Optruma 60 mg
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Optruma 60 mg filmomhulde tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Iedere filmomhulde tablet bevat 60 mg raloxifenehydrochloride, overeenkomend met 56 mg raloxifene
vrije base.
Hulpstof met bekend effect: Elke tablet bevat lactose (149,40 mg)
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Filmomhulde tablet.
Ellipsvormige, witte tabletten met indruk van de code ‘4165’.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Optruma is geïndiceerd voor de behandeling en preventie van osteoporose bij postmenopauzale
vrouwen. Het is aangetoond dat Optruma de incidentie van osteoporose gerelateerde vertebrale
fracturen significant reduceert, maar niet van heupfracturen.
Wanneer men voor postmenopauzale vrouwen een keuze moet maken tussen Optruma of andere
therapieën, inclusief oestrogenen, dienen op individuele basis menopauzale symptomen, effecten op de
baarmoeder en het borstweefsel, en cardiovasculaire risico’s en voordelen in overweging te worden
genomen (zie rubriek 5.1).
4.2
Dosering en wijze van toediening
Dosering
De aanbevolen dosis is dagelijks één tablet via orale toediening, die, zonder met de maaltijd rekening te
houden, op ieder moment van de dag genomen kan worden. Gezien de aard van het ziekteproces is
Optruma bestemd voor langdurig gebruik.
In het algemeen worden calcium- en vitamine D supplementen aangeraden bij vrouwen met een lage
voedsel inname.
Ouderen
Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk voor ouderen.
Nierinsufficiëntie
Optruma dient niet te worden gebruikt bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (zie rubriek 4.3). Bij
patiënten met lichte en matige nierinsufficiëntie dient Optruma met voorzichtigheid te worden gebruikt.
Leverinsufficiëntie
Optruma dient niet te worden gebruikt bij patiënten met leverinsufficiëntie (zie rubriek 4.3 en 4.4).
2
Pediatrische patiënten
Optruma mag niet worden gebruikt bij kinderen van eender welke leeftijd. Er is geen relevante
toepassing van Optruma bij pediatrische patiënten.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Mag niet worden gegeven aan vrouwen in de vruchtbare leeftijd (zie rubriek 4.6).
Actieve of anamnestische veneuze trombo-embolische gebeurtenissen (VTE), waaronder diepveneuze
trombose, pulmonaire embolie en trombose in de vena retinalis.
Leverinsufficiëntie inclusief cholestasis.
Ernstige nierinsufficiëntie.
Onverklaarde baarmoederlijke bloedingen.
Optruma mag niet worden gebruikt door patiënten met tekenen of symptomen van endometriumkanker
omdat de veiligheid bij deze patiënten niet voldoende is bestudeerd.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Raloxifene is geassocieerd met een verhoogd risico op veneuze trombo-embolische gebeurtenissen dat
vergelijkbaar is met het gemelde risico dat geassocieerd is met het huidige gebruik van
hormoonsubstitutie-therapie. De baten/risico-verhouding dient overwogen te worden bij patiënten met
een risico op veneuze trombo-embolische gebeurtenissen van welke etiologie dan ook. Optruma dient
stopgezet te worden in geval van ziekte of een situatie leidende tot een verlengde periode van
immobilisatie. Stopzetting dient zo spoedig mogelijk te gebeuren in geval van die ziekte, of vanaf
3 dagen voordat de immobilisatie optreedt. Behandeling dient niet opnieuw begonnen te worden totdat
de veroorzakende situatie voorbij is, en de patiënt volledig mobiel is.
In onderzoek bij postmenopauzale vrouwen met geregistreerde coronaire hartaandoeningen of met een
verhoogd risico op coronaire aandoeningen had raloxifene geen effect op het optreden van een
hartinfarct, gehospitaliseerd acuut coronair syndroom, algehele mortaliteit, met inbegrip van algehele
cardiovasculaire mortaliteit, of een beroerte in vergelijking tot placebo. Bij vrouwen was er echter wel
een toename in sterfte als gevolg van een beroerte toegeschreven aan raloxifene.
Het optreden van mortaliteit als gevolg van een beroerte was 2,2 op de 1000 vrouwen per jaar voor
raloxifene versus 1,5 op de 1000 vrouwen per jaar voor placebo (zie rubriek 4.8). Hiermee dient
rekening te worden gehouden wanneer raloxifene wordt voorgeschreven aan postmenopauzale vrouwen
met een voorgeschiedenis van beroerte of andere kenmerkende risicofactoren voor een beroerte, zoals
voorbijgaande ischemische aanval of atrium fibrillatie.
Er is geen bewijs van endometriumproliferatie. Elke bloeding van de uterus tijdens de behandeling met
Optruma is onverwacht en dient volledig onderzocht te worden door een specialist. De twee meest
frequente diagnoses die geassocieerd waren met bloedingen van de uterus tijdens het gebruik van
raloxifene waren atrofie van het endometrium en benigne endometriumpoliepen. Bij 0,9 % van de
postmenopauzale vrouwen, die gedurende 4 jaar raloxifene-behandeling ontvingen, werden benigne
endometrium-poliepen gerapporteerd, vergeleken met 0,3 % van de vrouwen die placebo kregen.
Raloxifene wordt voornamelijk in de lever gemetaboliseerd. Eenmalige doses raloxifene toegediend
aan patiënten met cirrose en lichte leverinsufficiëntie (Child-Pugh klasse A) resulteerde in
plasmaspiegels van raloxifene, die ongeveer 2,5 maal die van de controlepersonen waren. Deze
toename was evenredig met de totale bilirubineconcentraties. Daarom wordt het gebruik van Optruma
niet aanbevolen bij patiënten met leverinsufficiëntie. Het totaal serumbilirubine,
3
gammaglutamyltransferase, alkalische fosfatase, ALT en AST dienen nauwkeurig te worden gevolgd
gedurende de behandeling indien er verhoogde waarden worden waargenomen.
Beperkte klinische gegevens wijzen er op dat raloxifene bij patiënten met een voorgeschiedenis van een
oraal oestrogeen geïnduceerde hypertriglyceridemie (> 5.6 mmol/l) geassocieerd kan zijn met een
opvallende toename in serum triglyceriden. Bij patiënten met deze medische voorgeschiedenis dienen
de serum triglyceriden te worden gecontroleerd gedurende het gebruik van raloxifene.
De veiligheid van Optruma bij patiënten met borstkanker is niet voldoende bestudeerd. Er zijn geen
gegevens beschikbaar over gelijktijdig gebruik van Optruma met andere middelen ter behandeling van
een vroeg of gevorderd stadium van borstkanker. Daarom mag Optruma alleen worden gebruikt ter
preventie of behandeling van osteoporose nadat de behandeling van borstkanker, inclusief adjuvante
therapie, is afgerond.
Aangezien de veiligheidsgegevens beperkt zijn omtrent gelijktijdige toediening van raloxifene met
systemische oestrogenen, wordt dit niet aanbevolen.
Optruma is niet effectief in het reduceren van vasodilataties (opvliegingen), of andere symptomen van
de menopauze die geassocieerd zijn met oestrogeen deficiëntie.
Optruma bevat lactose. Patiënten met zeldzame erfelijke aandoeningen als galactose-intolerantie, Lapp-
lactasedeficiëntie, of glucose-galactosemalabsorptie dienen dit geneesmiddel niet te gebruiken.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Gelijktijdige toediening van hetzij calciumcarbonaat of aluminium en magnesiumhydroxide bevattende
antacida heeft geen invloed op de systemische beschikbaarheid van raloxifene.
Gelijktijdige toediening van raloxifene en warfarine heeft geen invloed op de farmacokinetiek van
beide stoffen. Er zijn echter geringe dalingen in de protrombinetijd waargenomen, en indien raloxifene
gelijktijdig met warfarine of andere cumarinederivaten wordt gegeven, dient de protrombinetijd
gevolgd te worden. Bij patiënten die reeds cumarinetherapie krijgen, kunnen effecten op de
protrombinetijd zich gedurende enige weken na aanvang van de therapie met Optruma ontwikkelen.
Raloxifene heeft geen invloed op de farmacokinetiek van methylprednisolon toegediend als
enkelvoudige dosis.
Raloxifene heeft geen effect op de AUC in ‘steady state’ van digoxine. De C
max
van digoxine nam met
niet meer dan 5 % toe.
De invloed van gelijktijdig gegeven geneesmiddelen op de raloxifene-plasmaspiegels werd onderzocht
in de preventie- en behandelingsstudies. Tot de geneesmiddelen die vaak tegelijkertijd werden
toegediend behoorden: paracetamol, niet-steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen (zoals
acetylsalicylzuur, ibuprofen, en naproxen), orale antibiotica, H
1
antagonisten, H
2
antagonisten, en
benzodiazepines. Er werden geen klinisch relevante effecten gevonden van combinatie met deze
stoffen op de raloxifene-plasmaspiegels.
Indien het noodzakelijk was atrofische vaginale symptomen te behandelen was het gelijktijdig gebruik
met vaginale oestrogeen preparaten toegestaan in het klinisch onderzoeksprogramma. Ten opzichte van
placebo was er geen toename in het gebruik bij met Optruma behandelde patiënten.
In vitro
vertoonde raloxifene geen interactie met de binding van warfarine, fenytoïne of tamoxifen.
Raloxifene dient niet gelijktijdig te worden toegediend met cholestyramine (of andere
anionuitwisselende harsen), dat de absorptie en enterohepatische kringloop van raloxifene significant
verlaagt.
4
De piekconcentraties van raloxifene zijn verlaagd bij gelijktijdige toediening met ampicilline. Echter,
omdat de totale mate van absorptie en de eliminatiesnelheid van raloxifene niet worden beïnvloed, kan
raloxifene gelijktijdig worden toegediend met ampicilline.
Raloxifene geeft een geringe verhoging van hormoon-bindende globulineconcentraties, waaronder
geslachtshormoon bindende globuline (SHBG), thyroxine-bindende globuline (TBG), en
corticosteroïd-bindende globuline (CBG), met bijbehorende toenames van de totale hormoon
concentraties. Deze veranderingen hebben geen invloed op de concentraties vrije hormonen.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Optruma is alleen bestemd voor gebruik door postmenopauzale vrouwen.
Optruma mag niet gebruikt worden door vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Raloxifene kan foetale
schade veroorzaken wanneer het wordt toegediend aan zwangere vrouwen. Indien dit geneesmiddel per
ongeluk wordt gebruikt tijdens de zwangerschap of de patiënt zwanger raakt tijdens het gebruik van het
geneesmiddel, dient de patiënt geïnformeerd te worden over de mogelijke schade voor de foetus (zie
sectie 5.3).
Borstvoeding
Het is niet bekend of raloxifene/metabolieten in de moedermelk worden uitgescheiden. Risico voor
pasgeborenen/zuigelingen kan niet worden uitgesloten. Klinische toepassing kan derhalve niet worden
aanbevolen bij vrouwen die borstvoeding geven. Optruma kan de ontwikkeling van de baby
beïnvloeden.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en van het vermogen om machines te bedienen
Raloxifene heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om
machines te bedienen.
4.8
Bijwerkingen
a. Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De klinisch belangrijkste bijwerkingen die bij met Optruma behandelde postmenopauzale vrouwen
werden gemeld, waren veneuze trombo-embolische gebeurtenissen (zie rubriek 4.4), die bij minder dan
1% van de behandelde patiënten optraden.
b. Samenvatting van de bijwerkingen
Onderstaande tabel geeft de bijwerkingen en frequenties weer die waargenomen werden tijdens
behandelings- en preventiestudies bij meer dan 13.000 postmenopauzale vrouwen samen met de
bijwerkingen die werden gemeld nadat het product in de handel was gebracht. De duur van de
behandeling in deze studies varieerde van 6 tot 60 maanden. De meerderheid van de bijwerkingen
gaven gewoonlijk geen reden om de therapie te stoppen.
De frequentie van de meldingen nadat het product in de handel was gebracht, werd berekend op basis
van placebogecontroleerd klinisch onderzoek (met in totaal 15.234 patiënten, van wie 7601 raloxifene
60 mg en 7633 placebo kregen) bij postmenopauzale vrouwen met osteoporose, of gediagnosticeerde
coronaire hartziekte (CHZ) of een verhoogd risico op CHZ, zonder dat deze werden vergeleken met de
frequentie van bijwerkingen in de placebogroepen.
Stopzetting van de behandeling ten gevolge van enige bijwerking in de preventiepopulatie trad op bij
10,7 % van de 581 met Optruma behandelde patiënten, en bij 11,1 % van de 584 met placebo
behandelde patiënten. Stopzetting van de behandeling ten gevolge van enig klinisch ongewenste
5
gebeurtenis in de behandelingspopulatie trad op bij 12,8 % van de 2557 met Optruma behandelde
patiënten en bij 11,1 % van de 2576 met placebo behandelde patiënten.
De volgende regel is gebruikt voor de classificatie van bijwerkingen: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100,
< 1/10), soms (≥ 1/1.000, < 1/100), zelden (≥ 1/10.000, < 1/1.000), zeer zelden (< 1/10.000).
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Soms:
Trombocytopenie
a
Zenuwstelselaandoeningen
Vaak:
Hoofdpijn, inclusief migraine
a
Soms:
Fatale beroertes
Bloedvataandoeningen
Zeer vaak:
Vasodilatatie (opvliegingen)
Soms:
Veneuze trombo-embolische gebeurtenissen, waaronder diepveneuze trombose,
pulmonaire embolie, trombose in de vena retinalis, oppervlakkige tromboflebitis van de venen,
arteriële trombo-embolische reacties
a
Maagdarmstelselaandoeningen
Zeer vaak:
Gastro-intestinale symptomen
a
zoals misselijkheid, braken, abdominale pijn en
dyspepsie
Huid- en onderhuidaandoeningen
Vaak:
Huiduitslag
a
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Vaak:
Beenkrampen
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen
Vaak:
Milde symptomen aan de borsten
a
zoals pijn aan de borsten, vergroting van de borsten en
gevoelige borsten.
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Zeer vaak:
Griepachtige verschijnselen
Vaak:
Perifeer oedeem
Onderzoeken
Zeer vaak:
Toegenomen bloeddruk
a
a
Term(en) geïncludeerd op basis van post-marketingervaring.
c. Beschrijving van bepaalde bijwerkingen
Vergeleken met placebo behandelde patiënten werd er een matige verhoging van het optreden van
vasodilatatie (opvliegingen) gezien bij Optruma patiënten (klinisch onderzoek naar de preventie van
osteoporose, 2 tot 8 jaar postmenopauzaal, 24,3 % voor Optruma en 18,2 % voor placebo; klinisch
onderzoek naar de behandeling van osteoporose, gemiddelde leeftijd 66, 10,6 % voor Optruma en
7,1 % voor placebo). Deze bijwerking was het meest frequent in de eerste 6 maanden van de
behandeling, en trad zelden
de novo
op na die tijd.
In een studie met 10101 postmenopauzale vrouwen met gerapporteerde coronaire hartziekte of met een
toegenomen risico voor coronaire gebeurtenissen (RUTH), was het voorkomen van vasodilatatie
(opvliegingen) 7,8 % in de groep patiënten behandeld met raloxifene en 4,7 % in de groep patiënten
behandeld met placebo.
In alle placebo-gecontroleerde klinische studies met raloxifene bij osteoporose traden veneuze trombo-
embolische gebeurtenissen op, waaronder diepveneuze trombose, pulmonaire embolie en trombose in
de vena retinalis, met een frequentie van ongeveer 0,8 % of 3,22 gevallen per 1000 patiëntenjaren. Ten
opzichte van placebo werd een relatief risico van 1,60 (CI 0,95, 2,71) gezien bij met Optruma
behandelde patiënten. Het risico van veneuze trombo-embolische gebeurtenissen was het grootst
gedurende de eerste vier maanden van de behandeling. Oppervlakkige tromboflebitis van de venen trad
op met een frequentie van minder dan 1 %.
In de RUTH studie kwamen veneuze trombo-embolische voorvallen voor met een frequentie van
ongeveer 2,0 % of 3,88 gevallen per 1000 patiëntenjaren in de raloxifenegroep en 1,4 % of 2,70
gevallen per 1000 patiëntenjaren in de placebogroep. De hazard ratio voor alle VTE voorvallen in de
6
RUTH studie was HR = 1,44, (1,06 – 1,95). Oppervlakkige veneuze tromboflebitis kwam voor met een
frequentie van 1 % in de raloxifenegroep en 0,6 % in de placebogroep.
In de RUTH studie had raloxifene geen invloed op de incidentie van beroerte in vergelijking met
placebo. Er was echter wel een toename in sterfte als gevolg van een beroerte bij vrouwen die waren
toegewezen aan raloxifene. De incidentie van mortaliteit als gevolg van een beroerte was 2,2 op de
1000 vrouwen per jaar voor raloxifene versus 1,5 op de 1000 vrouwen per jaar voor placebo (zie
rubriek 4.4). Gedurende een gemiddelde opvolgperiode van 5,6 jaar stierven 59 (1,2%) van de met
raloxifene behandelde vrouwen aan een beroerte in vergelijking met 39 (0,8%) van de met placebo
behandelde vrouwen.
Een andere geconstateerde bijwerking was beenkrampen (5,5 % voor Optruma en 1,9 % voor placebo
in de preventiepopulatie en 9,2 % voor Optruma en 6,0 % voor placebo in de behandelingspopulatie).
In de RUTH studie werden beenkrampen gezien bij 12,1 % van de met raloxifene behandelde patiënten
en bij 8,3 % van de met placebo behandelde patiënten.
Griepachtige verschijnselen werden gerapporteerd bij 16,2 % van de met Optruma behandelde
patiënten en bij 14,0 % van de met placebo behandelde patiënten.
Een andere verandering werd gezien, die niet statistisch significant (p › 0,05) was, maar die een
significante dosis-trend liet zien. Dit betrof perifeer oedeem, dat in het preventiepopulatie optrad met
een incidentie van 3,1 % voor Optruma en 1,9 % voor placebo en bij de behandelingspopulatie optrad
met een incidentie van 7,1 % voor Optruma en 6,1 % voor placebo.
In de RUTH studie kwam perifeer oedeem voor bij 14,1 % van de met raloxifene behandelde patiënten
en bij 11,7 % van de met placebo behandelde patiënten, wat statistisch significant was.
Een lichte afname (6 - 10 %) van de bloedplaatjestelling is gerapporteerd gedurende de behandeling
met raloxifene in placebo gecontroleerde klinische trials met raloxifene bij osteoporose.
Gevallen van matige toenames in AST en/of ALT zijn zelden gemeld. Hierbij kan een oorzakelijk
verband met raloxifene niet worden uitgesloten. Eenzelfde frequentie in toenames werd gemeld bij
patiënten die met een placebo werden behandeld. In een studie (RUTH) met postmenopauzale vrouwen
met gerapporteerde coronaire hartziekte of met een toegenomen risico voor coronaire gebeurtenissen,
kwam een additionele bijwerking van galstenen voor bij 3,3 % van de patiënten behandeld met
raloxifene en bij 2,6 % van de patiënten behandeld met placebo. De frequentie van
Galblaasverwijdering voor raloxifene (2,3 %) was niet statistisch significant verschillend van placebo
(2,0 %).
Optruma (n = 317) werd in sommige klinische studies vergeleken met continu toegediende
gecombineerde (n = 110) hormonale substitutietherapie (HST) of cyclisch toegediende HST (n = 205).
De incidentie van borstklachten en uterine bloeding was bij met raloxifene behandelde vrouwen
significant lager dan met beide vormen van HST behandeling.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
In sommige klinische onderzoeken werden dagelijkse doses van 600 mg gegeven gedurende 8 weken
en dagelijkse doses van 120 mg gedurende 3 jaar. Geen gevallen van raloxifene-overdosering zijn
gemeld gedurende klinische studies.
Bij volwassenen zijn symptomen van beenkrampen en duizeligheid gemeld bij patiënten die meer dan
120 mg als enkele dosis hadden ingenomen.
7
Bij toevallige overdosering bij kinderen jonger dan 2 jaar was de maximaal gemelde dosis 180 mg. Bij
kinderen waren de symptomen van toevallige overdosering: ataxie, duizeligheid, overgeven, uitslag,
diarree, tremor en blozen, en verhoging van de alkalinefosfatase.
De hoogste overdosering was bijna 1,5 gram. Er zijn geen dodelijke ongelukken gemeld geassocieerd
met overdosering.
Er is geen specifiek antidotum voor raloxifenehydrochloride.
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: Selectieve Oestrogeen Receptor Modulator, ATC-code: G03XC01.
Werkingsmechanisme en farmacodynamische effecten
Als selectieve oestrogeenreceptor-modulator (SERM) bezit raloxifene selectieve agonistische of
antagonistische activiteiten op oestrogeen-gevoelige weefsels. Het werkt als een agonist op het bot en
partieel op het cholesterolmetabolisme (afname in totaal- en LDL-cholesterol), maar niet in de
hypothalamus of in de baarmoeder of op het borstweefsel.
De biologische functies van raloxifene worden, als die van oestrogenen, uitgeoefend via binding met
hoge affiniteit aan de oestrogeenreceptor en via regulering van de genexpressie. Deze binding resulteert
in een differentiële expressie van meervoudige oestrogeen-gereguleerde genen in verschillende
weefsels. Gegevens veronderstellen dat de oestrogeenreceptor de genexpressie via ten minste twee
onderscheidende routes kan reguleren, die ligand- of weefsel- en/of gen-specifiek zijn.
a)
Effecten op het skelet
De afname van oestrogenenbeschikbaarheid die optreedt tijdens de menopauze, leidt tot aanzienlijke
toename van de botresorptie, verlies van de botmassa en risico op fracturen. Het botverlies treedt met
name snel op in de eerste 10 jaar na de menopauze wanneer de compensatoire toename in botvorming
onvoldoende is om het verlies door resorptie te compenseren. Andere risicofactoren die kunnen leiden
tot de ontwikkeling van osteoporose omvatten: vroege menopauze; osteopenie (ten minste 1 SD onder
de piek botmassa); slank postuur; Kaukasische of Aziatische etnische oorsprong; en een
familievoorgeschiedenis van osteoporose. Substitutietherapieën maken gewoonlijk de excessieve
botresorptie ongedaan. Bij postmenopauzale vrouwen met osteoporose reduceert Optruma de incidentie
van vertebrale fracturen, behoudt het de botmassa en verhoogt het de bot mineraal dichtheid (BMD).
Op basis van deze risicofactoren is preventie van osteoporose met Optruma geïndiceerd voor vrouwen
die niet langer dan tien jaar postmenopauzaal zijn, met een BMD van de wervelkolom tussen 1,0 en
2,5 SD onder de gemiddelde waarde van een gezonde jonge populatie, rekening houdend met hun hoge
levenslange risico voor osteoporotische fracturen. Zo is Optruma ook geïndiceerd voor de behandeling
van osteoporose of een bestaande osteoporose bij vrouwen met een BMD van de wervelkolom van
2,5 SD onder de gemiddelde waarde van gezonde jonge vrouwen en/of met vertebrale fracturen, zonder
rekening te houden met de BMD.
i) Incidentie van fracturen. In een studie waaraan 7.705 postmenopauzale vrouwen met een gemiddelde
leeftijd van 66 jaar met osteoporose of osteoporose met een bestaande fractuur deelnamen, bleek na
3 jaar dat behandeling met Optruma de incidentie van wervelfracturen met respectievelijk 47 %
(RR 0,53, CI 0,35, 0,79; p < 0,001) en 31 % (RR 0,69, CI 0,56, 0,86; p < 0,001) was gereduceerd.
45 vrouwen met osteoporose of 15 vrouwen met osteoporose met een bestaande fractuur zouden
gedurende 3 jaar met Optruma behandeld moeten worden om een of meer wervelfracturen te
voorkomen. Behandeling met Optruma gedurende 4 jaar reduceerde de incidentie van vertebrale
8
fracturen met 46 % (RR 0,54 CI 0,38, 0,75) en 32 % (RR 0,68 CI 0,56, 0,83) respectievelijk bij
patiënten met osteoporose of osteoporose met een bestaande fractuur. In het vierde jaar alleen
reduceerde Optruma het risico op nieuwe vertebrale fracturen met 39 % (RR 0,61, CI 0,43-0,88). Een
effect op niet vertebrale facturen is nog niet aangetoond. Vanaf het vierde tot het achtste jaar werd bij
patiënten gelijktijdig gebruik van bisfosfonaten, calcitonine en fluoriden toegestaan en alle patiënten in
deze studie kregen calcium- en vitamine D-suppletie.
In de RUTH studie werden alle klinische fracturen verzameld als een secundair eindpunt. Optruma
verminderde de incidentie van klinische wervel fracturen met 35 % vergeleken met placebo (HR 0,65,
CI 0,47 0,89). Deze resultaten zijn mogelijk verward door baseline verschillen in BMD en wervel
fracturen, Er was geen verschil tussen de behandelgroepen in de incidentie van nieuwe niet-vertebrale
fracturen. Tijdens de hele duur van de studie was gelijktijdig gebruik van andere bot-actieve medicatie
toegestaan.
ii) Botmineraaldichtheid (BMD): De werkzaamheid van Optruma eenmaal daags bij postmenopauzale
vrouwen in de leeftijd tot 60 jaar met of zonder baarmoeder werd vastgesteld in een behandelperiode
van 2 jaar. De vrouwen waren 2 tot 8 jaar postmenopauzaal. Drie studies omvatten
1764 postmenopauzale vrouwen, die behandeld werden met Optruma calcium of calcium suppletie en
placebo. Een van deze studies betrof vrouwen, die in het verleden een hysterectomie hadden
ondergaan. Optruma veroorzaakte significante toenames in botdichtheid van de heupen en van de
wervelkolom, alsook van de totale hoeveelheid lichaamsmineraalmassa vergeleken met placebo. Ten
opzichte van placebo bedroeg deze toename in BMD in het algemeen 2 %. Een gelijksoortige toename
in BMD werd gezien in de behandelingspopulatie die Optruma tot en met zeven jaar kreeg. Het
percentage personen in de preventieonderzoeken met een toename of afname in BMD was: voor
wervelkolom een afname bij 37 %, en een toename bij 63 %; en voor de totale heup een afname bij
29 % en een toename bij 71 %.
iii) Calciumkinetiek. Optruma en oestrogeen hebben een vergelijkbaar effect op de botomvorming en
het calciummetabolisme. Optruma werd geassocieerd met een afname van botresorptie en een
gemiddelde positieve verschuiving in de calciumbalans van 60 mg per dag, hoofdzakelijk door een
afgenomen verlies van calcium via de urine.
iv) Histomorfometrie (botkwaliteit). In een vergelijkende studie van Optruma met oestrogeen was bot
van patiënten die met een van beide behandeld waren histologisch normaal, zonder aanwijzingen voor
mineralisatiedefecten, vezelbot of mergfibrose.
Raloxifene vermindert de botresorptie: dit effect op het bot manifesteert zich als afname in serum – en
urinespiegels van biochemische markers van de botturnover, afname van de botresorptie gebaseerd op
kinetiekstudies met radio-actief calcium, toename in BMD en afname in de incidentie van fracturen.
b)
Effect op lipidenmetabolisme en cardiovasculaire risico’s
Klinische studies tonen aan dat een dagelijkse dosis van 60 mg Optruma het totaal cholesterol (3 tot
6 %) en LDL-cholesterol (4 tot 10 %) significant verlaagt. Vrouwen met de hoogste baseline
cholesterolspiegels lieten de grootste afnames zien. HDL-cholesterol- en triglycerideconcentraties
veranderden niet significant. Afname van fibrinogeen (6,71 %) werd waargenomen na 3 jaar
behandeling met Optruma. In het onderzoek naar de behandeling van osteoporose werden, vergeleken
met placebo, bij de met Optruma behandelde patiënten significant minder hypolipidemische
behandelingen geïnitieerd.
Behandeling met Optruma gedurende 8 jaar beïnvloedde het risico op cardiovasculaire aandoeningen
bij ingesloten patiënten in het osteoporose behandelingsonderzoek niet significant. Overeenkomstig, in
de RUTH studie, had raloxifene geen invloed op de incidentie van myocardinfarct, gehospitaliseerd
acuut coronair syndroom, beroerte, of overal mortaliteit, inclusief overal cardiovasculair mortaliteit,
vergeleken met placebo (voor de toename in risico van fatale beroerte zie rubriek 4.4).
Het relatieve risico op veneuze trombo-embolische gebeurtenissen die werden waargenomen tijdens
raloxifene-behandeling was 1,60 (CI 0,95, 2,71) t.o.v. placebo en 1,0 (CI 0,3, 6,2) ten opzichte van
9
oestrogeen of hormonale substitutietherapie. Het risico van trombo-embolische gebeurtenissen was het
grootst gedurende de eerste vier maanden van de behandeling.
c)
Effect op het endometrium en op de bekkenbodem
In klinische studies stimuleerde Optruma het postmenopauzale endometrium niet. Vergeleken met
placebo was raloxifene niet geassocieerd met spotting of bloeding of endometriumhyperplasie. Bijna
3.000 transvaginale ultrasound onderzoeken werden geëvalueerd van 831 vrouwen in alle
dosisgroepen. De met raloxifene behandelde vrouwen hadden op consistente wijze een
endometriumdikte die niet te onderscheiden was van placebo. Na drie jaar behandeling werd een
toename van endometriumdikte van ten minste 5 mm gemeten, beoordeling d.m.v. transvaginale
ultrasound onderzoek, bij 1,9 % van de 211 vrouwen die met 60 mg/dag raloxifene werden behandeld
vergeleken met 1,8 % van de 219 vrouwen die placebo hadden gekregen. Er waren geen verschillen
tussen raloxifene en placebogroepen m.b.t. de incidentie van uterine bloedingen.
Endometriumbiopsieën die na 6 maanden therapie met 60 mg/dag Optruma werden genomen, lieten bij
alle patiënten non-proliferatief endometrium zien. Bovendien was er in een studie met 2,5 keer de
aanbevolen dagelijkse dosering van Optruma geen bewijs van endometriumproliferatie, en geen
toename in uterusomvang.
In het onderzoek naar de behandeling van osteoporose werd de dikte van het endometrium gedurende
4 jaar jaarlijks geëvalueerd bij een subgroep van de studiepopulatie (1644 patiënten). Na 4 jaar
behandeling waren de metingen van de endometriumdikte bij de met Optruma behandelde vrouwen
niet verschillend t.o.v. de uitgangswaarde. Er was geen verschil tussen met Optruma en met placebo
behandelde vrouwen in de incidentie van vaginale bloedingen (spotting) of vaginale afscheiding. Met
Optruma behandelde vrouwen hadden minder vaak een chirurgische ingreep nodig voor
baarmoederprolaps dan placebo behandelde vrouwen. Veiligheidsdata van 3 jaar behandeling met
raloxifene toont aan dat raloxifene behandeling geen toename geeft van bekkenbodem verslapping en
een chirurgische ingreep aan de bekkenbodem.
Na 4 jaar verhoogde raloxifene de kans op endometriumkanker en ovariumkanker niet. Bij 0,9 % van
de postmenopauzale vrouwen, die gedurende 4 jaar raloxifene-behandeling ontvingen, werden benigne
endometrium-poliepen gerapporteerd, vergeleken met 0,3 % van de vrouwen die placebo kregen.
d)
Effect op borstweefsel
Optruma stimuleert borstweefsel niet. Over alle placebo-gecontroleerde studies genomen was er geen
onderscheid tussen Optruma en placebo m.b.t. frequentie en ernst van klachten van de borsten (geen
zwelling, gevoeligheid en pijnlijke borsten).
Gedurende 4 jaar osteoporose behandelingsonderzoek (waarbij 7705 patiënten waren betrokken),
reduceerde behandeling met Optruma vergeleken met placebo het risico op mammacarcinoom met
62 % (RR 0,38; CI 0,21,0,69), het risico op infiltrerend mammacarcinoom met 71 % (RR 0,29, CI 0,13,
0,58) en het risico van infiltrerend oestrogeenreceptorpositieve (ER) mammacarcinoom met 79 %
(RR 0,21, CI 0,07, 0,50). Optruma heeft geen effect op het risico van een ER-negatief
mammacarcinoom. Deze bevindingen ondersteunen de conclusie dat raloxifene geen intrinsiek
oestrogeen agonistisch effect heeft op borstweefsel.
e)
Effect op het cognitief functioneren
Er werden geen ongewenste effecten waargenomen ten aanzien van het cognitief functioneren.
10
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie
Raloxifene wordt snel geabsorbeerd na orale toediening. Ongeveer 60 % van een orale dosis wordt
geabsorbeerd. Er is een uitgebreide presystemische glucuronidering. De absolute biologische
beschikbaarheid van raloxifene is 2 %. De benodigde tijd tot de gemiddelde piekplasmaspiegel en de
biologische beschikbaarheid zijn functies van systemische omzetting en de enterohepatische kringloop
van raloxifene en haar glucuronide-metabolieten.
Distributie
Raloxifene wordt uitgebreid gedistribueerd in het lichaam. Het verdelingsvolume is dosis-
onafhankelijk. Raloxifene wordt sterk gebonden aan de plasma-eiwitten (98 - 99 %)
Biotransformatie
Raloxifene ondergaat uitgebreid first-pass metabolisme tot de glucuronide-conjugaten: raloxifene-4’-
glucuronide, raloxifene-6-glucuronide, en raloxifene-6, 4’-diglucuronide. Er werden geen andere
metabolieten gedetecteerd. Raloxifene maakt voor minder dan 1 % deel uit de gecombineerde
concentraties raloxifene en glucuronide-metabolieten. Raloxifene-spiegels worden gehandhaafd door
een enterohepatische kringloop, resulterend in een plasma halfwaardetijd van 27,7 uur.
Resultaten van eenmalige orale doses raloxifene voorspellen een farmacokinetiek van meervoudige
doses. Toenemende doses raloxifene resulteren in een iets minder dan recht-evenredige toename in de
oppervlakte onder de plasma-tijd-concentratie curve (AUC).
Eliminatie
Het merendeel van een dosis raloxifene en glucuronide-metabolieten wordt binnen 5 dagen
uitgescheiden, en hoofdzakelijk teruggevonden in de faeces, met minder dan 6 % uitgescheiden in de
urine.
Speciale populaties
Nierinsufficiëntie - Minder dan 6 % van de totale dosis wordt uitgescheiden in de urine. In een
populatie-farmacokinetiekstudie leidde een 47 % afname van het schrale lichaamsgewicht aangepaste
creatinineklaring tot een 17 % afname van raloxifene-klaring en een 15 % afname in de klaring van
raloxifene-conjugaten.
Leverinsufficiëntie - De farmacokinetiek van een eenmalige dosis raloxifene in patiënten met cirrose en
een lichte leverfunctiestoornis (Child-Pugh klasse A) is vergeleken met die in gezonde personen. De
plasmaspiegels van raloxifene waren ongeveer 2,5 maal hoger dan bij controlepersonen, en
correleerden met de bilirubineconcentraties.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
In een 2 jaar durende carcinogeniteitsstudie bij ratten, werd een toename gezien van ovariumtumoren
van granulosacel/thecacel oorsprong bij de vrouwtjes in de hoge-dosis groep (279 mg/kg/dag). De
systemische blootstelling (AUC) aan raloxifene in deze groep was ongeveer 400 maal die van
postmenopauzale vrouwen, die een dosering van 60 mg toegediend kregen. In een
carcinogeniteitsstudie van 21 maanden bij muizen was er een toegenomen incidentie van testiculaire
interstitiële celtumoren en prostaatadenomen en adenomacarcinomen bij de mannetjes die 41 of
210 mg/kg ontvingen, en prostaat-leiomyoblastoom bij mannetjes die 210 mg/kg ontvingen. Bij
vrouwtjes muizen die 9 tot 242 mg/kg (0,3 tot 32 maal de AUC bij mensen) ontvingen, was de
incidentie van ovariumtumoren, inclusief benigne en maligne tumoren van granulosacel/thecacel
oorsprong en benigne tumoren van epitheelcel oorsprong verhoogd. De vrouwtjesknaagdieren in deze
11
studies werden behandeld tijdens hun reproductieve levensfase, waarin hun ovaria functioneerden, en
zeer gevoelig waren voor hormonale stimulering. In tegenstelling tot de zeer gevoelige ovaria in dit
knaagdiermodel, zijn de humane ovaria na de menopauze betrekkelijk ongevoelig voor reproductieve
hormonale stimulering.
Raloxifene was in geen enkele test van de uitgebreide reeks testsystemen genotoxisch.
De geobserveerde reproductieve- en ontwikkelingseffecten in dieren komen overeen met het bekende
farmacologische profiel van raloxifene. Bij doseringen van 0,1 tot 10 mg/kg/dag bij vrouwtjesratten
verstoorde raloxifene tijdens de behandeling de oestrische cycli van vrouwtjesratten, maar vertraagde
na stopzetting van de behandeling fertiele paringen niet, en verminderde de worpgrootte slechts
marginaal, verlengde de duur van de dracht, en veranderde de chronologie van de neonatale
ontwikkeling. Wanneer het gegeven wordt tijdens de pre-innestelingsfase vertraagde en verstoorde
raloxifene de innesteling van het embryo, leidend tot een verlengde dracht, en afgenomen worpgrootte,
maar de ontwikkeling van geboorte tot verspening werd niet beïnvloed. Teratogeniteitsstudies zijn
uitgevoerd bij konijnen en ratten. Bij konijnen werden miskramen en een geringe mate van
ventriculaire septumdefecten (≥ 0,1 mg/kg) en hydrocefalie (≥ 10 mg/kg) gezien. Bij ratten trad
retardatie van de foetale ontwikkeling op, zwevende ribben en niercavitatie (≥ 1 mg/kg).
Raloxifene is een krachtig anti-oestrogeen in de uterus van de rat en voorkwam groei van oestrogeen-
afhankelijke mammatumoren bij ratten en muizen.
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Tabletkern:
Povidon
Polysorbaat 80
Lactose
Lactose-monohydraat
Crospovidon
Magnesiumstearaat
Tablet-coating:
Titaandioxide (E171)
Polysorbaat 80
Hypromellose
Macrogol 400
Carnauba-was
Inkt:
Schellak
Propyleenglycol
Indigokarmijn (E132).
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
3 jaar.
Houdbaarheid
12
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking. Niet in de vriezer bewaren.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Optruma-tabletten zijn verpakt in PVC/PE/PCTFE-blisterverpakkingen of in HDPE-flessen.
Blisterverpakkingen bevatten 14, 28 of 84 tabletten. Flessen bevatten 100 tabletten.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Geen bijzondere vereisten.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Eli Lilly Nederland B.V
Papendorpseweg 83
3528 BJ Utrecht
Nederland
8.
NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/98/074/001
EU/1/98/074/002
EU/1/98/074/003
EU/1/98/074/004
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 5 augustus 1998
Datum van laatste verlenging: 11 augustus 2008
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
DD maand JJJJ
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
13
BIJLAGE II
A.
B.
C.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN
VAN LEVERING EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR
DE HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING
MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
14
A.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Lilly S.A.
Avda. de la Industria 30
28108 Alcobendas-Madrid
Spanje
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
C.
•
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
15
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
16
A.
ETIKETTERING
17
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN DE PRIMAIRE VERPAKKING
MOETEN WORDEN VERMELD
FLES ETIKET, FLES VERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
OPTRUMA 60 mg filmomhulde tabletten
raloxifenehydrochloride
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Iedere filmomhulde tablet bevat 60 mg raloxifenehydrochloride, overeenkomend met 56 mg raloxifene
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat ook lactose
Zie de bijsluiter voor verdere informatie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
100 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
8.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP {MM/JJJJ}
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking.
Niet in de vriezer bewaren.
18
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
11.
Eli Lilly Nederland B.V
Papendorpseweg 83
3528 BJ Utrecht
Nederland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/98/074/004
13.
PARTIJNUMMER
Lot {nummer}
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
16.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
INFORMATIE IN BRAILLE
Optruma
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
<2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.>
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
19
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS VOOR BLISTERVERPAKKING FILMOMHULDE TABLETTEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
OPTRUMA 60 mg filmomhulde tabletten
raloxifenehydrochloride
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Iedere filmomhulde tablet bevat 60 mg raloxifenehydrochloride, overeenkomend met 56 mg raloxifene
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat ook lactose
Zie de bijsluiter voor verdere informatie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
14 filmomhulde tabletten
28 filmomhulde tabletten
84 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
8.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP {MM/JJJJ}
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking.
Niet in de vriezer bewaren.
20
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN
(INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eli Lilly Nederland B.V
Papendorpseweg 83
3528 BJ Utrecht
Nederland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/98/074/001 14 filmomhulde tabletten
EU/1/98/074/002 28 filmomhulde tabletten
EU/1/98/074/003 84 filmomhulde tabletten
13.
PARTIJNUMMER
Lot {nummer}
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
16
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
INFORMATIE IN BRAILLE
Optruma
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
<2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.>
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
21
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTER (ALLE BLISTERVERPAKKINGEN)
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
OPTRUMA 60 mg filmomhulde tabletten
raloxifenehydrochloride
2.
Lilly
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
EXP {MM/JJJJ}
4.
PARTIJNUMMER
Lot {nummer}
5.
OVERIGE
22
B.
BIJSLUITER
23
Bijsluiter: informatie voor de gebruiker
Optruma 60 mg filmomhulde tabletten
raloxifenehydrochloride
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat innemen want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
2.
3.
4.
5.
6.
1.
Wat is Optruma en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Hoe neemt u dit middel in?
Mogelijke bijwerkingen
Hoe bewaart u dit middel?
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Wat is Optruma en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Optruma bevat de werkzame stof raloxifenehydrochloride.
Optruma wordt gebruikt voor de behandeling van osteoporose bij vrouwen na de overgang en ter
voorkoming van osteoporose. Optruma verlaagt het risico van wervelbreuken bij postmenopauzale
vrouwen met osteoporose. Het is niet aangetoond dat Optruma het risico van heupfracturen verlaagt.
Hoe werkt dit middel?
Optruma behoort tot een groep van niet-hormonale geneesmiddelen genaamd selectieve
oestrogeenreceptormodulators (SERM’s). Wanneer een vrouw de overgang (= menopauze) bereikt,
gaat de hoeveelheid van het vrouwelijk geslachtshormoon oestrogeen omlaag. Optruma bootst
sommige van de nuttige effecten van oestrogeen na de overgang na.
Osteoporose is een ziekte die uw botten dun en breekbaar maakt - deze aandoening komt met name
voor bij vrouwen na de overgang. Hoewel er in het begin geen klachten hoeven te zijn, vergroot
osteoporose de kans op botbreuken, met name in uw wervelkolom, heupen en polsen, en kan het
rugpijn, verlies van lichaamslengte en een kromme rug veroorzaken.
2.
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet innemen?
•
•
•
•
U wordt behandeld of u bent behandeld geweest voor bloedstolsels in de benen (diepveneuze
trombose), in de longen (longembolie) of in de ogen (trombose in de ader van het netvlies).
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
U kunt nog zwanger worden, in welk geval Optruma schade kan toebrengen aan uw ongeboren
kind.
U heeft een leverziekte (bijvoorbeeld levercirrose, een lichte leverfunctiestoornis of
geelzucht).
24
•
•
•
U heeft ernstige nierfunctieproblemen.
U heeft onverklaarde vaginale bloedingen. Dit moet door uw arts onderzocht worden (zie
volgende paragraaf).
U heeft baarmoederkanker. Er is namelijk onvoldoende ervaring in het gebruik van Optruma
bij vrouwen met deze ziekte.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts of apotheker voordat u dit middel inneemt.
•
Als u immobiel bent voor enige tijd, zoals het aan een rolstoel gebonden zijn, noodzakelijke
ziekenhuisopname, of in bed moeten blijven terwijl u herstelt van een operatie, of een
onverwachte ziekte, aangezien u daardoor een verhoogd risico op de vorming van
bloedstolsels heeft (diepveneuze trombose, longembolie, of trombose in de ader van het
netvlies).
Indien u een CVA (bijvoorbeeld beroerte) heeft gehad, of indien uw arts u verteld heeft dat u
een hoog risico heeft om er één te krijgen.
Als u een leverziekte heeft.
Als u borstkanker heeft, omdat er onvoldoende ervaring is met het gebruik van Optruma bij
vrouwen met deze ziekte.
Als u orale oestrogeentherapie krijgt.
•
•
•
•
Het is onwaarschijnlijk dat Optruma vaginale bloedingen kan veroorzaken. Elke vaginale bloeding
gedurende de behandeling met Optruma is dus onverwacht. U dient dit door uw dokter te laten
onderzoeken.
Optruma heeft geen invloed op postmenopauzale symptomen zoals opvliegingen.
Optruma verlaagt het totale cholesterol en LDL (“slechte”) cholesterol. Het verandert de triglyceriden
of HDL (“goede”) cholesterol in het algemeen niet. Als u echter in het verleden oestrogenen hebt
gebruikt en extreme verhogingen van triglyceriden hebt gehad, dient u dit met uw arts te bespreken
voordat u Optruma gaat gebruiken.
Optruma bevat lactose
Indien uw arts u heeft meegedeeld dat u lactose, een bepaald soort suiker, niet verdraagt, neem dan
contact op met uw arts voordat u dit middel inneemt.
Neemt u nog andere geneesmiddelen in?
Neemt u naast Optruma nog andere geneesmiddelen in, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat innemen? Vertel dat dan uw arts of
apotheker.
Indien u digitalisgeneesmiddelen gebruikt voor uw hart of antistollingsmiddelen zoals warfarine om
uw bloed te verdunnen, kan het nodig zijn dat uw dokter uw dosering voor deze geneesmiddelen
aanpast.
Vertel uw arts wanneer u cholestyramine gebruikt, dat voornamelijk wordt gebruikt als lipiden-
verlagend geneesmiddel, omdat de kans bestaat dat Optruma dan minder goed werkt.
Zwangerschap en borstvoeding
Optruma is alleen voor gebruik door vrouwen na de overgang en dient niet genomen te worden door
vrouwen die nog steeds een baby zouden kunnen krijgen. Optruma zou uw ongeboren kind kunnen
schaden.
Optruma mag niet worden gebruikt in de periode dat borstvoeding wordt gegeven, omdat het in de
moedermelk kan worden uitgescheiden.
25
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Optruma heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om
machines te bedienen.
3.
Hoe neemt u dit middel in?
Neem dit geneesmiddel altijd in precies zoals uw arts u dat heeft verteld. Twijfelt u over het juiste
gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
De dosering is 1 tablet per dag. Het maakt niet uit op welk moment van de dag u uw tablet inneemt,
maar het innemen iedere dag op hetzelfde tijdstip helpt u de tablet niet te vergeten. U kunt het innemen
met of zonder voedsel.
De tabletten zijn voor orale toediening.
Slik de tablet in zijn geheel in. Als u dat wenst kunt u er een glas water bij drinken. U mag de tablet
niet breken of verpulveren voordat u deze inneemt. Een gebroken of verpulverde tablet kan slecht
smaken en de kans bestaat dat u een onjuiste dosis inneemt.
Uw dokter zal u vertellen hoe lang u dient door te gaan Optruma te gebruiken. De dokter kan ook
adviseren om calciumsuppletie en vitamine D suppletie te gebruiken.
Heeft u te veel van dit middel ingenomen?
Vertel dit dan aan uw arts of apotheker. Als u te veel van dit middel heeft ingenomen, kan het zijn dat
u beenkrampen en duizeligheid ontwikkelt.
Bent u vergeten dit middel in te nemen?
Neem een tablet in zodra u zich dit herinnert en neem de volgende tabletten zoals u dit normaal zou
doen. Neem geen dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen.
Als u stopt met het innemen van dit middel
Neem eerst contact op met uw arts.
Het is belangrijk dat u Optruma blijft innemen zolang uw arts u dit middel heeft voorgeschreven.
Optruma kan uw osteoporose enkel behandelen of voorkomen als u de tabletten blijft innemen.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken. De meerderheid aan bijwerkingen die gezien zijn met Optruma zijn mild geweest.
De meest voorkomende bijwerkingen (die optreden bij meer dan 1 op de 10 gebruikers) zijn:
•
Opvliegingen (vaatverwijding)
•
Griepachtige verschijnselen
•
Maag-darmsymptomen zoals misselijkheid, braken, buikpijn en maagbezwaren
•
Verhoogde bloeddruk
Vaak voorkomende bijwerkingen (die optreden bij 1 tot 10 op de 100 gebruikers) zijn:
•
Hoofdpijn, waaronder migraine
•
Beenkrampen
•
Gezwollen handen, voeten en benen (perifere vochtophoping)
•
Galstenen.
•
Huiduitslag
26
•
Milde symptomen van de borsten zoals pijn aan de borsten, vergrote borsten en gevoelige
borsten.
Soms optredende bijwerkingen (die optreden bij 1 tot 10 op de 1000 gebruikers) zijn:
•
Verhoogd risico op bloedstolsels in de benen (diepveneuze trombose)
•
Verhoogd risico op bloedstolsels in de longen (longembolie)
•
Verhoogd risico op bloedstolsels in de ogen (trombose in de ader van het oognetvlies)
•
Rode en pijnlijke huid rond de ader (oppervlakkige ontsteking van de ader)
•
Bloedstolsel in een slagader; dat kan bijvoorbeeld leiden tot een beroerte, inclusief een
verhoogd risico op het sterven aan een beroerte
•
Afname van het aantal bloedplaatjes
In zeldzame gevallen kunnen bloedspiegels van leverenzymen worden verhoogd gedurende de
behandeling met Optruma.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts of apotheker. Dit geldt ook voor
mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks melden
via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
Door bijwerkingen te melden, kunt u
ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op de doos na
EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de uiterste
houdbaarheidsdatum.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking. Niet in de vriezer bewaren.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu
terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
-
De werkzame stof in dit middel is raloxifenehydrochloride. Elke tablet bevat 60 mg
raloxifenehydrochloride, overeenkomend met 56 mg raloxifene.
-
De andere stoffen in dit middel zijn:
Tabletkern: Povidon, polysorbaat 80, lactose, lactose-monohydraat, crospovidon,
magnesiumstearaat.
Tabletcoating: Titaandioxide (E171), hypromellose, macrogol 400, carnauba-was.
Inkt: Schellak, propyleenglycol, indigokarmijn (E132).
Hoe ziet Optruma eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Optruma-tabletten zijn witte, ovale, filmomhulde tabletten met indruk van het nummer “4165”. Ze zijn
verpakt in strips of in plastic flacons. De stripverpakkingen bevatten 14, 28 of 84 tabletten. De flacons
bevatten 100 tabletten. Het kan voorkomen dat niet alle verpakkingsgrootten in ieder land in de handel
worden gebracht.
27
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Eli Lilly Nederland B.V., Papendorpseweg 83, 3528 BJ Utrecht, Nederland.
Fabrikant
Lilly S.A., Avda. de la Industria 30, 28108 Alcobendas (Madrid), Spanje.
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Eli Lilly Benelux S.A./N.V.
Tél/Tel: + 32-(0)2 548 84 84
България
ТП "Ели Лили Недерла½д" Б.В.
-
България
тел. + 359 2 491 41 40
Česká republika
ELI LILLY ČR, s.r.o.
Tel: + 420 234 664 111
Danmark
Eli Lilly Danmark A/S
Tlf: +45 45 26 60 00
Deutschland
Daiichi Sankyo Deutschland GmbH
Tel. +49-(0) 89 78080
Eesti
Eli Lilly Nederland B.V.
Tel: +372 6 817 280
Ελλάδα
ΦΑΡΜΑΣΕΡΒ-ΛΙΛΛΥ Α.Ε.Β.Ε.
Τηλ: +30 210 629 4600
España
Lilly S.A.
Tel: +34-91-663 50 00
France
Pierre Fabre Médicament
Tél: + 33-(0) 1 49 10 80 00
Hrvatska
Eli Lilly Hrvatska d.o.o.
Tel: +385 1 2350 999
Ireland
Eli Lilly and Company (Ireland) Limited
Tel: + 353-(0) 1 661 4377
Lietuva
Eli Lilly Lietuva
Tel. +370 (5) 2649600
Luxembourg/Luxemburg
Eli Lilly Benelux S.A./N.V.
Tél/Tel: + 32-(0)2 548 84 84
Magyarország
Lilly Hungária Kft.
Tel: + 36 1 328 5100
Malta
Charles de Giorgio Ltd.
Tel: + 356 25600 500
Nederland
Eli Lilly Nederland B.V.
Tel: + 31-(0) 30 60 25 800
Norge
Eli Lilly Norge A.S.
Tlf: + 47 22 88 18 00
Österreich
Eli Lilly Ges.m.b.H.
Tel: + 43-(0) 1 711 780
Polska
Eli Lilly Polska Sp. z o.o.
Tel: +48 (0) 22 440 33 00
Portugal
Laboratórios Vitória S.A.
Tel: + 351- 21 4758300
România
Eli Lilly România S.R.L.
Tel: + 40 21 4023000
Slovenija
Eli Lilly farmacevtska
družba, d.o.o.
Tel: +386 (0)1 580 00 10
28
Ísland
Icepharma hf.
Sími + 354 540 8000
Italia
A. Menarini
Industrie Farmaceutiche Riunite s.r.l.
Tel: +39-055 56801
Κύπρος
Phadisco Ltd
Τηλ: +357 22 715000
Latvija
Eli Lilly (Suisse) S.A Pārstāvniecība Latvijā
Tel: +371 67364000
Slovenská republika
Eli Lilly Slovakia, s.r.o.
Tel: + 421 220 663 111
Suomi/Finland
Oy Eli Lilly Finland Ab
Puh/Tel: + 358-(0) 9 85 45 250
Sverige
Eli Lilly Sweden AB
Tel: + 46-(0) 8 7378800
United Kingdom (Northern Ireland)
Eli Lilly and Company (Ireland) Limited
Tel: + 353-(0) 1 661 4377
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau:
http://www.ema.europa.eu.
29
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Optruma 60 mg filmomhulde tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Iedere filmomhulde tablet bevat 60 mg raloxifenehydrochloride, overeenkomend met 56 mg raloxifene
vrije base.
Hulpstof met bekend effect: Elke tablet bevat lactose (149,40 mg)
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Filmomhulde tablet.
Ellipsvormige, witte tabletten met indruk van de code `4165'.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Optruma is geïndiceerd voor de behandeling en preventie van osteoporose bij postmenopauzale
vrouwen. Het is aangetoond dat Optruma de incidentie van osteoporose gerelateerde vertebrale
fracturen significant reduceert, maar niet van heupfracturen.
Wanneer men voor postmenopauzale vrouwen een keuze moet maken tussen Optruma of andere
therapieën, inclusief oestrogenen, dienen op individuele basis menopauzale symptomen, effecten op de
baarmoeder en het borstweefsel, en cardiovasculaire risico's en voordelen in overweging te worden
genomen (zie rubriek 5.1).
4.2
Dosering en wijze van toediening
Dosering
De aanbevolen dosis is dagelijks één tablet via orale toediening, die, zonder met de maaltijd rekening te
houden, op ieder moment van de dag genomen kan worden. Gezien de aard van het ziekteproces is
Optruma bestemd voor langdurig gebruik.
In het algemeen worden calcium- en vitamine D supplementen aangeraden bij vrouwen met een lage
voedsel inname.
Ouderen
Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk voor ouderen.
Nierinsufficiëntie
Optruma dient niet te worden gebruikt bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (zie rubriek 4.3). Bij
patiënten met lichte en matige nierinsufficiëntie dient Optruma met voorzichtigheid te worden gebruikt.
Leverinsufficiëntie
Optruma dient niet te worden gebruikt bij patiënten met leverinsufficiëntie (zie rubriek 4.3 en 4.4).
Optruma mag niet worden gebruikt bij kinderen van eender welke leeftijd. Er is geen relevante
toepassing van Optruma bij pediatrische patiënten.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Mag niet worden gegeven aan vrouwen in de vruchtbare leeftijd (zie rubriek 4.6).
Actieve of anamnestische veneuze trombo-embolische gebeurtenissen (VTE), waaronder diepveneuze
trombose, pulmonaire embolie en trombose in de vena retinalis.
Leverinsufficiëntie inclusief cholestasis.
Ernstige nierinsufficiëntie.
Onverklaarde baarmoederlijke bloedingen.
Optruma mag niet worden gebruikt door patiënten met tekenen of symptomen van endometriumkanker
omdat de veiligheid bij deze patiënten niet voldoende is bestudeerd.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Raloxifene is geassocieerd met een verhoogd risico op veneuze trombo-embolische gebeurtenissen dat
vergelijkbaar is met het gemelde risico dat geassocieerd is met het huidige gebruik van
hormoonsubstitutie-therapie. De baten/risico-verhouding dient overwogen te worden bij patiënten met
een risico op veneuze trombo-embolische gebeurtenissen van welke etiologie dan ook. Optruma dient
stopgezet te worden in geval van ziekte of een situatie leidende tot een verlengde periode van
immobilisatie. Stopzetting dient zo spoedig mogelijk te gebeuren in geval van die ziekte, of vanaf
3 dagen voordat de immobilisatie optreedt. Behandeling dient niet opnieuw begonnen te worden totdat
de veroorzakende situatie voorbij is, en de patiënt volledig mobiel is.
In onderzoek bij postmenopauzale vrouwen met geregistreerde coronaire hartaandoeningen of met een
verhoogd risico op coronaire aandoeningen had raloxifene geen effect op het optreden van een
hartinfarct, gehospitaliseerd acuut coronair syndroom, algehele mortaliteit, met inbegrip van algehele
cardiovasculaire mortaliteit, of een beroerte in vergelijking tot placebo. Bij vrouwen was er echter wel
een toename in sterfte als gevolg van een beroerte toegeschreven aan raloxifene.
Het optreden van mortaliteit als gevolg van een beroerte was 2,2 op de 1000 vrouwen per jaar voor
raloxifene versus 1,5 op de 1000 vrouwen per jaar voor placebo (zie rubriek 4.8). Hiermee dient
rekening te worden gehouden wanneer raloxifene wordt voorgeschreven aan postmenopauzale vrouwen
met een voorgeschiedenis van beroerte of andere kenmerkende risicofactoren voor een beroerte, zoals
voorbijgaande ischemische aanval of atrium fibrillatie.
Er is geen bewijs van endometriumproliferatie. Elke bloeding van de uterus tijdens de behandeling met
Optruma is onverwacht en dient volledig onderzocht te worden door een specialist. De twee meest
frequente diagnoses die geassocieerd waren met bloedingen van de uterus tijdens het gebruik van
raloxifene waren atrofie van het endometrium en benigne endometriumpoliepen. Bij 0,9 % van de
postmenopauzale vrouwen, die gedurende 4 jaar raloxifene-behandeling ontvingen, werden benigne
endometrium-poliepen gerapporteerd, vergeleken met 0,3 % van de vrouwen die placebo kregen.
Raloxifene wordt voornamelijk in de lever gemetaboliseerd. Eenmalige doses raloxifene toegediend
aan patiënten met cirrose en lichte leverinsufficiëntie (Child-Pugh klasse A) resulteerde in
plasmaspiegels van raloxifene, die ongeveer 2,5 maal die van de controlepersonen waren. Deze
toename was evenredig met de totale bilirubineconcentraties. Daarom wordt het gebruik van Optruma
niet aanbevolen bij patiënten met leverinsufficiëntie. Het totaal serumbilirubine,
gedurende de behandeling indien er verhoogde waarden worden waargenomen.
Beperkte klinische gegevens wijzen er op dat raloxifene bij patiënten met een voorgeschiedenis van een
oraal oestrogeen geïnduceerde hypertriglyceridemie (> 5.6 mmol/l) geassocieerd kan zijn met een
opvallende toename in serum triglyceriden. Bij patiënten met deze medische voorgeschiedenis dienen
de serum triglyceriden te worden gecontroleerd gedurende het gebruik van raloxifene.
De veiligheid van Optruma bij patiënten met borstkanker is niet voldoende bestudeerd. Er zijn geen
gegevens beschikbaar over gelijktijdig gebruik van Optruma met andere middelen ter behandeling van
een vroeg of gevorderd stadium van borstkanker. Daarom mag Optruma alleen worden gebruikt ter
preventie of behandeling van osteoporose nadat de behandeling van borstkanker, inclusief adjuvante
therapie, is afgerond.
Aangezien de veiligheidsgegevens beperkt zijn omtrent gelijktijdige toediening van raloxifene met
systemische oestrogenen, wordt dit niet aanbevolen.
Optruma is niet effectief in het reduceren van vasodilataties (opvliegingen), of andere symptomen van
de menopauze die geassocieerd zijn met oestrogeen deficiëntie.
Optruma bevat lactose. Patiënten met zeldzame erfelijke aandoeningen als galactose-intolerantie, Lapp-
lactasedeficiëntie, of glucose-galactosemalabsorptie dienen dit geneesmiddel niet te gebruiken.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Gelijktijdige toediening van hetzij calciumcarbonaat of aluminium en magnesiumhydroxide bevattende
antacida heeft geen invloed op de systemische beschikbaarheid van raloxifene.
Gelijktijdige toediening van raloxifene en warfarine heeft geen invloed op de farmacokinetiek van
beide stoffen. Er zijn echter geringe dalingen in de protrombinetijd waargenomen, en indien raloxifene
gelijktijdig met warfarine of andere cumarinederivaten wordt gegeven, dient de protrombinetijd
gevolgd te worden. Bij patiënten die reeds cumarinetherapie krijgen, kunnen effecten op de
protrombinetijd zich gedurende enige weken na aanvang van de therapie met Optruma ontwikkelen.
Raloxifene heeft geen invloed op de farmacokinetiek van methylprednisolon toegediend als
enkelvoudige dosis.
Raloxifene heeft geen effect op de AUC in `steady state' van digoxine. De Cmax van digoxine nam met
niet meer dan 5 % toe.
De invloed van gelijktijdig gegeven geneesmiddelen op de raloxifene-plasmaspiegels werd onderzocht
in de preventie- en behandelingsstudies. Tot de geneesmiddelen die vaak tegelijkertijd werden
toegediend behoorden: paracetamol, niet-steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen (zoals
acetylsalicylzuur, ibuprofen, en naproxen), orale antibiotica, H1 antagonisten, H2 antagonisten, en
benzodiazepines. Er werden geen klinisch relevante effecten gevonden van combinatie met deze
stoffen op de raloxifene-plasmaspiegels.
Indien het noodzakelijk was atrofische vaginale symptomen te behandelen was het gelijktijdig gebruik
met vaginale oestrogeen preparaten toegestaan in het klinisch onderzoeksprogramma. Ten opzichte van
placebo was er geen toename in het gebruik bij met Optruma behandelde patiënten.
In vitro vertoonde raloxifene geen interactie met de binding van warfarine, fenytoïne of tamoxifen.
Raloxifene dient niet gelijktijdig te worden toegediend met cholestyramine (of andere
anionuitwisselende harsen), dat de absorptie en enterohepatische kringloop van raloxifene significant
verlaagt.
omdat de totale mate van absorptie en de eliminatiesnelheid van raloxifene niet worden beïnvloed, kan
raloxifene gelijktijdig worden toegediend met ampicilline.
Raloxifene geeft een geringe verhoging van hormoon-bindende globulineconcentraties, waaronder
geslachtshormoon bindende globuline (SHBG), thyroxine-bindende globuline (TBG), en
corticosteroïd-bindende globuline (CBG), met bijbehorende toenames van de totale hormoon
concentraties. Deze veranderingen hebben geen invloed op de concentraties vrije hormonen.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Optruma is alleen bestemd voor gebruik door postmenopauzale vrouwen.
Optruma mag niet gebruikt worden door vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Raloxifene kan foetale
schade veroorzaken wanneer het wordt toegediend aan zwangere vrouwen. Indien dit geneesmiddel per
ongeluk wordt gebruikt tijdens de zwangerschap of de patiënt zwanger raakt tijdens het gebruik van het
geneesmiddel, dient de patiënt geïnformeerd te worden over de mogelijke schade voor de foetus (zie
sectie 5.3).
Borstvoeding
Het is niet bekend of raloxifene/metabolieten in de moedermelk worden uitgescheiden. Risico voor
pasgeborenen/zuigelingen kan niet worden uitgesloten. Klinische toepassing kan derhalve niet worden
aanbevolen bij vrouwen die borstvoeding geven. Optruma kan de ontwikkeling van de baby
beïnvloeden.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en van het vermogen om machines te bedienen
Raloxifene heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om
machines te bedienen.
4.8
Bijwerkingen
a. Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De klinisch belangrijkste bijwerkingen die bij met Optruma behandelde postmenopauzale vrouwen
werden gemeld, waren veneuze trombo-embolische gebeurtenissen (zie rubriek 4.4), die bij minder dan
1% van de behandelde patiënten optraden.
b. Samenvatting van de bijwerkingen
Onderstaande tabel geeft de bijwerkingen en frequenties weer die waargenomen werden tijdens
behandelings- en preventiestudies bij meer dan 13.000 postmenopauzale vrouwen samen met de
bijwerkingen die werden gemeld nadat het product in de handel was gebracht. De duur van de
behandeling in deze studies varieerde van 6 tot 60 maanden. De meerderheid van de bijwerkingen
gaven gewoonlijk geen reden om de therapie te stoppen.
De frequentie van de meldingen nadat het product in de handel was gebracht, werd berekend op basis
van placebogecontroleerd klinisch onderzoek (met in totaal 15.234 patiënten, van wie 7601 raloxifene
60 mg en 7633 placebo kregen) bij postmenopauzale vrouwen met osteoporose, of gediagnosticeerde
coronaire hartziekte (CHZ) of een verhoogd risico op CHZ, zonder dat deze werden vergeleken met de
frequentie van bijwerkingen in de placebogroepen.
Stopzetting van de behandeling ten gevolge van enige bijwerking in de preventiepopulatie trad op bij
10,7 % van de 581 met Optruma behandelde patiënten, en bij 11,1 % van de 584 met placebo
behandelde patiënten. Stopzetting van de behandeling ten gevolge van enig klinisch ongewenste
patiënten en bij 11,1 % van de 2576 met placebo behandelde patiënten.
De volgende regel is gebruikt voor de classificatie van bijwerkingen: zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100,
< 1/10), soms ( 1/1.000, < 1/100), zelden ( 1/10.000, < 1/1.000), zeer zelden (< 1/10.000).
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Soms: Trombocytopenie a
Zenuwstelselaandoeningen
Vaak: Hoofdpijn, inclusief migraine a
Soms: Fatale beroertes
Bloedvataandoeningen
Zeer vaak: Vasodilatatie (opvliegingen)
Soms: Veneuze trombo-embolische gebeurtenissen, waaronder diepveneuze trombose,
pulmonaire embolie, trombose in de vena retinalis, oppervlakkige tromboflebitis van de venen,
arteriële trombo-embolische reacties a
Maagdarmstelselaandoeningen
Zeer vaak: Gastro-intestinale symptomen a zoals misselijkheid, braken, abdominale pijn en
dyspepsie
Huid- en onderhuidaandoeningen
Vaak:
Huiduitslag a
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Vaak: Beenkrampen
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen
Vaak:
Milde symptomen aan de borsten a zoals pijn aan de borsten, vergroting van de borsten en
gevoelige borsten.
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Zeer vaak: Griepachtige verschijnselen
Vaak: Perifeer oedeem
Onderzoeken
Zeer vaak:
Toegenomen bloeddruk a
a Term(en) geïncludeerd op basis van post-marketingervaring.
c. Beschrijving van bepaalde bijwerkingen
Vergeleken met placebo behandelde patiënten werd er een matige verhoging van het optreden van
vasodilatatie (opvliegingen) gezien bij Optruma patiënten (klinisch onderzoek naar de preventie van
osteoporose, 2 tot 8 jaar postmenopauzaal, 24,3 % voor Optruma en 18,2 % voor placebo; klinisch
onderzoek naar de behandeling van osteoporose, gemiddelde leeftijd 66, 10,6 % voor Optruma en
7,1 % voor placebo). Deze bijwerking was het meest frequent in de eerste 6 maanden van de
behandeling, en trad zelden de novo op na die tijd.
In een studie met 10101 postmenopauzale vrouwen met gerapporteerde coronaire hartziekte of met een
toegenomen risico voor coronaire gebeurtenissen (RUTH), was het voorkomen van vasodilatatie
(opvliegingen) 7,8 % in de groep patiënten behandeld met raloxifene en 4,7 % in de groep patiënten
behandeld met placebo.
In alle placebo-gecontroleerde klinische studies met raloxifene bij osteoporose traden veneuze trombo-
embolische gebeurtenissen op, waaronder diepveneuze trombose, pulmonaire embolie en trombose in
de vena retinalis, met een frequentie van ongeveer 0,8 % of 3,22 gevallen per 1000 patiëntenjaren. Ten
opzichte van placebo werd een relatief risico van 1,60 (CI 0,95, 2,71) gezien bij met Optruma
behandelde patiënten. Het risico van veneuze trombo-embolische gebeurtenissen was het grootst
gedurende de eerste vier maanden van de behandeling. Oppervlakkige tromboflebitis van de venen trad
op met een frequentie van minder dan 1 %.
In de RUTH studie kwamen veneuze trombo-embolische voorvallen voor met een frequentie van
ongeveer 2,0 % of 3,88 gevallen per 1000 patiëntenjaren in de raloxifenegroep en 1,4 % of 2,70
gevallen per 1000 patiëntenjaren in de placebogroep. De hazard ratio voor alle VTE voorvallen in de
frequentie van 1 % in de raloxifenegroep en 0,6 % in de placebogroep.
In de RUTH studie had raloxifene geen invloed op de incidentie van beroerte in vergelijking met
placebo. Er was echter wel een toename in sterfte als gevolg van een beroerte bij vrouwen die waren
toegewezen aan raloxifene. De incidentie van mortaliteit als gevolg van een beroerte was 2,2 op de
1000 vrouwen per jaar voor raloxifene versus 1,5 op de 1000 vrouwen per jaar voor placebo (zie
rubriek 4.4). Gedurende een gemiddelde opvolgperiode van 5,6 jaar stierven 59 (1,2%) van de met
raloxifene behandelde vrouwen aan een beroerte in vergelijking met 39 (0,8%) van de met placebo
behandelde vrouwen.
Een andere geconstateerde bijwerking was beenkrampen (5,5 % voor Optruma en 1,9 % voor placebo
in de preventiepopulatie en 9,2 % voor Optruma en 6,0 % voor placebo in de behandelingspopulatie).
In de RUTH studie werden beenkrampen gezien bij 12,1 % van de met raloxifene behandelde patiënten
en bij 8,3 % van de met placebo behandelde patiënten.
Griepachtige verschijnselen werden gerapporteerd bij 16,2 % van de met Optruma behandelde
patiënten en bij 14,0 % van de met placebo behandelde patiënten.
Een andere verandering werd gezien, die niet statistisch significant (p > 0,05) was, maar die een
significante dosis-trend liet zien. Dit betrof perifeer oedeem, dat in het preventiepopulatie optrad met
een incidentie van 3,1 % voor Optruma en 1,9 % voor placebo en bij de behandelingspopulatie optrad
met een incidentie van 7,1 % voor Optruma en 6,1 % voor placebo.
In de RUTH studie kwam perifeer oedeem voor bij 14,1 % van de met raloxifene behandelde patiënten
en bij 11,7 % van de met placebo behandelde patiënten, wat statistisch significant was.
Een lichte afname (6 - 10 %) van de bloedplaatjestelling is gerapporteerd gedurende de behandeling
met raloxifene in placebo gecontroleerde klinische trials met raloxifene bij osteoporose.
Gevallen van matige toenames in AST en/of ALT zijn zelden gemeld. Hierbij kan een oorzakelijk
verband met raloxifene niet worden uitgesloten. Eenzelfde frequentie in toenames werd gemeld bij
patiënten die met een placebo werden behandeld. In een studie (RUTH) met postmenopauzale vrouwen
met gerapporteerde coronaire hartziekte of met een toegenomen risico voor coronaire gebeurtenissen,
kwam een additionele bijwerking van galstenen voor bij 3,3 % van de patiënten behandeld met
raloxifene en bij 2,6 % van de patiënten behandeld met placebo. De frequentie van
Galblaasverwijdering voor raloxifene (2,3 %) was niet statistisch significant verschillend van placebo
(2,0 %).
Optruma (n = 317) werd in sommige klinische studies vergeleken met continu toegediende
gecombineerde (n = 110) hormonale substitutietherapie (HST) of cyclisch toegediende HST (n = 205).
De incidentie van borstklachten en uterine bloeding was bij met raloxifene behandelde vrouwen
significant lager dan met beide vormen van HST behandeling.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9
Overdosering
In sommige klinische onderzoeken werden dagelijkse doses van 600 mg gegeven gedurende 8 weken
en dagelijkse doses van 120 mg gedurende 3 jaar. Geen gevallen van raloxifene-overdosering zijn
gemeld gedurende klinische studies.
Bij volwassenen zijn symptomen van beenkrampen en duizeligheid gemeld bij patiënten die meer dan
120 mg als enkele dosis hadden ingenomen.
kinderen waren de symptomen van toevallige overdosering: ataxie, duizeligheid, overgeven, uitslag,
diarree, tremor en blozen, en verhoging van de alkalinefosfatase.
De hoogste overdosering was bijna 1,5 gram. Er zijn geen dodelijke ongelukken gemeld geassocieerd
met overdosering.
Er is geen specifiek antidotum voor raloxifenehydrochloride.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: Selectieve Oestrogeen Receptor Modulator, ATC-code: G03XC01.
Werkingsmechanisme en farmacodynamische effecten
Als selectieve oestrogeenreceptor-modulator (SERM) bezit raloxifene selectieve agonistische of
antagonistische activiteiten op oestrogeen-gevoelige weefsels. Het werkt als een agonist op het bot en
partieel op het cholesterolmetabolisme (afname in totaal- en LDL-cholesterol), maar niet in de
hypothalamus of in de baarmoeder of op het borstweefsel.
De biologische functies van raloxifene worden, als die van oestrogenen, uitgeoefend via binding met
hoge affiniteit aan de oestrogeenreceptor en via regulering van de genexpressie. Deze binding resulteert
in een differentiële expressie van meervoudige oestrogeen-gereguleerde genen in verschillende
weefsels. Gegevens veronderstellen dat de oestrogeenreceptor de genexpressie via ten minste twee
onderscheidende routes kan reguleren, die ligand- of weefsel- en/of gen-specifiek zijn.
a)
Effecten op het skelet
De afname van oestrogenenbeschikbaarheid die optreedt tijdens de menopauze, leidt tot aanzienlijke
toename van de botresorptie, verlies van de botmassa en risico op fracturen. Het botverlies treedt met
name snel op in de eerste 10 jaar na de menopauze wanneer de compensatoire toename in botvorming
onvoldoende is om het verlies door resorptie te compenseren. Andere risicofactoren die kunnen leiden
tot de ontwikkeling van osteoporose omvatten: vroege menopauze; osteopenie (ten minste 1 SD onder
de piek botmassa); slank postuur; Kaukasische of Aziatische etnische oorsprong; en een
familievoorgeschiedenis van osteoporose. Substitutietherapieën maken gewoonlijk de excessieve
botresorptie ongedaan. Bij postmenopauzale vrouwen met osteoporose reduceert Optruma de incidentie
van vertebrale fracturen, behoudt het de botmassa en verhoogt het de bot mineraal dichtheid (BMD).
Op basis van deze risicofactoren is preventie van osteoporose met Optruma geïndiceerd voor vrouwen
die niet langer dan tien jaar postmenopauzaal zijn, met een BMD van de wervelkolom tussen 1,0 en
2,5 SD onder de gemiddelde waarde van een gezonde jonge populatie, rekening houdend met hun hoge
levenslange risico voor osteoporotische fracturen. Zo is Optruma ook geïndiceerd voor de behandeling
van osteoporose of een bestaande osteoporose bij vrouwen met een BMD van de wervelkolom van
2,5 SD onder de gemiddelde waarde van gezonde jonge vrouwen en/of met vertebrale fracturen, zonder
rekening te houden met de BMD.
i) Incidentie van fracturen. In een studie waaraan 7.705 postmenopauzale vrouwen met een gemiddelde
leeftijd van 66 jaar met osteoporose of osteoporose met een bestaande fractuur deelnamen, bleek na
3 jaar dat behandeling met Optruma de incidentie van wervelfracturen met respectievelijk 47 %
(RR 0,53, CI 0,35, 0,79; p < 0,001) en 31 % (RR 0,69, CI 0,56, 0,86; p < 0,001) was gereduceerd.
45 vrouwen met osteoporose of 15 vrouwen met osteoporose met een bestaande fractuur zouden
gedurende 3 jaar met Optruma behandeld moeten worden om een of meer wervelfracturen te
voorkomen. Behandeling met Optruma gedurende 4 jaar reduceerde de incidentie van vertebrale
patiënten met osteoporose of osteoporose met een bestaande fractuur. In het vierde jaar alleen
reduceerde Optruma het risico op nieuwe vertebrale fracturen met 39 % (RR 0,61, CI 0,43-0,88). Een
effect op niet vertebrale facturen is nog niet aangetoond. Vanaf het vierde tot het achtste jaar werd bij
patiënten gelijktijdig gebruik van bisfosfonaten, calcitonine en fluoriden toegestaan en alle patiënten in
deze studie kregen calcium- en vitamine D-suppletie.
In de RUTH studie werden alle klinische fracturen verzameld als een secundair eindpunt. Optruma
verminderde de incidentie van klinische wervel fracturen met 35 % vergeleken met placebo (HR 0,65,
CI 0,47 0,89). Deze resultaten zijn mogelijk verward door baseline verschillen in BMD en wervel
fracturen, Er was geen verschil tussen de behandelgroepen in de incidentie van nieuwe niet-vertebrale
fracturen. Tijdens de hele duur van de studie was gelijktijdig gebruik van andere bot-actieve medicatie
toegestaan.
ii) Botmineraaldichtheid (BMD): De werkzaamheid van Optruma eenmaal daags bij postmenopauzale
vrouwen in de leeftijd tot 60 jaar met of zonder baarmoeder werd vastgesteld in een behandelperiode
van 2 jaar. De vrouwen waren 2 tot 8 jaar postmenopauzaal. Drie studies omvatten
1764 postmenopauzale vrouwen, die behandeld werden met Optruma calcium of calcium suppletie en
placebo. Een van deze studies betrof vrouwen, die in het verleden een hysterectomie hadden
ondergaan. Optruma veroorzaakte significante toenames in botdichtheid van de heupen en van de
wervelkolom, alsook van de totale hoeveelheid lichaamsmineraalmassa vergeleken met placebo. Ten
opzichte van placebo bedroeg deze toename in BMD in het algemeen 2 %. Een gelijksoortige toename
in BMD werd gezien in de behandelingspopulatie die Optruma tot en met zeven jaar kreeg. Het
percentage personen in de preventieonderzoeken met een toename of afname in BMD was: voor
wervelkolom een afname bij 37 %, en een toename bij 63 %; en voor de totale heup een afname bij
29 % en een toename bij 71 %.
iii) Calciumkinetiek. Optruma en oestrogeen hebben een vergelijkbaar effect op de botomvorming en
het calciummetabolisme. Optruma werd geassocieerd met een afname van botresorptie en een
gemiddelde positieve verschuiving in de calciumbalans van 60 mg per dag, hoofdzakelijk door een
afgenomen verlies van calcium via de urine.
iv) Histomorfometrie (botkwaliteit). In een vergelijkende studie van Optruma met oestrogeen was bot
van patiënten die met een van beide behandeld waren histologisch normaal, zonder aanwijzingen voor
mineralisatiedefecten, vezelbot of mergfibrose.
Raloxifene vermindert de botresorptie: dit effect op het bot manifesteert zich als afname in serum en
urinespiegels van biochemische markers van de botturnover, afname van de botresorptie gebaseerd op
kinetiekstudies met radio-actief calcium, toename in BMD en afname in de incidentie van fracturen.
b)
Effect op lipidenmetabolisme en cardiovasculaire risico's
Klinische studies tonen aan dat een dagelijkse dosis van 60 mg Optruma het totaal cholesterol (3 tot
6 %) en LDL-cholesterol (4 tot 10 %) significant verlaagt. Vrouwen met de hoogste baseline
cholesterolspiegels lieten de grootste afnames zien. HDL-cholesterol- en triglycerideconcentraties
veranderden niet significant. Afname van fibrinogeen (6,71 %) werd waargenomen na 3 jaar
behandeling met Optruma. In het onderzoek naar de behandeling van osteoporose werden, vergeleken
met placebo, bij de met Optruma behandelde patiënten significant minder hypolipidemische
behandelingen geïnitieerd.
Behandeling met Optruma gedurende 8 jaar beïnvloedde het risico op cardiovasculaire aandoeningen
bij ingesloten patiënten in het osteoporose behandelingsonderzoek niet significant. Overeenkomstig, in
de RUTH studie, had raloxifene geen invloed op de incidentie van myocardinfarct, gehospitaliseerd
acuut coronair syndroom, beroerte, of overal mortaliteit, inclusief overal cardiovasculair mortaliteit,
vergeleken met placebo (voor de toename in risico van fatale beroerte zie rubriek 4.4).
Het relatieve risico op veneuze trombo-embolische gebeurtenissen die werden waargenomen tijdens
raloxifene-behandeling was 1,60 (CI 0,95, 2,71) t.o.v. placebo en 1,0 (CI 0,3, 6,2) ten opzichte van
grootst gedurende de eerste vier maanden van de behandeling.
c)
Effect op het endometrium en op de bekkenbodem
In klinische studies stimuleerde Optruma het postmenopauzale endometrium niet. Vergeleken met
placebo was raloxifene niet geassocieerd met spotting of bloeding of endometriumhyperplasie. Bijna
3.000 transvaginale ultrasound onderzoeken werden geëvalueerd van 831 vrouwen in alle
dosisgroepen. De met raloxifene behandelde vrouwen hadden op consistente wijze een
endometriumdikte die niet te onderscheiden was van placebo. Na drie jaar behandeling werd een
toename van endometriumdikte van ten minste 5 mm gemeten, beoordeling d.m.v. transvaginale
ultrasound onderzoek, bij 1,9 % van de 211 vrouwen die met 60 mg/dag raloxifene werden behandeld
vergeleken met 1,8 % van de 219 vrouwen die placebo hadden gekregen. Er waren geen verschillen
tussen raloxifene en placebogroepen m.b.t. de incidentie van uterine bloedingen.
Endometriumbiopsieën die na 6 maanden therapie met 60 mg/dag Optruma werden genomen, lieten bij
alle patiënten non-proliferatief endometrium zien. Bovendien was er in een studie met 2,5 keer de
aanbevolen dagelijkse dosering van Optruma geen bewijs van endometriumproliferatie, en geen
toename in uterusomvang.
In het onderzoek naar de behandeling van osteoporose werd de dikte van het endometrium gedurende
4 jaar jaarlijks geëvalueerd bij een subgroep van de studiepopulatie (1644 patiënten). Na 4 jaar
behandeling waren de metingen van de endometriumdikte bij de met Optruma behandelde vrouwen
niet verschillend t.o.v. de uitgangswaarde. Er was geen verschil tussen met Optruma en met placebo
behandelde vrouwen in de incidentie van vaginale bloedingen (spotting) of vaginale afscheiding. Met
Optruma behandelde vrouwen hadden minder vaak een chirurgische ingreep nodig voor
baarmoederprolaps dan placebo behandelde vrouwen. Veiligheidsdata van 3 jaar behandeling met
raloxifene toont aan dat raloxifene behandeling geen toename geeft van bekkenbodem verslapping en
een chirurgische ingreep aan de bekkenbodem.
Na 4 jaar verhoogde raloxifene de kans op endometriumkanker en ovariumkanker niet. Bij 0,9 % van
de postmenopauzale vrouwen, die gedurende 4 jaar raloxifene-behandeling ontvingen, werden benigne
endometrium-poliepen gerapporteerd, vergeleken met 0,3 % van de vrouwen die placebo kregen.
d)
Effect op borstweefsel
Optruma stimuleert borstweefsel niet. Over alle placebo-gecontroleerde studies genomen was er geen
onderscheid tussen Optruma en placebo m.b.t. frequentie en ernst van klachten van de borsten (geen
zwelling, gevoeligheid en pijnlijke borsten).
Gedurende 4 jaar osteoporose behandelingsonderzoek (waarbij 7705 patiënten waren betrokken),
reduceerde behandeling met Optruma vergeleken met placebo het risico op mammacarcinoom met
62 % (RR 0,38; CI 0,21,0,69), het risico op infiltrerend mammacarcinoom met 71 % (RR 0,29, CI 0,13,
0,58) en het risico van infiltrerend oestrogeenreceptorpositieve (ER) mammacarcinoom met 79 %
(RR 0,21, CI 0,07, 0,50). Optruma heeft geen effect op het risico van een ER-negatief
mammacarcinoom. Deze bevindingen ondersteunen de conclusie dat raloxifene geen intrinsiek
oestrogeen agonistisch effect heeft op borstweefsel.
e)
Effect op het cognitief functioneren
Er werden geen ongewenste effecten waargenomen ten aanzien van het cognitief functioneren.
Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie
Raloxifene wordt snel geabsorbeerd na orale toediening. Ongeveer 60 % van een orale dosis wordt
geabsorbeerd. Er is een uitgebreide presystemische glucuronidering. De absolute biologische
beschikbaarheid van raloxifene is 2 %. De benodigde tijd tot de gemiddelde piekplasmaspiegel en de
biologische beschikbaarheid zijn functies van systemische omzetting en de enterohepatische kringloop
van raloxifene en haar glucuronide-metabolieten.
Distributie
Raloxifene wordt uitgebreid gedistribueerd in het lichaam. Het verdelingsvolume is dosis-
onafhankelijk. Raloxifene wordt sterk gebonden aan de plasma-eiwitten (98 - 99 %)
Biotransformatie
Raloxifene ondergaat uitgebreid first-pass metabolisme tot de glucuronide-conjugaten: raloxifene-4'-
glucuronide, raloxifene-6-glucuronide, en raloxifene-6, 4'-diglucuronide. Er werden geen andere
metabolieten gedetecteerd. Raloxifene maakt voor minder dan 1 % deel uit de gecombineerde
concentraties raloxifene en glucuronide-metabolieten. Raloxifene-spiegels worden gehandhaafd door
een enterohepatische kringloop, resulterend in een plasma halfwaardetijd van 27,7 uur.
Resultaten van eenmalige orale doses raloxifene voorspellen een farmacokinetiek van meervoudige
doses. Toenemende doses raloxifene resulteren in een iets minder dan recht-evenredige toename in de
oppervlakte onder de plasma-tijd-concentratie curve (AUC).
Eliminatie
Het merendeel van een dosis raloxifene en glucuronide-metabolieten wordt binnen 5 dagen
uitgescheiden, en hoofdzakelijk teruggevonden in de faeces, met minder dan 6 % uitgescheiden in de
urine.
Speciale populaties
Nierinsufficiëntie - Minder dan 6 % van de totale dosis wordt uitgescheiden in de urine. In een
populatie-farmacokinetiekstudie leidde een 47 % afname van het schrale lichaamsgewicht aangepaste
creatinineklaring tot een 17 % afname van raloxifene-klaring en een 15 % afname in de klaring van
raloxifene-conjugaten.
Leverinsufficiëntie - De farmacokinetiek van een eenmalige dosis raloxifene in patiënten met cirrose en
een lichte leverfunctiestoornis (Child-Pugh klasse A) is vergeleken met die in gezonde personen. De
plasmaspiegels van raloxifene waren ongeveer 2,5 maal hoger dan bij controlepersonen, en
correleerden met de bilirubineconcentraties.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
In een 2 jaar durende carcinogeniteitsstudie bij ratten, werd een toename gezien van ovariumtumoren
van granulosacel/thecacel oorsprong bij de vrouwtjes in de hoge-dosis groep (279 mg/kg/dag). De
systemische blootstelling (AUC) aan raloxifene in deze groep was ongeveer 400 maal die van
postmenopauzale vrouwen, die een dosering van 60 mg toegediend kregen. In een
carcinogeniteitsstudie van 21 maanden bij muizen was er een toegenomen incidentie van testiculaire
interstitiële celtumoren en prostaatadenomen en adenomacarcinomen bij de mannetjes die 41 of
210 mg/kg ontvingen, en prostaat-leiomyoblastoom bij mannetjes die 210 mg/kg ontvingen. Bij
vrouwtjes muizen die 9 tot 242 mg/kg (0,3 tot 32 maal de AUC bij mensen) ontvingen, was de
incidentie van ovariumtumoren, inclusief benigne en maligne tumoren van granulosacel/thecacel
oorsprong en benigne tumoren van epitheelcel oorsprong verhoogd. De vrouwtjesknaagdieren in deze
zeer gevoelig waren voor hormonale stimulering. In tegenstelling tot de zeer gevoelige ovaria in dit
knaagdiermodel, zijn de humane ovaria na de menopauze betrekkelijk ongevoelig voor reproductieve
hormonale stimulering.
Raloxifene was in geen enkele test van de uitgebreide reeks testsystemen genotoxisch.
De geobserveerde reproductieve- en ontwikkelingseffecten in dieren komen overeen met het bekende
farmacologische profiel van raloxifene. Bij doseringen van 0,1 tot 10 mg/kg/dag bij vrouwtjesratten
verstoorde raloxifene tijdens de behandeling de oestrische cycli van vrouwtjesratten, maar vertraagde
na stopzetting van de behandeling fertiele paringen niet, en verminderde de worpgrootte slechts
marginaal, verlengde de duur van de dracht, en veranderde de chronologie van de neonatale
ontwikkeling. Wanneer het gegeven wordt tijdens de pre-innestelingsfase vertraagde en verstoorde
raloxifene de innesteling van het embryo, leidend tot een verlengde dracht, en afgenomen worpgrootte,
maar de ontwikkeling van geboorte tot verspening werd niet beïnvloed. Teratogeniteitsstudies zijn
uitgevoerd bij konijnen en ratten. Bij konijnen werden miskramen en een geringe mate van
ventriculaire septumdefecten ( 0,1 mg/kg) en hydrocefalie ( 10 mg/kg) gezien. Bij ratten trad
retardatie van de foetale ontwikkeling op, zwevende ribben en niercavitatie ( 1 mg/kg).
Raloxifene is een krachtig anti-oestrogeen in de uterus van de rat en voorkwam groei van oestrogeen-
afhankelijke mammatumoren bij ratten en muizen.
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Tabletkern:
Povidon
Polysorbaat 80
Lactose
Lactose-monohydraat
Crospovidon
Magnesiumstearaat
Tablet-coating:
Titaandioxide (E171)
Polysorbaat 80
Hypromellose
Macrogol 400
Carnauba-was
Inkt:
Schellak
Propyleenglycol
Indigokarmijn (E132).
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
Houdbaarheid
3 jaar.
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking. Niet in de vriezer bewaren.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Optruma-tabletten zijn verpakt in PVC/PE/PCTFE-blisterverpakkingen of in HDPE-flessen.
Blisterverpakkingen bevatten 14, 28 of 84 tabletten. Flessen bevatten 100 tabletten.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Geen bijzondere vereisten.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Eli Lilly Nederland B.V
Papendorpseweg 83
3528 BJ Utrecht
Nederland
8.
NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/98/074/001
EU/1/98/074/002
EU/1/98/074/003
EU/1/98/074/004
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 5 augustus 1998
Datum van laatste verlenging: 11 augustus 2008
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
DD maand JJJJ
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
BIJLAGE II
A.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN
VAN LEVERING EN GEBRUIK
C. ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR
DE HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING
MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Lilly S.A.
Avda. de la Industria 30
28108 Alcobendas-Madrid
Spanje
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
·
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
A. ETIKETTERING
MOETEN WORDEN VERMELD
FLES ETIKET, FLES VERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
OPTRUMA 60 mg filmomhulde tabletten
raloxifenehydrochloride
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Iedere filmomhulde tablet bevat 60 mg raloxifenehydrochloride, overeenkomend met 56 mg raloxifene
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat ook lactose
Zie de bijsluiter voor verdere informatie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
100 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP {MM/JJJJ}
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking.
Niet in de vriezer bewaren.
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eli Lilly Nederland B.V
Papendorpseweg 83
3528 BJ Utrecht
Nederland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/98/074/004
13.
PARTIJNUMMER
Lot {nummer}
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Optruma
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
<2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.>
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
DOOS VOOR BLISTERVERPAKKING FILMOMHULDE TABLETTEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
OPTRUMA 60 mg filmomhulde tabletten
raloxifenehydrochloride
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Iedere filmomhulde tablet bevat 60 mg raloxifenehydrochloride, overeenkomend met 56 mg raloxifene
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat ook lactose
Zie de bijsluiter voor verdere informatie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
14 filmomhulde tabletten
28 filmomhulde tabletten
84 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Oraal gebruik
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP {MM/JJJJ}
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking.
Niet in de vriezer bewaren.
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN
(INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eli Lilly Nederland B.V
Papendorpseweg 83
3528 BJ Utrecht
Nederland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/98/074/001 14 filmomhulde tabletten
EU/1/98/074/002 28 filmomhulde tabletten
EU/1/98/074/003 84 filmomhulde tabletten
13.
PARTIJNUMMER
Lot {nummer}
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16 INFORMATIE IN BRAILLE
Optruma
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
<2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.>
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
WORDEN VERMELD
BLISTER (ALLE BLISTERVERPAKKINGEN)
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
OPTRUMA 60 mg filmomhulde tabletten
raloxifenehydrochloride
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Lilly
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP {MM/JJJJ}
4.
PARTIJNUMMER
Lot {nummer}
5.
OVERIGE
B.
BIJSLUITER
Optruma 60 mg filmomhulde tabletten
raloxifenehydrochloride
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat innemen want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Optruma en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe neemt u dit middel in?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Optruma en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Optruma bevat de werkzame stof raloxifenehydrochloride.
Optruma wordt gebruikt voor de behandeling van osteoporose bij vrouwen na de overgang en ter
voorkoming van osteoporose. Optruma verlaagt het risico van wervelbreuken bij postmenopauzale
vrouwen met osteoporose. Het is niet aangetoond dat Optruma het risico van heupfracturen verlaagt.
Hoe werkt dit middel?
Optruma behoort tot een groep van niet-hormonale geneesmiddelen genaamd selectieve
oestrogeenreceptormodulators (SERM's). Wanneer een vrouw de overgang (= menopauze) bereikt,
gaat de hoeveelheid van het vrouwelijk geslachtshormoon oestrogeen omlaag. Optruma bootst
sommige van de nuttige effecten van oestrogeen na de overgang na.
Osteoporose is een ziekte die uw botten dun en breekbaar maakt - deze aandoening komt met name
voor bij vrouwen na de overgang. Hoewel er in het begin geen klachten hoeven te zijn, vergroot
osteoporose de kans op botbreuken, met name in uw wervelkolom, heupen en polsen, en kan het
rugpijn, verlies van lichaamslengte en een kromme rug veroorzaken.
2.
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet innemen?
· U wordt behandeld of u bent behandeld geweest voor bloedstolsels in de benen (diepveneuze
trombose), in de longen (longembolie) of in de ogen (trombose in de ader van het netvlies).
·
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
·
U kunt nog zwanger worden, in welk geval Optruma schade kan toebrengen aan uw ongeboren
kind.
·
U heeft een leverziekte (bijvoorbeeld levercirrose, een lichte leverfunctiestoornis of
geelzucht).
U heeft ernstige nierfunctieproblemen.
·
U heeft onverklaarde vaginale bloedingen. Dit moet door uw arts onderzocht worden (zie
volgende paragraaf).
·
U heeft baarmoederkanker. Er is namelijk onvoldoende ervaring in het gebruik van Optruma
bij vrouwen met deze ziekte.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts of apotheker voordat u dit middel inneemt.
·
Als u immobiel bent voor enige tijd, zoals het aan een rolstoel gebonden zijn, noodzakelijke
ziekenhuisopname, of in bed moeten blijven terwijl u herstelt van een operatie, of een
onverwachte ziekte, aangezien u daardoor een verhoogd risico op de vorming van
bloedstolsels heeft (diepveneuze trombose, longembolie, of trombose in de ader van het
netvlies).
·
Indien u een CVA (bijvoorbeeld beroerte) heeft gehad, of indien uw arts u verteld heeft dat u
een hoog risico heeft om er één te krijgen.
·
Als u een leverziekte heeft.
·
Als u borstkanker heeft, omdat er onvoldoende ervaring is met het gebruik van Optruma bij
vrouwen met deze ziekte.
·
Als u orale oestrogeentherapie krijgt.
Het is onwaarschijnlijk dat Optruma vaginale bloedingen kan veroorzaken. Elke vaginale bloeding
gedurende de behandeling met Optruma is dus onverwacht. U dient dit door uw dokter te laten
onderzoeken.
Optruma heeft geen invloed op postmenopauzale symptomen zoals opvliegingen.
Optruma verlaagt het totale cholesterol en LDL ('slechte') cholesterol. Het verandert de triglyceriden
of HDL ('goede') cholesterol in het algemeen niet. Als u echter in het verleden oestrogenen hebt
gebruikt en extreme verhogingen van triglyceriden hebt gehad, dient u dit met uw arts te bespreken
voordat u Optruma gaat gebruiken.
Optruma bevat lactose
Indien uw arts u heeft meegedeeld dat u lactose, een bepaald soort suiker, niet verdraagt, neem dan
contact op met uw arts voordat u dit middel inneemt.
Neemt u nog andere geneesmiddelen in?
Neemt u naast Optruma nog andere geneesmiddelen in, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat innemen? Vertel dat dan uw arts of
apotheker.
Indien u digitalisgeneesmiddelen gebruikt voor uw hart of antistollingsmiddelen zoals warfarine om
uw bloed te verdunnen, kan het nodig zijn dat uw dokter uw dosering voor deze geneesmiddelen
aanpast.
Vertel uw arts wanneer u cholestyramine gebruikt, dat voornamelijk wordt gebruikt als lipiden-
verlagend geneesmiddel, omdat de kans bestaat dat Optruma dan minder goed werkt.
Zwangerschap en borstvoeding
Optruma is alleen voor gebruik door vrouwen na de overgang en dient niet genomen te worden door
vrouwen die nog steeds een baby zouden kunnen krijgen. Optruma zou uw ongeboren kind kunnen
schaden.
Optruma mag niet worden gebruikt in de periode dat borstvoeding wordt gegeven, omdat het in de
moedermelk kan worden uitgescheiden.
Optruma heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om
machines te bedienen.
3.
Hoe neemt u dit middel in?
Neem dit geneesmiddel altijd in precies zoals uw arts u dat heeft verteld. Twijfelt u over het juiste
gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
De dosering is 1 tablet per dag. Het maakt niet uit op welk moment van de dag u uw tablet inneemt,
maar het innemen iedere dag op hetzelfde tijdstip helpt u de tablet niet te vergeten. U kunt het innemen
met of zonder voedsel.
De tabletten zijn voor orale toediening.
Slik de tablet in zijn geheel in. Als u dat wenst kunt u er een glas water bij drinken. U mag de tablet
niet breken of verpulveren voordat u deze inneemt. Een gebroken of verpulverde tablet kan slecht
smaken en de kans bestaat dat u een onjuiste dosis inneemt.
Uw dokter zal u vertellen hoe lang u dient door te gaan Optruma te gebruiken. De dokter kan ook
adviseren om calciumsuppletie en vitamine D suppletie te gebruiken.
Heeft u te veel van dit middel ingenomen?
Vertel dit dan aan uw arts of apotheker. Als u te veel van dit middel heeft ingenomen, kan het zijn dat
u beenkrampen en duizeligheid ontwikkelt.
Bent u vergeten dit middel in te nemen?
Neem een tablet in zodra u zich dit herinnert en neem de volgende tabletten zoals u dit normaal zou
doen. Neem geen dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen.
Als u stopt met het innemen van dit middel
Neem eerst contact op met uw arts.
Het is belangrijk dat u Optruma blijft innemen zolang uw arts u dit middel heeft voorgeschreven.
Optruma kan uw osteoporose enkel behandelen of voorkomen als u de tabletten blijft innemen.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken. De meerderheid aan bijwerkingen die gezien zijn met Optruma zijn mild geweest.
De meest voorkomende bijwerkingen (die optreden bij meer dan 1 op de 10 gebruikers) zijn:
· Opvliegingen (vaatverwijding)
· Griepachtige verschijnselen
· Maag-darmsymptomen zoals misselijkheid, braken, buikpijn en maagbezwaren
· Verhoogde bloeddruk
Vaak voorkomende bijwerkingen (die optreden bij 1 tot 10 op de 100 gebruikers) zijn:
· Hoofdpijn, waaronder migraine
· Beenkrampen
· Gezwollen handen, voeten en benen (perifere vochtophoping)
· Galstenen.
· Huiduitslag
borsten.
Soms optredende bijwerkingen (die optreden bij 1 tot 10 op de 1000 gebruikers) zijn:
· Verhoogd risico op bloedstolsels in de benen (diepveneuze trombose)
· Verhoogd risico op bloedstolsels in de longen (longembolie)
· Verhoogd risico op bloedstolsels in de ogen (trombose in de ader van het oognetvlies)
· Rode en pijnlijke huid rond de ader (oppervlakkige ontsteking van de ader)
· Bloedstolsel in een slagader; dat kan bijvoorbeeld leiden tot een beroerte, inclusief een
verhoogd risico op het sterven aan een beroerte
· Afname van het aantal bloedplaatjes
In zeldzame gevallen kunnen bloedspiegels van leverenzymen worden verhoogd gedurende de
behandeling met Optruma.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts of apotheker. Dit geldt ook voor
mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks melden
via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door bijwerkingen te melden, kunt u
ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op de doos na
EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de uiterste
houdbaarheidsdatum.
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking. Niet in de vriezer bewaren.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu
terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
-
De werkzame stof in dit middel is raloxifenehydrochloride. Elke tablet bevat 60 mg
raloxifenehydrochloride, overeenkomend met 56 mg raloxifene.
-
De andere stoffen in dit middel zijn:
Tabletkern: Povidon, polysorbaat 80, lactose, lactose-monohydraat, crospovidon,
magnesiumstearaat.
Tabletcoating: Titaandioxide (E171), hypromellose, macrogol 400, carnauba-was.
Inkt: Schellak, propyleenglycol, indigokarmijn (E132).
Hoe ziet Optruma eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Optruma-tabletten zijn witte, ovale, filmomhulde tabletten met indruk van het nummer '4165'. Ze zijn
verpakt in strips of in plastic flacons. De stripverpakkingen bevatten 14, 28 of 84 tabletten. De flacons
bevatten 100 tabletten. Het kan voorkomen dat niet alle verpakkingsgrootten in ieder land in de handel
worden gebracht.
Eli Lilly Nederland B.V., Papendorpseweg 83, 3528 BJ Utrecht, Nederland.
Fabrikant
Lilly S.A., Avda. de la Industria 30, 28108 Alcobendas (Madrid), Spanje.
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Lietuva
Eli Lilly Benelux S.A./N.V.
Eli Lilly Lietuva
Tél/Tel: + 32-(0)2 548 84 84
Tel. +370 (5) 2649600
Luxembourg/Luxemburg
" " .. -
Eli Lilly Benelux S.A./N.V.
. + 359 2 491 41 40
Tél/Tel: + 32-(0)2 548 84 84
Ceská republika
Magyarország
ELI LILLY CR, s.r.o.
Lilly Hungária Kft.
Tel: + 420 234 664 111
Tel: + 36 1 328 5100
Danmark
Malta
Eli Lilly Danmark A/S
Charles de Giorgio Ltd.
Tlf: +45 45 26 60 00
Tel: + 356 25600 500
Deutschland
Nederland
Daiichi Sankyo Deutschland GmbH
Eli Lilly Nederland B.V.
Tel. +49-(0) 89 78080
Tel: + 31-(0) 30 60 25 800
Eesti
Norge
Eli Lilly Nederland B.V.
Eli Lilly Norge A.S.
Tel: +372 6 817 280
Tlf: + 47 22 88 18 00
Österreich
- ....
Eli Lilly Ges.m.b.H.
: +30 210 629 4600
Tel: + 43-(0) 1 711 780
España
Polska
Lilly S.A.
Eli Lilly Polska Sp. z o.o.
Tel: +34-91-663 50 00
Tel: +48 (0) 22 440 33 00
France
Portugal
Pierre Fabre Médicament
Laboratórios Vitória S.A.
Tél: + 33-(0) 1 49 10 80 00
Tel: + 351- 21 4758300
Hrvatska
România
Eli Lilly Hrvatska d.o.o.
Eli Lilly România S.R.L.
Tel: +385 1 2350 999
Tel: + 40 21 4023000
Ireland
Slovenija
Eli Lilly and Company (Ireland) Limited
Eli Lilly farmacevtska druzba, d.o.o.
Tel: + 353-(0) 1 661 4377
Tel: +386 (0)1 580 00 10
Slovenská republika
Icepharma hf.
Eli Lilly Slovakia, s.r.o.
Sími + 354 540 8000
Tel: + 421 220 663 111
Italia
Suomi/Finland
A. Menarini
Oy Eli Lilly Finland Ab
Industrie Farmaceutiche Riunite s.r.l.
Puh/Tel: + 358-(0) 9 85 45 250
Tel: +39-055 56801
Sverige
Phadisco Ltd
Eli Lilly Sweden AB
: +357 22 715000
Tel: + 46-(0) 8 7378800
Latvija
United Kingdom (Northern Ireland)
Eli Lilly (Suisse) S.A Prstvniecba Latvij
Eli Lilly and Company (Ireland) Limited
Tel: +371 67364000
Tel: + 353-(0) 1 661 4377
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu.