrose'.
Tekenen van veranderingen in het beenmerg kunnen optreden als afwijkingen in uw
bloedonderzoeken. In het geval van afwijkende bloedonderzoeken, zal uw arts besluiten of dit
betekent dat u een beenmergonderzoek zou moeten ondergaan of dat u moet stoppen met het gebruik
van Nplate.
Verergering van bloedkankervormen
Uw arts kan beslissen om een beenmergbiopsie te doen indien het nodig is om er zeker van te zijn dat
u ITP heeft en geen andere ziekte zoals myelodysplastisch syndroom (MDS), een ziekte van het
beenmerg waarbij de aanmaak van bloedcellen gestoord is. Als u MDS heeft en Nplate krijgt, kan uw
blastcellenaantal stijgen en is het mogelijk dat uw MDS verergert tot acute myeloïde leukemie; dit is
een bepaald type bloedkanker.
Verlies van respons op romiplostim
Als u behandeld wordt met romiplostim kan een verlies van respons of het onvermogen om voldoende
bloedplaatjes te behouden, optreden. Uw arts zal in dat geval de oorzaak trachten te achterhalen en
daarbij onder andere overwegen of u een toename van vezels in het beenmerg (reticuline) heeft of
antilichamen heeft ontwikkeld die de activiteit van romiplostim kunnen neutraliseren.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Nplate wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen jonger dan 18.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Nplate nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of
apotheker.
Hoe gebruikt u dit middel?
Nplate zal worden toegediend onder direct toezicht van uw arts, die de hoeveelheid Nplate die u
ontvangt nauwkeurig in de gaten zal houden.
Nplate wordt eenmaal per week via een injectie onder de huid toegediend (subcutaan).
Uw aanvangsdosis is 1 microgram Nplate per kilogram lichaamsgewicht één keer per week. Uw arts
zal u vertellen hoeveel u moet gebruiken. Nplate dient één keer per week te worden geïnjecteerd om
uw bloedplaatjesaantal op peil te houden. Uw arts zal regelmatig bloedmonsters afnemen om te meten
hoe uw bloedplaatjes reageren en kan uw dosis aanpassen indien dit noodzakelijk is.
Als uw bloedplaatjesaantal eenmaal onder controle is, zal uw arts uw bloed regelmatig blijven
controleren. Uw dosis kan verder worden aangepast om uw bloedplaatjesaantal op lange termijn onder
controle te blijven houden.
Gebruik dit geneesmiddel altijd precies zoals uw arts u dat heeft verteld. Twijfelt u over het juiste
gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Instructies voor bereiding en toediening van een injectie van dit middel
Na een passende training kan uw arts ook tegen u zeggen dat u Nplate zelf mag toedienen. Lees
hiervoor de instructies voor toediening van Nplate onderaan deze bijsluiter, zoals besproken met uw
arts. Als u van uw arts zelf de injecties mag toedienen, moet u elke maand voor controle bij uw arts
terugkomen zodat de arts kan vaststellen of Nplate bij u werkt of dat een andere behandeling moet
worden overwogen.
Na de eerste maand van zelftoediening van Nplate, moet u laten zien dat u nog steeds zelf uw Nplate
injectie correct kunt voorbereiden en toedienen.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.
Zeer vaak voorkomende bijwerkingen: komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers
hoofdpijn;
allergische reactie;
bovenste luchtweginfectie.
beenmergaandoening, waaronder toename van vezels in het beenmerg (reticuline);
problemen met slapen (slapeloosheid);
duizeligheid;
jeuk of tintelingen in de handen of voeten (paresthesie);
migraine;
roodheid van de huid (blozen);
bloedstolsel in een longslagader (longembolie);
misselijkheid;
diarree;
buikpijn;
spijsverteringsstoornis (dyspepsie);
verstopping (obstipatie);
jeuken van de huid (pruritus);
bloeding onder de huid (ecchymose);
blauwe plek (kneuzing);
huiduitslag;
gewrichtspijn (artralgie);
spierpijn of spierslapte (myalgie);
pijn in uw handen of voeten;
spierspasmen;
rugpijn;
botpijn;
vermoeidheid;
injectieplaatsreacties;
gezwollen handen en voeten (perifeer oedeem);
griepachtige symptomen (influenza-achtig ziektebeeld);
pijn;
algehele zwakte (asthenie);
koorts (pyrexie);
rillingen;
kneuzing;
zwelling van het gezicht, de lippen, mond, tong of keel wat moeite met slikken of ademen zou
kunnen veroorzaken (angio-oedeem);
maag- en darmontsteking;
hartkloppingen;
ontsteking van de bijholten (sinusitis);
ontsteking van de luchtwegen (bronchitis).
Vaak voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers (kunnen
worden ontdekt bij bloed- of urinetests)
laag bloedplaatjesaantal (trombocytopenie) en laag bloedplaatjesaantal (trombocytopenie) na het
stoppen met Nplate;
hoger dan normaal bloedplaatjesaantal (trombocytose);
bloedarmoede (anemie).
Soms voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 100 gebruikers
beenmergfalen; aandoening van het beenmerg dat littekens veroorzaakt (myelofibrose); vergrote
milt (splenomegalie); vaginale bloeding, rectale bloeding; mondbloeding;
injectieplaatsbloeding;
hartaanval (myocardinfarct); verhoogde hartslag;
duizeligheid of een draaierig gevoel (vertigo);
problemen met de ogen waaronder: oogbloeding; moeilijkheden met focussen of een troebel
zicht (accommodatiestoornissen, papiloedeem of oogaandoening); blindheid; jeukende ogen
(oogpruritus); toename van traanvocht; of visuele stoornissen;
problemen met het maagdarmstelsel waaronder: braken; slechte adem (ademgeur); slikstoornis
(dysfagie); indigestie of zuurbranden (gastro-oesofageale reflux); bloed in de ontlasting
(hematochezie); maagproblemen; mondzweren of mondblaren (stomatitis); tandverkleuring;
gewichtsafname; gewichtstoename; intolerantie voor alcohol; gebrek aan eetlust (anorexie);
uitdroging;
algeheel onwel gevoel (malaise); pijn op de borst; geïrriteerdheid; gezichtszwelling
(gelaatsoedeem); opvliegers; verhoogde lichaamstemperatuur; nerveus gevoel;
griep; plaatselijke infectie; ontsteking van neus- en keelholten (nasofaryngitis);
problemen met de neus en keel waaronder: hoesten; neusloop (rinorroe); droge keel;
kortademigheid of moeite met ademhalen (dyspneu); neusverstopping; pijnlijke ademhaling;
pijnlijke gezwollen gewrichten veroorzaakt door urinezuur (afbraakproduct van voedsel) (jicht);
gespannen spieren; spierzwakte; schouderpijn; spiertrekkingen;
problemen met uw zenuwstelsel waaronder onvrijwillige spiercontracties (clonus);
smaakstoornis (dysgeusie); vermindering van smaak (hypogeusie); verminderde gevoeligheid,
vooral in de huid (hypesthesie); veranderingen in de zenuwfuncties van de armen en benen
(perifere neuropathie); bloedprop in de zogenaamde transverse sinus (transverse
sinustrombose);
depressie; abnormale dromen;
haarverlies (alopecia); lichtgevoeligheid (fotosensitiviteitsreactie); acne; allergische reactie in de
huid na contact met allergenen (contactdermatitis); huidverschijnselen met uitslag en blaren
(eczeem); droge huid; roodheid van de huid (erytheem); ernstige schilferende of vervellende
huiduitslag (exfoliatieve huiduitslag); abnormale haargroei; verdikking en jeuken van de huid
als gevolg van herhaald krabben (prurigo); bloeding onder het huidoppervlak of blauwe plekken
op de huid (purpura); huiduitslag met bulten (papulaire huiduitslag); jeukende huiduitslag
(pruritische huiduitslag); algehele jeukende huiduitslag (urticaria); huidknobbels; abnormale
geur van de huid;
problemen met de circulatie waaronder bloedprop in de ader van de lever (poortadertrombose);
diepe veneuze trombose; lage bloeddruk (hypotensie); verhoogde bloeddruk; blokkade van een
bloedvat (perifeer embolisme); afname van de doorbloeding in de handen, enkels en voeten
(perifere ischemie); zwelling en stolling in een ader, die bij aanraking extreem gevoelig kan zijn
(flebitis of oppervlakkige tromboflebitis); bloedprop (trombose).
een zeldzame aandoening die wordt gekenmerkt door periodes van branderige pijn, roodheid en
warm aanvoelen van handen en voeten (erytromelalgie).
Soms voorkomende bijwerkingen: komen voor bij minder dan 1 op de 100 gebruikers (kunnen
worden ontdekt bij bloed- of urinetests)
een zeldzaam type van bloedarmoede waarbij de rode bloedcellen, witte bloedcellen en
bloedplaatjes allemaal in aantal zijn afgenomen (aplastische anemie);
verhoogd aantal witte bloedcellen (leukocytose);
bovenmatige bloedplaatjesproductie (trombocytemie); toename van bloedplaatjesaantallen;
abnormaal aantal cellen in het bloed dat bloedingen voorkomt (abnormale
bloedplaatjesaantallen);
wijzigingen in sommige bloedtesten (toename in transaminase; verhoogd
bloedlactaatdehydrogenase);
of kanker van de witte bloedcellen (multipel myeloom);
eiwitten in de urine.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit
geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook
rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door bijwerkingen
te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op het etiket van
de injectieflacon na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de uiterste
houdbaarheidsdatum.
Bewaren in de koelkast (2°C 8°C).
Niet in de vriezer bewaren.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht.
Dit geneesmiddel mag uit de koelkast worden genomen voor een periode van 30 dagen bij
kamertemperatuur (maximaal 25°C) indien bewaard in de oorspronkelijke verpakking.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die niet meer nodig zijn. Ze worden dan op een
verantwoorde manier vernietigd en komen zo niet in het milieu.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
-
De werkzame stof in dit middel is romiplostim.
Elke injectieflacon Nplate 250 microgram poeder voor oplossing voor injectie bevat in totaal
375 microgram romiplostim. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat
250 µg romiplostim kan worden toegediend. Na het oplossen bevat een toe te dienen
hoeveelheid van 0,5 ml oplossing 250 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
Elke injectieflacon Nplate 500 microgram poeder voor oplossing voor injectie bevat in totaal
625 microgram romiplostim. Elke injectieflacon bevat een overfill om er zeker van te zijn dat
500 µg romiplostim kan worden toegediend. Na het oplossen bevat een toe te dienen
hoeveelheid van 1 ml oplossing 500 microgram romiplostim (500 microgram/ml).
-
De andere stoffen in dit middel zijn: Poeder: mannitol (E421), sacharose, l-histidine, zoutzuur
(voor pH-aanpassing) en polysorbaat 20.
Oplosmiddel: water voor injecties.
Hoe ziet Nplate eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Nplate is een wit poeder voor oplossing voor injectie, geleverd in een 5 ml glazen injectieflacon voor
eenmalig gebruik.
Nplate wordt geleverd in een verpakkingsgrootte van 1 of 4 verpakkingen. Iedere verpakking bevat:
1 injectieflacon met 250 microgram of 500 microgram romiplostim.
1 voorgevulde spuit met 0,72 of 1,2 ml water voor injecties voor reconstitutie.
1 zuiger voor de voorgevulde spuit.
1 steriele flaconadapter.
1 steriele 1 ml Luer Lock-spuit.
1 steriele veiligheidsnaald.
4 alcoholdoekjes.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
België/Belgique/Belgien
Lietuva
s.a. Amgen n.v.
Amgen Switzerland AG Vilniaus filialas
Tel/Tél: +32 (0)2 7752711
Tel: +370 5 219 7474
Luxembourg/Luxemburg
s.a. Amgen
.: +359 (0)2 424 7440
Belgique/Belgien
Tel/Tél: +32 (0)2 7752711
Ceská republika
Magyarország
Amgen s.r.o.
Amgen Kft.
Tel: +420 221 773 500
Tel.: +36 1 35 44 700
Danmark
Malta
Amgen, filial af Amgen AB, Sverige
Amgen B.V.
Tlf: +45 39617500
The Netherlands
Tel: +31 (0)76 5732500
Deutschland
Nederland
AMGEN GmbH
Amgen B.V.
Tel.: +49 89 1490960
Tel: +31 (0)76 5732500
Eesti
Norge
Amgen Switzerland AG Vilniaus filialas
Amgen AB
Tel: +372 586 09553
Tel: +47 23308000
Österreich
Amgen ...
Amgen GmbH
.: +30 210 3447000
Tel: +43 (0)1 50 217
España
Polska
Amgen S.A.
Amgen Biotechnologia Sp. z o.o.
Tel: +34 93 600 18 60
Tel.: +48 22 581 3000
France
Portugal
Amgen S.A.S.
Amgen Biofarmacêutica, Lda.
Tél: +33 (0)9 69 363 363
Tel: +351 21 4220606
Hrvatska
România
Amgen d.o.o.
Amgen România SRL
Tel: +385 (0)1 562 57 20
Tel: +4021 527 3000
Ireland
Slovenija
Amgen Ireland Limited
AMGEN zdravila d.o.o.
Tel: +353 1 8527400
Tel: +386 (0)1 585 1767
Ísland
Slovenská republika
Vistor hf.
Amgen Slovakia s.r.o.
Sími: +354 535 7000
Tel: +421 2 321 114 49
Italia
Suomi/Finland
Amgen S.r.l.
Amgen AB, sivuliike Suomessa/Amgen AB, filial
Tel: +39 02 6241121
i Finland
Puh/Tel: +358 (0)9 54900500
K
Sverige
C.A. Papaellinas Ltd
Amgen AB
.: +357 22741 741
Tel: +46 (0)8 6951100
Latvija
United Kingdom (Northern Ireland)
Amgen Switzerland AG Rgas filile
Amgen Limited
Tel: +371 257 25888
Tel: +44 (0)1223 420305
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in
Andere informatiebronnen
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
7.
Instructies voor bereiding en toediening van een injectie van dit middel
Deze rubriek bevat informatie over hoe u bij uzelf Nplate injecteert. Het is belangrijk dat u niet
probeert de injectie bij uzelf toe te dienen vóór u dit geoefend heeft met uw arts, verpleegkundige of
apotheker. Als u vragen heeft over hoe u moet injecteren, vraag uw arts, verpleegkundige of apotheker
dan u te helpen. Het is zeer belangrijk dat het geneesmiddel juist wordt klaargemaakt en de juiste dosis
wordt gebruikt.
Kies een goed verlicht, vlak werkoppervlak, zoals een tafel.
Neem de set voor zelfinjectie van Nplate uit de koelkast.
Niet gebruiken als deze bevroren is.
Als u vragen heeft over het bewaren, neem dan contact op met uw zorgverlener voor verdere
instructies.
Controleer de houdbaarheidsdatum op de set voor zelfinjectie. Als de
houdbaarheidsdatum verstreken is, de set niet gebruiken. Stop en neem contact op met uw
zorgverlener.
Opmerking: als u instructies heeft gehad van uw zorgverlener dat u voor uw dosis Nplate meer
dan één injectie moet toedienen, moet u meer dan één set voor zelfinjectie gebruiken. Volg de
stappen zoals beschreven in deze bijsluiter en gebruik zoveel sets voor zelfinjectie als nodig om
uw volledige voorgeschreven dosis Nplate toe te dienen.
Zorg ervoor dat de volgende materialen gereed staan:
Verpakking met alcoholdoekje
x4
Injectieflacon met poeder, 250 microgram OF
Flaconadapter 13 mm
x1
500 microgram
x1
Zuiger voor de met steriel water voorgevulde
Met steriel water voorgevulde injectiespuit
x1
injectiespuit
x1
1 ml-injectiespuit met Luer Lockpunt
x1
Injectieveiligheidsnaald
x1
Materialen
pas openen wanneer dit in de instructies wordt aangegeven.
Onderdelen die beschadigd zijn of waarvan de verpakking is beschadigd,
niet gebruiken.
Materialen
niet opnieuw gebruiken.
Stap 2. Injectieflacon klaarmaken voor gebruik, bevestigen flaconadapter
Nodig: 2 verpakkingen met een alcoholdoekje, 1 injectieflacon en 1 verpakking met flaconadapter.
Doe het volgende:
Was uw handen met zeep en warm water.
Reinig het vlakke werkoppervlak met een
nieuw alcoholdoekje.
Verwijder de rode (250 microgram) of
blauwe (500 microgram) plastic dop van
de injectieflacon.
Gebruik een nieuw alcoholdoekje om
de
stop van de injectieflacon te reinigen.
Raak de stop van de injectieflacon na
reinigen
niet meer aan.
Trek de papieren achterkant langzaam
van de flaconadapter en laat de
flaconadapter in de plastic verpakking
zitten.
Raak de stop van de injectieflacon of
aanpriknaald van de flaconadapter
niet aan.
Terwijl u de
injectieflacon op een tafel
houdt en de flaconadapter in de plastic
verpakking laat zitten,
brengt u de
aanpriknaald van de flaconadapter boven
het midden van de stop op de
injectieflacon.
Duw de flaconadapter omlaag op de
injectieflacon tot hij stevig op z'n plaats zit
en u hem niet verder kunt duwen.
Verwijder de plastic verpakking van de
flaconadapter en laat de flaconadapter op
de injectieflacon zitten.
Raak de bovenkant van de flaconadapter
niet
aan.
Stap 3. Spuit met steriel water klaarmaken
Nodig: met steriel water voorgevulde spuit en zuiger.
Let op het volgende voor u begint met stap 3:
De doorzichtige plastic zuiger MOET altijd eerst worden bevestigd voordat de witte punt van de
met steriel water voorgevulde injectiespuit wordt afgebroken. Voer stap 3a vóór stap 3b uit.
Doe het volgende:
Stap 3a: bevestig de doorzichtige plastic
zuiger op de met steriel water voorgevulde
spuit door het gedraaide uiteinde van de
zuiger in de spuit te plaatsen en de staaf
voorzichtig met de wijzers van de klok mee
op de grijze zuiger van de injectiespuit te
draaien tot u enige weerstand voelt. Niet te
strak aandraaien.
Stap 3b: houd de spuit met één hand vast,
buig de punt van de witte plastic afdekdop
met uw andere hand naar beneden.
Hierdoor breekt de verzegeling van de witte
plastic afdekdop.
Als de verzegeling verbroken is,
verwijdert
u de witte plastic afdekdop. In de dop ziet
u dan grijs rubber.
Stap 4. Nplate oplossen door water in de injectieflacon te injecteren
Nodig: met steriel water voorgevulde spuit en injectieflacon met de flaconadapter daarop bevestigd.
Let op het volgende voor u begint met stap 4:
Het oplossen moet
langzaam en voorzichtig gebeuren. Dit is een geneesmiddel met eiwitten en
eiwitten kunnen gemakkelijk beschadigd raken door onjuist mengen en te hard schudden.
Doe het volgende:
Bevestig de met water gevulde spuit op de
flaconadapter terwijl u de injectieflacon op
de tafel houdt door de zijkant van de
flaconadapter met één hand vast te pakken en
de punt van de spuit met de andere hand met
de wijzers van de klok mee op de adapter te
draaien tot u enige weerstand voelt.
Duw de zuiger heel langzaam en
voorzichtig omlaag om al het water uit de
spuit in de injectieflacon te injecteren. Het
water moet langzaam op het poeder vloeien.
Spuit het water
niet met kracht in de
injectieflacon.
Opmerking: nadat het water in de
injectieflacon is geïnjecteerd, komt de zuiger
vaak wat omhoog. U hoeft geen druk op de
zuiger uit te blijven oefenen voor de rest van
stap 4.
Langzaam en voorzichtig duwen
Voordat u verder gaat:
Zorg ervoor dat vóór het oplossen
al het water vanuit de spuit in de injectieflacon is
overgebracht.
Houd het gedeelte waar de injectieflacon
en flaconadapter op elkaar aansluiten
tussen uw vingers vast, draai de
injectieflacon rustig door uw pols te
bewegen tot alle poeder is opgelost en de
vloeistof in de injectieflacon helder en
kleurloos is.
Goed
De injectieflacon
voorzichtig draaien.
De injectieflacon
niet schudden.
De injectieflacon
niet tussen de handpalmen
rollen.
Opmerking: het kan wel 2 minuten duren
voordat het poeder volledig is opgelost.
Fout
Voordat u verdergaat:
Bekijk de oplossing en controleer deze op deeltjes en/of verkleuring. De oplossing moet helder
en kleurloos zijn en alles moet zijn opgelost.
Opmerking: als de
oplossing gekleurd is of deeltjes bevat, neem dan contact op met uw
zorgverlener.
Verzeker u ervan dat het poeder volledig is opgelost voordat de spuit wordt verwijderd.
Wanneer Nplate volledig is opgelost,
verwijdert u de lege spuit van de
flaconadapter door deze los te draaien
tegen de wijzers van de klok in.
Gooi de lege spuit weg in een naaldencontainer. Houd de injectieflacon met Nplate-oplossing.
Maak onmiddellijk een nieuwe spuit voor injectie klaar.
Wacht
niet met het injecteren van Nplate.
Stap 5. Nieuwe injectiespuit voor injectie klaarmaken
Nodig: een nieuwe verpakking met een 1 ml-spuit en de injectieflacon met opgeloste, heldere Nplate.
Voordat u verdergaat:
Controleer uw dosis voor u met deze stap begint.
Opmerking: de Nplate-oplossing is zeer krachtig; daarom is het belangrijk de dosis nauwkeurig
af te meten.
Zorg ervoor dat vóór het injecteren alle luchtbellen verwijderd zijn.
Doe het volgende:
Neem de 1 ml-spuit uit de verpakking.
Zuig lucht op in de spuit tot het
markeerstreepje van 1 ml.
Trek de zuiger
niet verder terug dan 1 ml.
Zuig lucht op in de spuit tot het
markeerstreepje van 1 ml
Bevestig de 1 ml-spuit op de flaconadapter
van de Nplate-oplossing door de punt van de
spuit op de flaconadapter te draaien met de
wijzers van de klok mee tot u enige
weerstand voelt.
A.
Duw lucht in de injectieflacon.
B.
Blijf druk op de zuiger houden.
C.
Draai de spuit-flacon-combinatie
ondersteboven, zodat de injectieflacon zich
recht boven de spuit bevindt.
A.
B.
C.
Ondersteboven
draaien
Trek alle vloeistof op in de spuit.
-
De maximaal toe te dienen
hoeveelheid voor de injectieflacon van
250 microgram is 0,5 ml en voor de
injectieflacon met 500 microgram
1 ml.
Trek de zuiger niet uit de achterkant van
de spuit.
Het is belangrijk dat u de zuiger in de spuit
laat zitten.
Goed
Controleer op luchtbellen in de spuit en
verwijder deze allemaal.
-
Tik zachtjes met uw vingers tegen de
spuit om de luchtbellen uit de vloeistof
los te maken.
-
Duw de zuiger langzaam omhoog om
de luchtbellen uit de spuit te
verwijderen.
Luchtbellen: fout
Goed
Duw de zuiger langzaam terug om alleen
de hoeveelheid die door uw zorgverlener is
voorgeschreven in de spuit te krijgen.
Zorg ervoor dat de bovenkant van de kop
van de zuiger bij het markeerstreepje op
de spuit staat dat overeenkomt met uw
voorgeschreven dosis. Duw zo nodig
vloeistof terug in de injectieflacon om de
gewenste dosis te krijgen.
Pas de hoeveelheid aan uw voorgeschreven
dosis aan
Controleer nogmaals om zeker te weten
dat de spuit de juiste hoeveelheid vloeistof
voor uw dosis bevat en dat alle luchtbellen
verwijderd zijn.
Voordat u verdergaat:
Zorg ervoor dat de juiste hoeveelheid vloeistof voor uw dosis in de spuit blijft.
Zorg ervoor dat alle luchtbellen uit de spuit verwijderd zijn.
Zodra alle luchtbellen zijn verwijderd en de
spuit met uw juiste dosis is gevuld,
draait u
de spuit van de flaconadapter los.
Houd de gevulde spuit in uw hand en raak
de punt van de spuit niet aan.
Leg de gevulde spuit na verwijdering van de
injectieflacon
niet neer.
Stap 6. Injectienaald klaarmaken
Nodig: gevulde spuit met de afgemeten dosis Nplate en veiligheidsnaald.
Doe het volgende:
Houd de spuit in uw handpalm met de punt
naar boven en
neem de veiligheidsnaald uit
de verpakking.
Bevestig de veiligheidsnaald op de gevulde
spuit met een draaiende beweging
terwijl u
er stevig op duwt.
Draai met de wijzers
van de klok mee voor vergrendeling in de
Luer Lockpunt.
Het geneesmiddel is nu klaar voor injectie.
Ga ONMIDDELLIJK verder met stap 7.
Stap 7. Een injectieplaats kiezen en klaarmaken
Nodig: nieuw alcoholdoekje.
Doe het volgende:
Injectieplaats
Kies uw injectieplaats. De volgende drie
injectieplaatsen voor Nplate worden
aangeraden:
-
Halverwege het bovenbeen aan de
voorkant
-
Buik, behalve 5 centimeter rondom de
navel
-
Als iemand anders bij u de injectie
toedient, kan ook de buitenkant van de
bovenarmen worden gebruikt
-
Wissel de plaats bij elke injectie af.
Voorkant
Achterkant
Niet injecteren op plaatsen met blauwe
plekken of waar de huid gevoelig of hard
is.
Niet injecteren op plaatsen met
littekenweefsel of striae.
Wrijf de plaats waar Nplate zal worden
geïnjecteerd met een ronddraaiende
beweging schoon met het alcoholdoekje.
Raak dit gebied
niet meer aan voordat de
injectie wordt toegediend.
Stap 8. De Nplate-oplossing toedienen
Nodig: de gevulde spuit met bevestigde naald.
Doe het volgende:
Trek de roze beschermdop naar
achteren (in de richting van de spuit en
van de naald af).
Verwijder de doorzichtige naalddop door
de spuit in de ene hand te houden en met de
andere hand de beschermdop er voorzichtig
recht af te trekken.
Verwijder de doorzichtige naalddop
vóór u
de injectie toedient.
Knijp voorzichtig met één hand het
schoongemaakte deel van de huid stevig
samen. Houd met de andere hand
de spuit
(als een potlood) vast onder een hoek van
45 graden ten opzichte van de huid.
Duw met een korte, scherpe beweging de
naald in de huid.
Injecteer de voorgeschreven dosis onder de
huid volgens de aanwijzingen van uw arts,
verpleegkundige of apotheker.
Wanneer de spuit leeg is, de naald uit de
huid trekken
onder dezelfde hoek als bij
het inbrengen.
De injectieplaats kan iets bloeden. U kunt
gedurende 10 seconden een watje of gaasje
op de injectieplaats drukken.
Niet over de injectieplaats wrijven. Zo
nodig kan op de injectieplaats een pleister
worden geplakt.
Na het injecteren plaatst u met uw duim
(of vingertop) de roze beschermdop weer
terug door deze met dezelfde hand naar
voren te duwen tot u een klik hoort en/of
voelt die aangeeft dat de beschermdop
vastklikt op zijn plaats over de naald.
Kijk of de naaldpunt bedekt is. Zorg dat de
naald altijd is afgedekt met de roze
beschermdop voor u hem weggooit.
Stap 9. Materialen weggooien
Doe het volgende:
Gooi de spuit met afgedekte naald onmiddellijk weg in een naaldencontainer.
Gooi de gebruikte injectieflacon met Nplate onmiddellijk weg in een naaldencontainer.
Zorg ervoor dat alle andere materialen in geschikte containers worden weggegooid.
De injectiespuit met naald en de injectieflacon met Nplate mogen
NOOIT opnieuw worden gebruikt.
Gooi de gebruikte naald en spuit weg in een naaldencontainer.
Gooi eventuele resten Nplate weg in een geschikte afvalcontainer.
In de injectieflacon
achtergebleven Nplate mag NOOIT voor een nieuwe injectie worden gebruikt.