Rapiscan 400 µg

BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Rapiscan 400 microgram oplossing voor injectie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke injectieflacon van 5 ml bevat 400 microgram regadenoson (80 microgram/ml).
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor injectie.
Heldere, kleurloze oplossing.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Dit geneesmiddel is uitsluitend voor diagnostisch gebruik.
Rapiscan is een selectieve coronaire vaatverwijder die wordt gebruikt bij volwassenen als
farmacologische stressor bij:
myocardperfusiescintigrafie
(myocardial perfusion imaging, MPI)
bij patiënten die niet tot
adequate lichamelijke inspanning in staat zijn.
de ‘fractional flow reserve’-meting (FFR) van een enkele kransslagaderstenose tijdens invasieve
coronaire angiografie, wanneer herhaalde FFR-metingen niet worden verwacht (zie rubriek 4.2 en
5.1).
Dosering en wijze van toediening
4.2
Behandeling met Rapiscan mag uitsluitend plaatsvinden in een medische instelling waar faciliteiten
voor hartbewaking en -reanimatie beschikbaar zijn.
Dosering
De aanbevolen dosis is een enkele injectie van 400 microgram regadenoson (5 ml) in een perifere ader,
waarbij geen dosisaanpassing op basis van lichaamsgewicht noodzakelijk is.
Gedurende ten minste 12 uur voorafgaand aan de toediening van Rapiscan dienen patiënten de
consumptie van producten die methylxanthinen (bv. cafeïne) bevatten en het gebruik van
geneesmiddelen die theofylline bevatten, te vermijden (zie rubriek 4.5).
Indien mogelijk dient het gebruik van dipyridamol gedurende ten minste twee dagen voorafgaand aan
de toediening van Rapiscan te worden gestaakt (zie rubriek 4.5).
Aminofylline kan worden gebruikt om ernstige en/of aanhoudende bijwerkingen van regadenoson te
verlichten, maar mag niet worden gebruikt enkel om een door Rapiscan geïnduceerde aanval te stoppen
(zie rubriek 4.4).
Regadenoson veroorzaakt een snelle verhoging van de hartfrequentie (zie rubriek 4.4 en 5.1). Patiënten
dienen te blijven zitten of liggen en moeten veelvuldig worden bewaakt na de injectie totdat de
2
ECG-parameters, hartfrequentie en bloeddruk weer de waarden van vóór toediening van de dosis
hebben bereikt.
Herhaald gebruik
Voor gebruik in myocardperfusiescintigrafie: Dit product mag slechts éénmaal binnen een periode van
24 uur worden toegediend. De veiligheid en verdraagbaarheid van herhaald gebruik van dit product
binnen 24 uur werden niet gekarakteriseerd.
Voor gebruik in FFR: dit product mag niet vaker dan tweemaal, niet minder dan 10 minuten van elkaar
worden toegediend, gedurende een periode van 24 uur. Wanneer het tweemaal per 10 minuten na
elkaar wordt toegediend in een periode van 24 uur, zijn de volledige veiligheidsgegevens voor de
tweede injectie met Rapiscan niet beschikbaar.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van regadenoson bij kinderen jonger dan 18 jaar zijn nog niet
vastgesteld.
Er zijn geen gegevens beschikbaar.
Ouderen
Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk (zie rubriek 5.2).
Leverfunctiestoornis
Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk (zie rubriek 5.2).
Nierfunctiestoornis
Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk (zie rubriek 5.2).
Wijze van toediening
Voor intraveneus gebruik.
Myocardperfusiescintigrafie (MPI):
Rapiscan moet worden toegediend als een snelle injectie gedurende 10 seconden in een perifere
ader met behulp van een katheter of naald van 22 gauge of met een grotere diameter.
Onmiddellijk na de injectie met Rapiscan moet 5 ml natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing
voor injectie worden toegediend.
Het MPI-acquisitieprotocol moet in overeenstemming zijn met de klinische praktijkrichtlijnen.
Fractional flow reserve (FFR):
4.3
Rapiscan moet worden toegediend als een snelle injectie van 10 seconden in een perifere ader, met
behulp van een katheter of naald van 22 gauge of groter.
10 ml natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing voor injectie moet onmiddellijk na de injectie met
Rapiscan worden toegediend.
FFR moet worden gemeten als de laagste waarde van Pd/Pa bereikt tijdens steady-state hyperemie.
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Tweede- of derdegraads atrioventriculair blok (AV-blok) of disfunctie van de sinusknoop, tenzij
deze patiënten een functionerende kunstmatige pacemaker hebben.
Instabiele angina die niet met farmacotherapie gestabiliseerd is.
Ernstige hypotensie.
Stadia van gedecompenseerd hartfalen.
3
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Regadenoson kan ernstige en levensbedreigende reacties veroorzaken, met inbegrip van de hieronder
vermelde (zie ook rubriek 4.8). Continue ECG-bewaking en veelvuldige controle van de vitale functies
moet uitgevoerd worden totdat de ECG-parameters, hartfrequentie en bloeddruk weer de waarden van
vóór toediening van de dosis hebben bereikt. Regadenoson moet met voorzichtigheid worden gebruikt
en mag alleen worden toegediend in een medische instelling met faciliteiten voor hartbewaking en
-reanimatie. Aminofylline kan in doseringen van 50 mg tot 250 mg worden toegediend als langzame
intraveneuze injectie (50 mg tot 100 mg gedurende 30-60 seconden) om ernstige en/of aanhoudende
bijwerkingen van regadenoson te verlichten, maar mag niet worden gebruikt enkel om een door
regadenoson geïnduceerde aanval te stoppen.
Myocard-ischemie
Fatale hartstilstand, levensbedreigende ventriculaire aritmieën en myocardinfarct kunnen het gevolg
zijn van de ischemie die wordt geïnduceerd door farmacologische stressoren zoals regadenoson.
Regadenoson dient met voorzichtigheid te worden gebruikt bij patiënten met recent myocardinfarct.
Patiënten met recent myocardinfarct (binnen de 3 maanden) werden uitgesloten van de
Single Photon
Emission Computed Tomography
(SPECT)-MPI klinische studies met regadenoson.
Patiënten met een acuut myocardiaal infarct of binnen 5 dagen na een acuut myocardinfarct werden
uitgesloten van de klinische studies voor het meten van FFR.
Sinoatriaal en atrioventriculair blok
Adenosinereceptor-agonisten, waaronder regadenoson, kunnen de sinoatriale (SA-) knoop en de
AV-knoop onderdrukken en eerste-, tweede- of derdegraads AV-blok of sinusbradycardie veroorzaken.
Hypotensie
Adenosinereceptor-agonisten, waaronder regadenoson, induceren arteriële vaatverwijding en
hypotensie. Het risico op ernstige hypotensie kan hoger zijn bij patiënten met autonome disfunctie,
hypovolemie, stenose van de hoofdstam van de linker coronaire arterie, hartklepstenose, pericarditis of
pericard-effusie of arteria-carotisstenose met cerebrovasculaire insufficiëntie.
Verhoogde bloeddruk
Regadenoson kan klinisch significante verhogingen van de bloeddruk veroorzaken, wat bij sommige
patiënten tot een hypertensieve crisis kan leiden (zie rubriek 4.8). Het risico op significante
verhogingen van de bloeddruk is mogelijk groter bij patiënten met hypertensie die niet onder controle
is. Men dient te overwegen om de toediening van regadenoson uit te stellen totdat de bloeddruk goed
onder controle is.
Combinatie met lichamelijke inspanning
Het gebruik van regadenoson in combinatie met lichamelijke inspanning is in verband gebracht met
ernstige bijwerkingen, waaronder hypotensie, hypertensie, syncope en hartstilstand. Patiënten die
tijdens lichamelijk inspanning of erna reeds symptomen of klachten van acuut myocardischemie
hebben vertoond, lopen kans op een extra verhoogd risico op het ontwikkelen van ernstige
bijwerkingen.
Transient ischaemic attacks
en cerebrovasculair accident
Regadenoson kan een
transient ischaemic attack
veroorzaken (zie rubriek 4.8). In het kader van
postmarketingervaring zijn er ook meldingen geweest van cerebrovasculair accident (CVA).
Risico op insulten
Voorzichtigheid is geboden wanneer regadenoson wordt toegediend aan patiënten met een
voorgeschiedenis van insulten of aan patiënten met andere risicofactoren voor insulten, zoals
gelijktijdige toediening van geneesmiddelen die de drempel voor insulten verlagen (bijv.
antipsychotica, antidepressiva, theofyllinen, tramadol, systemische steroïden en chinolonen).
.
4
Door het proconvulsieve effect van aminophylline moet dit middel met voorzichtigheid worden
gebruikt bij patiënten met een voorgeschiedenis van aanvallen of die andere risicofactoren op
aanvallen hebben want dit kan een aanvalverlengen of meerdere aanvallen kan veroorzaken. Het is
daarom niet aanbevolen om aminofylline toe te dienen enkel om een door regadenoson geinduceerde
aanval te stopppen.
Atriumfibrilleren of -fladderen
Regadenoson dient met voorzichtigheid te worden gebruikt bij patiënten met een voorgeschiedenis van
atriumfibrilleren of -fladderen. Sinds het in de handel brengen van het geneesmiddel zijn er gevallen
gemeld van verergering of relaps van atriumfibrilleren na toediening van regadenoson.
Bronchusvernauwing
Regadenoson, kan bronchusvernauwing en ademstilstand veroorzaken (zie rubriek 4.8), vooral bij
patiënten met bekende of vermoede bronchusvernauwende aandoeningen, COPD
(chronic obstructive
pulmonary disease)
of astma. Een geschikte behandeling met een bronchusverwijder en reanimatie-
faciliteiten dienen beschikbaar te zijn voordat regadenoson wordt toegediend.
Lang-QT-syndroom
Regadenoson stimuleert de sympathische activiteit en kan het risico op ventriculaire tachyaritmieën
verhogen bij patiënten met een lang-QT-syndroom.
Waarschuwingen met betrekking tot de hulpstoffen
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per dosis. De injectie met
natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing die na regadenoson wordt gegeven, bevat echter 45 mg
natrium. Voorzichtigheid is geboden bij patiënten op een gecontroleerd natriumdieet.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Methylxanthinen
Methylxanthinen (bv. cafeïne en theofylline) zijn niet-specifieke adenosinereceptor-antagonisten en
kunnen de vaatverwijdende werking van regadenoson beïnvloeden (zie rubriek 5.1). Gedurende ten
minste 12 uur voorafgaand aan de toediening van regadenoson dienen patiënten de consumptie van
geneesmiddelen die methylxanthinen bevatten en het gebruik van geneesmiddelen die theofylline
bevatten, te vermijden (zie rubriek 4.2).
Dipyridamol
Dipyrimadol verhoogt de adenosinespiegels in het bloed en de respons op regadenoson kan bij stijging
van de adenosinespiegels in het bloed worden veranderd. Indien mogelijk dient het gebruik van
dipyridamol gedurende ten minste twee dagen voorafgaand aan de toediening van regadenoson te
worden gestaakt (zie rubriek 4.2).
Cardio-actieve geneesmiddelen
In klinisch onderzoek is regadenoson toegediend aan patiënten die andere cardio-actieve
geneesmiddelen gebruikten (bijv. betablokkers, calciumantagonisten, ACE-remmers, nitraten,
hartglycosiden en angiotensinereceptorblokkers), zonder dat duidelijke effecten op het veiligheids- en
werkzaamheidsprofiel van regadenoson opgetreden zijn.
Overige interacties
Regadenoson remt het metabolisme van substraten van CYP1A2, CYP2C8, CYP2C9, CYP2C19,
CYP2D6 of CYP3A4 in humane levermicrosomen niet. Dit duidt erop dat regadenoson waarschijnlijk
geen invloed heeft op de farmacokinetiek van geneesmiddelen die door deze cytochroom
P450-enzymen worden gemetaboliseerd.
Regadenoson remt de transporteiwitten OAT1, OAT3, OCT1, OATP1B1, OATP1B3, MATE1,
MATE2- K, BCRP, P-gp, BSEP, ENT 1 of ENT2 bij 1 µM niet substantieel en de gegevens zijn
onvoldoende om een conclusie te trekken over het risico van interacties op het niveau van deze
transporteiwitten, aangezien er in de meeste gevallen een enkele concentratie werd beoordeeld.
5
Regadenoson kan een bescheiden remmend effect hebben op het actieve niertransporteiwit OCT2, en
is volgens de bevindingen waarschijnlijk een substraat voor door BCRP, ENT1 of ENT2 gemedieerd
transport. Maar gezien de voorgestelde gebruiksduur, zijn de effecten van de
geneesmiddeltransporteiwitten waarschijnlijk niet klinisch relevant.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen adequate gegevens over het gebruik van regadenoson bij zwangere vrouwen.
Dieronderzoek naar de pre- en postnatale ontwikkeling is niet uitgevoerd. Foetotoxiciteit, maar geen
teratogeniciteit, is waargenomen in onderzoek naar embryofoetale ontwikkeling (zie rubriek 5.3). Het
potentiële risico voor de mens is niet bekend. Regadenoson mag niet tijdens de zwangerschap worden
gebruikt, tenzij absoluut noodzakelijk.
Borstvoeding
Het is niet bekend of regadenoson in de moedermelk wordt uitgescheiden. De uitscheiding van
regadenoson in de moedermelk is niet bij dieren onderzocht. Er moet worden besloten of borstvoeding
moet worden gestaakt of dat behandeling met regadenoson moet worden gestaakt dan wel niet moet
worden ingesteld, waarbij het voordeel van borstvoeding voor het kind en het voordeel van
behandeling voor de vrouw in overweging moeten worden genomen. Als regadenoson wordt
toegediend, mag de vrouw na toediening van regadenoson gedurende ten minste 10 uur (d.w.z. ten
minste 5 maal de plasma-eliminatiehalfwaardetijd) geen borstvoeding geven.
Vruchtbaarheid
Er is geen vruchtbaarheidsonderzoek uitgevoerd met regadenoson (zie rubriek 5.3).
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Gebruik van regadenoson kan kort na toediening leiden tot bijwerkingen zoals duizeligheid, hoofdpijn
en dyspneu (zie rubriek 4.8). De meeste bijwerkingen zijn echter mild en van voorbijgaande aard en
verdwijnen binnen 30 minuten na toediening van regadenoson. Daarom kan worden verwacht dat
regadenoson geen of een verwaarloosbare invloed heeft op de rijvaardigheid en op het vermogen om
machines te bedienen, zodra de behandeling is voltooid en deze bijwerkingen zijn verdwenen.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Bij de meeste patiënten die in klinisch onderzoek regadenoson ontvingen, waren de bijwerkingen mild
en van voorbijgaande aard (ze verdwenen doorgaans binnen 30 minuten na toediening van
regadenoson) en vereisten geen medische interventie. Bijwerkingen traden op bij ongeveer 80% van de
patiënten. De meest gemelde bijwerkingen tijdens de klinische ontwikkeling in een groep van in totaal
1.651 patiënten/proefpersonen waren: dyspneu (29%), hoofdpijn (27%), opvliegers (23%), pijn op de
borst (19%), ST-segmentveranderingen in het elektrocardiogram (18%), maagdarmklachten (15%) en
duizeligheid (11%).
Regadenoson kan myocard-ischemie veroorzaken (potentieel geassocieerd met fatale hartstilstand,
levensbedreigende ventriculaire aritmieën en myocardinfarct), hypotensie die leidt tot syncope en
transient ischemic attacks
(TIA’s), verhoogde bloeddruk die leidt tot hypertensie en hypertensieve
crises, alsook blokkade van de SA-/AV-knoop die leidt tot eerste-, tweede- of derdegraads AV-blok of
sinusbradycardie, waarvoor interventie vereist is (zie rubriek 4.4). Aanwijzingen voor overgevoeligheid
(huiduitslag, urticaria, angio-oedeem, anafylaxie en/of opgezette keel) kunnen zich onmiddellijk of met
vertraging voordoen. Aminofylline kan worden gebruikt om ernstige of aanhoudende bijwerkingen
van regadenoson te verlichten, maar mag niet worden gebruikt enkel om een door regadenoson
geïnduceerde aanval te stoppen (zie rubriek 4.4).
6
Lijst van de bijwerkingen in tabelvorm
De beoordeling van bijwerkingen van regadenoson is gebaseerd op veiligheidsgegevens uit klinisch
onderzoek en post-marketing ervaring. Alle bijwerkingen worden in de onderstaande tabel
weergegeven naar lichaamssysteem, orgaanklasse en frequentie. De frequenties zijn gedefinieerd als
zeer vaak
(≥1/10),
vaak
(≥1/100,
<1/10), soms
(≥1/1.000,
<1/100) en zelden (≥1/10.000,
<1/1.000).
Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst.
Immuunsysteemaandoeningen:
Soms
Overgevoeligheidsreacties zoals huiduitslag, urticaria, angio-oedeem, anafylaxie
en/of opgezette keel
Psychische stoornissen:
Soms
Angst, slapeloosheid
Zenuwstelselaandoeningen:
Zeer vaak
Hoofdpijn, duizeligheid
Vaak
Paresthesie, hypo-esthesie, dysgeusie
Soms
Convulsies, syncope, TIA, geen reactie op stimuli, verlaagd bewustzijnsniveau,
tremor, slaperigheid
Zelden
Cerebrovasculair accident
Oogaandoeningen:
Soms
Wazig zien, pijn in de ogen
Evenwichtsorgaan- en ooraandoeningen:
Soms
Tinnitus
Hartaandoeningen:
Zeer vaak
ST-segmentveranderingen in elektrocardiogram
Angina pectoris, atrioventriculair blok, tachycardie, palpitaties, overige
Vaak
afwijkingen in het ECG, waaronder verlengd gecorrigeerd QT-interval in het
Hartstilstand, myocardinfarct, volledig AV-blok, bradycardie, atriumfladderen,
Soms
ontstaan, verergering of relaps van atriumfibrilleren
Bloedvataandoeningen:
Zeer vaak
Opvliegers
Vaak
Hypotensie
Soms
Hypertensie, pallor, perifere koudheid
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen:
Zeer vaak
Dyspneu
Vaak
Druk op de keel, irritatie van de keel, hoesten
Soms
Tachypnoe, piepen
Niet bekend
Bronchospasme, ademstilstand
Maagdarmstelselaandoeningen:
Zeer vaak
Maagdarmklachten
Vaak
Braken, misselijkheid, mondklachten
Soms
Opgezette buik, diarree, incontinentie van ontlasting
Huid- en onderhuidaandoeningen:
Vaak
Hyperhidrose
Soms
Erythema
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen:
Vaak
Pijn in de rug, nek of kaken, pijn in de ledematen, musculoskeletale klachten
Soms
Artralgie
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen:
Zeer vaak
Pijn op de borst
Vaak
Malaise, asthenie
Soms
Pijn op de plaats van de injectie, pijn in het hele lichaam
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
7
Fatale hartstilstand, levensbedreigende ventriculaire aritmieën en myocardinfarct kunnen het gevolg
zijn van de ischemie die wordt geïnduceerd door farmacologische stressoren. Faciliteiten voor cardiale
reanimatie en getraind personeel moeten beschikbaar zijn voordat regadenoson wordt toegediend (zie
rubriek 4.4).
Sinoatriaal en atrioventriculair nodaal blok
Regadenoson kan de SA- en AV-knoop onderdrukken en eerste-, tweede- of derdegraads AV-blok of
sinusbradycardie veroorzaken, waarvoor interventie vereist is. In klinisch onderzoek ontwikkelde 3%
van de patiënten een eerstegraads AV-blok (verlenging van het PR-interval >220 msec) binnen 2 uur
na toediening van regadenoson; een voorbijgaand tweedegraads AV-blok met één niet voortgeleide
slag is waargenomen bij één patiënt die regadenoson had gekregen. In het kader van post-marketing
ervaring zijn derdegraads hartblok en asystolie gemeld binnen enkele minuten na toediening van
regadenoson.
Hypotensie
Adenosinereceptor-agonisten, waaronder regadenoson, induceren arteriële vaatverwijding en
hypotensie. In klinisch onderzoek is binnen 45 minuten na toediening van regadenosoneen gedaalde
systolische bloeddruk (>35 mm Hg) waargenomen bij 7% van de patiënten en een gedaalde
diastolische bloeddruk (>25 mm Hg) bij 4% van de patiënten. Het risico op ernstige hypotensie kan
hoger zijn bij patiënten met autonome disfunctie, hypovolemie, stenose van de hoofdstam van de
linker coronaire arterie, hartklepstenose, pericarditis of pericard-effusie of arteria-carotisstenose met
cerebrovasculaire insufficiëntie. In het kader van post-marketing ervaring zijn syncope en TIA’s
gemeld.
Verhoogde bloeddruk
In klinisch onderzoek werd bij 0,7% van de patiënten een verhoogde systolische bloeddruk
(≥50
mmHg) en bij 0,5% van de patiënten een
verhoogde diastolische bloeddruk (≥30
mmHg)
waargenomen. De meeste verhogingen verdwenen na 10 tot 15 minuten, maar in sommige gevallen
werden deze verhogingen tot 45 minuten na de toediening waargenomen.
Lang-QT-syndroom
Regadenoson verhoogt de sympathische tonus, wat tot een stijging van de hartfrequentie en verkorting
van het QT-interval leidt. Bij een patiënt met lang-QT-syndroom kan sympathische stimulatie
resulteren in een geringere verkorting van het QT-interval dan normaal en zelfs een paradoxale
verlenging van het QT-interval veroorzaken. Bij deze patiënten kan het R-op-T-fenomeen optreden,
waarbij een extra slag de T-golf van de voorgaande slag onderbreekt; dit verhoogt het risico op een
ventriculaire tachyaritmie.
Hoofdpijn
Hoofdpijn werd gemeld bij 27% van de proefpersonen die in klinisch onderzoek regadenoson kregen.
De hoofdpijn werd bij 3% van de proefpersonen als ernstig beoordeeld.
Oudere patiënten
Oudere patiënten
(≥75
jaar; n=321) hadden een bijwerkingenprofiel vergelijkbaar met dat van jongere
patiënten (<65 jaar; n=1.016), maar een hogere incidentie van hypotensie (2%
vs.
<1%).
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
In een onderzoek met gezonde vrijwilligers werden de symptomen opvliegers, duizeligheid en
versnelde hartfrequentie als onverdraaglijk beoordeeld bij doses regadenoson hoger dan 0,02 mg/kg.
8
Behandeling
Aminophylline kan worden gebruikt om ernstige of aanhoudende bijwerkingen van regadenoson te
verminderen. Toediening van aminophylline, uitsluitend om een door regadenoson geïnduceerde aanval
te beëindigen, wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: hartpreparaten, overige hartpreparaten, ATC-code: C01EB21
Werkingsmechanisme
Regadenoson is een agonist met een lage affiniteit (Ki
1,3 µM) voor de A2A-adenosinereceptor, een
ten minste 10 maal lagere affiniteit voor de A1-adenosinereceptor (Ki >16,5 µM) en een zeer lage of
geen affiniteit voor de A2B- en A3-adenosinereceptoren. Activatie van de A2A-adenosinereceptor leidt
tot coronaire vaatverwijding en verhoogt de coronaire bloedstroom
(coronary blood flow, CBF).
Ondanks de lage affiniteit voor de A2A-adenosinereceptor heeft regadenoson een hoge potentie voor
het verhogen van de coronaire conductiviteit in geïsoleerde harten van ratten en cavia’s, met EC50-
waarden van respectievelijk 6,4 nM en 6,7-18,6 nM. Regadenoson vertoont selectiviteit
(≥215-voudig)
voor het verhogen van de coronaire conductiviteit (A2A-gemedieerde respons) ten opzichte van het
vertragen van de cardiale AV-knoopgeleiding (A1-gemedieerde respons), gemeten met behulp van de
AV-geleidingstijd (rattenhart) of het S-H-interval (caviahart). Regadenoson verhoogt bij honden onder
narcose de bloedstroom bij voorkeur in de coronaire en minder in de perifere (voorste ledematen,
hersenen, long) arteriële vaatbedden.
Farmacodynamische effecten
Coronaire bloedstroom
Regadenoson veroorzaakt een snelle verhoging van de CBF die gedurende korte tijd wordt
gehandhaafd. Bij patiënten die coronaire katheterisatie ondergingen, werd met behulp van
pulsed-wave
Doppler-echografie de gemiddelde pieksnelheid
(average peak velocity, APV)
van de CBF vóór en tot
maximaal 30 minuten na toediening van regadenoson (400 microgram, intraveneus) gemeten. De
gemiddelde APV steeg in 30 seconden tot meer dan tweemaal de uitgangswaarde en daalde binnen
10 minuten weer tot minder dan de helft van het maximale effect (zie rubriek 5.2).
De opname van het radiofarmaceuticum door het myocard is evenredig met de CBF. Omdat
regadenoson de bloedstroom in gezonde coronaire arteriën verhoogt, met weinig of geen verhoging in
stenotische arteriën, veroorzaakt het een relatief geringere opname van het radiofarmaceuticum in de
vasculaire gebieden die door stenotische arteriën van bloed worden voorzien. Opname van het
radiofarmaceuticum door het myocard na toediening van regadenoson is daarom groter in gebieden
doorbloed door gezonde arteriën dan in gebieden doorbloed door stenotische arteriën. Hetzelfde geldt
voor de FFR-meting waarbij de maximale myocardiale bloedstroom afneemt in de aanwezigheid van
ernstige kransslagaderstenose.
Myocardperfusiescintigrafie (MPI)
Hemodynamische effecten
Het merendeel van de patiënten ervaart een snelle stijging van de hartfrequentie. De grootste
gemiddelde verandering ten opzichte van de uitgangswaarde (21 bpm) treedt ongeveer 1 minuut na
toediening van regadenoson op. Echter, hartslagverhogingen tot 42 slagen per minuut worden
gerapporteerd in de literatuur (hieronder besproken in de CMR MPI-sectie). De hartfrequentie keert
binnen 10 minuten weer terug naar de uitgangswaarde. De veranderingen van de systolische en
diastolische bloeddruk varieerden, met de grootste gemiddelde verandering van de systolische druk
van
−3
mm Hg en van de diastolische druk van
−4
mm Hg ongeveer 1 minuut na toediening van
regadenoson. Bij sommige patiënten werd een stijging van de bloeddruk waargenomen (maximale
systolische bloeddruk 240 mm Hg en maximale diastolische bloeddruk 138 mm Hg).
Respiratoire effecten
9
De A2B- en A3-adenosinereceptoren zijn bij hiervoor gevoelige personen (d.w.z. astmatici) met de
pathofysiologie van bronchusvernauwing in verband gebracht. In
in vitro
onderzoeken is gebleken dat
regadenoson een lage bindingsaffiniteit heeft voor de A2B- en A3-adenosinereceptoren. De incidentie
van een FEV1-afname >15% ten opzichte van de uitgangswaarde na toediening van regadoneson is
beoordeeld in drie gerandomiseerde, gecontroleerde klinische onderzoeken. In het eerste onderzoek bij
49 patiënten met matige tot ernstige COPD bedroeg het percentage FEV1-afname >15% ten opzichte
van de uitgangswaarde na toediening van regadoneson en placebo respectievelijk 12% en 6% (p=0,31).
In het tweede onderzoek bij 48 patiënten met lichte tot matige astma, die eerder bronchusvernauwende
reacties op adenosinemonofosfaat hadden vertoond, was het percentage FEV1-afname >15% ten
opzichte van de uitgangswaarde hetzelfde (4%) na toediening van regadoneson en placebo. In het derde
onderzoek bij 1009 patiënten met lichte of matige astma (n=537) en matige of ernstige COPD (n=472)
bedroeg de incidentie van FEV1-afname >15% ten opzichte van de uitgangswaarde na toediening van
regadoneson en placebo respectievelijk 1,1% en 2,9% bij patiënten met astma (p=0,15) en 4,2% en
5,4% bij patiënten met COPD (p=0,58). In het eerste en het tweede onderzoek werd dyspneu gemeld
als bijwerking na toediening van regadoneson (61% voor patiënten met COPD; 34% voor patiënten
met astma), terwijl geen van de proefpersonen dyspneu kreeg na toediening van placebo. In het derde
onderzoek werd dyspneu vaker gemeld na toediening van regadoneson (18% voor patiënten met
COPD; 11% voor patiënten met astma) dan na toediening van placebo, maar in een lager percentage
dan tijdens de klinische ontwikkeling (zie rubriek 4.8). Er is een verband gebleken tussen toegenomen
ernst van de ziekte en verhoogde incidentie van dyspneu bij patiënten met astma, maar niet bij
patiënten met COPD. Het gebruik van een bronchodilator voor de behandeling van symptomen
verschilde niet bij regadoneson of placebo. Dyspneu was niet gecorreleerd aan een daling van het
FEV1.
Fractional Flow Reserve (FFR)
Hemodynamische effecten
Bij het meten van FFR was de piektijd van de maximale hyperemie 30 ± 13 seconden. De gemiddelde
duur van het hyperemische plateau was 163 (± 169) seconden en maximale hyperemie duurde ten
minste 19 seconden bij 90% van de patiënten, maar bij de individuele patiënt varieerde de duur van de
hyperemie tussen 10 seconden tot meer dan 10 minuten. Hyperemie kan schommelen tussen
submaximum en maximum totdat het langzaam verdwijnt. Het 10-secondenvenster van steady-state
hyperemie kan te kort zijn voor het uitvoeren van uitgebreide drukmetingen tijdens het terugtrekken
om een complexe of diffuse coronaire hartziekte vast te stellen. Herhaalde toediening binnen 10
minuten - behalve bij patiënten waarbij de duur van de hyperemie langer dan 10 minuten duurde -
veroorzaakte een vergelijkbaar effect op de piek en de duur van de maximale hyperemie.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
In klinische onderzoek zijn de werkzaamheid en veiligheid van regadenoson aangetoond bij patiënten
bij wie Single Photon Emission Computed Tomography (SPECT), positronemissietomografie (PET),
cardiovasculaire magnetische resonantie (CMR) en multidetector computertomografie (MDCT)-
myocardperfusiescintigrafie na farmacologische stress is geïndiceerd en voor de meting van FFR.
Regadenoson-stress SPECT-MPI
De werkzaamheid en veiligheid van regadenoson voor SPECT-myocardperfusiescintigrafie na
regadenoson-stress werden vastgesteld in vergelijking tot adenosine in twee gerandomiseerde,
dubbelblinde onderzoeken (ADVANCE MPI 1 en ADVANCE MPI 2) bij 2.015 patiënten met bekende
of vermoede coronaire hartziekte die waren doorverwezen voor klinisch geïndiceerde
myocardperfusiescintigrafie na farmacologische stress. In totaal hadden 1.871 van deze patiënten
beelden die als geldig werden beschouwd voor de evaluatie van de primaire werkzaamheid, van wie
1.294 (69%) mannen en 577 (31%) vrouwen waren, met een mediane leeftijd van 66 jaar
(leeftijdsbereik 26-93 jaar). Elke patiënt kreeg een eerste scan na stress veroorzaakt door adenosine
(infusie van 6 minuten met een dosis van 0,14 mg/kg/min, zonder lichamelijke inspanning) met een
gated
SPECT-beeldvormingsprotocol
(single photon emission computed tomography, SPECT).
Na de
eerste scan werden patiënten gerandomiseerd aan óf regadenoson óf adenosine en kregen ze een
tweede scan na stress met hetzelfde SPECT-beeldvormingsprotocol als voor de eerste scan was
gebruikt. De mediane tijd tussen de scans bedroeg 7 dagen (bereik 1-104 dagen).
10
De meest voorkomende cardiovasculaire voorgeschiedenissen waren hypertensie (81%), coronaire
bypassoperatie
(coronary artery bypass graft, CABG),
percutane transluminale coronaire angioplastiek
(PTCA) of stentplaatsing (51%), angina (63%) en een voorgeschiedenis van myocardinfarct (41%) of
aritmie (33%); andere medische voorgeschiedenissen waren diabetes (32%) en COPD (5%). Patiënten
met een recente voorgeschiedenis van ernstige ventriculaire aritmie die niet onder controle was,
myocardinfarct of instabiele angina, een voorgeschiedenis van AV-blok van een hogere dan de eerste
graad of met symptomatische bradycardie, sicksinussyndroom of een harttransplantatie waren
uitgesloten. Een aantal patiënten gebruikte op de dag van de scan cardio-actieve geneesmiddelen,
waaronder betablokkers (18%), calciumantagonisten (9%) en nitraten (6%).
Het vergelijken van de met regadenoson verkregen beelden met de beelden die met adenosine waren
ontstaan, vond als volgt plaats. Op basis van het 17-segmentenmodel werd voor het eerste onderzoek
met adenosine en voor het gerandomiseerde onderzoek waarbij regadoneson of adenosine werd
gebruikt, het aantal segmenten berekend dat een reversibel perfusiedefect vertoonde. In de gepoolde
onderzoekspopulatie had 68% van de patiënten 0-1 segmenten die reversibele defecten toonden op de
eerste scan, 24% had 2-4 segmenten en 9% had
≥5
segmenten. Het percentage van overeenkomst
tussen het met regadoneson of adenosine verkregen beeld en het eerste beeld verkregen met adenosine
werd berekend door te bepalen hoe vaak de patiënten die in elke eerste adenosine-categorie (0-1, 2-4,
5-17 reversibele segmenten) waren ingedeeld, voor de gerandomiseerde scan in dezelfde categorie
waren geplaatst. De percentages overeenkomst voor regadoneson en adenosine werden berekend als het
gemiddelde van de overeenkomstpercentages in de drie categorieën die bij de eerste scan waren
vastgesteld. De onderzoeken ADVANCE MPI 1 en ADVANCE MPI 2 toonden zowel afzonderlijk als
gecombineerd aan dat regadoneson vergelijkbaar is met adenosine wat betreft de beoordeling van de
omvang van reversibele perfusieafwijkingen:
ADVANCE
MPI 1
(n=1.113)
61 ± 3%
372
62 ± 2%
741
1 ± 4%
-7,5; 9,2%
ADVANCE
MPI 2
(n=758)
64 ± 4%
259
63 ± 3%
499
-1 ± 5%
-11,2; 8,7%
Gecombineerde
onderzoeken
(n=1.871)
62 ± 3%
631
63 ± 2%
1.240
0 ± 3%
-6,2; 6,8%
Overeenkomstpercentage adenosine – adenosine (±
SE)
Aantal patiënten (n)
Overeenkomstpercentage adenosine – regadenoson (±
SE)
Aantal patiënten (n)
Percentageverschil (regadenoson – adenosine) (± SE)
95% betrouwbaarheidsinterval
In ADVANCE MPI 1 en ADVANCE MPI 2 waren de Cicchetti-Allison en Fleiss-Cohen gewogen
kappa’s van de mediane score van drie geblindeerde lezers met betrekking tot de categorie van mate
van ischemie (waarbij de segmenten met een normale opname in rusttoestand en lichte/dubieuze daling
van opname na stress niet als ischemisch werden beschouwd) voor de gecombineerde onderzoeken
met regadenoson en de adenosinescan matig, respectievelijk 0,53 en 0,61; dit gold ook voor de
gewogen kappa’s van de twee opeenvolgende adenosinescans, met respectievelijk 0,50 en 0,55.
Regadenoson-stress PET-MPI
Een intra-individuele vergelijking van regadenoson (0,4 mg/5 ml bolus) versus dipyridamol
(0,57 mg/kg gedurende 4 minuten) werd uitgevoerd in een prospectieve studie waarbij
32 proefpersonen werden gerekruteerd (23 mannen en 9 vrouwen, gemiddelde leeftijd 62 ± 12,1).
Daarvan hadden 26 een reversibel perfusiedefect dat al was vastgesteld in een eerder klinisch
geïndiceerd dipyridamol-stress-PET-onderzoek met 82RbCl en 6 proefpersonen met <5% pre-
testwaarschijnlijkheid voor CAD vertoonden geen defecten op dipyridamol-PET-afbeeldingen. De
studie omvatte patiënten met een milde tot matige graad van ischemie, waarbij een klein deel van de
patiënten matige tot ernstige ischemie had, en zij hadden een normale of bijna normale
linkerventrikelfunctie.
In deze studie startte de 82RbCl-infusie onmiddellijk na de regadenoson-injectie (dat wil zeggen, de
beeldvorming begon 2 minuten na de start van de 82Rb-infusie). Visuele interpretatie van PET-
11
beelden gaf geen verschil aan in het aantal segmenten met omkeerbare defecten tussen regadenoson en
dipyridamol voor 30/32 beeldparen.
De resultaten zijn mogelijk niet generaliseerbaar voor patiënten met vertraagde circulatietijden
geassocieerd met linker- of rechterhartfalen, pulmonale hypertensie of morbide obesitas, die mogelijk
een vertraging hebben in de transit van de tracer die na de piekfase arriveert.
Regadenoson-stress CMR-MPI
Intra-individuele vergelijking van regadenoson- versus adenosine-stress CMR-MPI werd uitgevoerd in
een prospectieve studie met betrekking tot de veroorzaakte coronaire hyperemie bij alle
lichaamsgroottes die in een klinische setting worden gezien. Beeldvorming vond plaats bij
28 proefpersonen (12 vrouwen, 16 mannen): 43% was obees en 25% had een of meer bekende
coronaire risicofactoren. MR-beeldvorming met Gd-BOPTA werd eerst in rust gedaan, daarna tijdens
adenosine-infusie (140 µg/kg/min) en 30 min later met regadenoson (0,4 mg over 10 s/5 ml bolus). De
studie toonde aan dat beide vasodilatatoren een vergelijkbare werkzaamheid hebben op vasodilatatie
(goede overeenkomst tussen myocardiale perfusiereserve (MPR) gemeten met adenosine en
regadenoson (y = 1,1x - 0,06, r = 0,7)). De onderzochte populatie zou waarschijnlijk niet het brede
spectrum van lichaamsgroottes omvatten zoals zou kunnen worden gezien bij patiënten in dagelijkse
CMR-MPI.
Een intra-individuele vergelijking van regadenoson versus adenosine werd uitgevoerd in een
prospectieve studie om de effecten van vasodilatatoren op CMR-afgeleide ventriculaire volumes en
functie bij 25 gezonde proefpersonen te evalueren. CMR werd uitgevoerd na adenosine
(140 µg/kg/min IV gedurende 6 min) en regadenoson (0,4 mg IV gedurende 10 s) bij baseline,
onmiddellijk na toediening, daarna met tussenpozen van 5 min tot 15 min. De piekhartslag werd vroeg
na toediening van zowel adenosine als regadenoson waargenomen. De toename vanaf baseline tot
piekhartslag onmiddellijk na toediening van vasodilatatoren was 64 ± 8 tot 96 ± 13 bpm voor
adenosine versus 65 ± 13 tot 107 ± 10 bpm voor regadenoson. De hartslag was 10 minuten na
adenosine teruggekeerd naar de uitgangswaarde, terwijl deze 15 minuten na regadenoson verhoogd
bleef. De linkerventrikelejectiefractie (LVEF) nam onmiddellijk toe na beide vaatverwijders en was 10
minuten na adenosine teruggekeerd naar de uitgangswaarde, maar bleef verhoogd 15 minuten na
regadenoson. Regadenoson resulteerde in een afname van vergelijkbare grootte in zowel de LV eind-
diastolische volume-index (LVEDVi) als de LV eind-systolische volume-index (LVESVi) na 15 min,
terwijl LVESVi na 15 min na adenosine verdween en LVEDVi onder de basislijn bleef.
In een prospectieve studie werd een intra-individuele vergelijking uitgevoerd om de relatieve potentie
van regadenoson (400 g in bolus), adenosine (140 μg/kg/min
gedurende 5 tot 6 minuten) en
dipyridamol (0,56 mg/kg gedurende 4 minuten) te bepalen door myocardiale perfusie bij stress en rust
te kwantificeren met behulp van CMR bij 50 jonge, gezonde mannelijke vrijwilligers. Het protocol dat
in deze studie als rust-stressbeeldvorming wordt gebruikt, verschilt van de momenteel gebruikte
protocollen: initiële rustperfusie-CMR-beeldvorming, twintig minuten later gevolgd door
stressbeeldvorming uitgevoerd bij piekvasodilatatie. Regadenoson produceerde een hogere
myocardiale bloedstroom bij stress (stress-MBF) dan dipyridamol en adenosine (respectievelijk 3,58 ±
0,58 vs. 2,81 ± 0,67 vs. 2,78 ± 0,61 ml/min/g, p = 0,0009 en p = 0,0008). Regadenoson had een hogere
hartslagrespons dan adenosine en dipyridamol (respectievelijk 95 ± 11 vs. 76 ± 13 vs.
86 ± 12 slagen/minuut).
Wanneer stress-MBF werd aangepast voor hartslag, waren er geen verschillen tussen regadenoson en
adenosine (37,8 ± 6 vs. 36,6 ± 4 l/sec/g), maar de verschillen tussen regadenoson en dipyridamol
bleven bestaan (37,8 ± 6
vs. 32,6 ± 5 μl/sec/g,
p = 0,03).
Regadenoson-stress-MDCT-MPI
Een fase 2, multicenter, open-label, gerandomiseerde, prospectieve cross-overstudie werd gesponsord
(Studie 3606-CL-2001) om de mate van overeenstemming tussen regadenoson-stress-SPECT en
regadenoson-stress-CT-perfusie te bepalen voor het detecteren van de aanwezigheid van ischemie
(gedefinieerd als 2 of meer reversibele defecten die visueel worden waargenomen) bij 110 patiënten met
vermoede of bekende CAD die voor een van deze diagnostische tests klinisch geïndiceerd waren. De
12
proefpersonen werden gerandomiseerd naar 1 van de 2 beeldvormingsprocedures en moesten zowel een
rust/stress-SPECT als een rust/stress-MDCT ondergaan. Regadenoson werd toegediend als 0,4 mg in een
IV-bolus van 5 ml voorafgaand aan elke stress-CT-perfusie en stress-SPECT-procedure.
Terwijl regadenoson-stress-SPECT-beeldvorming 100 proefpersonen identificeerde met 0–1 omkeerbare
defecten (d.w.z. geen ischemie)
en 10 proefpersonen met ≥ 2 omkeerbare defecten (d.w.z.
ischemie),
identificeerde regadenoson-stress-MDCT-beeldvorming 85 en 25 proefpersonen met respectievelijk 0–1
of ≥
2 omkeerbare defecten. Het overeenkomstpercentage tussen regadenosonstress SPECT en
regadenosonstress-MDCT-MPI was 87% (95%-BI: 77%, 97%).
Suboptimale inspanningsstress-test
In de EXERRT-studie werd de werkzaamheid en veiligheid van regadenoson geëvalueerd bij patiënten
met suboptimale inspanningsstress in een open-label gerandomiseerd, multi-center, niet-
inferioriteitsonderzoek wanneer regadenoson gedurende 3 minuten tijdens herstel (oefening met
regadenoson) of 1 uur laten tijdens rust werd toegediend (alleen regadenoson).
Alle 1404 patiënten hadden aanvankelijk een baseline SPECT-MPI-scan in rust in overeenstemming
met de ASNC 2009-richtlijnen.
Patiënten begonnen met lichaamsbeweging met behulp van een standaard of aangepast Bruce-
protocol. Patiënten die niet
≥ 85%
maximaal voorspelde hartslag (MPHR) en/of
≥ 5 METS (metabole
equivalenten) bereikten, gingen over in een 3-5 minuten lopend herstel waarbij de patiënten
gedurende de eerste 3 minuten van herstel 1:1 werden gerandomiseerd.
Daarom werden 1147 patiënten gerandomiseerd in twee groepen: 578 patiënten uit de
lichaamsbeweging met regadenoson-groep en 569 uit de alleen regadenoson-groep tot of 3 minuten
herstel (voor de lichaamsbeweging met regadenoson-groep) of in rust 1 uur later (voor de alleen
regadenoson-groep).
Patiënten uit beide groepen (lichaamsbeweging met regadenoson en alleen regadenoson)
ondergingen een SPECT Myocardial Perfusion Imaging (MPI) 60-90 minuten na toediening van
regadenoson.
De baseline MPI-scan in rust en de MPI-scans voor de lichaamsbeweging met regadenoson-groepen
en de alleen regadenoson-groepen vormden de MPI 1-fase.
Vervolgens keerden patiënten uit beide groepen 1-14 dagen later terug om een tweede stress-MPI-
regadenosononderzoek zonder inspanning te ondergaan.
De baseline MPI-scans in rust en die zonder inspanning na 1-14 dagen later uit beide groepen vormden
de MPI 2-fase.
De beelden van MPI 1 en MPI 2 werden vergeleken op aanwezigheid of afwezigheid van
perfusiedefecten.
Het niveau van overeenstemming tussen de MPI 1 (lichaamsbeweging met regadenoson) en de
gelezen MPI 2 was vergelijkbaar met het niveau van overeenstemming tussen MPI 1 (alleen
regadenoson) en de gelezen MPI 2.
Voor twee patiënten uit de lichaamsbeweging met de regadenoson-groep werd een ernstige cardiale
bijwerking gemeld. Uit beoordeling van de casus ervoeren beide patiënten ischemische symptomen
en ECG-veranderingen tijdens inspanning of herstel voorafgaand aan toediening van regadenoson.
Er zijn geen ernstige cardiale bijwerkingen opgetreden bij patiënten die 1 uur na onvoldoende
inspanningsstress werden behandeld met regadenoson.
Meting van FFR
Voor de meting van FFR zijn vijf onafhankelijke studies uitgevoerd. In totaal ontvingen 249 patiënten,
met klinische indicatie voor coronaire angiografie met invasieve FFR-metingen, regadenoson, waarbij
88 van die patiënten tweemaal regadenoson kregen. FFR werd gemeten met behulp van IV-infusie van
adenosine en IV-injectie van regadenoson
(400 μg). Adenosine werd als eerste toegediend, gevolgd
13
door regadenoson omdat de duur van de hyperemie onvoorspelbaar kon zijn, en de gemeten FFR-
waarden werden vergeleken.
De meest voorkomende cardiovasculaire aandoeningen waren patiënten met een medische
voorgeschiedenis van hypertensie, dyslipidemie/hypercholesterolemie, diabetes mellitus, roken,
eerdere PCI en voorafgaand MI.
Voor FFR-meting werd een diagnose van induceerbare ischemie gesteld volgens de FFR-meting 0,8
(waarbij > 0,8 staat voor afwezigheid van induceerbare ischemie en <0,8 voor aanwezigheid van
induceerbare ischemie). Adenosine werd behandeld als een gouden standaard om gevoeligheid,
specificiteit en de mate van nauwkeurigheid te schatten.
Classificatie overeenkomst
Cohen’s kappa
0,94
0,94
Studie
Stolker et al. 2015 (n=149)
van Nunen et al. 2015 (n=98)
Aminophylline
Gevoeligheid Specificiteit
98%
98%
97%
95%
Aminophylline (100 mg, toegediend door langzame intraveneuze injectie gedurende 60 seconden), 1
minuut geïnjecteerd na 400 microgram regadenoson bij personen die hartkatheterisatie ondergingen,
bleek de duur van de coronaire bloedstroomrespons op regadenoson te verkorten, zoals gemeten met
pulsed-wave Doppler-echografie. Aminophylline is gebruikt om bijwerkingen op regadenoson te
verminderen (zie rubriek 4.4).
Effect van cafeïne
In een onderzoek met volwassen patiënten bij wie SPECT-MPI na farmacologische stress werd
uitgevoerd met regadenoson en die gerandomiseerd werden naar placebo (n=66) of cafeïne (200 mg,
n=70 of 400 mg, n=71) toegediend 90 minuten vóór de test, verstoorde cafeïne de diagnostische
nauwkeurigheid bij het detecteren van reversibele perfusiedefecten (p<0,001). Er was geen statistisch
verschil tussen 200 mg en 400 mg cafeïne met regadenoson. Er was ook geen duidelijk effect van
200 mg of 400 mg cafeïne op de plasmaconcentratie van regadenoson.
Testen met betrekking tot veiligheid en verdraagbaarheid
In ADVANCE MPI 1 en ADVANCE MPI 2 bereikten de volgende vooraf gedefinieerde eindpunten
met betrekking tot de veiligheid en verdraagbaarheid bij het vergelijken van regadenoson met
adenosine statistische significantie: (1) een gesommeerde score van zowel voorkomen als ernst van de
symptoomgroepen opvliegers, pijn op de borst en dyspneu was lager met regadenoson (0,9 ± 0,03) dan
met adenosine (1,3 ± 0,05); en (2) de symptoomgroepen opvliegers (21%
vs.
32%), pijn op de borst
(28%
vs.
40%) en pijn in de keel, nek of kaken (7%
vs.
13%) kwamen minder vaak voor met
regadenoson; de incidentie van hoofdpijn (25%
vs.
16%) was hoger met regadenoson.
Pediatrische patiënten
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten tot uitstel van de verplichting voor de fabrikant om
de resultaten in te dienen van onderzoek met regadenoson in een of meerdere subgroepen van
pediatrische patiënten met myocardperfusiestoornissen (zie rubriek 4.2 voor informatie over
pediatrisch gebruik).
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie
Regadenoson wordt via intraveneuze injectie toegediend voor myocardperfusiescintigrafie na
farmacologische stress. Het plasmaconcentratie-tijdprofiel van regadenoson is bij gezonde vrijwilligers
multi-exponentieel van aard en wordt het best gekarakteriseerd door een model met 3 compartimenten.
De maximale plasmaconcentratie van regadenoson wordt binnen 1 tot 4 minuten na injectie van
14
regadenoson bereikt en loopt parallel met het begin van de farmacodynamische respons (zie rubriek
5.1). De halfwaardetijd van deze initiële fase bedraagt ongeveer 2 tot 4 minuten. Dan volgt een
intermediaire fase met een halfwaardetijd van gemiddeld 30 minuten, die samenvalt met verlies van
het farmacodynamische effect. De terminale fase bestaat uit een afname van de plasmaconcentratie
met een halfwaardetijd van ongeveer 2 uur. Binnen het dosisbereik van 0,003-0,02 mg/kg (of ongeveer
0,18-1,2 mg) lijken de klaring, de terminale halfwaardetijd en het distributievolume bij gezonde
proefpersonen niet dosisafhankelijk te zijn.
Distributie
Regadenoson wordt matig gebonden aan humane plasma-eiwitten (25-30%).
Biotransformatie
Het metabolisme van regadenoson in mensen is onbekend. Incubatie met levermicrosomen van ratten,
honden en mensen en met humane hepatocyten leverde geen detecteerbare metabolieten van
regadenoson. Na intraveneuze toediening van 14C-gelabeld regadenoson aan ratten en honden werd de
meeste radioactiviteit (85-96%) uitgescheiden in de vorm van onveranderd regadenoson. Deze
bevindingen duiden erop dat metabolisering van regadenoson geen belangrijke rol speelt bij de
eliminatie van regadenoson.
Eliminatie
Bij gezonde vrijwilligers wordt 57% van de dosis regadenoson onveranderd uitgescheiden in de urine
(bereik 19-77%), met een gemiddelde renale plasmaklaring van ongeveer 450 ml/min; dit is hoger dan
de glomerulaire filtratiesnelheid. Dit duidt erop dat renale tubulaire secretie een rol speelt bij de
eliminatie van regadenoson.
Meerdere injecties
Tot drie opeenvolgende injecties van regadenoson
(100 en 200 μg) zijn getest
bij gezonde vrijwilligers
en
twee opeenvolgende doses van 400 μg bij gezonde
vrijwilligers, evenals bij patiënten die zijn
beoordeeld op FFR. Voorbijgaande dosisafhankelijke verhogingen van de hartslag traden op na
toediening van elke dosis regadenoson, terwijl er geen consistent dosisafhankelijk effect op de
systolische bloeddruk werd waargenomen. Gemiddelde plasmaconcentraties stegen op een
dosisgerelateerde manier en met opeenvolgende doses zoals waargenomen bij gezonde vrijwilligers.
Bijzondere populaties
Een farmacokinetische populatie-analyse van gegevens van proefpersonen en patiënten toonde aan dat
de klaring van regadenoson parallel met een afname van de creatinineklaring (CLcr) daalt en met de
toename van het lichaamsgewicht stijgt. Leeftijd, geslacht en ras hebben minimale effecten op de
farmacokinetiek van regadenoson.
Nierfunctiestoornis
De dispositie van regadenoson is bestudeerd bij 18 proefpersonen met een verschillende mate van
nierfunctiestoornis en bij 6 gezonde proefpersonen. Bij een stijgende mate van nierfunctiestoornis, van
licht (CLcr 50 tot <80 ml/min) tot matig-ernstig (CLcr 30 tot <50 ml/min) tot ernstig (CLcr
<30 ml/min), namen de fractie regadenoson die onveranderd in de urine werd uitgescheiden en de
renale klaring af, wat leidde tot verhoogde eliminatiehalfwaardetijden en AUC-waarden ten opzichte
van die van gezonde proefpersonen (CLcr
≥80
ml/min). De maximale waargenomen
plasmaconcentraties en schattingen van distributievolumes waren echter in beide groepen
vergelijkbaar. De plasmaconcentratie-tijdprofielen waren niet significant veranderd in de vroege stadia
na toediening waarin de meeste farmacologische effecten worden waargenomen. Bij patiënten met een
nierfunctiestoornis is geen dosisaanpassing noodzakelijk.
De farmacokinetiek van regadenoson is niet vastgesteld bij dialysepatiënten.
Leverfunctiestoornis
Meer dan 55% van de dosis regadenoson wordt onveranderd in de urine uitgescheiden. Factoren die de
klaring laten afnemen hebben geen effect op de plasmaconcentratie in de vroege stadia na toediening,
15
waarin klinisch belangrijke farmacologische effecten worden waargenomen. De farmacokinetische
parameters van regadenoson zijn niet specifiek geëvalueerd bij proefpersonen met een verschillende
mate van leverfunctiestoornis. Post-hoc analyse van gegevens van de twee klinische fase 3-
onderzoeken heeft echter aangetoond dat de farmacokinetiek van regadenoson niet werd beïnvloed in
een kleine subgroep patiënten bij wie laboratoriumgegevens wezen op een leverfunctiestoornis
(2,5-voudige verhoging van transaminase of 1,5-voudige verhoging van serumbilirubine of van de
protrombinetijd). Bij patiënten met een leverfunctiestoornis is geen dosisaanpassing noodzakelijk.
Oudere patiënten
Op basis van een farmacokinetische populatie-analyse heeft de leeftijd slechts geringe invloed op de
farmacokinetiek van regadenoson. Bij oudere patiënten is geen dosisaanpassing noodzakelijk.
Pediatrische patiënten
De farmacokinetische parameters van regadenoson zijn nog niet onderzocht in de pediatrische
populatie (<18 jaar).
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig
van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij enkele en
herhaalde dosering, genotoxiciteit of embryofoetale ontwikkeling. Tekenen van maternale en foetale
toxiciteit zijn waargenomen bij ratten en konijnen (verlaagd foetusgewicht, vertraagde ossificatie
[ratten], kleiner aantal jongen per worp en aantal levende foetussen [konijnen], maar geen
teratogeniciteit. Foetale toxiciteit is vastgesteld na herhaalde dagelijkse toediening van regadenoson,
maar bij doseringen die voldoende hoger waren dan de aanbevolen dosering voor de mens.
Vruchtbaarheidsonderzoek en pre- en postnataal onderzoek zijn niet uitgevoerd.
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Dinatriumwaterstoffosfaat dihydraat
Natriumdiwaterstoffosfaat monohydraat
Propyleenglycol
Dinatriumedetaat
Water voor injectie
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Bij gebrek aan onderzoek naar onverenigbaarheden, mag dit geneesmiddel niet met andere
geneesmiddelen gemengd worden.
6.3
4 jaar
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Houdbaarheid
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
5 ml oplossing in een injectieflacon voor eenmalig gebruik van type I-glas met een (butyl)rubberen
stop en een verzegeling van aluminium.
Verpakkingsgrootte van 1.
16
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Dit geneesmiddel dient vóór toediening visueel te worden gecontroleerd op aanwezigheid van deeltjes
en verkleuring.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
GE Healthcare AS
Nycoveien 1
NO-0485 Oslo
Noorwegen
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/10/643/001
9.
DATUM EERSTE VERGUNNINGVERLENING/VERLENGING VAN DE
VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 06/09/2010
Datum van laatste verlenging: 24/04/2015
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
17
BIJLAGE II
A.
B.
C.
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING
EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN
VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
D.
18
A.
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Millmount Healthcare Limited,
Block 7, City North Business Campus,
Stamullen, Co Meath, K32 YD60, Ierland
Haupt Pharma Wolfratshausen GmbH
Pfaffenrieder Str. 5
D-82515 Wolfratshausen,
Duitsland
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN WORDEN
NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van Richtlijn
2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese webportaal voor
geneesmiddelen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP - risicobeheerplan)
De vergunninghouder voert de noodzakelijke onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in module
1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-updates.
Een RMP-update wordt ingediend:
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico’s of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico’s tot een minimum) is bereikt.
Mocht het tijdstip van indiening van een periodiek veiligheidsverslag en indiening van de RMP-update
samenvallen, dan kunnen beide gelijktijdig worden ingediend.
19
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
20
A. ETIKETTERING
21
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BUITENDOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Rapiscan 400 microgram oplossing voor injectie
regadenoson
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke injectieflacon van 5 ml bevat 400 microgram regadenoson (80 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: Dinatriumwaterstoffosfaat dihydraat, natriumdiwaterstoffosfaat monohydraat,
propyleenglycol, dinatriumedetaat, water voor injectie
Zie bijsluiter voor meer informatie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie
1 injectieflacon
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Intraveneus gebruik.
Uitsluitend voor eenmalig gebruik.
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
Product uitsluitend gebruiken in een medische instelling met faciliteiten voor hartbewaking en
reanimatie.
Uitsluitend voor diagnostisch gebruik.
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
22
9.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
11.
GE Healthcare AS
Nycoveien 1
NO-0485 Oslo
Noorwegen
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/10/643/001
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
BATCHNUMMER
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
15.
16.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
INFORMATIE IN BRAILLE
Rechtvaardiging voor uitzondering van braille is aanvaardbaar
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC: {nummer}
SN: {nummer}
NN: {nummer}
23
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Rapiscan 400 microgram oplossing voor injectie
Regadenoson
Intraveneus gebruik
2.
3.
EXP
4.
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
BATCHNUMMER
WIJZE VAN TOEDIENING
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
400 microgram
6.
OVERIGE
24
B. BIJSLUITER
25
Bijsluiter: informatie voor de gebruiker
Rapiscan 400 microgram oplossing voor injectie
Regadenoson
Lees goed de hele bijsluiter voordat dit geneesmiddel aan u wordt toegediend want er staat
belangrijke informatie in voor u.
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die niet
in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Rapiscan en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag dit middel niet aan u worden toegediend of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe wordt dit middel aan u toegediend?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Rapiscan en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Rapiscan bevat de werkzame stof
regadenoson.
Deze behoort tot een groep geneesmiddelen die
‘coronaire vaatverwijders’
worden genoemd. Het zorgt ervoor dat de slagaders van het hart zich
verwijden en de hartfrequentie toeneemt. Daardoor wordt de bloedstroom naar de spieren van het hart
vergroot.
Dit middel wordt gebruikt om uw medische toestand te onderzoeken.
Rapiscan wordt bij volwassenen gebruikt bij een soort hartscans die
‘beeldvorming van de
myocardperfusie’
worden genoemd.
De scan gebruikt een diagnostisch middel om afbeeldingen te maken. Deze beelden tonen hoe goed het
bloed naar de spieren van het hart stroomt. Meestal wordt lichamelijke inspanning via een tredmolen
gebruikt om het hart te belasten voordat een scan wordt gemaakt. Tijdens de lichamelijke inspanning
wordt een kleine hoeveelheid van het diagnostische middel in het lichaam ingespoten, vaak in een ader
in de hand. Daarna worden beelden gemaakt van het hart. De arts kan dan zien of de spieren van het
hart onder belasting voldoende doorbloed worden.
Als u niet in staat bent om voldoende inspanning te leveren om voldoende belasting voor het hart te
creëren, zal Rapiscan worden geïnjecteerd om een belasting van vergelijkbare grootte voor het hart te
creëren om de bloedstroom te verhogen.
Rapiscan wordt ook gebruikt tijdens katheterisatie en beeldvorming van slagaders van het hart
(invasieve coronaire angiografie) om de slagaders van het hart uit te zetten om het drukverschil te
meten, veroorzaakt door een vernauwing in één of meer slagaders. Tijdens hartkatheterisatie wordt een
lange dunne buis, een katheter genaamd, door uw femorale of radiale slagader gestoken en door uw
bloedvaten naar uw hart gebracht. Het kan zo zijn dat de arts die de katheterisatie uitvoert ook wil
meten wat het verschil in druk is (fractional flow reserve) als gevolg van een vernauwing die is
opgemerkt in één of meer slagaders van het hart.
.
26
2.
Wanneer mag dit middel niet aan u worden toegediend of moet u er extra voorzichtig mee
zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
U heeft een
lage hartfrequentie
(een hartblok van een hoge graad of een aandoening van de
sinusknoop)
en er is geen pacemaker bij u geplaatst.
U heeft
pijn op de borst
die onvoorspelbaar is
(instabiele angina)
en die na behandeling niet
verbeterd is.
U heeft een
lage bloeddruk
(hypotensie).
U heeft
hartfalen.
U bent allergisch voor één van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
Neem contact op met uw arts of apotheker voordat u dit middel gebruikt.
Voordat Rapiscan bij u
wordt toegediend, moet u uw arts erover inlichten:
als u
onlangs ernstige hartklachten
heeft gehad
(bijvoorbeeld een hartaanval of een afwijkend
hartritme).
als u een hartritme heeft met een zeer snelle of onregelmatige hartslag (atriumfibrilleren of
-fladderen).
als u hoge bloeddruk heeft die niet onder controle is, vooral als dit recent gepaard is gegaan met
neusbloedingen, hoofdpijn of wazig of dubbel zien.
als u miniberoertes heeft gehad (zogenaamde
transient ischaemic attacks)
als u een hartritmestoornis heeft die
lang-QT-syndroom
wordt genoemd.
als u aan episodes van
hartblok
lijdt (wat de hartslag kan vertragen) of als u een
zeer lage
hartfrequentie
heeft.
als u een
aandoening van hart
of
bloedvaten
heeft, in het bijzonder een aandoening die
verergert
wanneer uw bloeddruk daalt. Hiertoe behoren een klein bloedvolume
(veroorzaakt,
bijvoorbeeld, door ernstige diarree of dehydratatie of de inname van plaspillen),
ontsteking
rond het hart
(pericarditis)
en bepaalde vormen van aandoeningen aan de hartkleppen of
slagaders
(bijvoorbeeld aorta- of mitralisstenose).
als u een aandoening heeft die aanvallen (insulten) veroorzaakt, zoals epilepsie, of als u ooit een
aanval heeft gehad.
als u
astma
of een
longziekte
heeft.
Als één van deze situaties op u van toepassing is,
vertel dit dan uw arts voordat u de injectie
toegediend krijgt.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Rapiscan dient niet te worden gebruikt bij kinderen en jongeren tot 18 jaar.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Rapiscan nog andere geneesmiddelen, of heeft u dat kort geleden gedaan? Vertel dat
dan uw arts. Dat geldt ook voor geneesmiddelen waar u geen voorschrift voor nodig heeft.
Extra voorzichtigheid is geboden met de volgende geneesmiddelen:
theofylline,
een geneesmiddel voor de behandeling van astma en andere longziektes,
mag
gedurende ten minste 12 uur vóór
de toediening van Rapiscan niet worden gebruikt, omdat dit
middel het effect van Rapiscan kan blokkeren.
dipyridamol,
een geneesmiddel ter voorkoming van bloedstolsels,
mag gedurende ten minste
2 dagen vóór
de toediening van Rapiscan niet worden gebruikt, omdat dit middel het effect van
Rapiscan kan veranderen.
Waarop moet u letten met eten en drinken?
U mag gedurende ten minste 12 uur vóór de toediening van Rapiscan geen cafeïnehoudende
voedingsmiddelen of dranken nuttigen (bijvoorbeeld thee, koffie, chocolademelk, cola of chocolade).
De reden hiervoor is dat cafeïne het effect van Rapiscan kan beïnvloeden.
27
Zwangerschap en borstvoeding
Voordat u Rapiscan krijgt toegediend, moet u het uw arts vertellen:
als
u zwanger bent,
denkt zwanger te zijn of zwanger wilt worden. Er is onvoldoende
informatie over het gebruik van Rapiscan bij zwangere vrouwen. In dieronderzoek zijn
schadelijke effecten waargenomen, maar het is niet bekend of er een risico is voor de mens. Uw
arts zal Rapiscan alleen bij u toedienen, als het absoluut noodzakelijk is.
als
u borstvoeding geeft.
Het is niet bekend of Rapiscan in de moedermelk terecht kan komen.
Rapiscan zal alleen bij u worden toegediend, als uw arts dit noodzakelijk acht. Na toediening
van Rapiscan dient u gedurende ten minste 10 uur geen borstvoeding te geven.
Neem contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Rapiscan kan duizeligheid veroorzaken. Rapiscan kan ook andere symptomen (hoofdpijn of
kortademigheid) oproepen die uw rijvaardigheid of uw vermogen om machines te bedienen kunnen
beïnvloeden. Deze effecten duren meestal niet langer dan 30 minuten. Bestuur geen auto of ander
voertuig en gebruik geen machines of gereedschap totdat deze effecten zijn verbeterd.
Rapiscan bevat natrium
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per dosis. Nadat u Rapiscan toegediend
heeft gekregen, krijgt u een injectie met een natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing die 45 mg
natrium bevat. Voorzichtigheid is geboden wanneer u een gecontroleerd natriumdieet heeft.
3.
Hoe wordt dit middel aan u toegediend?
Rapiscan wordt ingespoten door een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg
(een arts,
verpleegkundige of medisch-technisch assistent) in een medische instelling waar uw hart en bloeddruk
kunnen worden bewaakt. Het middel wordt als een enkele dosis van 400 microgram in een oplossing
van 5 ml direct in een ader ingespoten – de injectie zal in totaal ongeveer 10 seconden duren. De
ingespoten dosis is niet van uw gewicht afhankelijk.
U krijgt ook
een injectie met een natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing (5 ml) en een injectie met
een kleine hoeveelheid van een diagnostisch middel.
Als u Rapiscan toegediend krijgt,
zal uw hartfrequentie snel stijgen. Uw hartfrequentie en bloeddruk
worden bewaakt.
Na de injectie met Rapiscan
moet u blijven zitten of liggen totdat uw hartfrequentie en bloeddruk
weer terugkeren naar uw normale waarden. De arts, verpleegkundige of medisch-technisch assistent
zal u vertellen wanneer u weer op mag staan.
Nadat er genoeg tijd is verstreken om het diagnostische middel de hartspier te laten bereiken, wordt er
een scan van uw hart gemaakt.
Tijdens katheterisatie van de slagaders van het hart, kan uw arts het drukverschil meten (ook bekend
als fractional flow reserve - FFR) als gevolg van een vernauwing in één of meer slagaders van het hart.
Indien noodzakelijk, kan een tweede dosis van 400 microgram ten minste 10 minuten na de eerste
dosis worden geïnjecteerd voor een dergelijke drukverschilmeting tijdens dezelfde
katheterisatieprocedure. Hartslag en bloeddruk worden gedurende de gehele procedure gemonitord.
Heeft u te veel van dit middel toegediend gekregen?
Sommige mensen hadden last van opvliegers, duizeligheid en een verhoogde hartfrequentie wanneer
ze te veel van dit middel hadden toegediend gekregen. Als uw arts denkt dat u ernstige bijwerkingen
heeft of als de effecten van Rapiscan te lang duren, kunt u eventueel een injectie krijgen met een
geneesmiddel, aminofylline genoemd, dat deze effecten vermindert.
28
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.
De bijwerkingen zijn meestal mild van aard.
Ze beginnen doorgaans snel na de injectie met
Rapiscan en zijn
meestal binnen 30 minuten weer verdwenen.
Gewoonlijk hoeven ze niet behandeld
te worden.
Ernstiger bijwerkingen zijn:
plotselinge hartstilstand of beschadiging van het hart, hartblok (een stoornis van de elektrische
signalen van het hart, waarbij het signaal niet van de bovenste naar de onderste hartkamers wordt
geleid), versnelde hartslag
lage bloeddruk die kan leiden tot flauwvallen of miniberoertes (waaronder zwakte van de spieren
van het gezicht of niet kunnen spreken). In zeldzame gevallen kan Rapiscan een beroerte (ook
cerebrovasculair accident genoemd) veroorzaken.
een allergische reactie die onmiddellijk of met vertraging kan optreden na injectie met Rapiscan en
de volgende verschijnselen kan geven: huiduitslag, licht verheven jeukende huiduitslag (urticae),
zwelling onder de huid in de buurt van de ogen of keel, een opgezette keel en problemen met
ademhalen
Vertel het uw arts meteen als u denkt dat u ernstige bijwerkingen heeft. Uw arts kan u dan eventueel
een injectie geven met een geneesmiddel, aminofylline genoemd, dat deze effecten vermindert.
Zeer vaak voorkomende bijwerkingen
(komen voor bij meer dan 1 op de 10 patiënten)
hoofdpijn, duizeligheid
kortademigheid
pijn op de borst
veranderingen in hartfilmpjes (elektrocardiogram)
opvliegers
maagklachten
Vaak voorkomende bijwerkingen
(komen voor bij minder dan 1 op de 10 patiënten)
pijn in het hart (angina), afwijkend hartritme, snelle hartslag, voelen dat het hart een slag
overslaat, "fladdert" of te hard of te snel slaat (palpitaties, hartkloppingen)
lage bloeddruk
druk op de keel, irritatie van de keel, hoesten,
braken, misselijkheid
zich onwel of zwak voelen
overmatig transpireren
pijn in de rug, armen, benen, nek of kaken
bot- en spierklachten
tintelend gevoel, verminderde gevoeligheid, smaakverandering
mondklachten
Soms voorkomende bijwerkingen
(komen voor bij minder dan 1 op de 100 patiënten)
plotselinge hartstilstand of beschadiging van het hart, hartblok (een stoornis van de elektrische
signalen van het hart, waarbij het signaal niet van de bovenste naar de onderste hartkamers wordt
geleid), vertraagde hartslag
toevallen, flauwvallen, miniberoertes (waaronder zwakte van het gezicht of niet kunnen spreken),
verminderde aanspreekbaarheid (waaronder mogelijk comateuze toestand), trillen, slaperigheid
29
een allergische reactie die de volgende verschijnselen kan geven: huiduitslag, licht verheven
jeukende huiduitslag (urticae), zwelling onder de huid in de buurt van de ogen of keel, een
opgezette keel, problemen met ademhalen
piepende ademhaling
snelle ademhaling
hoge bloeddruk, bleekheid, koude ledematen
wazig zien, pijn in de ogen
angst, slaapproblemen
oorsuizen
opgezet gevoel, diarree, onvrijwillig verlies van ontlasting
roodheid van de huid
pijn in de gewrichten
pijn of klachten rond de plaats van de injectie, pijn in het hele lichaam
Niet bekend
(de frequentie kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald)
ademhalingsproblemen (bronchospasme)
ademstilstand
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts of verpleegkundige. Dit geldt ook
voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks
melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
Door bijwerkingen te melden,
kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op de
injectieflacon en op de doos na EXP.
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
Gebruik Rapiscan niet als de oplossing verkleurd is of deeltjes bevat.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Deze
maatregelen helpen het milieu te beschermen. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg zijn
verantwoordelijk voor het bewaren en vernietigen van dit geneesmiddel.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
De werkzame stof in dit middel is regadenoson. Elke injectieflacon van 5 ml met Rapiscan bevat
400 microgram regadenoson.
De andere stoffen in dit middel zijn: dinatriumedetaat, dinatriumwaterstoffosfaat dihydraat,
natriumdiwaterstoffosfaat monohydraat, propyleenglycol, water voor injectie.
Hoe ziet Rapiscan eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Rapiscan oplossing voor injectie is een heldere, kleurloze oplossing waarin geen deeltjes zichtbaar zijn.
Rapiscan wordt geleverd in een doos met daarin een glazen injectieflacon van 5 ml voor eenmalig
gebruik, met een rubberen stop en een dop met een aluminium zegel.
30
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen en fabrikant
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
GE Healthcare AS
Nycoveien 1
NO-0485 Oslo
Noorwegen
Fabrikant:
Millmount Healthcare Limited,
Block 7, City North Business Campus,
Stamullen, Co Meath, K32 YD60, Ierland
Haupt Pharma Wolfratshausen GmbH
Pfaffenrieder Str. 5
D-82515 Wolfratshausen,
Duitsland
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in 01/2022
Andere informatiebronnen
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau:
http://www.ema.europa.eu.
Deze bijsluiter is beschikbaar in alle EU/EER-talen op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau
31
De volgende informatie is alleen bestemd voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg:
Rapiscan moet worden toegediend als een snelle injectie gedurende 10 seconden in een perifere ader
met behulp van een katheter of naald van 22 gauge of met een grotere diameter.
Onmiddellijk na de injectie met Rapiscan moet 5 ml natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing voor
injectie worden toegediend.
Het diagnostische middel dat gebruikt wordt bij de myocardperfusiescintigrafie moet 10-20 seconden
na de natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing voor injectie worden toegediend. Het diagnostische
middel kan direct in dezelfde katheter worden geïnjecteerd als Rapiscan.
Voor de meting van FFR moet Rapiscan worden toegediend als een snelle injectie van 10 seconden in
een perifere ader met behulp van een katheter of naald van 22 gauge of groter. 10 ml natriumchloride 9
mg/ml (0,9%) oplossing voor injectie moet onmiddellijk na de injectie met Rapiscan worden
toegediend. Standaard technieken op het gebied van katheterisatie en FFR-metingen moeten worden
toegepast en FFR moet worden gemeten als de laagste waarde van Pd/Pa bereikt tijdens steady-state
maximale hyperemie.
Indien noodzakelijk, kan een tweede dosis van 400 microgram ten minste 10 minuten na de eerste
dosis voor FFR-meting worden geïnjecteerd tijdens dezelfde katheterisatieprocedure.
Bij gebrek aan onderzoek naar onverenigbaarheden, mag dit geneesmiddel niet met andere
geneesmiddelen gemengd worden.
Dit geneesmiddel dient vóór toediening visueel te worden gecontroleerd op aanwezigheid van deeltjes
en verkleuring.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
Voor meer informatie, kunt u de volledige samenvatting van de productkenmerken raadplegen.
32

BIJLAGE I

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Rapiscan 400 microgram oplossing voor injectie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke injectieflacon van 5 ml bevat 400 microgram regadenoson (80 microgram/ml).
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor injectie.
Heldere, kleurloze oplossing.
4.
KLINISCHE GEGEVENS

4.1 Therapeutische indicaties
Dit geneesmiddel is uitsluitend voor diagnostisch gebruik.
Rapiscan is een selectieve coronaire vaatverwijder die wordt gebruikt bij volwassenen als
farmacologische stressor bij:
· myocardperfusiescintigrafie (myocardial perfusion imaging, MPI) bij patiënten die niet tot
adequate lichamelijke inspanning in staat zijn.
· de `fractional flow reserve'-meting (FFR) van een enkele kransslagaderstenose tijdens invasieve
coronaire angiografie, wanneer herhaalde FFR-metingen niet worden verwacht (zie rubriek 4.2 en
5.1).

4.2 Dosering en wijze van toediening
Behandeling met Rapiscan mag uitsluitend plaatsvinden in een medische instelling waar faciliteiten
voor hartbewaking en -reanimatie beschikbaar zijn.
Dosering
De aanbevolen dosis is een enkele injectie van 400 microgram regadenoson (5 ml) in een perifere ader,
waarbij geen dosisaanpassing op basis van lichaamsgewicht noodzakelijk is.
Gedurende ten minste 12 uur voorafgaand aan de toediening van Rapiscan dienen patiënten de
consumptie van producten die methylxanthinen (bv. cafeïne) bevatten en het gebruik van
geneesmiddelen die theofylline bevatten, te vermijden (zie rubriek 4.5).
Indien mogelijk dient het gebruik van dipyridamol gedurende ten minste twee dagen voorafgaand aan
de toediening van Rapiscan te worden gestaakt (zie rubriek 4.5).
Aminofylline kan worden gebruikt om ernstige en/of aanhoudende bijwerkingen van regadenoson te
verlichten, maar mag niet worden gebruikt enkel om een door Rapiscan geïnduceerde aanval te stoppen
(zie rubriek 4.4).
Regadenoson veroorzaakt een snelle verhoging van de hartfrequentie (zie rubriek 4.4 en 5.1). Patiënten
dienen te blijven zitten of liggen en moeten veelvuldig worden bewaakt na de injectie totdat de
2
hebben bereikt.
Herhaald gebruik
Voor gebruik in myocardperfusiescintigrafie: Dit product mag slechts éénmaal binnen een periode van
24 uur worden toegediend. De veiligheid en verdraagbaarheid van herhaald gebruik van dit product
binnen 24 uur werden niet gekarakteriseerd.
Voor gebruik in FFR: dit product mag niet vaker dan tweemaal, niet minder dan 10 minuten van elkaar
worden toegediend, gedurende een periode van 24 uur. Wanneer het tweemaal per 10 minuten na
elkaar wordt toegediend in een periode van 24 uur, zijn de volledige veiligheidsgegevens voor de
tweede injectie met Rapiscan niet beschikbaar.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van regadenoson bij kinderen jonger dan 18 jaar zijn nog niet
vastgesteld.
Er zijn geen gegevens beschikbaar.
Ouderen
Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk (zie rubriek 5.2).
Leverfunctiestoornis
Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk (zie rubriek 5.2).
Nierfunctiestoornis
Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk (zie rubriek 5.2).
Wijze van toediening
Voor intraveneus gebruik.
Myocardperfusiescintigrafie (MPI):
·
Rapiscan moet worden toegediend als een snelle injectie gedurende 10 seconden in een perifere
ader met behulp van een katheter of naald van 22 gauge of met een grotere diameter.
·
Onmiddellijk na de injectie met Rapiscan moet 5 ml natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing
voor injectie worden toegediend.
Het MPI-acquisitieprotocol moet in overeenstemming zijn met de klinische praktijkrichtlijnen.
Fractional flow reserve (FFR):
·
Rapiscan moet worden toegediend als een snelle injectie van 10 seconden in een perifere ader, met
behulp van een katheter of naald van 22 gauge of groter.
·
10 ml natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing voor injectie moet onmiddellijk na de injectie met
Rapiscan worden toegediend.
·
FFR moet worden gemeten als de laagste waarde van Pd/Pa bereikt tijdens steady-state hyperemie.

4.3 Contra-indicaties
·
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
·
Tweede- of derdegraads atrioventriculair blok (AV-blok) of disfunctie van de sinusknoop, tenzij
deze patiënten een functionerende kunstmatige pacemaker hebben.
·
Instabiele angina die niet met farmacotherapie gestabiliseerd is.
·
Ernstige hypotensie.
·
Stadia van gedecompenseerd hartfalen.
3
Regadenoson kan ernstige en levensbedreigende reacties veroorzaken, met inbegrip van de hieronder
vermelde (zie ook rubriek 4.8). Continue ECG-bewaking en veelvuldige controle van de vitale functies
moet uitgevoerd worden totdat de ECG-parameters, hartfrequentie en bloeddruk weer de waarden van
vóór toediening van de dosis hebben bereikt. Regadenoson moet met voorzichtigheid worden gebruikt
en mag alleen worden toegediend in een medische instelling met faciliteiten voor hartbewaking en
-reanimatie. Aminofylline kan in doseringen van 50 mg tot 250 mg worden toegediend als langzame
intraveneuze injectie (50 mg tot 100 mg gedurende 30-60 seconden) om ernstige en/of aanhoudende
bijwerkingen van regadenoson te verlichten, maar mag niet worden gebruikt enkel om een door
regadenoson geïnduceerde aanval te stoppen.
Myocard-ischemie
Fatale hartstilstand, levensbedreigende ventriculaire aritmieën en myocardinfarct kunnen het gevolg
zijn van de ischemie die wordt geïnduceerd door farmacologische stressoren zoals regadenoson.
Regadenoson dient met voorzichtigheid te worden gebruikt bij patiënten met recent myocardinfarct.
Patiënten met recent myocardinfarct (binnen de 3 maanden) werden uitgesloten van de Single Photon
Emission Computed Tomography (SPECT)-MPI klinische studies met regadenoson.
Patiënten met een acuut myocardiaal infarct of binnen 5 dagen na een acuut myocardinfarct werden
uitgesloten van de klinische studies voor het meten van FFR.
Sinoatriaal en atrioventriculair blok
Adenosinereceptor-agonisten, waaronder regadenoson, kunnen de sinoatriale (SA-) knoop en de
AV-knoop onderdrukken en eerste-, tweede- of derdegraads AV-blok of sinusbradycardie veroorzaken.
Hypotensie
Adenosinereceptor-agonisten, waaronder regadenoson, induceren arteriële vaatverwijding en
hypotensie. Het risico op ernstige hypotensie kan hoger zijn bij patiënten met autonome disfunctie,
hypovolemie, stenose van de hoofdstam van de linker coronaire arterie, hartklepstenose, pericarditis of
pericard-effusie of arteria-carotisstenose met cerebrovasculaire insufficiëntie.
Verhoogde bloeddruk
Regadenoson kan klinisch significante verhogingen van de bloeddruk veroorzaken, wat bij sommige
patiënten tot een hypertensieve crisis kan leiden (zie rubriek 4.8). Het risico op significante
verhogingen van de bloeddruk is mogelijk groter bij patiënten met hypertensie die niet onder controle
is. Men dient te overwegen om de toediening van regadenoson uit te stellen totdat de bloeddruk goed
onder controle is.
Combinatie met lichamelijke inspanning
Het gebruik van regadenoson in combinatie met lichamelijke inspanning is in verband gebracht met
ernstige bijwerkingen, waaronder hypotensie, hypertensie, syncope en hartstilstand. Patiënten die
tijdens lichamelijk inspanning of erna reeds symptomen of klachten van acuut myocardischemie
hebben vertoond, lopen kans op een extra verhoogd risico op het ontwikkelen van ernstige
bijwerkingen.
Transient ischaemic attacks en cerebrovasculair accident
Regadenoson kan een transient ischaemic attack veroorzaken (zie rubriek 4.8). In het kader van
postmarketingervaring zijn er ook meldingen geweest van cerebrovasculair accident (CVA).
Risico op insulten
Voorzichtigheid is geboden wanneer regadenoson wordt toegediend aan patiënten met een
voorgeschiedenis van insulten of aan patiënten met andere risicofactoren voor insulten, zoals
gelijktijdige toediening van geneesmiddelen die de drempel voor insulten verlagen (bijv.
antipsychotica, antidepressiva, theofyllinen, tramadol, systemische steroïden en chinolonen).
.
4
gebruikt bij patiënten met een voorgeschiedenis van aanvallen of die andere risicofactoren op
aanvallen hebben want dit kan een aanvalverlengen of meerdere aanvallen kan veroorzaken. Het is
daarom niet aanbevolen om aminofylline toe te dienen enkel om een door regadenoson geinduceerde
aanval te stopppen.
Atriumfibrilleren of -fladderen
Regadenoson dient met voorzichtigheid te worden gebruikt bij patiënten met een voorgeschiedenis van
atriumfibrilleren of -fladderen. Sinds het in de handel brengen van het geneesmiddel zijn er gevallen
gemeld van verergering of relaps van atriumfibrilleren na toediening van regadenoson.
Bronchusvernauwing
Regadenoson, kan bronchusvernauwing en ademstilstand veroorzaken (zie rubriek 4.8), vooral bij
patiënten met bekende of vermoede bronchusvernauwende aandoeningen, COPD (chronic obstructive
pulmonary disease) of astma. Een geschikte behandeling met een bronchusverwijder en reanimatie-
faciliteiten dienen beschikbaar te zijn voordat regadenoson wordt toegediend.
Lang-QT-syndroom
Regadenoson stimuleert de sympathische activiteit en kan het risico op ventriculaire tachyaritmieën
verhogen bij patiënten met een lang-QT-syndroom.
Waarschuwingen met betrekking tot de hulpstoffen
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per dosis. De injectie met
natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing die na regadenoson wordt gegeven, bevat echter 45 mg
natrium. Voorzichtigheid is geboden bij patiënten op een gecontroleerd natriumdieet.

4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Methylxanthinen
Methylxanthinen (bv. cafeïne en theofylline) zijn niet-specifieke adenosinereceptor-antagonisten en
kunnen de vaatverwijdende werking van regadenoson beïnvloeden (zie rubriek 5.1). Gedurende ten
minste 12 uur voorafgaand aan de toediening van regadenoson dienen patiënten de consumptie van
geneesmiddelen die methylxanthinen bevatten en het gebruik van geneesmiddelen die theofylline
bevatten, te vermijden (zie rubriek 4.2).
Dipyridamol
Dipyrimadol verhoogt de adenosinespiegels in het bloed en de respons op regadenoson kan bij stijging
van de adenosinespiegels in het bloed worden veranderd. Indien mogelijk dient het gebruik van
dipyridamol gedurende ten minste twee dagen voorafgaand aan de toediening van regadenoson te
worden gestaakt (zie rubriek 4.2).
Cardio-actieve geneesmiddelen
In klinisch onderzoek is regadenoson toegediend aan patiënten die andere cardio-actieve
geneesmiddelen gebruikten (bijv. betablokkers, calciumantagonisten, ACE-remmers, nitraten,
hartglycosiden en angiotensinereceptorblokkers), zonder dat duidelijke effecten op het veiligheids- en
werkzaamheidsprofiel van regadenoson opgetreden zijn.
Overige interacties
Regadenoson remt het metabolisme van substraten van CYP1A2, CYP2C8, CYP2C9, CYP2C19,
CYP2D6 of CYP3A4 in humane levermicrosomen niet. Dit duidt erop dat regadenoson waarschijnlijk
geen invloed heeft op de farmacokinetiek van geneesmiddelen die door deze cytochroom
P450-enzymen worden gemetaboliseerd.
Regadenoson remt de transporteiwitten OAT1, OAT3, OCT1, OATP1B1, OATP1B3, MATE1,
MATE2- K, BCRP, P-gp, BSEP, ENT 1 of ENT2 bij 1 µM niet substantieel en de gegevens zijn
onvoldoende om een conclusie te trekken over het risico van interacties op het niveau van deze
transporteiwitten, aangezien er in de meeste gevallen een enkele concentratie werd beoordeeld.
5
is volgens de bevindingen waarschijnlijk een substraat voor door BCRP, ENT1 of ENT2 gemedieerd
transport. Maar gezien de voorgestelde gebruiksduur, zijn de effecten van de
geneesmiddeltransporteiwitten waarschijnlijk niet klinisch relevant.

4.6 Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen adequate gegevens over het gebruik van regadenoson bij zwangere vrouwen.
Dieronderzoek naar de pre- en postnatale ontwikkeling is niet uitgevoerd. Foetotoxiciteit, maar geen
teratogeniciteit, is waargenomen in onderzoek naar embryofoetale ontwikkeling (zie rubriek 5.3). Het
potentiële risico voor de mens is niet bekend. Regadenoson mag niet tijdens de zwangerschap worden
gebruikt, tenzij absoluut noodzakelijk.
Borstvoeding
Het is niet bekend of regadenoson in de moedermelk wordt uitgescheiden. De uitscheiding van
regadenoson in de moedermelk is niet bij dieren onderzocht. Er moet worden besloten of borstvoeding
moet worden gestaakt of dat behandeling met regadenoson moet worden gestaakt dan wel niet moet
worden ingesteld, waarbij het voordeel van borstvoeding voor het kind en het voordeel van
behandeling voor de vrouw in overweging moeten worden genomen. Als regadenoson wordt
toegediend, mag de vrouw na toediening van regadenoson gedurende ten minste 10 uur (d.w.z. ten
minste 5 maal de plasma-eliminatiehalfwaardetijd) geen borstvoeding geven.
Vruchtbaarheid
Er is geen vruchtbaarheidsonderzoek uitgevoerd met regadenoson (zie rubriek 5.3).
4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Gebruik van regadenoson kan kort na toediening leiden tot bijwerkingen zoals duizeligheid, hoofdpijn
en dyspneu (zie rubriek 4.8). De meeste bijwerkingen zijn echter mild en van voorbijgaande aard en
verdwijnen binnen 30 minuten na toediening van regadenoson. Daarom kan worden verwacht dat
regadenoson geen of een verwaarloosbare invloed heeft op de rijvaardigheid en op het vermogen om
machines te bedienen, zodra de behandeling is voltooid en deze bijwerkingen zijn verdwenen.

4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Bij de meeste patiënten die in klinisch onderzoek regadenoson ontvingen, waren de bijwerkingen mild
en van voorbijgaande aard (ze verdwenen doorgaans binnen 30 minuten na toediening van
regadenoson) en vereisten geen medische interventie. Bijwerkingen traden op bij ongeveer 80% van de
patiënten. De meest gemelde bijwerkingen tijdens de klinische ontwikkeling in een groep van in totaal
1.651 patiënten/proefpersonen waren: dyspneu (29%), hoofdpijn (27%), opvliegers (23%), pijn op de
borst (19%), ST-segmentveranderingen in het elektrocardiogram (18%), maagdarmklachten (15%) en
duizeligheid (11%).
Regadenoson kan myocard-ischemie veroorzaken (potentieel geassocieerd met fatale hartstilstand,
levensbedreigende ventriculaire aritmieën en myocardinfarct), hypotensie die leidt tot syncope en
transient ischemic attacks (TIA's), verhoogde bloeddruk die leidt tot hypertensie en hypertensieve
crises, alsook blokkade van de SA-/AV-knoop die leidt tot eerste-, tweede- of derdegraads AV-blok of
sinusbradycardie, waarvoor interventie vereist is (zie rubriek 4.4). Aanwijzingen voor overgevoeligheid
(huiduitslag, urticaria, angio-oedeem, anafylaxie en/of opgezette keel) kunnen zich onmiddellijk of met
vertraging voordoen. Aminofylline kan worden gebruikt om ernstige of aanhoudende bijwerkingen
van regadenoson te verlichten, maar mag niet worden gebruikt enkel om een door regadenoson
geïnduceerde aanval te stoppen (zie rubriek 4.4).
6
De beoordeling van bijwerkingen van regadenoson is gebaseerd op veiligheidsgegevens uit klinisch
onderzoek en post-marketing ervaring. Alle bijwerkingen worden in de onderstaande tabel
weergegeven naar lichaamssysteem, orgaanklasse en frequentie. De frequenties zijn gedefinieerd als
zeer vaak (1/10), vaak (1/100, <1/10), soms (1/1.000, <1/100) en zelden (1/10.000, <1/1.000).
Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst.
Immuunsysteemaandoeningen:
Soms
Overgevoeligheidsreacties zoals huiduitslag, urticaria, angio-oedeem, anafylaxie
en/of opgezette keel
Psychische stoornissen:
Soms
Angst, slapeloosheid
Zenuwstelselaandoeningen:
Zeer vaak
Hoofdpijn, duizeligheid
Vaak
Paresthesie, hypo-esthesie, dysgeusie
Soms
Convulsies, syncope, TIA, geen reactie op stimuli, verlaagd bewustzijnsniveau,
tremor, slaperigheid
Zelden
Cerebrovasculair accident
Oogaandoeningen:
Soms
Wazig zien, pijn in de ogen
Evenwichtsorgaan- en ooraandoeningen:
Soms
Tinnitus
Hartaandoeningen:
Zeer vaak
ST-segmentveranderingen in elektrocardiogram
Vaak
Angina pectoris, atrioventriculair blok, tachycardie, palpitaties, overige
afwijkingen in het ECG, waaronder verlengd gecorrigeerd QT-interval in het
Soms
Hartstilstand, myocardinfarct, volledig AV-blok, bradycardie, atriumfladderen,
ontstaan, verergering of relaps van atriumfibrilleren
Bloedvataandoeningen:
Zeer vaak
Opvliegers
Vaak
Hypotensie
Soms
Hypertensie, pallor, perifere koudheid
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen:
Zeer vaak
Dyspneu
Vaak
Druk op de keel, irritatie van de keel, hoesten
Soms
Tachypnoe, piepen
Niet bekend
Bronchospasme, ademstilstand
Maagdarmstelselaandoeningen:
Zeer vaak
Maagdarmklachten
Vaak
Braken, misselijkheid, mondklachten
Soms
Opgezette buik, diarree, incontinentie van ontlasting
Huid- en onderhuidaandoeningen:
Vaak
Hyperhidrose
Soms
Erythema
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen:
Vaak
Pijn in de rug, nek of kaken, pijn in de ledematen, musculoskeletale klachten
Soms
Artralgie
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen:
Zeer vaak
Pijn op de borst
Vaak
Malaise, asthenie
Soms
Pijn op de plaats van de injectie, pijn in het hele lichaam
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
7
zijn van de ischemie die wordt geïnduceerd door farmacologische stressoren. Faciliteiten voor cardiale
reanimatie en getraind personeel moeten beschikbaar zijn voordat regadenoson wordt toegediend (zie
rubriek 4.4).
Sinoatriaal en atrioventriculair nodaal blok
Regadenoson kan de SA- en AV-knoop onderdrukken en eerste-, tweede- of derdegraads AV-blok of
sinusbradycardie veroorzaken, waarvoor interventie vereist is. In klinisch onderzoek ontwikkelde 3%
van de patiënten een eerstegraads AV-blok (verlenging van het PR-interval >220 msec) binnen 2 uur
na toediening van regadenoson; een voorbijgaand tweedegraads AV-blok met één niet voortgeleide
slag is waargenomen bij één patiënt die regadenoson had gekregen. In het kader van post-marketing
ervaring zijn derdegraads hartblok en asystolie gemeld binnen enkele minuten na toediening van
regadenoson.
Hypotensie
Adenosinereceptor-agonisten, waaronder regadenoson, induceren arteriële vaatverwijding en
hypotensie. In klinisch onderzoek is binnen 45 minuten na toediening van regadenosoneen gedaalde
systolische bloeddruk (>35 mm Hg) waargenomen bij 7% van de patiënten en een gedaalde
diastolische bloeddruk (>25 mm Hg) bij 4% van de patiënten. Het risico op ernstige hypotensie kan
hoger zijn bij patiënten met autonome disfunctie, hypovolemie, stenose van de hoofdstam van de
linker coronaire arterie, hartklepstenose, pericarditis of pericard-effusie of arteria-carotisstenose met
cerebrovasculaire insufficiëntie. In het kader van post-marketing ervaring zijn syncope en TIA's
gemeld.
Verhoogde bloeddruk
In klinisch onderzoek werd bij 0,7% van de patiënten een verhoogde systolische bloeddruk
(50 mmHg) en bij 0,5% van de patiënten een verhoogde diastolische bloeddruk (30 mmHg)
waargenomen. De meeste verhogingen verdwenen na 10 tot 15 minuten, maar in sommige gevallen
werden deze verhogingen tot 45 minuten na de toediening waargenomen.
Lang-QT-syndroom
Regadenoson verhoogt de sympathische tonus, wat tot een stijging van de hartfrequentie en verkorting
van het QT-interval leidt. Bij een patiënt met lang-QT-syndroom kan sympathische stimulatie
resulteren in een geringere verkorting van het QT-interval dan normaal en zelfs een paradoxale
verlenging van het QT-interval veroorzaken. Bij deze patiënten kan het R-op-T-fenomeen optreden,
waarbij een extra slag de T-golf van de voorgaande slag onderbreekt; dit verhoogt het risico op een
ventriculaire tachyaritmie.
Hoofdpijn
Hoofdpijn werd gemeld bij 27% van de proefpersonen die in klinisch onderzoek regadenoson kregen.
De hoofdpijn werd bij 3% van de proefpersonen als ernstig beoordeeld.
Oudere patiënten
Oudere patiënten (75 jaar; n=321) hadden een bijwerkingenprofiel vergelijkbaar met dat van jongere
patiënten (<65 jaar; n=1.016), maar een hogere incidentie van hypotensie (2% vs. <1%).
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.

4.9 Overdosering
In een onderzoek met gezonde vrijwilligers werden de symptomen opvliegers, duizeligheid en
versnelde hartfrequentie als onverdraaglijk beoordeeld bij doses regadenoson hoger dan 0,02 mg/kg.
8
Aminophylline kan worden gebruikt om ernstige of aanhoudende bijwerkingen van regadenoson te
verminderen. Toediening van aminophylline, uitsluitend om een door regadenoson geïnduceerde aanval
te beëindigen, wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).

5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN

5.1 Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: hartpreparaten, overige hartpreparaten, ATC-code: C01EB21
Werkingsmechanisme
Regadenoson is een agonist met een lage affiniteit (Ki 1,3 µM) voor de A2A-adenosinereceptor, een
ten minste 10 maal lagere affiniteit voor de A1-adenosinereceptor (Ki >16,5 µM) en een zeer lage of
geen affiniteit voor de A2B- en A3-adenosinereceptoren. Activatie van de A2A-adenosinereceptor leidt
tot coronaire vaatverwijding en verhoogt de coronaire bloedstroom (coronary blood flow, CBF).
Ondanks de lage affiniteit voor de A2A-adenosinereceptor heeft regadenoson een hoge potentie voor
het verhogen van de coronaire conductiviteit in geïsoleerde harten van ratten en cavia's, met EC50-
waarden van respectievelijk 6,4 nM en 6,7-18,6 nM. Regadenoson vertoont selectiviteit (215-voudig)
voor het verhogen van de coronaire conductiviteit (A2A-gemedieerde respons) ten opzichte van het
vertragen van de cardiale AV-knoopgeleiding (A1-gemedieerde respons), gemeten met behulp van de
AV-geleidingstijd (rattenhart) of het S-H-interval (caviahart). Regadenoson verhoogt bij honden onder
narcose de bloedstroom bij voorkeur in de coronaire en minder in de perifere (voorste ledematen,
hersenen, long) arteriële vaatbedden.
Farmacodynamische effecten
Coronaire bloedstroom
Regadenoson veroorzaakt een snelle verhoging van de CBF die gedurende korte tijd wordt
gehandhaafd. Bij patiënten die coronaire katheterisatie ondergingen, werd met behulp van pulsed-wave
Doppler-echografie de gemiddelde pieksnelheid (average peak velocity, APV) van de CBF vóór en tot
maximaal 30 minuten na toediening van regadenoson (400 microgram, intraveneus) gemeten. De
gemiddelde APV steeg in 30 seconden tot meer dan tweemaal de uitgangswaarde en daalde binnen
10 minuten weer tot minder dan de helft van het maximale effect (zie rubriek 5.2).
De opname van het radiofarmaceuticum door het myocard is evenredig met de CBF. Omdat
regadenoson de bloedstroom in gezonde coronaire arteriën verhoogt, met weinig of geen verhoging in
stenotische arteriën, veroorzaakt het een relatief geringere opname van het radiofarmaceuticum in de
vasculaire gebieden die door stenotische arteriën van bloed worden voorzien. Opname van het
radiofarmaceuticum door het myocard na toediening van regadenoson is daarom groter in gebieden
doorbloed door gezonde arteriën dan in gebieden doorbloed door stenotische arteriën. Hetzelfde geldt
voor de FFR-meting waarbij de maximale myocardiale bloedstroom afneemt in de aanwezigheid van
ernstige kransslagaderstenose.
Myocardperfusiescintigrafie (MPI)
Hemodynamische effecten
Het merendeel van de patiënten ervaart een snelle stijging van de hartfrequentie. De grootste
gemiddelde verandering ten opzichte van de uitgangswaarde (21 bpm) treedt ongeveer 1 minuut na
toediening van regadenoson op. Echter, hartslagverhogingen tot 42 slagen per minuut worden
gerapporteerd in de literatuur (hieronder besproken in de CMR MPI-sectie). De hartfrequentie keert
binnen 10 minuten weer terug naar de uitgangswaarde. De veranderingen van de systolische en
diastolische bloeddruk varieerden, met de grootste gemiddelde verandering van de systolische druk
van -3 mm Hg en van de diastolische druk van -4 mm Hg ongeveer 1 minuut na toediening van
regadenoson. Bij sommige patiënten werd een stijging van de bloeddruk waargenomen (maximale
systolische bloeddruk 240 mm Hg en maximale diastolische bloeddruk 138 mm Hg).
Respiratoire effecten
9
pathofysiologie van bronchusvernauwing in verband gebracht. In in vitro onderzoeken is gebleken dat
regadenoson een lage bindingsaffiniteit heeft voor de A2B- en A3-adenosinereceptoren. De incidentie
van een FEV1-afname >15% ten opzichte van de uitgangswaarde na toediening van regadoneson is
beoordeeld in drie gerandomiseerde, gecontroleerde klinische onderzoeken. In het eerste onderzoek bij
49 patiënten met matige tot ernstige COPD bedroeg het percentage FEV1-afname >15% ten opzichte
van de uitgangswaarde na toediening van regadoneson en placebo respectievelijk 12% en 6% (p=0,31).
In het tweede onderzoek bij 48 patiënten met lichte tot matige astma, die eerder bronchusvernauwende
reacties op adenosinemonofosfaat hadden vertoond, was het percentage FEV1-afname >15% ten
opzichte van de uitgangswaarde hetzelfde (4%) na toediening van regadoneson en placebo. In het derde
onderzoek bij 1009 patiënten met lichte of matige astma (n=537) en matige of ernstige COPD (n=472)
bedroeg de incidentie van FEV1-afname >15% ten opzichte van de uitgangswaarde na toediening van
regadoneson en placebo respectievelijk 1,1% en 2,9% bij patiënten met astma (p=0,15) en 4,2% en
5,4% bij patiënten met COPD (p=0,58). In het eerste en het tweede onderzoek werd dyspneu gemeld
als bijwerking na toediening van regadoneson (61% voor patiënten met COPD; 34% voor patiënten
met astma), terwijl geen van de proefpersonen dyspneu kreeg na toediening van placebo. In het derde
onderzoek werd dyspneu vaker gemeld na toediening van regadoneson (18% voor patiënten met
COPD; 11% voor patiënten met astma) dan na toediening van placebo, maar in een lager percentage
dan tijdens de klinische ontwikkeling (zie rubriek 4.8). Er is een verband gebleken tussen toegenomen
ernst van de ziekte en verhoogde incidentie van dyspneu bij patiënten met astma, maar niet bij
patiënten met COPD. Het gebruik van een bronchodilator voor de behandeling van symptomen
verschilde niet bij regadoneson of placebo. Dyspneu was niet gecorreleerd aan een daling van het
FEV1.
Fractional Flow Reserve (FFR)
Hemodynamische effecten
Bij het meten van FFR was de piektijd van de maximale hyperemie 30 ± 13 seconden. De gemiddelde
duur van het hyperemische plateau was 163 (± 169) seconden en maximale hyperemie duurde ten
minste 19 seconden bij 90% van de patiënten, maar bij de individuele patiënt varieerde de duur van de
hyperemie tussen 10 seconden tot meer dan 10 minuten. Hyperemie kan schommelen tussen
submaximum en maximum totdat het langzaam verdwijnt. Het 10-secondenvenster van steady-state
hyperemie kan te kort zijn voor het uitvoeren van uitgebreide drukmetingen tijdens het terugtrekken
om een complexe of diffuse coronaire hartziekte vast te stellen. Herhaalde toediening binnen 10
minuten - behalve bij patiënten waarbij de duur van de hyperemie langer dan 10 minuten duurde -
veroorzaakte een vergelijkbaar effect op de piek en de duur van de maximale hyperemie.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
In klinische onderzoek zijn de werkzaamheid en veiligheid van regadenoson aangetoond bij patiënten
bij wie Single Photon Emission Computed Tomography (SPECT), positronemissietomografie (PET),
cardiovasculaire magnetische resonantie (CMR) en multidetector computertomografie (MDCT)-
myocardperfusiescintigrafie na farmacologische stress is geïndiceerd en voor de meting van FFR.
Regadenoson-stress SPECT-MPI
De werkzaamheid en veiligheid van regadenoson voor SPECT-myocardperfusiescintigrafie na
regadenoson-stress werden vastgesteld in vergelijking tot adenosine in twee gerandomiseerde,
dubbelblinde onderzoeken (ADVANCE MPI 1 en ADVANCE MPI 2) bij 2.015 patiënten met bekende
of vermoede coronaire hartziekte die waren doorverwezen voor klinisch geïndiceerde
myocardperfusiescintigrafie na farmacologische stress. In totaal hadden 1.871 van deze patiënten
beelden die als geldig werden beschouwd voor de evaluatie van de primaire werkzaamheid, van wie
1.294 (69%) mannen en 577 (31%) vrouwen waren, met een mediane leeftijd van 66 jaar
(leeftijdsbereik 26-93 jaar). Elke patiënt kreeg een eerste scan na stress veroorzaakt door adenosine
(infusie van 6 minuten met een dosis van 0,14 mg/kg/min, zonder lichamelijke inspanning) met een
gated SPECT-beeldvormingsprotocol (single photon emission computed tomography, SPECT). Na de
eerste scan werden patiënten gerandomiseerd aan óf regadenoson óf adenosine en kregen ze een
tweede scan na stress met hetzelfde SPECT-beeldvormingsprotocol als voor de eerste scan was
gebruikt. De mediane tijd tussen de scans bedroeg 7 dagen (bereik 1-104 dagen).
10
bypassoperatie (coronary artery bypass graft, CABG), percutane transluminale coronaire angioplastiek
(PTCA) of stentplaatsing (51%), angina (63%) en een voorgeschiedenis van myocardinfarct (41%) of
aritmie (33%); andere medische voorgeschiedenissen waren diabetes (32%) en COPD (5%). Patiënten
met een recente voorgeschiedenis van ernstige ventriculaire aritmie die niet onder controle was,
myocardinfarct of instabiele angina, een voorgeschiedenis van AV-blok van een hogere dan de eerste
graad of met symptomatische bradycardie, sicksinussyndroom of een harttransplantatie waren
uitgesloten. Een aantal patiënten gebruikte op de dag van de scan cardio-actieve geneesmiddelen,
waaronder betablokkers (18%), calciumantagonisten (9%) en nitraten (6%).
Het vergelijken van de met regadenoson verkregen beelden met de beelden die met adenosine waren
ontstaan, vond als volgt plaats. Op basis van het 17-segmentenmodel werd voor het eerste onderzoek
met adenosine en voor het gerandomiseerde onderzoek waarbij regadoneson of adenosine werd
gebruikt, het aantal segmenten berekend dat een reversibel perfusiedefect vertoonde. In de gepoolde
onderzoekspopulatie had 68% van de patiënten 0-1 segmenten die reversibele defecten toonden op de
eerste scan, 24% had 2-4 segmenten en 9% had 5 segmenten. Het percentage van overeenkomst
tussen het met regadoneson of adenosine verkregen beeld en het eerste beeld verkregen met adenosine
werd berekend door te bepalen hoe vaak de patiënten die in elke eerste adenosine-categorie (0-1, 2-4,
5-17 reversibele segmenten) waren ingedeeld, voor de gerandomiseerde scan in dezelfde categorie
waren geplaatst. De percentages overeenkomst voor regadoneson en adenosine werden berekend als het
gemiddelde van de overeenkomstpercentages in de drie categorieën die bij de eerste scan waren
vastgesteld. De onderzoeken ADVANCE MPI 1 en ADVANCE MPI 2 toonden zowel afzonderlijk als
gecombineerd aan dat regadoneson vergelijkbaar is met adenosine wat betreft de beoordeling van de
omvang van reversibele perfusieafwijkingen:

ADVANCE
ADVANCE Gecombineerde
MPI 1
MPI 2
onderzoeken
(n=1.113)
(n=758)
(n=1.871)
Overeenkomstpercentage adenosine ­ adenosine (±
61 ± 3%
64 ± 4%
62 ± 3%
SE)
372
259
631
Aantal patiënten (n)
Overeenkomstpercentage adenosine ­ regadenoson (± 62 ± 2%
63 ± 3%
63 ± 2%
SE)
741
499
1.240
Aantal patiënten (n)
Percentageverschil (regadenoson ­ adenosine) (± SE) 1 ± 4%
-1 ± 5%
0 ± 3%
95% betrouwbaarheidsinterval
-7,5; 9,2%
-11,2; 8,7% -6,2; 6,8%
In ADVANCE MPI 1 en ADVANCE MPI 2 waren de Cicchetti-Allison en Fleiss-Cohen gewogen
kappa's van de mediane score van drie geblindeerde lezers met betrekking tot de categorie van mate
van ischemie (waarbij de segmenten met een normale opname in rusttoestand en lichte/dubieuze daling
van opname na stress niet als ischemisch werden beschouwd) voor de gecombineerde onderzoeken
met regadenoson en de adenosinescan matig, respectievelijk 0,53 en 0,61; dit gold ook voor de
gewogen kappa's van de twee opeenvolgende adenosinescans, met respectievelijk 0,50 en 0,55.
Regadenoson-stress PET-MPI
Een intra-individuele vergelijking van regadenoson (0,4 mg/5 ml bolus) versus dipyridamol
(0,57 mg/kg gedurende 4 minuten) werd uitgevoerd in een prospectieve studie waarbij
32 proefpersonen werden gerekruteerd (23 mannen en 9 vrouwen, gemiddelde leeftijd 62 ± 12,1).
Daarvan hadden 26 een reversibel perfusiedefect dat al was vastgesteld in een eerder klinisch
geïndiceerd dipyridamol-stress-PET-onderzoek met 82RbCl en 6 proefpersonen met <5% pre-
testwaarschijnlijkheid voor CAD vertoonden geen defecten op dipyridamol-PET-afbeeldingen. De
studie omvatte patiënten met een milde tot matige graad van ischemie, waarbij een klein deel van de
patiënten matige tot ernstige ischemie had, en zij hadden een normale of bijna normale
linkerventrikelfunctie.
In deze studie startte de 82RbCl-infusie onmiddellijk na de regadenoson-injectie (dat wil zeggen, de
beeldvorming begon 2 minuten na de start van de 82Rb-infusie). Visuele interpretatie van PET-
11
dipyridamol voor 30/32 beeldparen.
De resultaten zijn mogelijk niet generaliseerbaar voor patiënten met vertraagde circulatietijden
geassocieerd met linker- of rechterhartfalen, pulmonale hypertensie of morbide obesitas, die mogelijk
een vertraging hebben in de transit van de tracer die na de piekfase arriveert.
Regadenoson-stress CMR-MPI
Intra-individuele vergelijking van regadenoson- versus adenosine-stress CMR-MPI werd uitgevoerd in
een prospectieve studie met betrekking tot de veroorzaakte coronaire hyperemie bij alle
lichaamsgroottes die in een klinische setting worden gezien. Beeldvorming vond plaats bij
28 proefpersonen (12 vrouwen, 16 mannen): 43% was obees en 25% had een of meer bekende
coronaire risicofactoren. MR-beeldvorming met Gd-BOPTA werd eerst in rust gedaan, daarna tijdens
adenosine-infusie (140 µg/kg/min) en 30 min later met regadenoson (0,4 mg over 10 s/5 ml bolus). De
studie toonde aan dat beide vasodilatatoren een vergelijkbare werkzaamheid hebben op vasodilatatie
(goede overeenkomst tussen myocardiale perfusiereserve (MPR) gemeten met adenosine en
regadenoson (y = 1,1x - 0,06, r = 0,7)). De onderzochte populatie zou waarschijnlijk niet het brede
spectrum van lichaamsgroottes omvatten zoals zou kunnen worden gezien bij patiënten in dagelijkse
CMR-MPI.
Een intra-individuele vergelijking van regadenoson versus adenosine werd uitgevoerd in een
prospectieve studie om de effecten van vasodilatatoren op CMR-afgeleide ventriculaire volumes en
functie bij 25 gezonde proefpersonen te evalueren. CMR werd uitgevoerd na adenosine
(140 µg/kg/min IV gedurende 6 min) en regadenoson (0,4 mg IV gedurende 10 s) bij baseline,
onmiddellijk na toediening, daarna met tussenpozen van 5 min tot 15 min. De piekhartslag werd vroeg
na toediening van zowel adenosine als regadenoson waargenomen. De toename vanaf baseline tot
piekhartslag onmiddellijk na toediening van vasodilatatoren was 64 ± 8 tot 96 ± 13 bpm voor
adenosine versus 65 ± 13 tot 107 ± 10 bpm voor regadenoson. De hartslag was 10 minuten na
adenosine teruggekeerd naar de uitgangswaarde, terwijl deze 15 minuten na regadenoson verhoogd
bleef. De linkerventrikelejectiefractie (LVEF) nam onmiddellijk toe na beide vaatverwijders en was 10
minuten na adenosine teruggekeerd naar de uitgangswaarde, maar bleef verhoogd 15 minuten na
regadenoson. Regadenoson resulteerde in een afname van vergelijkbare grootte in zowel de LV eind-
diastolische volume-index (LVEDVi) als de LV eind-systolische volume-index (LVESVi) na 15 min,
terwijl LVESVi na 15 min na adenosine verdween en LVEDVi onder de basislijn bleef.
In een prospectieve studie werd een intra-individuele vergelijking uitgevoerd om de relatieve potentie
van regadenoson (400 g in bolus), adenosine (140 g/kg/min gedurende 5 tot 6 minuten) en
dipyridamol (0,56 mg/kg gedurende 4 minuten) te bepalen door myocardiale perfusie bij stress en rust
te kwantificeren met behulp van CMR bij 50 jonge, gezonde mannelijke vrijwilligers. Het protocol dat
in deze studie als rust-stressbeeldvorming wordt gebruikt, verschilt van de momenteel gebruikte
protocollen: initiële rustperfusie-CMR-beeldvorming, twintig minuten later gevolgd door
stressbeeldvorming uitgevoerd bij piekvasodilatatie. Regadenoson produceerde een hogere
myocardiale bloedstroom bij stress (stress-MBF) dan dipyridamol en adenosine (respectievelijk 3,58 ±
0,58 vs. 2,81 ± 0,67 vs. 2,78 ± 0,61 ml/min/g, p = 0,0009 en p = 0,0008). Regadenoson had een hogere
hartslagrespons dan adenosine en dipyridamol (respectievelijk 95 ± 11 vs. 76 ± 13 vs.
86 ± 12 slagen/minuut).
Wanneer stress-MBF werd aangepast voor hartslag, waren er geen verschillen tussen regadenoson en
adenosine (37,8 ± 6 vs. 36,6 ± 4 l/sec/g), maar de verschillen tussen regadenoson en dipyridamol
bleven bestaan (37,8 ± 6 vs. 32,6 ± 5 l/sec/g, p = 0,03).
Regadenoson-stress-MDCT-MPI
Een fase 2, multicenter, open-label, gerandomiseerde, prospectieve cross-overstudie werd gesponsord
(Studie 3606-CL-2001) om de mate van overeenstemming tussen regadenoson-stress-SPECT en
regadenoson-stress-CT-perfusie te bepalen voor het detecteren van de aanwezigheid van ischemie
(gedefinieerd als 2 of meer reversibele defecten die visueel worden waargenomen) bij 110 patiënten met
vermoede of bekende CAD die voor een van deze diagnostische tests klinisch geïndiceerd waren. De
12
rust/stress-SPECT als een rust/stress-MDCT ondergaan. Regadenoson werd toegediend als 0,4 mg in een
IV-bolus van 5 ml voorafgaand aan elke stress-CT-perfusie en stress-SPECT-procedure.
Terwijl regadenoson-stress-SPECT-beeldvorming 100 proefpersonen identificeerde met 0­1 omkeerbare
defecten (d.w.z. geen ischemie) en 10 proefpersonen met 2 omkeerbare defecten (d.w.z. ischemie),
identificeerde regadenoson-stress-MDCT-beeldvorming 85 en 25 proefpersonen met respectievelijk 0­1
of 2 omkeerbare defecten. Het overeenkomstpercentage tussen regadenosonstress SPECT en
regadenosonstress-MDCT-MPI was 87% (95%-BI: 77%, 97%).
Suboptimale inspanningsstress-test
In de EXERRT-studie werd de werkzaamheid en veiligheid van regadenoson geëvalueerd bij patiënten
met suboptimale inspanningsstress in een open-label gerandomiseerd, multi-center, niet-
inferioriteitsonderzoek wanneer regadenoson gedurende 3 minuten tijdens herstel (oefening met
regadenoson) of 1 uur laten tijdens rust werd toegediend (alleen regadenoson).
Alle 1404 patiënten hadden aanvankelijk een baseline SPECT-MPI-scan in rust in overeenstemming
met de ASNC 2009-richtlijnen.
Patiënten begonnen met lichaamsbeweging met behulp van een standaard of aangepast Bruce-
protocol. Patiënten die niet 85% maximaal voorspelde hartslag (MPHR) en/of 5 METS (metabole
equivalenten) bereikten, gingen over in een 3-5 minuten lopend herstel waarbij de patiënten
gedurende de eerste 3 minuten van herstel 1:1 werden gerandomiseerd.
Daarom werden 1147 patiënten gerandomiseerd in twee groepen: 578 patiënten uit de
lichaamsbeweging met regadenoson-groep en 569 uit de alleen regadenoson-groep tot of 3 minuten
herstel (voor de lichaamsbeweging met regadenoson-groep) of in rust 1 uur later (voor de alleen
regadenoson-groep).
Patiënten uit beide groepen (lichaamsbeweging met regadenoson en alleen regadenoson)
ondergingen een SPECT Myocardial Perfusion Imaging (MPI) 60-90 minuten na toediening van
regadenoson.
De baseline MPI-scan in rust en de MPI-scans voor de lichaamsbeweging met regadenoson-groepen
en de alleen regadenoson-groepen vormden de MPI 1-fase.
Vervolgens keerden patiënten uit beide groepen 1-14 dagen later terug om een tweede stress-MPI-
regadenosononderzoek zonder inspanning te ondergaan.
De baseline MPI-scans in rust en die zonder inspanning na 1-14 dagen later uit beide groepen vormden
de MPI 2-fase.
De beelden van MPI 1 en MPI 2 werden vergeleken op aanwezigheid of afwezigheid van
perfusiedefecten.
Het niveau van overeenstemming tussen de MPI 1 (lichaamsbeweging met regadenoson) en de
gelezen MPI 2 was vergelijkbaar met het niveau van overeenstemming tussen MPI 1 (alleen
regadenoson) en de gelezen MPI 2.
Voor twee patiënten uit de lichaamsbeweging met de regadenoson-groep werd een ernstige cardiale
bijwerking gemeld. Uit beoordeling van de casus ervoeren beide patiënten ischemische symptomen
en ECG-veranderingen tijdens inspanning of herstel voorafgaand aan toediening van regadenoson.
Er zijn geen ernstige cardiale bijwerkingen opgetreden bij patiënten die 1 uur na onvoldoende
inspanningsstress werden behandeld met regadenoson.
Meting van FFR
Voor de meting van FFR zijn vijf onafhankelijke studies uitgevoerd. In totaal ontvingen 249 patiënten,
met klinische indicatie voor coronaire angiografie met invasieve FFR-metingen, regadenoson, waarbij
88 van die patiënten tweemaal regadenoson kregen. FFR werd gemeten met behulp van IV-infusie van
adenosine en IV-injectie van regadenoson (400 g). Adenosine werd als eerste toegediend, gevolgd
13
waarden werden vergeleken.
De meest voorkomende cardiovasculaire aandoeningen waren patiënten met een medische
voorgeschiedenis van hypertensie, dyslipidemie/hypercholesterolemie, diabetes mellitus, roken,
eerdere PCI en voorafgaand MI.
Voor FFR-meting werd een diagnose van induceerbare ischemie gesteld volgens de FFR-meting 0,8
(waarbij > 0,8 staat voor afwezigheid van induceerbare ischemie en <0,8 voor aanwezigheid van
induceerbare ischemie). Adenosine werd behandeld als een gouden standaard om gevoeligheid,
specificiteit en de mate van nauwkeurigheid te schatten.
Studie
Gevoeligheid Specificiteit Classificatie overeenkomst
Cohen's kappa
Stolker et al. 2015 (n=149)
98%
97%
0,94
van Nunen et al. 2015 (n=98)
98%
95%
0,94
Aminophylline
Aminophylline (100 mg, toegediend door langzame intraveneuze injectie gedurende 60 seconden), 1
minuut geïnjecteerd na 400 microgram regadenoson bij personen die hartkatheterisatie ondergingen,
bleek de duur van de coronaire bloedstroomrespons op regadenoson te verkorten, zoals gemeten met
pulsed-wave Doppler-echografie. Aminophylline is gebruikt om bijwerkingen op regadenoson te
verminderen (zie rubriek 4.4).
Effect van cafeïne
In een onderzoek met volwassen patiënten bij wie SPECT-MPI na farmacologische stress werd
uitgevoerd met regadenoson en die gerandomiseerd werden naar placebo (n=66) of cafeïne (200 mg,
n=70 of 400 mg, n=71) toegediend 90 minuten vóór de test, verstoorde cafeïne de diagnostische
nauwkeurigheid bij het detecteren van reversibele perfusiedefecten (p<0,001). Er was geen statistisch
verschil tussen 200 mg en 400 mg cafeïne met regadenoson. Er was ook geen duidelijk effect van
200 mg of 400 mg cafeïne op de plasmaconcentratie van regadenoson.
Testen met betrekking tot veiligheid en verdraagbaarheid
In ADVANCE MPI 1 en ADVANCE MPI 2 bereikten de volgende vooraf gedefinieerde eindpunten
met betrekking tot de veiligheid en verdraagbaarheid bij het vergelijken van regadenoson met
adenosine statistische significantie: (1) een gesommeerde score van zowel voorkomen als ernst van de
symptoomgroepen opvliegers, pijn op de borst en dyspneu was lager met regadenoson (0,9 ± 0,03) dan
met adenosine (1,3 ± 0,05); en (2) de symptoomgroepen opvliegers (21% vs. 32%), pijn op de borst
(28% vs. 40%) en pijn in de keel, nek of kaken (7% vs. 13%) kwamen minder vaak voor met
regadenoson; de incidentie van hoofdpijn (25% vs. 16%) was hoger met regadenoson.
Pediatrische patiënten
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten tot uitstel van de verplichting voor de fabrikant om
de resultaten in te dienen van onderzoek met regadenoson in een of meerdere subgroepen van
pediatrische patiënten met myocardperfusiestoornissen (zie rubriek 4.2 voor informatie over
pediatrisch gebruik).

5.2 Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie
Regadenoson wordt via intraveneuze injectie toegediend voor myocardperfusiescintigrafie na
farmacologische stress. Het plasmaconcentratie-tijdprofiel van regadenoson is bij gezonde vrijwilligers
multi-exponentieel van aard en wordt het best gekarakteriseerd door een model met 3 compartimenten.
De maximale plasmaconcentratie van regadenoson wordt binnen 1 tot 4 minuten na injectie van
14
5.1). De halfwaardetijd van deze initiële fase bedraagt ongeveer 2 tot 4 minuten. Dan volgt een
intermediaire fase met een halfwaardetijd van gemiddeld 30 minuten, die samenvalt met verlies van
het farmacodynamische effect. De terminale fase bestaat uit een afname van de plasmaconcentratie
met een halfwaardetijd van ongeveer 2 uur. Binnen het dosisbereik van 0,003-0,02 mg/kg (of ongeveer
0,18-1,2 mg) lijken de klaring, de terminale halfwaardetijd en het distributievolume bij gezonde
proefpersonen niet dosisafhankelijk te zijn.
Distributie
Regadenoson wordt matig gebonden aan humane plasma-eiwitten (25-30%).
Biotransformatie
Het metabolisme van regadenoson in mensen is onbekend. Incubatie met levermicrosomen van ratten,
honden en mensen en met humane hepatocyten leverde geen detecteerbare metabolieten van
regadenoson. Na intraveneuze toediening van 14C-gelabeld regadenoson aan ratten en honden werd de
meeste radioactiviteit (85-96%) uitgescheiden in de vorm van onveranderd regadenoson. Deze
bevindingen duiden erop dat metabolisering van regadenoson geen belangrijke rol speelt bij de
eliminatie van regadenoson.
Eliminatie
Bij gezonde vrijwilligers wordt 57% van de dosis regadenoson onveranderd uitgescheiden in de urine
(bereik 19-77%), met een gemiddelde renale plasmaklaring van ongeveer 450 ml/min; dit is hoger dan
de glomerulaire filtratiesnelheid. Dit duidt erop dat renale tubulaire secretie een rol speelt bij de
eliminatie van regadenoson.
Meerdere injecties
Tot drie opeenvolgende injecties van regadenoson (100 en 200 g) zijn getest bij gezonde vrijwilligers
en twee opeenvolgende doses van 400 g bij gezonde vrijwilligers, evenals bij patiënten die zijn
beoordeeld op FFR. Voorbijgaande dosisafhankelijke verhogingen van de hartslag traden op na
toediening van elke dosis regadenoson, terwijl er geen consistent dosisafhankelijk effect op de
systolische bloeddruk werd waargenomen. Gemiddelde plasmaconcentraties stegen op een
dosisgerelateerde manier en met opeenvolgende doses zoals waargenomen bij gezonde vrijwilligers.
Bijzondere populaties
Een farmacokinetische populatie-analyse van gegevens van proefpersonen en patiënten toonde aan dat
de klaring van regadenoson parallel met een afname van de creatinineklaring (CLcr) daalt en met de
toename van het lichaamsgewicht stijgt. Leeftijd, geslacht en ras hebben minimale effecten op de
farmacokinetiek van regadenoson.
Nierfunctiestoornis
De dispositie van regadenoson is bestudeerd bij 18 proefpersonen met een verschillende mate van
nierfunctiestoornis en bij 6 gezonde proefpersonen. Bij een stijgende mate van nierfunctiestoornis, van
licht (CLcr 50 tot <80 ml/min) tot matig-ernstig (CLcr 30 tot <50 ml/min) tot ernstig (CLcr
<30 ml/min), namen de fractie regadenoson die onveranderd in de urine werd uitgescheiden en de
renale klaring af, wat leidde tot verhoogde eliminatiehalfwaardetijden en AUC-waarden ten opzichte
van die van gezonde proefpersonen (CLcr 80 ml/min). De maximale waargenomen
plasmaconcentraties en schattingen van distributievolumes waren echter in beide groepen
vergelijkbaar. De plasmaconcentratie-tijdprofielen waren niet significant veranderd in de vroege stadia
na toediening waarin de meeste farmacologische effecten worden waargenomen. Bij patiënten met een
nierfunctiestoornis is geen dosisaanpassing noodzakelijk.
De farmacokinetiek van regadenoson is niet vastgesteld bij dialysepatiënten.
Leverfunctiestoornis
Meer dan 55% van de dosis regadenoson wordt onveranderd in de urine uitgescheiden. Factoren die de
klaring laten afnemen hebben geen effect op de plasmaconcentratie in de vroege stadia na toediening,
15
parameters van regadenoson zijn niet specifiek geëvalueerd bij proefpersonen met een verschillende
mate van leverfunctiestoornis. Post-hoc analyse van gegevens van de twee klinische fase 3-
onderzoeken heeft echter aangetoond dat de farmacokinetiek van regadenoson niet werd beïnvloed in
een kleine subgroep patiënten bij wie laboratoriumgegevens wezen op een leverfunctiestoornis
(2,5-voudige verhoging van transaminase of 1,5-voudige verhoging van serumbilirubine of van de
protrombinetijd). Bij patiënten met een leverfunctiestoornis is geen dosisaanpassing noodzakelijk.
Oudere patiënten
Op basis van een farmacokinetische populatie-analyse heeft de leeftijd slechts geringe invloed op de
farmacokinetiek van regadenoson. Bij oudere patiënten is geen dosisaanpassing noodzakelijk.
Pediatrische patiënten
De farmacokinetische parameters van regadenoson zijn nog niet onderzocht in de pediatrische
populatie (<18 jaar).

5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig
van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij enkele en
herhaalde dosering, genotoxiciteit of embryofoetale ontwikkeling. Tekenen van maternale en foetale
toxiciteit zijn waargenomen bij ratten en konijnen (verlaagd foetusgewicht, vertraagde ossificatie
[ratten], kleiner aantal jongen per worp en aantal levende foetussen [konijnen], maar geen
teratogeniciteit. Foetale toxiciteit is vastgesteld na herhaalde dagelijkse toediening van regadenoson,
maar bij doseringen die voldoende hoger waren dan de aanbevolen dosering voor de mens.
Vruchtbaarheidsonderzoek en pre- en postnataal onderzoek zijn niet uitgevoerd.
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS

6.1 Lijst van hulpstoffen
Dinatriumwaterstoffosfaat dihydraat
Natriumdiwaterstoffosfaat monohydraat
Propyleenglycol
Dinatriumedetaat
Water voor injectie

6.2
Geval en van onverenigbaarheid
Bij gebrek aan onderzoek naar onverenigbaarheden, mag dit geneesmiddel niet met andere
geneesmiddelen gemengd worden.

6.3
Houdbaarheid
4 jaar

6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.

6.5
Aard en inhoud van de verpakking
5 ml oplossing in een injectieflacon voor eenmalig gebruik van type I-glas met een (butyl)rubberen
stop en een verzegeling van aluminium.
Verpakkingsgrootte van 1.
16
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Dit geneesmiddel dient vóór toediening visueel te worden gecontroleerd op aanwezigheid van deeltjes
en verkleuring.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
GE Healthcare AS
Nycoveien 1
NO-0485 Oslo
Noorwegen
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/10/643/001
9.
DATUM EERSTE VERGUNNINGVERLENING/VERLENGING VAN DE
VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 06/09/2010
Datum van laatste verlenging: 24/04/2015
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
17
BIJLAGE II

A.
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE

B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING
EN GEBRUIK

C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN

D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN
VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
18
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Millmount Healthcare Limited,
Block 7, City North Business Campus,
Stamullen, Co Meath, K32 YD60, Ierland
Haupt Pharma Wolfratshausen GmbH
Pfaffenrieder Str. 5
D-82515 Wolfratshausen,
Duitsland

B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C. ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN WORDEN
NAGEKOMEN
· Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van Richtlijn
2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese webportaal voor
geneesmiddelen.

D. VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP - risicobeheerplan)
De vergunninghouder voert de noodzakelijke onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in module
1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-updates.

Een RMP-update wordt ingediend:
·
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
·
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot een minimum) is bereikt.
Mocht het tijdstip van indiening van een periodiek veiligheidsverslag en indiening van de RMP-update
samenvallen, dan kunnen beide gelijktijdig worden ingediend.
19
BIJLAGE III

ETIKETTERING EN BIJSLUITER
20
A. ETIKETTERING
21

BUITENDOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Rapiscan 400 microgram oplossing voor injectie
regadenoson
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke injectieflacon van 5 ml bevat 400 microgram regadenoson (80 microgram/ml).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: Dinatriumwaterstoffosfaat dihydraat, natriumdiwaterstoffosfaat monohydraat,
propyleenglycol, dinatriumedetaat, water voor injectie
Zie bijsluiter voor meer informatie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie
1 injectieflacon
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Intraveneus gebruik.
Uitsluitend voor eenmalig gebruik.
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
Product uitsluitend gebruiken in een medische instelling met faciliteiten voor hartbewaking en
reanimatie.
Uitsluitend voor diagnostisch gebruik.
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
22
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
GE Healthcare AS
Nycoveien 1
NO-0485 Oslo
Noorwegen
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/10/643/001
13. BATCHNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Rechtvaardiging voor uitzondering van braille is aanvaardbaar
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.

18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC: {nummer}
SN: {nummer}
NN: {nummer}
23
WORDEN VERMELD

ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Rapiscan 400 microgram oplossing voor injectie
Regadenoson
Intraveneus gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
BATCHNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
400 microgram
6.
OVERIGE
24
B. BIJSLUITER
25
Bijsluiter: informatie voor de gebruiker

Rapiscan 400 microgram oplossing voor injectie
Regadenoson

Lees goed de hele bijsluiter voordat dit geneesmiddel aan u wordt toegediend want er staat
belangrijke informatie in voor u.
·
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
·
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
·
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die niet
in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.

Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Rapiscan en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag dit middel niet aan u worden toegediend of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe wordt dit middel aan u toegediend?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Rapiscan en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Rapiscan bevat de werkzame stof regadenoson. Deze behoort tot een groep geneesmiddelen die
`coronaire vaatverwijders' worden genoemd. Het zorgt ervoor dat de slagaders van het hart zich
verwijden en de hartfrequentie toeneemt. Daardoor wordt de bloedstroom naar de spieren van het hart
vergroot.
Dit middel wordt gebruikt om uw medische toestand te onderzoeken.
Rapiscan wordt bij volwassenen gebruikt bij een soort hartscans die `beeldvorming van de
myocardperfusie'
worden genoemd.
De scan gebruikt een diagnostisch middel om afbeeldingen te maken. Deze beelden tonen hoe goed het
bloed naar de spieren van het hart stroomt. Meestal wordt lichamelijke inspanning via een tredmolen
gebruikt om het hart te belasten voordat een scan wordt gemaakt. Tijdens de lichamelijke inspanning
wordt een kleine hoeveelheid van het diagnostische middel in het lichaam ingespoten, vaak in een ader
in de hand. Daarna worden beelden gemaakt van het hart. De arts kan dan zien of de spieren van het
hart onder belasting voldoende doorbloed worden.
Als u niet in staat bent om voldoende inspanning te leveren om voldoende belasting voor het hart te
creëren, zal Rapiscan worden geïnjecteerd om een belasting van vergelijkbare grootte voor het hart te
creëren om de bloedstroom te verhogen.
Rapiscan wordt ook gebruikt tijdens katheterisatie en beeldvorming van slagaders van het hart
(invasieve coronaire angiografie) om de slagaders van het hart uit te zetten om het drukverschil te
meten, veroorzaakt door een vernauwing in één of meer slagaders. Tijdens hartkatheterisatie wordt een
lange dunne buis, een katheter genaamd, door uw femorale of radiale slagader gestoken en door uw
bloedvaten naar uw hart gebracht. Het kan zo zijn dat de arts die de katheterisatie uitvoert ook wil
meten wat het verschil in druk is (fractional flow reserve) als gevolg van een vernauwing die is
opgemerkt in één of meer slagaders van het hart.
.
26
Wanneer mag dit middel niet aan u worden toegediend of moet u er extra voorzichtig mee
zijn?

Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
·
U heeft een
lage hartfrequentie (een hartblok van een hoge graad of een aandoening van de
sinusknoop) en er is geen pacemaker bij u geplaatst.
·
U heeft
pijn op de borst die onvoorspelbaar is (instabiele angina) en die na behandeling niet
verbeterd is.
·
U heeft een
lage bloeddruk (hypotensie).
·
U heeft
hartfalen.
·
U bent allergisch voor één van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.

Neem contact op met uw arts of apotheker voordat u dit middel gebruikt. Voordat Rapiscan bij u
wordt toegediend, moet u uw arts erover inlichten:
·
als u
onlangs ernstige hartklachten heeft gehad (bijvoorbeeld een hartaanval of een afwijkend
hartritme).
·
als u een hartritme heeft met een zeer snelle of onregelmatige hartslag (atriumfibrilleren of
·
-fladderen).
·
als u hoge bloeddruk heeft die niet onder controle is, vooral als dit recent gepaard is gegaan met
neusbloedingen, hoofdpijn of wazig of dubbel zien.
·
als u miniberoertes heeft gehad (zogenaamde transient ischaemic attacks)
·
als u een hartritmestoornis heeft die
lang-QT-syndroom wordt genoemd.
·
als u aan episodes van
hartblok lijdt (wat de hartslag kan vertragen) of als u een
zeer lage
hartfrequentie heeft.
·
als u een
aandoening van hart of
bloedvaten heeft, in het bijzonder een aandoening die
verergert wanneer uw bloeddruk daalt. Hiertoe behoren een klein bloedvolume (veroorzaakt,
bijvoorbeeld, door ernstige diarree of dehydratatie of de inname van plaspillen), ontsteking
rond het hart (pericarditis) en bepaalde vormen van aandoeningen aan de hartkleppen of
slagaders (bijvoorbeeld aorta- of mitralisstenose).
·
als u een aandoening heeft die aanvallen (insulten) veroorzaakt, zoals epilepsie, of als u ooit een
aanval heeft gehad.
·
als u
astma of een
longziekte heeft.
Als één van deze situaties op u van toepassing is,
vertel dit dan uw arts voordat u de injectie
toegediend krijgt.

Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Rapiscan dient niet te worden gebruikt bij kinderen en jongeren tot 18 jaar.

Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Rapiscan nog andere geneesmiddelen, of heeft u dat kort geleden gedaan? Vertel dat
dan uw arts. Dat geldt ook voor geneesmiddelen waar u geen voorschrift voor nodig heeft.

Extra voorzichtigheid is geboden met de volgende geneesmiddelen:
·
theofylline, een geneesmiddel voor de behandeling van astma en andere longziektes,
mag
gedurende ten minste 12 uur vóór de toediening van Rapiscan niet worden gebruikt, omdat dit
middel het effect van Rapiscan kan blokkeren.
·
dipyridamol, een geneesmiddel ter voorkoming van bloedstolsels,
mag gedurende ten minste
2 dagen vóór de toediening van Rapiscan niet worden gebruikt, omdat dit middel het effect van
Rapiscan kan veranderen.

Waarop moet u letten met eten en drinken?
U mag gedurende ten minste 12 uur vóór de toediening van Rapiscan geen cafeïnehoudende
voedingsmiddelen of dranken nuttigen (bijvoorbeeld thee, koffie, chocolademelk, cola of chocolade).
De reden hiervoor is dat cafeïne het effect van Rapiscan kan beïnvloeden.
27
Voordat u Rapiscan krijgt toegediend, moet u het uw arts vertellen:
·
als
u zwanger bent, denkt zwanger te zijn of zwanger wilt worden. Er is onvoldoende
informatie over het gebruik van Rapiscan bij zwangere vrouwen. In dieronderzoek zijn
schadelijke effecten waargenomen, maar het is niet bekend of er een risico is voor de mens. Uw
arts zal Rapiscan alleen bij u toedienen, als het absoluut noodzakelijk is.
·
als
u borstvoeding geeft. Het is niet bekend of Rapiscan in de moedermelk terecht kan komen.
Rapiscan zal alleen bij u worden toegediend, als uw arts dit noodzakelijk acht. Na toediening
van Rapiscan dient u gedurende ten minste 10 uur geen borstvoeding te geven.
Neem contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.

Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Rapiscan kan duizeligheid veroorzaken. Rapiscan kan ook andere symptomen (hoofdpijn of
kortademigheid) oproepen die uw rijvaardigheid of uw vermogen om machines te bedienen kunnen
beïnvloeden. Deze effecten duren meestal niet langer dan 30 minuten. Bestuur geen auto of ander
voertuig en gebruik geen machines of gereedschap totdat deze effecten zijn verbeterd.

Rapiscan bevat natrium
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per dosis. Nadat u Rapiscan toegediend
heeft gekregen, krijgt u een injectie met een natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing die 45 mg
natrium bevat. Voorzichtigheid is geboden wanneer u een gecontroleerd natriumdieet heeft.
3.
Hoe wordt dit middel aan u toegediend?

Rapiscan wordt ingespoten door een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg (een arts,
verpleegkundige of medisch-technisch assistent) in een medische instelling waar uw hart en bloeddruk
kunnen worden bewaakt. Het middel wordt als een enkele dosis van 400 microgram in een oplossing
van 5 ml direct in een ader ingespoten ­ de injectie zal in totaal ongeveer 10 seconden duren. De
ingespoten dosis is niet van uw gewicht afhankelijk.

U krijgt ook een injectie met een natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing (5 ml) en een injectie met
een kleine hoeveelheid van een diagnostisch middel.

Als u Rapiscan toegediend krijgt, zal uw hartfrequentie snel stijgen. Uw hartfrequentie en bloeddruk
worden bewaakt.

Na de injectie met Rapiscan moet u blijven zitten of liggen totdat uw hartfrequentie en bloeddruk
weer terugkeren naar uw normale waarden. De arts, verpleegkundige of medisch-technisch assistent
zal u vertellen wanneer u weer op mag staan.
Nadat er genoeg tijd is verstreken om het diagnostische middel de hartspier te laten bereiken, wordt er
een scan van uw hart gemaakt.
Tijdens katheterisatie van de slagaders van het hart, kan uw arts het drukverschil meten (ook bekend
als fractional flow reserve - FFR) als gevolg van een vernauwing in één of meer slagaders van het hart.
Indien noodzakelijk, kan een tweede dosis van 400 microgram ten minste 10 minuten na de eerste
dosis worden geïnjecteerd voor een dergelijke drukverschilmeting tijdens dezelfde
katheterisatieprocedure. Hartslag en bloeddruk worden gedurende de gehele procedure gemonitord.

Heeft u te veel van dit middel toegediend gekregen?
Sommige mensen hadden last van opvliegers, duizeligheid en een verhoogde hartfrequentie wanneer
ze te veel van dit middel hadden toegediend gekregen. Als uw arts denkt dat u ernstige bijwerkingen
heeft of als de effecten van Rapiscan te lang duren, kunt u eventueel een injectie krijgen met een
geneesmiddel, aminofylline genoemd, dat deze effecten vermindert.
28
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.

De bijwerkingen zijn meestal mild van aard. Ze beginnen doorgaans snel na de injectie met
Rapiscan en zijn
meestal binnen 30 minuten weer verdwenen. Gewoonlijk hoeven ze niet behandeld
te worden.

Ernstiger bijwerkingen zijn:
·
plotselinge hartstilstand of beschadiging van het hart, hartblok (een stoornis van de elektrische
signalen van het hart, waarbij het signaal niet van de bovenste naar de onderste hartkamers wordt
geleid), versnelde hartslag
·
lage bloeddruk die kan leiden tot flauwvallen of miniberoertes (waaronder zwakte van de spieren
van het gezicht of niet kunnen spreken). In zeldzame gevallen kan Rapiscan een beroerte (ook
cerebrovasculair accident genoemd) veroorzaken.
·
een allergische reactie die onmiddellijk of met vertraging kan optreden na injectie met Rapiscan en
de volgende verschijnselen kan geven: huiduitslag, licht verheven jeukende huiduitslag (urticae),
zwelling onder de huid in de buurt van de ogen of keel, een opgezette keel en problemen met
ademhalen
Vertel het uw arts meteen als u denkt dat u ernstige bijwerkingen heeft. Uw arts kan u dan eventueel
een injectie geven met een geneesmiddel, aminofylline genoemd, dat deze effecten vermindert.

Zeer vaak voorkomende bijwerkingen
(komen voor bij meer dan 1 op de 10 patiënten)
·
hoofdpijn, duizeligheid
·
kortademigheid
·
pijn op de borst
·
veranderingen in hartfilmpjes (elektrocardiogram)
·
opvliegers
·
maagklachten

Vaak voorkomende bijwerkingen
(komen voor bij minder dan 1 op de 10 patiënten)
·
pijn in het hart (angina), afwijkend hartritme, snelle hartslag, voelen dat het hart een slag
overslaat, "fladdert" of te hard of te snel slaat (palpitaties, hartkloppingen)
·
lage bloeddruk
·
druk op de keel, irritatie van de keel, hoesten,
·
braken, misselijkheid
·
zich onwel of zwak voelen
·
overmatig transpireren
·
pijn in de rug, armen, benen, nek of kaken
·
bot- en spierklachten
·
tintelend gevoel, verminderde gevoeligheid, smaakverandering
·
mondklachten

Soms voorkomende bijwerkingen
(komen voor bij minder dan 1 op de 100 patiënten)
·
plotselinge hartstilstand of beschadiging van het hart, hartblok (een stoornis van de elektrische
signalen van het hart, waarbij het signaal niet van de bovenste naar de onderste hartkamers wordt
geleid), vertraagde hartslag
·
toevallen, flauwvallen, miniberoertes (waaronder zwakte van het gezicht of niet kunnen spreken),
verminderde aanspreekbaarheid (waaronder mogelijk comateuze toestand), trillen, slaperigheid
29
een allergische reactie die de volgende verschijnselen kan geven: huiduitslag, licht verheven
jeukende huiduitslag (urticae), zwelling onder de huid in de buurt van de ogen of keel, een
opgezette keel, problemen met ademhalen
·
piepende ademhaling
·
snelle ademhaling
·
hoge bloeddruk, bleekheid, koude ledematen
·
wazig zien, pijn in de ogen
·
angst, slaapproblemen
·
oorsuizen
·
opgezet gevoel, diarree, onvrijwillig verlies van ontlasting
·
roodheid van de huid
·
pijn in de gewrichten
·
pijn of klachten rond de plaats van de injectie, pijn in het hele lichaam

Niet bekend
(de frequentie kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald)
·
ademhalingsproblemen (bronchospasme)
·
ademstilstand
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts of verpleegkundige. Dit geldt ook
voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks
melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door bijwerkingen te melden,
kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op de
injectieflacon en op de doos na EXP.
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
Gebruik Rapiscan niet als de oplossing verkleurd is of deeltjes bevat.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Deze
maatregelen helpen het milieu te beschermen. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg zijn
verantwoordelijk voor het bewaren en vernietigen van dit geneesmiddel.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie

Welke stoffen zitten er in dit middel?
De werkzame stof in dit middel is regadenoson. Elke injectieflacon van 5 ml met Rapiscan bevat
400 microgram regadenoson.
De andere stoffen in dit middel zijn: dinatriumedetaat, dinatriumwaterstoffosfaat dihydraat,
natriumdiwaterstoffosfaat monohydraat, propyleenglycol, water voor injectie.

Hoe ziet Rapiscan eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Rapiscan oplossing voor injectie is een heldere, kleurloze oplossing waarin geen deeltjes zichtbaar zijn.
Rapiscan wordt geleverd in een doos met daarin een glazen injectieflacon van 5 ml voor eenmalig
gebruik, met een rubberen stop en een dop met een aluminium zegel.
30
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
GE Healthcare AS
Nycoveien 1
NO-0485 Oslo
Noorwegen
Fabrikant:
Millmount Healthcare Limited,
Block 7, City North Business Campus,
Stamullen, Co Meath, K32 YD60, Ierland
Haupt Pharma Wolfratshausen GmbH
Pfaffenrieder Str. 5
D-82515 Wolfratshausen,
Duitsland
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in 01/2022

Andere informatiebronnen

Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu.
Deze bijsluiter is beschikbaar in alle EU/EER-talen op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau
31
Rapiscan moet worden toegediend als een snelle injectie gedurende 10 seconden in een perifere ader
met behulp van een katheter of naald van 22 gauge of met een grotere diameter.
Onmiddellijk na de injectie met Rapiscan moet 5 ml natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing voor
injectie worden toegediend.
Het diagnostische middel dat gebruikt wordt bij de myocardperfusiescintigrafie moet 10-20 seconden
na de natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing voor injectie worden toegediend. Het diagnostische
middel kan direct in dezelfde katheter worden geïnjecteerd als Rapiscan.
Voor de meting van FFR moet Rapiscan worden toegediend als een snelle injectie van 10 seconden in
een perifere ader met behulp van een katheter of naald van 22 gauge of groter. 10 ml natriumchloride 9
mg/ml (0,9%) oplossing voor injectie moet onmiddellijk na de injectie met Rapiscan worden
toegediend. Standaard technieken op het gebied van katheterisatie en FFR-metingen moeten worden
toegepast en FFR moet worden gemeten als de laagste waarde van Pd/Pa bereikt tijdens steady-state
maximale hyperemie.
Indien noodzakelijk, kan een tweede dosis van 400 microgram ten minste 10 minuten na de eerste
dosis voor FFR-meting worden geïnjecteerd tijdens dezelfde katheterisatieprocedure.
Bij gebrek aan onderzoek naar onverenigbaarheden, mag dit geneesmiddel niet met andere
geneesmiddelen gemengd worden.
Dit geneesmiddel dient vóór toediening visueel te worden gecontroleerd op aanwezigheid van deeltjes
en verkleuring.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
Voor meer informatie, kunt u de volledige samenvatting van de productkenmerken raadplegen.
32

Heb je dit medicijn gebruikt? Rapiscan 400 µg te vormen.

Je ervaring helpt anderen een beeld over het gebruik van Rapiscan 400 µg te vormen.

Deel als eerste jouw ervaring over Rapiscan 400 µg

Opgepast

  • Gebruik geen geneesmiddelen zonder het advies van je geneesheer
  • Vertrouw enkel de bijsluiter die meegeleverd werd met je geneesmiddel
  • Gebruik geen geneesmiddelen waarvan de houdbaarheidsdatum verstreken is
  • Bijsluiters zijn aangeleverd door het FAGG
  • FAGG