Steglatro 15 mg
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe
veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg worden
verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Zie rubriek 4.8 voor het rapporteren van
bijwerkingen.
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Steglatro 5 mg filmomhulde tabletten
Steglatro 15 mg filmomhulde tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Steglatro 5 mg filmomhulde tabletten
Elke tablet bevat 5 mg ertugliflozine (als ertugliflozine L-pyroglutaminezuur).
Hulpstof(fen) met bekend effect
Elke tablet bevat 28 mg lactose (als monohydraat).
Steglatro 15 mg filmomhulde tabletten
Elke tablet bevat 15 mg ertugliflozine (als ertugliflozine L-pyroglutaminezuur).
Hulpstof(fen) met bekend effect
Elke tablet bevat 85 mg lactose (als monohydraat).
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Filmomhulde tablet (tablet).
Steglatro 5 mg filmomhulde tabletten
Roze, driehoekige, filmomhulde tabletten van 6,4 x 6,6
andere kant glad.
Steglatro 15 mg filmomhulde tabletten
Rode, driehoekige, filmomhulde tabletten van 9,0 x 9,4
andere kant glad.
mm met aan één kant ‘701’ gestanst en aan de
mm met aan één kant ‘702’ gestanst en aan de
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Steglatro is geïndiceerd voor de behandeling van volwassenen met onvoldoende gereguleerde type 2-
diabetes mellitus als aanvulling op een dieet en lichaamsbeweging:
als monotherapie wanneer het gebruik van metformine ongeschikt wordt geacht vanwege
intolerantie of contra-indicaties.
als aanvulling op andere geneesmiddelen voor de behandeling van diabetes.
Voor onderzoeksresultaten over combinaties van therapieën, effecten op bloedglucoseregulatie,
cardiovasculaire voorvallen en de onderzochte populaties, zie rubrieken 4.4, 4.5 en 5.1.
2
4.2
Dosering en wijze van toediening
Dosering
De aanbevolen startdosering van ertugliflozine is eenmaal daags 5 mg. Bij patiënten die eenmaal
daags 5 mg ertugliflozine verdragen, kan de dosis worden verhoogd naar eenmaal daags 15 mg
ertugliflozine indien aanvullende bloedglucoseregulatie nodig is.
Wanneer ertugliflozine wordt gebruikt in combinatie met insuline of een insulinesecretagoog kan een
lagere dosis insuline of insulinesecretagoog nodig zijn om het risico op hypoglykemie te verlagen (zie
rubrieken 4.4, 4.5 en 4.8).
Bij patiënten met volumedepletie wordt aanbevolen deze toestand te corrigeren voordat met
ertugliflozine wordt begonnen (zie rubriek 4.4).
Als er een dosis wordt vergeten, dient die te worden ingenomen zodra de patiënt eraan denkt.
Patiënten mogen geen twee doses Steglatro op dezelfde dag innemen.
Speciale populaties
Nierfunctiestoornis
Beoordeling van de nierfunctie wordt aanbevolen vóór het starten met Steglatro en daarna periodiek
(zie rubriek 4.4).
Starten met dit geneesmiddel wordt niet aanbevolen bij patiënten met een geschatte glomerulaire
filtratiesnelheid (eGFR) van minder dan 45 ml/min/1,73 m
2
of een creatinineklaring (CrCL) van
minder dan 45 ml/min (zie rubriek 4.4).
Bij patiënten met een eGFR van
≥
45 tot < 60 ml/min/1,73 m
2
is de startdosering van Steglatro 5 mg.
Voor bloedglucoseregulatie kan dit zo nodig omhoog worden getitreerd tot 15 mg.
Bij patiënten met een matige nierfunctiestoornis verlaagt ertuglifozine de bloedglucosespiegel minder
goed en waarschijnlijk helemaal niet bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis. Als
aanvullende bloedglucoseregulatie nodig is, moet aanvulling met andere antihyperglykemische
middelen worden overwogen (zie rubriek 4.4).
Steglatro dient te worden stopgezet wanneer de eGFR aanhoudend minder is dan 30 ml/min/1,73 m
2
of
de CrCL aanhoudend minder is dan 30 ml/min.
Steglatro mag niet worden gebruikt bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis, met eindstadium
nierfalen (end-stage
renal disease,
ESRD) of bij patiënten die worden gedialyseerd. Dit is omdat er
geen klinische gegevens zijn die de werkzaamheid bij deze patiënten ondersteunen.
Leverfunctiestoornis
Bij patiënten met een lichte of matige leverfunctiestoornis is geen dosisaanpassing van ertugliflozine
nodig. Ertugliflozine is niet onderzocht bij patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis en wordt
niet aanbevolen voor gebruik bij deze patiënten (zie rubriek 5.2).
Ouderen (≥
65 jaar)
Op basis van leeftijd wordt geen dosisaanpassing van ertugliflozine aanbevolen. Er moet rekening
worden gehouden met de nierfunctie en het risico op volumedepletie (zie rubrieken 4.4 en 4.8).
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van ertugliflozine bij kinderen jonger dan 18 jaar zijn niet vastgesteld.
Er zijn geen gegevens beschikbaar.
3
Wijze van toediening
Steglatro dient eenmaal daags oraal in de ochtend te worden ingenomen, met of zonder voedsel. In
geval van slikproblemen kan de tablet worden gebroken of fijngemalen omdat het een
toedieningsvorm met directe afgifte is.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Algemeen
Steglatro dient niet te worden gebruikt bij patiënten met type 1-diabetes mellitus.
Hypotensie/volumedepletie
Ertugliflozine veroorzaakt een osmotische diurese, wat kan leiden tot intravasculaire
volumecontractie. Daarom kan na het starten met Steglatro symptomatische hypotensie optreden (zie
rubriek 4.8), in het bijzonder bij patiënten met een nierfunctiestoornis (eGFR minder dan
60 ml/1,73 m
2
of een CrCL van minder dan 60
ml/min), oudere patiënten (≥
65 jaar), patiënten die
diuretica gebruiken of patiënten met een voorgeschiedenis van hypotensie die een
bloeddrukverlagende behandeling krijgen. Alvorens met Steglatro te starten, dient de volumestatus te
worden beoordeeld en indien nodig te worden gecorrigeerd. Controleer na het starten van de
behandeling regelmatig op tekenen en symptomen.
Als gevolg van het werkingsmechanisme van ertugliflozine, veroorzaakt het een osmotische diurese,
verhoogt het de serumcreatinine en verlaagt het de eGFR. De verhoging van serumcreatinine en daling
in eGFR waren groter bij patiënten met een matige nierfunctiestoornis (zie rubriek 4.8).
In geval van aandoeningen die kunnen leiden tot vochtverlies (bijvoorbeeld gastro-intestinale ziekte),
wordt voor patiënten die ertugliflozine krijgen een zorgvuldige controle van de volumestatus
(bijvoorbeeld lichamelijk onderzoek, metingen van de bloeddruk, laboratoriumtesten waaronder
hematocriet) en elektrolyten aanbevolen. Tijdelijke onderbreking van de behandeling met
ertugliflozine dient te worden overwogen totdat het vochtverlies is gecorrigeerd.
Diabetische ketoacidose
Zeldzame gevallen van DKA, waaronder levensbedreigende en fatale gevallen, zijn gemeld in
klinische onderzoeken en postmarketing bij patiënten die werden behandeld met natrium-glucose-
cotransporter-2 (SGLT2) -remmers, waaronder ertugliflozine. In een aantal gevallen was de
presentatie van de aandoening atypisch met slechts matig verhoogde bloedglucosewaarden, lager dan
14 mmol/l (250 mg/dl). Het is niet bekend of DKA vaker optreedt bij hogere doses ertugliflozine.
Er moet rekening gehouden worden met het risico op diabetische ketoacidose in het geval van niet-
specifieke symptomen zoals misselijkheid, braken, anorexie, buikpijn, overmatige dorst, moeilijk
ademen, verwardheid, ongebruikelijke vermoeidheid of slaperigheid. Patiënten dienen onmiddellijk te
worden onderzocht op ketoacidose als deze symptomen optreden, ongeacht de bloedglucosespiegel.
Bij patiënten bij wie DKA wordt vermoed of gediagnosticeerd, dient de behandeling met ertugliflozine
onmiddellijk te worden gestaakt.
De behandeling dient te worden onderbroken bij patiënten die worden opgenomen in het ziekenhuis
voor grote chirurgische ingrepen of voor ernstige acute medische aandoeningen. Monitoring van
ketonen wordt aanbevolen bij deze patiënten. Het meten van ketonenwaarden in het bloed heeft de
voorkeur boven meten in de urine. Behandeling met ertugliflozine kan opnieuw worden gestart
wanneer de ketonenwaarden normaal zijn en de toestand van de patiënt is gestabiliseerd.
Vóór aanvang van de behandeling met ertugliflozine dient gelet te worden op factoren in de anamnese
van de patiënt die predisponeren voor ketoacidose.
4
Patiënten die mogelijk een hoger risico op DKA hebben, zijn patiënten met een lage
bèta-celfunctiereserve (bijvoorbeeld patiënten met type 2-diabetes met een lage C-peptide of latente
auto-immune diabetes bij volwassenen (LADA,
latent autoimmune diabetes in adults)
of patiënten
met een voorgeschiedenis van pancreatitis), patiënten met aandoeningen die leiden tot een beperkte
inname van voedsel of ernstige dehydratie, patiënten bij wie de doses insuline zijn verlaagd en
patiënten met een verhoogde insulinebehoefte vanwege een acute medische ziekte, operatie of
alcoholmisbruik. SGLT2-remmers moeten bij deze patiënten met voorzichtigheid worden gebruikt.
Opnieuw starten van een behandeling met een SGLT2-remmer bij patiënten met eerdere DKA tijdens
een behandeling met een SGLT2-remmer wordt niet aanbevolen, tenzij een andere duidelijke
precipiterende factor wordt vastgesteld en verholpen.
De veiligheid en werkzaamheid van ertugliflozine bij patiënten met type 1-diabetes zijn niet
vastgesteld en ertugliflozine mag niet worden gebruikt voor de behandeling van patiënten met type 1-
diabetes. Beperkte gegevens uit klinische onderzoeken wijzen erop dat DKA vaak optreedt wanneer
patiënten met type 1-diabetes worden behandeld met SGLT2-remmers.
Amputaties van de onderste ledematen
VERTIS CV (eValuation
of ERTugliflozin effIcacy and Safety, CardioVascular),
een
langetermijnonderzoek naar cardiovasculaire uitkomsten, is een onderzoek bij patiënten met type 2-
diabetes mellitus en vastgestelde atherosclerotische cardiovasculaire ziekte, bij wie niet-traumatische
amputaties van de onderste ledematen (voornamelijk van de teen) werden gemeld met een incidentie
van 2,0 % (0,57 proefpersonen met een voorval per 100 patiëntjaren), 2,1 % (0,60 proefpersonen met
een voorval per 100 patiëntjaren) en 1,6 % (0,47 proefpersonen met een voorval per 100 patiëntjaren)
voor de ertugliflozine 5 mg-groep, de ertugliflozine 15 mg-groep en de placebogroep. Het aantal
gevallen van amputatie van de onderste ledematen bedroeg 0,75 en 0,96 versus 0,74 voorvallen per
100 patiëntjaren voor respectievelijk de ertugliflozine 5 mg-groep en ertugliflozine 15 mg-groep
versus de placebogroep. In klinische langetermijnonderzoeken naar type 2-diabetes mellitus met
SGLT2-remmers is een stijging in het aantal gevallen van amputatie van de onderste ledematen
(voornamelijk van de teen) waargenomen. Het is niet bekend of dit een klasse-effect is. Het is
belangrijk om patiënten met diabetes voor te lichten over regelmatige preventieve voetverzorging.
Nierfunctiestoornis
De werkzaamheid van ertugliflozine voor bloedglucoseregulatie is afhankelijk van de nierfunctie, en
de glykemische werkzaamheid is verminderd bij patiënten die een matige nierfunctiestoornis hebben
en waarschijnlijk afwezig bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis (zie rubriek 4.2).
Steglatro mag niet worden gestart bij patiënten met een eGFR lager dan 45 ml/min/1,73 m
2
of een
CrCL lager dan 45 ml/min. Steglatro dient te worden stopgezet wanneer de eGFR aanhoudend lager is
dan 30 ml/min/1,73 m
2
of de CrCl aanhoudend lager is dan 30 ml/min vanwege een vermindering van
de werkzaamheid.
Controle van de nierfunctie wordt als volgt aanbevolen:
-
vóór het starten van ertugliflozine en periodiek tijdens de behandeling (zie rubriek 4.2);
-
vaker bij patiënten met een eGFR lager dan 60 ml/min/1,73 m
2
of een CrCl lager dan
60 ml/min.
Hypoglykemie bij gelijktijdig gebruik van insuline en insulinesecretagogen
Ertugliflozine kan het risico op hypoglykemie verhogen wanneer het wordt gebruikt in combinatie met
insuline en/of een insulinesecretagoog, waarvan bekend is dat ze hypoglykemie veroorzaken (zie
rubriek 4.8). Daarom kan een lagere dosis insuline of insulinesecretagoog nodig zijn om het risico op
hypoglykemie tot een minimum te beperken wanneer het wordt gebruikt in combinatie met
ertugliflozine (zie rubrieken 4.2 en 4.5).
5
Genitale mycotische infecties
Ertugliflozine verhoogt het risico op genitale mycotische infecties. In onderzoeken met SGLT2-
remmers hadden patiënten met een voorgeschiedenis van genitale mycotische infecties en onbesneden
mannen meer kans op ontwikkeling van genitale mycotische infecties (zie rubriek 4.8). Patiënten
dienen op gepaste wijze te worden gecontroleerd en behandeld.
Urineweginfecties
Uitscheiding van glucose via de urine kan in verband worden gebracht met een verhoogd risico op
urineweginfecties (zie rubriek 4.8). Tijdelijke onderbreking van de behandeling met ertugliflozine
dient te worden overwogen bij het behandelen van pyelonefritis of urosepsis.
Necrotiserende fasciitis van het perineum (fournier-gangreen)
Na het in de handel brengen zijn er gevallen van necrotiserende fasciitis van het perineum (ook bekend
als fournier-gangreen) gemeld bij vrouwelijke en mannelijke patiënten die SGLT2-remmers innemen.
Dit is een zeldzaam maar ernstig en potentieel levensbedreigend voorval dat met spoed een
chirurgische ingreep en antibiotische behandeling vereist.
Patiënten moet worden geadviseerd een arts te raadplegen als ze last hebben van een combinatie van
de symptomen pijn, gevoeligheid, erytheem, of zwelling in het genitale of perineale gebied, met koorts
of malaise. Wees ervan bewust dat urogenitale infectie of perineaal abces aan necrotiserende fasciitis
vooraf kan gaan. Als fournier-gangreen vermoed wordt, dient de toediening van Steglatro te worden
stopgezet en onmiddellijk een behandeling (waaronder antibiotica en chirurgisch debridement) te
worden ingesteld.
Ouderen
Oudere patiënten kunnen een verhoogd risico op volumedepletie en een nierfunctiestoornis hebben.
Patiënten van 65 jaar en ouder die werden behandeld met ertugliflozine hadden een hogere incidentie
van bijwerkingen gerelateerd aan volumedepletie dan jongere patiënten. In VERTIS CV, een
langetermijnonderzoek naar cardiovasculaire uitkomsten, waren de veiligheid en werkzaamheid bij
patiënten van 65 jaar en ouder vergelijkbaar met die bij patiënten jonger dan 65 jaar (zie rubrieken 4.2
en 4.8).
Hartfalen
Er is geen ervaring in klinische onderzoeken met ertugliflozine in New York Heart Association
(NYHA) klasse IV.
Laboratoriumuitslagen urine
Als gevolg van het werkingsmechanisme zullen patiënten die Steglatro gebruiken positief testen op
glucose in hun urine. Om de bloedglucoseregulatie te controleren dienen andere methoden te worden
gebruikt.
Interferentie met 1,5-anhydroglucitol (1,5-AG) -gehaltebepaling
Bepaling van de bloedglucoseregulatie met de 1,5-AG-gehaltebepaling wordt niet aanbevolen,
aangezien metingen van 1,5-AG onbetrouwbaar zijn voor de beoordeling van de bloedglucoseregulatie
bij patiënten die SGLT2-remmers gebruiken. Om de bloedglucoseregulatie te controleren dienen er
andere methoden te worden gebruikt.
Lactose
De tabletten bevatten lactosemonohydraat. Patiënten met zeldzame erfelijke aandoeningen zoals
galactose-intolerantie, totale lactasedeficiëntie of glucose-galactose-malabsorptie mogen dit
geneesmiddel niet gebruiken.
Natrium
Dit middel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per tablet, dat wil zeggen dat het in wezen
‘natriumvrij’ is.
6
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Farmacodynamische interacties
Diuretica
Ertugliflozine kan het diuretische effect van diuretica versterken en kan het risico op dehydratie en
hypotensie verhogen (zie rubriek 4.4).
Insuline en insulinesecretagogen
Insuline en insulinesecretagogen, zoals sulfonylureumderivaten, veroorzaken hypoglykemie.
Ertugliflozine kan het risico op hypoglykemie verhogen wanneer het wordt gebruikt in combinatie met
insuline en/of een insulinesecretagoog. Daarom kan een lagere dosis insuline of insulinesecretagoog
nodig zijn om het risico op hypoglykemie te verminderen wanneer het wordt gebruikt in combinatie
met ertugliflozine (zie rubrieken 4.2, 4.4 en 4.8).
Farmacokinetische interacties
Effecten van andere geneesmiddelen op de farmacokinetiek van ertugliflozine
Metabolisme door UGT1A9 en UGT2B7 is het voornaamste klaringsmechanisme van ertugliflozine.
Onderzoeken naar interacties opgezet met een enkelvoudige dosis die werden uitgevoerd bij gezonde
proefpersonen, wijzen erop dat de farmacokinetiek van ertugliflozine niet wordt gewijzigd door
sitagliptine, metformine, glimepiride of simvastatine.
Toediening van meerdere doses rifampicine (een UGT- en CYP-inductor) vermindert de AUC en C
max
van ertugliflozine met respectievelijk 39 % en 15 %. Deze vermindering in blootstelling wordt niet als
klinisch relevant beschouwd en daarom wordt geen dosisaanpassing aanbevolen. Een klinisch relevant
effect met andere inductoren (bijvoorbeeld carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital) wordt niet
verwacht.
De invloed van UGT-remmers op de farmacokinetiek van ertugliflozine is niet klinisch onderzocht,
maar een mogelijke toename van blootstelling aan ertugliflozine door UGT-remming wordt niet als
klinisch relevant beschouwd.
Effecten van ertugliflozine op de farmacokinetiek van andere geneesmiddelen
Onderzoeken naar interacties die werden uitgevoerd bij gezonde vrijwilligers duiden erop dat
ertugliflozine geen klinisch relevant effect had op de farmacokinetiek van sitagliptine, metformine en
glimepiride.
Gelijktijdige toediening van simvastatine met ertugliflozine resulteerde in een toename in de AUC en
C
max
van simvastatine van respectievelijk 24 % en 19 %, en in een toename van de AUC en de C
max
van simvastatinezuur van respectievelijk 30 % en 16 %. Het mechanisme voor de kleine verhogingen
van simvastatine en simvastatinezuur is niet bekend en wordt niet tot stand gebracht door middel van
OATP-remming door ertugliflozine. Deze toenames worden niet als klinisch van belang beschouwd.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn beperkte gegevens over het gebruik van ertugliflozine bij zwangere vrouwen. Gebaseerd op
resultaten van dieronderzoek kan ertugliflozine invloed hebben op de ontwikkeling en rijping van de
nieren (zie rubriek 5.3). Steglatro mag daarom niet worden gebruikt tijdens de zwangerschap.
Borstvoeding
Er is geen informatie over de aanwezigheid van ertugliflozine in moedermelk, de effecten op het kind
dat borstvoeding krijgt of de effecten op de melkproductie. Ertugliflozine is aanwezig in de melk van
zogende ratten en veroorzaakte effecten bij nakomelingen van zogende ratten. Farmacologisch
gemedieerde effecten werden waargenomen bij jonge ratten (zie rubriek 5.3). Aangezien de rijping van
7
nieren bij de mens
in utero
plaatsvindt en gedurende de eerste 2 levensjaren waarin mogelijk
blootstelling door borstvoeding plaatsvindt, kan een risico voor pasgeborenen/zuigelingen niet worden
uitgesloten. Steglatro mag niet worden gebruikt in de periode dat borstvoeding wordt gegeven.
Vruchtbaarheid
Het effect van ertugliflozine op de vruchtbaarheid bij de mens is niet onderzocht. In dieronderzoek
zijn geen effecten op de vruchtbaarheid waargenomen (zie rubriek 5.3).
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Ertugliflozine heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om
machines te bedienen. Patiënten dienen te worden gewaarschuwd voor het risico op hypoglykemie
wanneer Steglatro wordt gebruikt in combinatie met insuline of een insulinesecretagoog en voor het
verhoogde risico op bijwerkingen die te maken hebben met volumedepletie, zoals
houdingsafhankelijke duizeligheid (zie rubrieken 4.2, 4.4 en 4.8).
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De veiligheid en verdraagbaarheid van ertugliflozine werden beoordeeld in 7 placebo- of actieve-
comparator-gecontroleerde onderzoeken met in totaal 3409 patiënten met type 2-diabetes mellitus die
behandeld werden met 5 mg of 15 mg ertugliflozine. Daarnaast werden de veiligheid en
verdraagbaarheid van ertugliflozine bij patiënten met type 2-diabetes en vastgestelde
atherosclerotische cardiovasculaire ziekte beoordeeld in VERTIS CV (zie rubriek 5.1) met in totaal
5493 patiënten die behandeld werden met 5 mg of 15 mg ertugliflozine en met een gemiddelde
blootstellingsduur van 2,9 jaar.
Samenvoeging van placebogecontroleerde onderzoeken ter evaluatie van Steglatro 5 mg en 15 mg
De primaire beoordeling van de veiligheid werd uitgevoerd in een samenvoeging van drie 26 weken
durende, placebogecontroleerde onderzoeken. Ertugliflozine werd in één onderzoek gebruikt als
monotherapie en in twee onderzoeken als add-on-behandeling (zie rubriek 5.1). Deze gegevens geven
de blootstelling van 1029 patiënten aan ertugliflozine weer, met een gemiddelde blootstellingsduur
van ongeveer 25 weken. Patiënten kregen eenmaal daags ertugliflozine 5 mg (N=519), ertugliflozine
15 mg (N=510) of placebo (N=515).
De meest gerapporteerde bijwerkingen in het onderzoeksprogramma waren vulvovaginale mycotische
infectie en andere genitale mycotische infecties bij vrouwen. Ernstige diabetische ketoacidose trad
zelden op. Zie ‘Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen’ voor de frequenties en zie rubriek
4.4.
Tabel met bijwerkingen
De hieronder vermelde bijwerkingen zijn gerangschikt volgens frequentie en systeem/orgaanklasse
(SOK). De frequentiecategorieën zijn gedefinieerd volgens de volgende conventie: zeer
vaak (≥
1/10),
vaak (≥
1/100, <
1/10), soms (≥
1/1000, <
1/100), zelden (≥
1/10.000, < 1/1000), zeer zelden
(< 1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
8
Tabel 1: Bijwerkingen afkomstig van placebo- en actieve-comparatorgecontroleerde klinische
onderzoeken en post-marketingervaring
Systeem/orgaanklasse
Frequentie
Infecties en parasitaire aandoeningen
Zeer vaak
Vulvovaginale mycotische infectie en andere genitale
mycotische infecties bij vrouwen*
,†
Urineweginfecties
†
Balanitiscandida en andere genitale mycotische
infecties bij mannen*
,†
Necrotiserende fasciitis van het perineum (fournier-
gangreen)*
Hypoglykemie*
,†
Bijwerking
Vaak
Niet bekend
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Vaak
Zelden
Diabetische ketoacidose*
,†
Volumedepletie*
,†
Toename in de hoeveelheid urine en frequenter
urineren
‡
Dysurie, bloedcreatinine verhoogd/glomerulaire
filtratiesnelheid verlaagd
†
Vulvovaginale pruritus
Dorst
§
Serumlipiden veranderd
¶
, hemoglobine verhoogd
**
,
BUN verhoogd
¶¶
Bloedvataandoeningen
Vaak
Nier- en urinewegaandoeningen
Vaak
Soms
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen
Vaak
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Vaak
Onderzoeken
Vaak
*
Zie rubriek 4.4.
Zie onderstaande subrubrieken voor aanvullende informatie.
‡
Omvat: pollakisurie, sterke aandrang tot mictie, polyurie, urine-output verhoogd en nachtelijke mictie.
§
Omvat: dorst en polydipsie.
¶
De gemiddelde procentuele veranderingen ten opzichte van de uitgangswaarde voor ertugliflozine 5 mg en 15 mg versus
placebo waren respectievelijk voor LDL-C 5,8 % en 8,4 % versus 3,2 %, en 2,8 % en 5,7 % versus 1,1 % voor totaal
cholesterol; echter, voor HDL-C 6,2 % en 7,6 % versus 1,9 %. De mediane procentuele veranderingen ten opzichte van de
uitgangswaarde voor ertugliflozine 5 mg en 15 mg versus placebo waren respectievelijk triglyceriden -3,9 % en -1,7 %
versus 4,5 %.
**
Het aantal personen met ten minste 1 verhoging in hemoglobine > 1,24 mmol/l (2,0 g/dl) was hoger in de ertugliflozine
5 mg en 15 mg groepen (respectievelijk 4,7 % en 4,1 %) vergeleken met de placebogroep (0,6 %).
¶¶
Het aantal personen met op enig moment een verhoging van BUN-
waarden van ≥
50 % en de waarde > ULN, was
numeriek hoger in de ertugliflozine 5 mg groep en hoger in de 15 mg groep (respectievelijk 7,9 % en 9,8 %) vergeleken
met de placebogroep (5,1 %).
†
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Volumedepletie
Ertugliflozine veroorzaakt een osmotische diurese, wat kan leiden tot intravasculaire volumecontractie
en bijwerkingen gerelateerd aan volumedepletie. In de samenvoeging van placebogecontroleerde
onderzoeken was de incidentie van bijwerkingen gerelateerd aan volumedepletie (dehydratie,
houdingsafhankelijke duizeligheid, presyncope, syncope, hypotensie en orthostatische hypotensie)
laag (< 2 %) en niet opmerkelijk verschillend in de ertugliflozine- en placebogroepen. In de
subgroepanalyses in de bredere samenvoeging van fase 3-onderzoeken hadden proefpersonen met een
eGFR < 60 ml/min/1,73 m
2
,
proefpersonen ≥
65 jaar en proefpersonen die diuretica gebruikten een
hogere incidentie van volumedepletie in de ertugliflozinegroepen dan in de vergelijkingsgroep (zie
rubrieken 4.2 en 4.4). Bij proefpersonen met een eGFR < 60 ml/min/1,73 m
2
bedroeg de incidentie
9
5,1 %, 2,6 % en 0,5 % voor ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg en de vergelijkingsgroep en voor
proefpersonen met een eGFR van 45 tot < 60 ml/min/1,73 m
2
bedroeg de incidentie respectievelijk
6,4 %, 3,7 % en 0 %.
Hypoglykemie
In de samenvoeging van placebogecontroleerde onderzoeken was de incidentie van gedocumenteerde
hypoglykemie verhoogd bij ertugliflozine 5 mg en 15 mg (5,0 % en 4,5 %) vergeleken met placebo
(2,9 %). In deze populatie bedroeg de incidentie van ernstige hypoglykemie in elke groep 0,4 %.
Wanneer ertugliflozine gebruikt werd als monotherapie was de incidentie van hypoglykemische
voorvallen in de ertugliflozine-groepen 2,6 % in beide groepen en 0,7 % in de placebogroep. Wanneer
het werd gebruikt als add-on met metformine, was de incidentie van hypoglykemische voorvallen
7,2 % in de ertugliflozine 5 mg groep, 7,8 % in de ertugliflozine 15 mg groep en 4,3 % in de
placebogroep.
Wanneer ertugliflozine werd toegevoegd aan metformine en vergeleken met een sulfonylureum was de
incidentie van hypoglykemie hoger voor het sulfonylureumderivaat (27 %) dan voor ertugliflozine
(voor ertugliflozine 5 mg en 15 mg respectievelijk 5,6 % en 8,2 %).
In de deelonderzoeken van VERTIS CV, waarbij ertugliflozine aan insuline werd toegevoegd met of
zonder metformine, was de incidentie van gedocumenteerde hypoglykemie 39,4 %, 38,9 % en 37,5 %
voor respectievelijk de ertugliflozine 5 mg-groep, de ertugliflozine 15 mg-groep en de placebogroep.
Wanneer ertugliflozine werd toegevoegd aan een sulfonylureum, was de incidentie van hypoglykemie
7,3 %, 9,3 % en 4,2 % voor respectievelijk de ertugliflozine 5 mg-groep, de ertugliflozine 15 mg-
groep en de placebogroep. Wanneer ertugliflozine werd toegevoegd aan metformine en een
sulfonylureum, was de incidentie van hypoglykemie 20,0 %, 26,5 % en 14,5 % voor respectievelijk de
ertugliflozine 5 mg-groep, de ertugliflozine 15 mg-groep en de placebogroep.
Bij patiënten met een matige nierfunctiestoornis die insulines, sulfonylureumderivaten of meglitinides
als achtergrondmedicatie gebruikten, was gedocumenteerde hypoglykemie voor ertugliflozine 5 mg,
ertugliflozine 15 mg en placebo respectievelijk 36 %, 27 % en 36 % (zie rubrieken 4.2, 4.4 en 4.5).
Diabetische ketoacidose
In VERTIS CV werd ketoacidose vastgesteld bij 19 (0,3 %) patiënten die met ertugliflozine behandeld
werden en bij 2 (0,1 %) patiënten die placebo kregen. In 7 andere klinische fase 3-onderzoeken in het
ertugliflozine-ontwikkelingsprogramma werd ketoacidose vastgesteld bij 3 (0,1 %) patiënten die met
ertugliflozine werden behandeld en bij 0,0 % van de patiënten die met de comparator werden
behandeld (zie rubriek 4.4)..
Bloedcreatinine verhoogd/glomerulaire filtratiesnelheid verlaagd en niergerelateerde voorvallen
Aanvankelijke stijgingen in de gemiddelde creatinine en dalingen in de gemiddelde eGFR bij
patiënten die werden behandeld met ertugliflozine waren over het algemeen van voorbijgaande aard
tijdens continue behandeling. Patiënten met een bij aanvang matige nierfunctiestoornis hadden grotere
gemiddelde veranderingen die niet terugkeerden naar de uitgangswaarden in week 26; deze
veranderingen waren reversibel na stopzetting van de behandeling.
In VERTIS CV ging behandeling met ertugliflozine gepaard met een initiële daling in de gemiddelde
eGFR (in week 6: -2,7, -3,8 en -0,4 ml/min/1,73 m
2
in de groepen die respectievelijk ertugliflozine
5 mg, ertugliflozine 15 mg en placebo kregen), gevolgd door een terugkeer naar de uitgangswaarde.
Tot week 260 ging voortgezette behandeling met ertugliflozine gepaard met een langzamere daling in
eGFR vergeleken met placebo.
In VERTIS CV bedroeg de incidentie van niergerelateerde bijwerkingen (zoals acuut nierletsel,
nierfunctiestoornis, acuut pre-nierfalen) in de totale populatie 4,2 %, 4,3 % en 4,7 % bij patiënten die
respectievelijk ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg en placebo kregen. Deze incidentie bedroeg
9,7 %, 10,0 % en 10,2 % bij patiënten met een eGFR van 30 tot minder dan 60 ml/min/1,73 m
2
die
respectievelijk ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg en placebo kregen.
10
Genitale mycotische infecties
In de samenvoeging van drie placebogecontroleerde klinische onderzoeken traden genitale mycotische
infecties bij vrouwen (bijvoorbeeld genitale candidiasis, genitale schimmelinfectie, vaginale infectie,
vulvitis, vulvovaginale candidiasis, vulvovaginale mycotische infectie, vulvovaginitis) op bij
respectievelijk 9,1 %, 12 % en 3,0 % van de vrouwen die werden behandeld met ertugliflozine 5 mg,
ertugliflozine 15 mg en placebo. Bij vrouwen kwam stopzetting vanwege genitale mycotische infecties
voor bij respectievelijk 0,6 % en 0 % van de patiënten die werden behandeld met ertugliflozine en
placebo (zie rubriek 4.4).
In dezelfde samenvoeging traden genitale mycotische infecties bij mannen (bijvoorbeeld
balanitiscandida, balanopostitis, genitale infectie, genitale schimmelinfectie) op bij respectievelijk
3,7 %, 4,2 % en 0,4 % van de mannen die werden behandeld met ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine
15 mg en placebo. Genitale mycotische infecties bij mannen traden vaker op bij onbesneden mannen.
Bij mannen kwamen stopzettingen vanwege genitale mycotische infecties voor bij respectievelijk
0,2 % en 0 % van de patiënten die werden behandeld met ertugliflozine en placebo. In zeldzame
gevallen werd phimosis gemeld en soms werd circumcisie uitgevoerd (zie rubriek 4.4).
Urineweginfecties
In VERTIS CV kwamen urineweginfecties voor bij 12,2 %, 12,0 % en 10,2 % van de patiënten die
werden behandeld met respectievelijk ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg en placebo. De
incidentie van ernstige urineweginfecties bedroeg 0,9 %, 0,4 % en 0,8 % bij behandeling met
respectievelijk ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg en placebo.
In 7 andere klinische fase 3-onderzoeken in het ertugliflozine-ontwikkelingsprogramma bedroeg de
incidentie van urineweginfecties 4,0 % en 4,1 % voor de groepen behandeld met ertugliflozine 5 mg
en 15 mg en 3,9 % voor de placebogroepen. De meeste gevallen waren licht of matig en er werden
geen ernstig gevallen gemeld.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico‘s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Ertugliflozine vertoonde geen enkele toxiciteit bij gezonde proefpersonen bij enkelvoudige orale doses
van maximaal 300 mg en meervoudige doses van maximaal 100 mg per dag gedurende 2 weken. Er
werden geen mogelijke acute symptomen en tekenen van overdosering vastgesteld.
Pas in geval van een overdosering de gebruikelijke ondersteunende maatregelen toe (bijvoorbeeld
verwijderen van niet-opgenomen materiaal uit het maag-darmkanaal, klinische monitoring en instellen
van een ondersteunende behandeling) zoals vereist door de klinische toestand van de patiënt.
Verwijdering van ertugliflozine door middel van hemodialyse is niet onderzocht.
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: Geneesmiddelen gebruikt voor diabetes, natrium-glucose-
cotransporter-2 (SGLT2)-remmers, ATC-code: A10BK04.
Werkingsmechanisme
SGLT2 is de belangrijkste transporter die verantwoordelijk is voor de heropname van glucose uit het
glomerulaire filtraat terug in de bloedsomloop. Ertugliflozine is een krachtige, selectieve en
reversibele remmer van SGLT2. Door SGLT2 te remmen, vermindert ertugliflozine de renale
11
herabsorptie van gefilterde glucose en verlaagt de renale drempel voor glucose, en daardoor neemt de
uitscheiding van glucose via de urine toe.
Farmacodynamische effecten
Uitscheiding van glucose via de urine en urinevolume
Bij gezonde proefpersonen en bij patiënten met type 2-diabetes mellitus werden na toediening van
enkelvoudige en meervoudige doses ertugliflozine dosisafhankelijke stijgingen in de hoeveelheid van
in de urine uitgescheiden glucose waargenomen. Dosis-responsmodellering geeft aan dat ertugliflozine
5 mg en 15 mg leiden tot een bijna maximale uitscheiding van glucose in de urine (UGE,
urinary
glucose excretion)
bij patiënten met type 2-diabetes mellitus, wat respectievelijk 87 % en 96 % van de
maximale remming oplevert.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
Verbetering van de bloedglucoseregulatie en vermindering van de cardiovasculaire morbiditeit en
mortaliteit zijn integrale onderdelen van de behandeling van type 2-diabetes mellitus.
Ertugliflozine is onderzocht als monotherapie en in combinatie met metformine, sitagliptine, een
sulfonylureum, insuline (met of zonder metformine), metformine plus sitagliptine, metformine plus
een sulfonylureum en vergeleken met een sulfonylureum (glimepiride). Ertugliflozine is ook
onderzocht bij patiënten met type 2-diabetes mellitus en matige nierfunctiestoornis.
De glykemische werkzaamheid en veiligheid van ertugliflozine zijn onderzocht in 7 multicenter,
gerandomiseerde, dubbelblinde, placebo- of met een actieve comparator gecontroleerde klinische
fase 3-onderzoeken met 4863 patiënten met type 2-diabetes, waaronder een onderzoek bij
468 patiënten met een matige nierfunctiestoornis. De rassenverdeling was 76,8 % blank, 13,3 %
Aziatisch, 5,0 % zwart en 4,8 % overige. De populatie bestond voor 24,2 % uit Latijns-Amerikaanse
patiënten. De patiënten hadden een gemiddelde leeftijd van 57,8 jaar (spreiding 21 jaar tot 87 jaar),
met 25,8
% van de patiënten ≥
65 jaar en 4,5
% ≥
75 jaar.
Ook werd een onderzoek naar cardiovasculaire uitkomsten (VERTIS CV) uitgevoerd. Aan
VERTIS CV namen 8246 patiënten deel met type 2-diabetes mellitus en vastgestelde
atherosclerotische cardiovasculaire ziekte, onder wie 1776 patiënten met een matige
nierfunctiestoornis. VERTIS CV omvatte ook deelonderzoeken om de glykemische werkzaamheid en
veiligheid van ertugliflozine in combinatie met andere glykemische behandelingen te evalueren.
Bloedglucoseregulatie
Monotherapie
In totaal namen 461 patiënten met type 2-diabetes die onvoldoende onder controle waren met een dieet
en lichaamsbeweging deel aan een gerandomiseerd, dubbelblind, multicenter, 26 weken durend,
placebogecontroleerd onderzoek ter evaluatie van de werkzaamheid en veiligheid van ertugliflozine
als monotherapie. Deze patiënten, die geen bloedglucoseverlagende achtergrondbehandeling kregen,
werden gerandomiseerd naar ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg of placebo eenmaal daags
toegediend (zie tabel 2).
Tabel 2: Resultaten in week 26 van een placebogecontroleerd onderzoek naar Steglatro als
12
monotherapie*
Steglatro 5 mg
HbA1c (%)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de
uitgangswaarde (LS-gemiddelde
†
)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde
†
, 95 %-
BI)
Steglatro 15 mg
N = 151
8,4
-1,0
-1,2
‡
(-1,4, -0,9)
54 (35,8)
§
Placebo
N = 153
8,1
0,2
N = 156
8,2
-0,8
-1,0
‡
(-1,2, -0,8)
44 (28,2)
§
Patiënten [N (%)] met HbA1c < 7 %
Lichaamsgewicht (kg)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de
uitgangswaarde (LS-gemiddelde
†
)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde
†
, 95 %-
BI)
†
20 (13,1)
N = 156
94,0
-3,2
-1,8
‡
(-2,6, -0,9)
N = 152
90,6
-3,6
-2,2
‡
(-3,0, -1,3)
N = 153
94,2
-1,4
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, eerdere bloedglucoseverlagende medicatie, uitgangswaarde van de
eGFR en de interactie van tijd naar behandeling.
‡
p < 0,001 vergeleken met placebo.
§
p < 0,001 vergeleken met placebo (gebaseerd op gecorrigeerde
odds-ratio-vergelijkingen
van een logistisch regressiemodel
met multipele imputatie voor ontbrekende gegevenswaarden).
Ertugliflozine als add-on-combinatiebehandeling met metformine
In totaal namen 621 patiënten met type 2-diabetes die onvoldoende onder controle waren met
metformine als monotherapie (≥
1500 mg/dag) deel aan een gerandomiseerd, dubbelblind, multicenter,
26 weken durend, placebogecontroleerd onderzoek ter evaluatie van de werkzaamheid en veiligheid
van ertugliflozine in combinatie met metformine. De patiënten werden gerandomiseerd naar
ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg of placebo, eenmaal daags toegediend als aanvulling op
voortzetting van een achtergrondbehandeling met metformine (zie tabel 3).
Tabel 3: Resultaten in week 26 van een placebogecontroleerd onderzoek naar Steglatro gebruikt
in combinatie met metformine*
Steglatro 5 mg
HbA1c (%)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
(LS-gemiddelde
†
)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde
†
, 95 %-BI)
Steglatro 15 mg
N = 205
8,1
-0,9
-0,9
‡
(-1,1, -0,7)
82 (40,0)
§
Placebo
N = 209
8,2
-0,0
N = 207
8,1
-0,7
-0,7
‡
(-0,9, -0,5)
73 (35,3)
§
Patiënten [N (%)] met HbA1c < 7 %
Lichaamsgewicht (kg)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
(LS-gemiddelde
†
)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde
†
, 95 %-BI)
†
33 (15,8)
N = 207
84,9
-3,0
-1,7
‡
(-2,2, -1,1)
N = 205
85,3
-2,9
-1,6
‡
(-2,2, -1,0)
N = 209
84,5
-1,3
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, eerdere bloedglucoseverlagende medicatie, de uitgangswaarde van
de eGFR, menopauzestatus-randomisatiestratum en de interactie van tijd naar behandeling.
p
0,001 vergeleken met placebo.
p < 0,001 vergeleken met placebo (gebaseerd op gecorrigeerde
odds-ratio-vergelijkingen
van een logistisch regressiemodel
met multipele imputatie voor ontbrekende gegevenswaarden).
‡
§
13
Actief gecontroleerd onderzoek naar ertugliflozine versus glimepiride als add-on
combinatiebehandeling met metformine
In totaal namen 1326 patiënten met type 2-diabetes die onvoldoende onder controle waren met
metformine als monotherapie deel aan een gerandomiseerd, dubbelblind, multicenter, 52 weken
durend, met actieve comparator gecontroleerd onderzoek ter evaluatie van de werkzaamheid en
veiligheid van ertugliflozine in combinatie met metformine. Deze patiënten, die metformine als
monotherapie (≥
1500 mg/dag) kregen, werden gerandomiseerd naar ertugliflozine 5 mg,
ertugliflozine 15 mg of glimepiride eenmaal daags toegediend als aanvulling op voortzetting van een
achtergrondbehandeling met metformine. Glimepiride werd opgestart met 1 mg/dag en omhoog
getitreerd naar een maximale dosis van 6 of 8 mg/dag (afhankelijk van de maximale goedgekeurde
dosis in elk land) of een maximale verdraagbare dosis of omlaag getitreerd om hypoglykemie te
vermijden of te behandelen. De gemiddelde dagelijkse dosis van glimepiride was 3,0 mg (zie tabel 4).
Tabel 4: Resultaten in week 52 van een actief gecontroleerd onderzoek ter vergelijking van
Steglatro met glimepiride als add-on-behandeling bij patiënten die onvoldoende onder controle
zijn met metformine*
Steglatro 5 mg
HbA1c (%)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
(LS-gemiddelde
†
)
Verschil met glimepiride (LS-gemiddelde
†
, 95%-
BI)
Steglatro 15 mg
N = 440
7,8
-0,6
0,1
‡
(-0,0, 0,2)
167 (38,0)
Glimepiride
N = 437
7,8
-0,7
N = 448
7,8
-0,6
0,2 (0,1, 0,3)
154 (34,4)
Patiënten [N (%)] met HbA1c < 7%
Lichaamsgewicht (kg)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
(LS-gemiddelde
†
)
Verschil met glimepiride (LS-gemiddelde
†
, 95 %-
BI)
190 (43,5)
N = 448
87,9
-3,0
-3,9 (-4,4, -3,4)
N = 440
85,6
-3,4
-4,3
§
(-4,8, -3,8)
N = 437
86,8
0,9
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
†
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, eerdere bloedglucoseverlagende medicatie, uitgangswaarde van de
eGFR en de interactie van tijd naar behandeling.
‡
Niet-inferioriteit wordt aangetoond als de bovengrens van het tweezijdige 95 %-betrouwbaarheidsinterval (BI) voor het
gemiddelde verschil lager dan 0,3 % is.
§
p < 0,001 vergeleken met glimepiride.
Factorieel onderzoek met ertugliflozine en sitagliptine als add-on-combinatiebehandeling met
metformine
In totaal namen 1233 patiënten met type 2-diabetes deel aan een gerandomiseerd, dubbelblind,
multicenter, 26 weken durend, actief gecontroleerd onderzoek ter evaluatie van de werkzaamheid en
veiligheid van ertugliflozine 5 mg of 15 mg in combinatie met sitagliptine 100 mg vergeleken met de
afzonderlijke bestanddelen. Patiënten met type 2-diabetes die onvoldoende onder controle waren met
metformine als monotherapie (≥
1500 mg/dag) werden gerandomiseerd naar een van de vijf actieve
behandelingsarmen: ertugliflozine 5 mg of 15 mg, sitagliptine 100 mg of sitagliptine 100 mg in
combinatie met 5 mg of 15 mg ertugliflozine eenmaal daags toegediend als aanvulling op voortzetting
van een achtergrondbehandeling met metformine (zie tabel 5).
14
Tabel 5: Resultaten in week 26 van een factorieel onderzoek met Steglatro en sitagliptine als
add-on-combinatiebehandeling met metformine vergeleken met de afzonderlijke bestanddelen
als monotherapie*
Steglatro
5 mg
HbA1c (%)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van
de uitgangswaarde (LS-
gemiddelde
†
)
Verschil met
Sitagliptine
Steglatro 5 mg
Steglatro 15 mg
(LS-gemiddelde
†
, 95 %-BI)
-0,4
‡
(-0,6, -0,3)
-0,5
‡
(-0,6, -0,3)
-0,4
‡
(-0,6, -0,3)
-0,5
‡
(-0,6, -0,3)
Steglatro
15 mg
N = 248
8,6
-1,1
Sitagliptin
e 100 mg
N = 247
8,5
-1,1
Steglatro 5 mg +
Sitagliptine
100 mg
N = 243
8,6
-1,5
Steglatro 15 mg +
Sitagliptine
100 mg
N = 244
8,6
-1,5
N = 250
8,6
-1,0
Patiënten [N (%)] met HbA1c
<7%
Lichaamsgewicht (kg)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van
de uitgangswaarde (LS-
gemiddelde
†
)
Verschil met sitagliptine
(LS-gemiddelde
†
, 95 %-BI)
66 (26,4)
79 (31,9)
81 (32,8)
127 (52,3)
§
120 (49,2)
§
N = 250
88,6
-2,7
N = 248
88,0
-3,7
N = 247
89,8
-0,7
N = 243
89,5
-2,5
N = 244
87,5
-2,9
-1,8
‡
(-2,5, -1,2)
-2,3
‡
(-2,9, -1,6)
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
†
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, uitgangswaarde van de eGFR en de interactie van tijd naar
‡
§
behandeling.
p < 0,001 vergeleken met de controlegroep.
p < 0,001 vergeleken met de overeenkomende dosis van ertugliflozine of sitagliptine (gebaseerd op gecorrigeerde
odds-
ratio-vergelijkingen
van een logistisch regressiemodel met multipele imputatie voor ontbrekende gegevenswaarden).
Ertugliflozine als add-on-combinatiebehandeling met metformine en sitagliptine
In totaal namen 463 patiënten met type 2-diabetes die onvoldoende onder controle waren met
metformine (≥
1500 mg/dag) en sitagliptine 100 mg eenmaal daags deel aan een gerandomiseerd,
dubbelblind, multicenter, 26 weken durend, placebogecontroleerd onderzoek ter evaluatie van de
werkzaamheid en veiligheid van ertugliflozine. De patiënten werden gerandomiseerd naar
ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg of placebo, eenmaal daags toegediend als aanvulling op
voortzetting van een achtergrondbehandeling met metformine en sitagliptine (zie tabel 6).
15
Tabel 6: Resultaten in week 26 van een add-on-onderzoek naar Steglatro in combinatie met
metformine en sitagliptine*
Steglatro 5 mg
HbA1c (%)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
(LS-gemiddelde
†
)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde
†
, 95 %-BI)
Steglatro 15 mg
N = 153
8,0
-0,9
-0,8
‡
(-0,9, -0,6)
61 (39,9)
§
Placebo
N = 153
8,0
-0,1
N = 156
8,1
-0,8
-0,7
‡
(-0,9, -0,5)
50 (32,1)
§
Patiënten [N (%)] met HbA1c < 7 %
Lichaamsgewicht (kg)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
(LS-gemiddelde
†
)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde
†
, 95 %-BI)
26 (17,0)
N = 156
87,6
-3,3
-2,0
‡
(-2,6, -1,4)
N = 153
86,6
-3,0
-1,7
‡
(-2,3, -1,1)
N = 153
86,5
-1,3
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
†
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, eerdere bloedglucoseverlagende medicatie, uitgangswaarde van de
‡
§
eGFR en de interactie van tijd naar behandeling.
p < 0,001 vergeleken met placebo.
p < 0,001 vergeleken met placebo (gebaseerd op gecorrigeerde
odds-ratio-vergelijkingen
van een logistisch regressiemodel
met multipele imputatie voor ontbrekende gegevenswaarden).
Combinatiebehandeling van ertugliflozine en sitagliptine
In totaal namen 291 patiënten met type 2-diabetes die onvoldoende onder controle waren met een dieet
en lichaamsbeweging deel aan een gerandomiseerd, dubbelblind, multicenter, placebogecontroleerd,
26 weken durend onderzoek ter evaluatie van de werkzaamheid en veiligheid van ertugliflozine in
combinatie met sitagliptine. Deze patiënten, die geen bloedglucoseverlagende achtergrondbehandeling
kregen, werden gerandomiseerd naar ertugliflozine 5 mg of ertugliflozine 15 mg in combinatie met
sitagliptine (100 mg) of naar placebo, eenmaal daags (zie tabel 7).
16
Tabel 7: Resultaten in week 26 van een onderzoek naar combinatiebehandeling met
ertugliflozine en sitagliptine*
Ertugliflozine 5 mg
+ sitagliptine
Ertugliflozine
15 mg
+ sitagliptine
HbA1c (%)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de
uitgangswaarde (LS-gemiddelde
†
)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde
†
en 95 %-
BI)
-1,2
‡
(-1,5, -0,8)
35 (35,7)
§
-1,2
‡
(-1,6, -0,9)
Placebo
N = 98
8,9
-1,6
N = 96
9,0
-1,7
N = 96
9,0
-0,4
Patiënten [N (%)] met HbA1c < 7 %
Lichaamsgewicht (kg)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de
uitgangswaarde (LS-gemiddelde
†
)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde
†
, 95 %-
BI)
30 (31,3)
§
8 (8,3)
N = 98
90,8
-2,9
N = 96
91,3
-3,0
N = 97
95,0
-0,9
-2,0
‡
(-3,0, -1,0)
-2,1
‡
(-3,1, -1,1)
* N omvat alle patiënten die ten minste één dosis van het onderzoeksmiddel kregen en die ten minste één meting van de
uitkomstvariabele hadden.
†
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd en de interactie van tijd naar behandeling.
‡
p < 0,001 vergeleken met placebo.
§ p < 0,001 vergeleken met placebo (gebaseerd op gecorrigeerde
odds-ratio-vergelijkingen
van een logistisch
regressiemodel met multipele imputatie voor ontbrekende gegevenswaarden).
Ertugliflozine als add-on-combinatiebehandeling met insuline (met of zonder metformine)
In een 18 weken durend gerandomiseerd, dubbelblind, multicenter, placebogecontroleerd, glykemisch
deelonderzoek van VERTIS CV werden in totaal 1065 patiënten met type 2-diabetes mellitus en
vastgestelde atherosclerotische cardiovasculaire ziekte met onvoldoende bloedglucoseregulatie
(HbA1c tussen 7 % en 10,5 %) met een achtergrondtherapie van insuline
≥
20 eenheden/dag (59 %
van de patiënten kreeg ook metformine ≥
1500 mg/dag) gerandomiseerd naar ertugliflozine 5 mg,
ertugliflozine 15 mg of placebo eenmaal daags (zie tabel 8).
Tabel 8: Resultaten in week 18 van een add-on-onderzoek naar Steglatro in combinatie met
insuline (met of zonder metformine) bij patiënten met type 2-diabetes mellitus*
Steglatro 5 mg
Steglatro 15 mg
Placebo
HbA1c (%)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
(LS-gemiddelde )
†
N = 348
8,4
-0,8
N = 370
8,4
-0,8
N = 347
8,4
-0,2
Verschil met placebo (LS-gemiddelde
†
, 95 %-BI)
-0,6
‡
(-0,7, -0,4)
72 (20,7) §
-0,6
‡
(-0,8, -0,5)
78 (21,1) §
37 (10,7)
Patiënten [N (%)] met HbA1c < 7 %
Lichaamsgewicht (kg)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
(LS-gemiddelde
†
)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde
†
, 95 %-BI)
N = 348
93,8
-1,9
N = 370
92,1
-2,1
N = 347
93,3
-0,2
-1,6
‡
(-2,1, -1,1)
-1,9
‡
(-2,4, -1,4)
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
†
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, insulinestratum, uitgangswaarde van de eGFR en de interactie van
17
tijd naar behandeling.
‡
§
p < 0,001 vergeleken met placebo.
p < 0,001 vergeleken met placebo (gebaseerd op gecorrigeerde
odds
–
ratio-vergelijkingen
van een logistisch
regressiemodel met multipele imputatie voor ontbrekende gegevenswaarden).
Ertugliflozine als add-on-combinatiebehandeling met metformine en een sulfonylureum
In een 18 weken durend gerandomiseerd, dubbelblind, multicenter, placebogecontroleerd, glykemisch
deelonderzoek van VERTIS CV werden in totaal 330 patiënten met type 2-diabetes mellitus en
vastgestelde atherosclerotische cardiovasculaire ziekte met onvoldoende bloedglucoseregulatie
(HbA1c tussen 7 % en 10,5 %) met een achtergrondtherapie van
metformine ≥
1,500 mg/dag en een
sulfonylureum gerandomiseerd naar ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg of placebo eenmaal
daags (zie tabel 9).
Tabel 9: Resultaten in week 18 van een add-on-onderzoek naar Steglatro in combinatie met
metformine en een sulfonylureum bij patiënten met type 2-diabetes mellitus*
Steglatro 5 mg
Steglatro 15 mg
Placebo
HbA1c (%)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
(LS-gemiddelde
†
)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde
†
, 95 %-BI)
N = 100
8,4
-0,9
N = 113
8,3
-1,0
N = 117
8,3
-0,2
-0,7
‡
(-0,9, -0,4)
37 (37,0)
§
-0,8
‡
(-1,0, -0,5)
37 (32,7)
§
15 (12,8)
Patiënten [N (%)] met HbA1c < 7 %
Lichaamsgewicht (kg)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
(LS-gemiddelde
†
)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde
†
, 95 %-BI)
†
N = 100
92,1
-2,0
N = 113
92,9
-2,4
N = 117
90,5
-0,5
-1,6
‡
(-2,3, -0,8)
-1,9
‡
(-2,6, -1,2)
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, uitgangswaarde van de eGFR en de interactie van tijd naar
behandeling.
‡
p < 0,001 vergeleken met placebo.
§
p < 0,001 vergeleken met placebo (gebaseerd op gecorrigeerde
odds
–
ratio-vergelijkingen
van een logistisch
regressiemodel met multipele imputatie voor ontbrekende gegevenswaarden).
Matige nierfunctiestoornis
26 weken durend placebogecontroleerd onderzoek
De werkzaamheid van ertugliflozine is ook apart beoordeeld in een op patiënten met diabetes met een
matige nierfunctiestoornis gericht onderzoek (468
patiënten met eGFR ≥
30 tot < 60 ml/min/1,73 m
2
).
Het LS-gemiddelde (95 %-BI) in veranderingen ten opzichte van de uitgangswaarde in HbA1c was
respectievelijk -0,26 (-0,42, -0,11), -0,29 (-0,44, -0,14), en -0,41 (-0,56, -0,27) in de groepen met de
placebo, ertugliflozine 5 mg en ertugliflozine 15 mg. De HbA1c-verlagingen in de ertugliflozine-
armen waren niet significant verschillend van de placebo. De vooraf bepaalde analyse van
glykemische werkzaamheid werd verstoord door het gebruik van niet-toegestane gelijktijdig
toegediende bloedglucoseverlagende medicatie. In een volgende analyse waarbij de proefpersonen die
de niet-toegestane geneesmiddelen gebruikten waren uitgesloten, werden ertugliflozine 5 mg en 15 mg
geassocieerd met voor placebo gecorrigeerde dalingen in HbA1c van -0,14 (-0,36, 0,08) en -0,33
(-0,55, -0,11).
18 weken durend placebogecontroleerd onderzoek
In het VERTIS CV-onderzoek hadden 1776 patiënten met type 2-diabetes mellitus en vastgestelde
atherosclerotische cardiovasculaire ziekte een matige nierfunctiestoornis (eGFR
≥
30 tot
< 60 ml/min/1,73 m
2
). Van hen hadden 1319 patiënten een eGFR
≥
45 tot < 60 ml/min/1,73 m
2
, onder
18
wie 879 patiënten die ertugliflozine hadden gekregen (zie tabel 10), en hadden 457 patiënten een
eGFR
≥
30 tot < 45 ml/min/1,73 m
2
, onder wie 299 patiënten die ertugliflozine hadden gekregen.
Tabel 10: Resultaten in week 18 van Steglatro bij patiënten met type 2-diabetes mellitus en
cardiovasculaire ziekte met eGFR
≥
45 tot < 60 ml/min/1.73 m
2
bij aanvang*
Steglatro 5 mg
Steglatro 15 mg
Placebo
HbA1c (%)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
(LS-gemiddelde
†
)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde
†
, 95 %-BI)
N = 465
8,2
-0,5
N = 413
8,2
-0,6
N = 439
8,2
-0,3
-0,3
‡
(-0,4, -0,1)
-0,3
‡
(-0,4, -0,2)
Lichaamsgewicht (kg)
Uitgangswaarde (gemiddelde)
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
(LS-gemiddelde
†
)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde
†
, 95 %-BI)
†
N = 465
92,1
-1,8
N = 413
92,5
-1,9
N = 439
92,3
-0,5
-1,3
‡
(-1,7, -0,9)
-1,4
‡
(-1,8, -1,0)
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, uitgangswaarde van de eGFR en de interactie van tijd naar
behandeling.
‡
p < 0,001 vergeleken met placebo.
Bij patiënten met een eGFR
≥
30 tot < 45 ml/min/1,73 m
2
was de HbA1c-verlaging van aanvang tot
week 18 significant verschillend tussen placebo en ertugliflozine 5 mg, maar niet significant
verschillend tussen placebo en ertugliflozine 15 mg.
Nuchtere plasmaglucose
In drie placebogecontroleerde onderzoeken resulteerde ertugliflozine in statistisch significante
dalingen in de FPG. Voor ertugliflozine 5 mg en 15 mg bedroegen de voor placebo gecorrigeerde
dalingen in FPG respectievelijk 1,92 en 2,44 mmol/l als monotherapie, 1,48 en 2,12 mmol/l als add-on
bij metformine en 1,40 en 1,74 mmol/l als add-on bij metformine en sitagliptine.
De combinatie van ertugliflozine en sitagliptine resulteerde in significant grotere dalingen in de FPG
vergeleken met sitagliptine of ertugliflozine alleen of placebo. De combinatie van ertugliflozine 5 of
15 mg en sitagliptine resulteerde in incrementele dalingen in de FPG van 0,46 tot 0,65 mmol/l
vergeleken met ertugliflozine alleen of 1,02 tot 1,28 mmol/l vergeleken met sitagliptine alleen. De
voor placebo gecorrigeerde dalingen van ertugliflozine 5 of 15 mg in combinatie met sitagliptine
waren 2,16 en 2,56 mmol/l.
W
erkzaamheid bij patiënten met HbA1c ≥
8 % bij aanvang
In het onderzoek met monotherapie dat werd uitgevoerd met een achtergrond van een dieet en
lichaamsbeweging bij patiënten met een HbA1c bij aanvang van 7-10,5 %, had de subgroep patiënten
in het onderzoek met een HbA1c bij aanvang ≥
8 % voor placebo gecorrigeerde dalingen in de HbA1c
van 1,11 % en 1,52 % met respectievelijk ertugliflozine 5 of 15 mg.
In het onderzoek naar ertugliflozine als add-on met metformine bij patiënten met een HbA1c bij
aanvang van 7,0-10,5 % bedroegen de voor placebo gecorrigeerde dalingen in HbA1c voor de
subgroep patiënten in
het onderzoek met een HbA1c bij aanvang van ≥
9 % met ertugliflozine 5 mg en
15 mg respectievelijk 1,31 % en 1,43 %.
In het onderzoek bij patiënten die onvoldoende onder controle waren met metformine en met een
HbA1c bij aanvang van 7,5-11,0 %, in de subg
roep patiënten met een HbA1c bij aanvang van ≥
10 %
resulteerde de combinatie van ertugliflozine 5 mg of 15 mg met sitagliptine in dalingen in HbA1c van
2,35 % en 2,66 %, vergeleken met 2,10 %, 1,30 % en 1,82 % voor respectievelijk ertugliflozine 5 mg,
ertugliflozine 15 mg en sitagliptine alleen.
19
Postprandiale glucose
In het onderzoek met monotherapie resulteerden ertugliflozine 5 en 15 mg in statistisch significante
voor placebo gecorrigeerde dalingen in de 2-uurs PPG van 3,83 en 3,74 mmol/l.
Bloeddruk
In drie 26 weken durende placebogecontroleerde onderzoeken verlaagde ertugliflozine de systolische
bloeddruk (SBP). Voor ertugliflozine 5 mg en 15 mg varieerden de statistisch significante voor
placebo gecorrigeerde dalingen in SBP van respectievelijk 2,9 mmHg tot 3,7 mmHg en 1,7 mmHg tot
4,5 mmHg.
In een 52 weken durend, actief gecontroleerd onderzoek versus glimepiride bedroegen dalingen ten
opzichte van de uitgangswaarde in SBP 2,2 mmHg en 3,8 mmHg voor respectievelijk ertugliflozine
5 mg en 15 mg, terwijl proefpersonen die behandeld werden met glimepiride een stijging in SBP
hadden van 1,0 mmHg ten opzichte van de uitgangswaarde.
Subgroepanalyse
Bij patiënten met type 2-diabetes die werden behandeld met ertugliflozine werden klinisch relevante
dalingen in HbA1c waargenomen in subgroepen onderverdeeld naar leeftijd, geslacht, ras, etniciteit,
geografische regio, BMI- enHbA1c-uitgangswaarden en duur van type 2-diabetes mellitus.
Cardiovasculaire uitkomsten
Het effect van ertugliflozine op cardiovasculair risico bij volwassen patiënten met type 2-diabetes
mellitus en vastgestelde atherosclerotische cardiovasculaire ziekte werd geëvalueerd in het
VERTIS CV-onderzoek, een multicenter, multinationaal, gerandomiseerd, dubbelblind,
placebogecontroleerd,
event-driven
(voorvalgestuurd) onderzoek. In het onderzoek werd het risico op
een ernstig ongewenst cardiovasculair voorval (major
adverse cardiovascular event,
MACE)
vergeleken tussen ertugliflozine en placebo wanneer deze werden toegevoegd aan, en gelijktijdig
gebruikt met standaardbehandelingen voor diabetes en atherosclerotische cardiovasculaire ziekte.
Een totaal van 8246 patiënten werd gerandomiseerd (placebo N=2747, ertugliflozine 5 mg N=2752,
ertugliflozine 15 mg N=2747) en gedurende een mediane periode van 3 jaar gevolgd. De gemiddelde
leeftijd was 64 jaar en ongeveer 70 % was man.
Alle patiënten in het onderzoek hadden onvoldoende gereguleerde type 2-diabetes mellitus bij aanvang
(HbA1c hoger dan of gelijk aan 7 %). De gemiddelde duur van type 2-diabetes mellitus was 13 jaar,
de gemiddelde HbA1c bij aanvang was 8,2 % en de gemiddelde eGFR was 76 ml/min/1,73 m
2
. Bij
aanvang werden de patiënten behandeld met een (32 %) of meer (67 %) antidiabetica, waaronder
metformine (76 %), insuline (47 %), sulfonylureumderivaten (41 %), DPP-4-remmers (11 %) en
GLP-1-receptoragonisten (3 %).
Bijna alle patiënten (99 %) hadden vastgestelde atherosclerotische cardiovasculaire ziekte bij aanvang.
Ongeveer 24 % van de patiënten had een voorgeschiedenis van hartfalen. Het primaire eindpunt in
VERTIS CV was de tijd tot het eerste optreden van MACE (cardiovasculair overlijden, niet-fataal
myocardinfarct (MI) of niet-fatale beroerte)
.
Ertugliflozine toonde niet-inferioriteit versus placebo aan voor MACE (zie tabel 11). De resultaten
voor de afzonderlijke doses van 5 mg en 15 mg kwamen overeen met de resultaten voor de groepen
met gecombineerde doses.
Bij patiënten behandeld met ertugliflozine lag het percentage ziekenhuisopnames voor hartfalen lager
dan bij patiënten behandeld met placebo (zie tabel 11 en figuur 1).
20
Tabel 11: Analyse van MACE, MACE-componenten en ziekenhuisopname voor hartfalen
afkomstig uit het VERTIS CV-onderzoek*
Placebo (N = 2747)
Eindpunt
†
N (%)
Incidentie
(per 100
patiëntjaren)
MACE (CV-overlijden, niet-
fataal MI of niet-fatale
beroerte)
Niet-fataal MI
148 (5,4)
1,6
310 (5,6)
1,7
1,04
(0,86, 1,27)
327 (11,9)
4,0
653 (11,9)
Ertugliflozine (N = 5499)
N (%)
Incidentie
(per 100
patiëntjaren)
3,9
Hazardratio vs.
placebo
(BI)
‡
0,97
(0,85, 1,11)
Niet-fatale beroerte
78 (2,8)
0,8
157 (2,9)
0,8
1,00
(0,76, 1,32)
CV-overlijden
184 (6,7)
1,9
341 (6,2)
1,8
0,92
(0,77, 1,11)
Ziekenhuisopname voor
hartfalen
#
99 (3,6)
1,1
139 (2,5)
0,7
0,70
(0,54, 0,90)
N=Aantal patiënten, BI=Betrouwbaarheidsinterval, CV=Cardiovasculair, MI=Myocardinfarct.
* Intent-to-treat-analyseset.
†
MACE werd geëvalueerd bij proefpersonen die ten minste één dosis onderzoeksmedicatie innamen. Voor proefpersonen die
vóór het einde van het onderzoek met de onderzoeksmedicatie stopten, werden voorvallen die meer dan 365 dagen na de
laatste dosis onderzoeksmedicatie plaatsvonden, gecensureerd. Andere eindpunten werden geëvalueerd met gebruikmaking
van alle gerandomiseerde proefpersonen en voorvallen die op enig moment na de eerste dosis onderzoeksmedicatie tot de
datum van het laatste contact plaatsvonden. Het totale aantal eerste voorvallen werd geanalyseerd voor elk eindpunt.
‡
Voor MACE is een BI van 95,6 % gepresenteerd, voor andere eindpunten is een BI van 95 % gepresenteerd.
#
Niet geëvalueerd voor statistische significantie aangezien het geen deel uitmaakte van de vooraf gespecificeerde sequentiële
testprocedure.
Figuur 1: Tijd tot het eerste optreden van ziekenhuisopname voor hartfalen
5
Placebo
Ertugliflozine
Proefpersonen met voorval (%)
4
3
2
1
0
0
0.5
1
2
3
4
5
Jaar
Proefpersonen (at
risk)
Placebo
Ertugliflozine
2747
5499
2701
5396
2635
5297
2534
5119
1361
2766
1119
2286
219
402
Pediatrische patiënten
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten tot uitstel van de verplichting voor de fabrikant
om de resultaten in te dienen van onderzoek met ertugliflozine in een of meerdere subgroepen van
21
pediatrische patiënten met type 2-diabetes mellitus (zie rubriek 4.2 voor informatie over pediatrisch
gebruik).
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Algemene inleiding
De farmacokinetiek van ertugliflozine is bij gezonde proefpersonen en patiënten met type 2-diabetes
vergelijkbaar. De gemiddelde AUC en C
max
in het plasma bij
steady-state
bedroegen respectievelijk
398
ng∙u/ml en 81
ng/ml bij behandeling met eenmaal daags 5 mg ertugliflozine en respectievelijk
1193
ng∙u/ml
en 268 ng/ml bij behandeling met eenmaal daags 15 mg ertugliflozine. De
steady-state
wordt 4 tot 6 dagen na eenmaaldaagse toediening van ertugliflozine bereikt. Ertugliflozine vertoont
geen tijdsafhankelijke farmacokinetiek en accumuleert in plasma tot 10-40 % na meervoudige
toediening.
Absorptie
Na orale toediening van een enkelvoudige dosis van 5 mg en 15 mg ertugliflozine werden de
piekplasmaconcentraties (mediane T
max
) van ertugliflozine bereikt 1 uur na de dosis in nuchtere
toestand. De C
max
en AUC van ertugliflozine in het plasma stijgen op dosisproportionele wijze na
enkelvoudige doses van 0,5 mg tot 300 mg en na meervoudige doses van 1 mg tot 100 mg. De
absolute orale biologische beschikbaarheid van ertugliflozine na toediening van een dosis van 15 mg is
ongeveer 100 %.
Toediening van ertugliflozine met een vetrijke en calorierijke maaltijd verlaagt de C
max
van
ertugliflozine met 29 % en verlengt de T
max
met 1 uur, maar verandert de AUC niet vergeleken met de
nuchtere toestand. Het waargenomen effect van voedsel op de farmacokinetiek van ertugliflozine
wordt niet als klinisch relevant beschouwd en ertugliflozine kan worden toegediend met of zonder
voedsel. In klinische fase 3-onderzoeken werd ertugliflozine toegediend zonder rekening te houden
met maaltijden.
Ertugliflozine is een substraat van P-glycoproteïne (P-
gp)
(BCRP)-transporters.
en ‘breast cancer resistance protein’
Distributie
Het gemiddelde distributievolume bij
steady-state
van ertugliflozine na een intraveneuze dosis
bedraagt 86 l. De plasma-eiwitbinding van ertugliflozine bedraagt 93,6 % en is onafhankelijk van de
plasmaconcentraties van ertugliflozine. De plasma-eiwitbinding wordt niet betekenisvol veranderd bij
patiënten met een nier- of leverfunctiestoornis. De verhouding bloed/plasmaconcentratie van
ertugliflozine is 0,66.
Ertugliflozine is
in vitro
geen substraat van organische aniontransporters (OAT1, OAT3), organische
kationtransporters (OCT1, OCT2) of organische aniontransporterende polypeptiden (OATP1B1,
OATP1B3).
Biotransformatie
Metabolisme is het voornaamste klaringsmechanisme voor ertugliflozine. De belangrijkste metabole
route voor ertugliflozine is UGT1A9- en UGT2B7-gemedieerde O-glucuronidering tot twee
glucuroniden die farmacologisch inactief zijn bij klinisch relevante concentraties. CYP-gemedieerd
(oxidatief) metabolisme van ertugliflozine is minimaal (12 %).
Eliminatie
De gemiddelde systemische plasmaklaring na een intraveneuze dosis van 100 µg bedroeg 11 l/u. De
gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd bij patiënten met type 2-diabetes en een normale nierfunctie werd
geschat op 17 uur, gebaseerd op de populatiefarmacokinetische analyse. Na toediening van een orale
[
14
C]-ertugliflozineoplossing aan gezonde proefpersonen werd ongeveer 41 % en 50 % van de aan het
geneesmiddel gerelateerde radioactiviteit uitgescheiden in respectievelijk de feces en de urine. Slechts
1,5 % van de toegediende dosis werd uitgescheiden als onveranderde ertugliflozine in de urine en
22
34 % als onveranderde ertugliflozine in de feces, wat waarschijnlijk het gevolg is van uitscheiding via
de gal van glucuronidemetabolieten en vervolgens hydrolyse naar de moederverbinding.
Speciale populaties
Nierfunctiestoornis
In een klinisch farmacologisch fase 1-onderzoek bij patiënten met type 2-diabetes en een lichte,
matige of ernstige nierfunctiestoornis (zoals bepaald aan de hand van de eGFR) waren de gemiddelde
toenames in de AUC van ertugliflozine na toediening van een enkelvoudige dosis van 15 mg
ertugliflozine ≤
1,7-voudig, vergeleken met proefpersonen met een normale nierfunctie. Deze
toenames in de AUC van ertugliflozine worden niet als klinisch relevant beschouwd. Er waren geen
klinisch betekenisvolle verschillen in de C
max
-waarden van ertugliflozine tussen de groepen met een
verschillende nierfunctie. De uitscheiding van glucose in 24-uurs urine nam af naarmate de
nierfunctiestoornis ernstiger was (zie rubriek 4.4). De plasma-eiwitbinding van ertugliflozine werd
niet beïnvloed bij patiënten met een nierfunctiestoornis.
Leverfunctiestoornis
Een matige leverfunctiestoornis (gebaseerd op de Child-Pugh-classificatie) leidde niet tot een toename
van de blootstelling aan ertugliflozine. De AUC van ertugliflozine nam af met ongeveer 13 % en de
C
max
nam af met ongeveer 21 % vergeleken met proefpersonen met een normale leverfunctie. Deze
afname in de blootstelling aan ertugliflozine wordt niet als klinisch betekenisvol beschouwd. Er is
geen klinische ervaring bij patiënten met een Child-Pugh klasse C (ernstige) leverfunctiestoornis. De
plasma-eiwitbinding van ertugliflozine werd niet beïnvloed bij patiënten met een matige
leverfunctiestoornis.
Pediatrische patiënten
Er zijn geen onderzoeken met ertugliflozine bij pediatrische patiënten uitgevoerd.
Effecten van leeftijd, lichaamsgewicht, geslacht en ras
Gebaseerd op een populatiefarmacokinetische analyse hebben leeftijd, lichaamsgewicht, geslacht en
ras geen klinisch betekenisvol effect op de farmacokinetiek van ertugliflozine.
Geneesmiddelinteracties
In vitro beoordeling van ertugliflozine
In
in-vitro-onderzoeken
remden of inactiveerden ertugliflozine en ertugliflozineglucuroniden de
CYP’s 1A2, 2C9, 2C19, 2C8, 2B6, 2D6 of 3A4 niet, en induceerden ze de CYP’s
1A2, 2B6 of 3A4
niet. Ertugliflozine en ertugliflozineglucuroniden remden
in vitro
de activiteit van de UGT’s 1A6, 1A9
of 2B7 niet. Ertugliflozine was een zwakke remmer van de UGT’s 1A1 en 1A4
in vitro
bij hogere
concentraties die niet klinisch relevant zijn. Ertugliflozineglucuroniden hadden geen effect op deze
isovormen. In het algemeen is het onwaarschijnlijk dat ertugliflozine de farmacokinetiek beïnvloedt
van gelijktijdig toegediende geneesmiddelen die door deze enzymen worden geëlimineerd.
Ertugliflozine of ertugliflozineglucuroniden hebben bij klinisch relevante concentraties
in vitro
geen
noemenswaardig remmend effect op P-gp, OCT2-, OAT1- of OAT3-transporters of transporterende
polypeptiden OATP1B1 en OATP1B3. In het algemeen is het onwaarschijnlijk dat ertugliflozine de
farmacokinetiek beïnvloedt van gelijktijdig toegediende geneesmiddelen die substraten van deze
transporters zijn.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig
van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, acute toxiciteit, toxiciteit bij
herhaalde dosering, genotoxiciteit en carcinogeen potentieel.
23
Algehele toxiciteit
Onderzoeken naar toxiciteit bij herhaalde orale dosering werden uitgevoerd bij muizen, ratten en
honden gedurende respectievelijk maximaal 13, 26 en 39 weken. Tekenen van toxiciteit die als nadelig
werden beschouwd, werden over het algemeen waargenomen bij blootstellingen hoger dan of gelijk
aan 77 keer de ongebonden blootstelling (AUC) bij de mens bij een maximale aanbevolen dosis voor
mensen (MRHD,
maximum recommended human dose)
van 15 mg/dag. De meeste toxiciteit kwam
overeen met farmacologie gerelateerd aan glucoseverlies via de urine en omvatte afgenomen
lichaamsgewicht en lichaamsvet, een verhoogde voedselconsumptie, diarree, dehydratie, verlaagd
serumglucose en stijgingen in andere serumparameters die een toegenomen eiwitmetabolisme
weergeven, gluconeogenese en stoornissen in de elektrolytbalans, en urineveranderingen zoals
polyurie, glucosurie en calciurie. Microscopische veranderingen die verband houden met glucosurie
en/of calciurie die alleen werden waargenomen bij knaagdieren omvatten dilatatie van niertubuli,
hypertrofie van de zona glomerulosa van de bijnieren (ratten) en toegenomen trabeculair bot (ratten).
Met uitzondering van emesis waren er geen nadelige bevindingen met betrekking tot toxiciteit bij
honden bij 379 keer de ongebonden blootstelling (AUC) bij de mens bij de MRHD van 15 mg/dag.
Carcinogenese
In het 2 jaar durende carcinogeniciteitsonderzoek bij muizen werd ertugliflozine toegediend via een
orale sonde in doses van 5, 15 en 40 mg/kg/dag. Er waren geen aan ertugliflozine gerelateerde
neoplastische bevindingen bij doses tot maximaal 40 mg/kg/dag (ongeveer 41 keer de ongebonden
blootstelling bij de mens bij de MRHD van 15 mg/dag gebaseerd op de AUC). In het 2 jaar durende
carcinogeniciteitsonderzoek bij ratten werd ertugliflozine toegediend via een orale sonde in doses van
1,5, 5 en 15 mg/kg/dag. Aan ertugliflozine gerelateerde neoplastische bevindingen omvatten een
verhoogde incidentie van benigne adrenaal medullair feochromocytoom bij mannetjesratten bij
15 mg/kg/dag. Deze bevinding werd toegeschreven aan malabsorptie van koolhydraten, die leidt tot
een veranderde calciumhemostase en werd niet als relevant voor het risico bij de mens beschouwd.
Het no-observed-effect level (NOEL, niveau waarop geen effect wordt waargenomen) voor neoplasie
was 5 mg/kg/dag (ongeveer 16 keer de ongebonden blootstelling bij de mens bij de MRHD van
15 mg/dag).
Mutagenese
Ertugliflozine was niet mutageen of clastogeen met of zonder metabole activatie bij de microbiële
terugmutatietest,
in vitro
cytogenetische (humane lymfocyten) test en de
in vivo
micronucleustest bij
ratten.
Reproductietoxicologie
In het onderzoek naar vruchtbaarheid en embryonale ontwikkeling bij de rat kregen mannetjes- en
vrouwtjesratten 5, 25 en 250 mg/kg/dag ertugliflozine toegediend. Er werden geen effecten op de
vruchtbaarheid waargenomen bij 250 mg/kg/dag (ongeveer 386 keer de ongebonden blootstelling bij
de mens bij de MRHD van 15 mg/dag, gebaseerd op vergelijkingen van de AUC). Ertugliflozine had
geen nadelige invloed op de ontwikkelingsuitkomsten bij ratten en konijnen bij maternale
blootstellingen die respectievelijk 239 en 1069 keer de blootstelling bij de mens waren bij de
maximale klinische dosis van 15 mg/dag, gebaseerd op de AUC. Bij een maternaal toxische dosis bij
ratten (250 mg/kg/dag) werden een lagere foetale levensvatbaarheid en een hogere incidentie van
viscerale misvorming waargenomen bij een maternale blootstelling die 510 keer de maximale
klinische dosis van 15 mg/dag bedroeg.
In het onderzoek naar pre- en postnatale ontwikkeling werden een verminderde postnatale groei en
ontwikkeling waargenomen bij ratten die ertugliflozine kregen toegediend vanaf dag 6 van de dracht
tot en met lactatiedag
21 bij ≥
100 mg/kg/dag (naar schatting 239 keer de blootstelling bij de mens bij
de maximale klinische dosis van 15 mg/dag, gebaseerd op de AUC). De seksuele rijping was bij beide
geslachten vertraagd bij 250 mg/kg/dag (naar schatting 620 keer de MRHD bij 15 mg/dag, gebaseerd
op de AUC).
Wanneer ertugliflozine werd toegediend aan jonge ratten vanaf postnatale dag (PND) 21 tot PND 90,
een periode van nierontwikkeling overeenkomend met het late tweede en derde trimester van de
zwangerschap bij de mens, werden een toegenomen gewicht van de nieren, dilatatie van het
24
nierbekken en de niertubuli en mineralisatie van de niertubuli gezien bij een blootstelling van 13 keer
de maximale klinische dosis van 15 mg/dag, gebaseerd op de AUC. Effecten op het bot (kortere
femurlengte, toegenomen trabeculair bot in het femur) en effecten van vertraagde puberteit werden
waargenomen bij een blootstelling van 817 keer de MRHD van 15 mg/dag, gebaseerd op de AUC. De
effecten op de nieren en het bot waren niet volledig reversibel na de herstelperiode van 1 maand.
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Tabletkern
Microkristallijne cellulose (E460)
Lactosemonohydraat
Natriumzetmeelglycolaat (type A)
Magnesiumstearaat (E470b)
Filmomhulling
Hypromellose 2910/6 (E464)
Lactosemonohydraat
Macrogol 3350 (E1521)
Triacetine (E1518)
Titaandioxide (E171)
Rood ijzeroxide (E172)
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
2 jaar
Houdbaarheid
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Alu/PVC/PA/Alu blisterverpakkingen.
Verpakkingen van 14, 28, 30, 84, 90 en 98 filmomhulde tabletten in ongeperforeerde
blisterverpakkingen.
Verpakkingen van 30x1 filmomhulde tabletten in geperforeerde eenheidsafleveringsverpakkingen.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
25
Nederland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Steglatro 5 mg filmomhulde tabletten
EU/1/18/1267/001
EU/1/18/1267/002
EU/1/18/1267/003
EU/1/18/1267/004
EU/1/18/1267/005
EU/1/18/1267/006
EU/1/18/1267/013
Steglatro 15 mg filmomhulde tabletten
EU/1/18/1267/007
EU/1/18/1267/008
EU/1/18/1267/009
EU/1/18/1267/010
EU/1/18/1267/011
EU/1/18/1267/012
EU/1/18/1267/014
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 21 maart 2018
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau
http://www.ema.europa.eu.
26
BIJLAGE II
A.
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR
VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN
VAN LEVERING EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
B.
C.
D.
27
A.
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant(en) verantwoordelijk voor vrijgifte
Schering-Plough Labo NV
Industriepark 30
2220 Heist-op-den-Berg
België
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
De vergunninghouder zal het eerste periodieke veiligheidsverslag voor dit geneesmiddel binnen
6 maanden na toekenning van de vergunning indienen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in module
1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-
aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico’s of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico’s tot een minimum) is bereikt.
28
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
29
A. ETIKETTERING
30
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS VOOR STEGLATRO 5 mg
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Steglatro 5 mg filmomhulde tabletten
ertugliflozine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke filmomhulde tablet bevat 5 mg ertugliflozine (als ertugliflozine L-pyroglutaminezuur).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose. Lees de bijsluiter voor meer informatie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
14 filmomhulde tabletten
28 filmomhulde tabletten
30 filmomhulde tabletten
30x1 filmomhulde tabletten
84 filmomhulde tabletten
90 filmomhulde tabletten
98 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
31
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
(14 filmomhulde tabletten)
(28 filmomhulde tabletten)
(30 filmomhulde tabletten)
(30x1 filmomhulde tabletten)
(84 filmomhulde tabletten)
(90 filmomhulde tabletten)
(98 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/001
EU/1/18/1267/002
EU/1/18/1267/003
EU/1/18/1267/004
EU/1/18/1267/005
EU/1/18/1267/006
EU/1/18/1267/013
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
steglatro 5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
32
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERVERPAKKING VOOR STEGLATRO 5 mg
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Steglatro 5 mg tabletten
ertugliflozine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
MSD
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
OVERIGE
33
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS VOOR STEGLATRO 15 mg
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Steglatro 15 mg filmomhulde tabletten
ertugliflozine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke filmomhulde tablet bevat 15 mg ertugliflozine (als ertugliflozine L-pyroglutaminezuur).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose. Lees de bijsluiter voor meer informatie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
14 filmomhulde tabletten
28 filmomhulde tabletten
30 filmomhulde tabletten
30x1 filmomhulde tabletten
84 filmomhulde tabletten
90 filmomhulde tabletten
98 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
34
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/18/1267/007 (14 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/008 (28 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/009 (30 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/010 (30x1 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/011 (84 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/012 (90 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/014 (98 filmomhulde tabletten)
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
steglatro 15 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
35
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERVERPAKKING VOOR STEGLATRO 15 mg
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Steglatro 15 mg tabletten
ertugliflozine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
MSD
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
OVERIGE
36
B. BIJSLUITER
37
Bijsluiter: informatie voor de patiënt
Steglatro 5 mg filmomhulde tabletten
Steglatro 15 mg filmomhulde tabletten
ertugliflozine
Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe
veiligheidsinformatie worden vastgesteld. U kunt hieraan bijdragen door melding te maken van alle
bijwerkingen die u eventueel zou ervaren. Aan het einde van rubriek 4 leest u hoe u dat kunt doen.
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Wat is Steglatro en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Hoe gebruikt u dit middel?
Mogelijke bijwerkingen
Hoe bewaart u dit middel?
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Steglatro en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wat is Steglatro?
Steglatro bevat de werkzame stof ertugliflozine.
Steglatro behoort tot de groep geneesmiddelen die natrium-glucose-cotransporter-2 (SGLT2) -
remmers worden genoemd.
Waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Steglatro verlaagt de bloedsuikerspiegel bij volwassen patiënten (van 18 jaar en ouder) met
type 2-diabetes. Het kan ook helpen hartfalen te voorkomen.
Steglatro kan alleen worden gebruikt of met bepaalde andere geneesmiddelen die de bloedsuiker
verlagen.
U moet uw voedings- en lichaamsbewegingsplan blijven volgen terwijl u Steglatro gebruikt.
Hoe werkt Steglatro?
Ertugliflozine
werkt door het SGLT2-eiwit in uw nieren te blokkeren. Hierdoor wordt de suiker uit uw
bloed in uw urine uitgescheiden.
Wat is type 2-diabetes?
Type 2-diabetes is een aandoening waarbij uw lichaam niet genoeg insuline aanmaakt of de insuline
die uw lichaam aanmaakt werkt niet zo goed als zou moeten. Uw lichaam kan ook te veel suiker
aanmaken. Als dit gebeurt, hoopt suiker (glucose) zich op in het bloed. Dit kan leiden tot ernstige
medische problemen, zoals hartziekte, nierziekte, blindheid en een slechte bloedsomloop.
38
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat en terwijl u dit middel gebruikt,
als u:
nierproblemen heeft.
schimmelinfecties van de vagina of penis heeft of heeft gehad.
type 1-diabetes heeft. Steglatro mag niet worden gebruikt om deze aandoening te behandelen.
andere geneesmiddelen voor diabetes gebruikt; u heeft meer kans om een lage
bloedsuikerspiegel te krijgen met bepaalde geneesmiddelen.
misschien een risico op uitdroging heeft (bijvoorbeeld als u geneesmiddelen gebruikt die ervoor
zorgen dat u beter kunt plassen [diuretica] of de bloeddruk verlagen of als u 65 jaar of ouder
bent). Vraag naar manieren om uitdroging te voorkomen.
last heeft van snel gewichtsverlies, misselijkheid of braken, maagpijn, overmatige dorst, snel en
diep ademen, verwardheid, ongewone slaperigheid of vermoeidheid, een zoete geur van uw
adem, een zoete smaak of metaalsmaak in uw mond of een afwijkende geur van uw urine of
zweet. Neem dan onmiddellijk contact op met een arts of het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Deze
verschijnselen kunnen een teken van ‘diabetische ketoacidose’ zijn, een probleem dat u bij
diabetes kunt krijgen door een verhoogde hoeveelheid ‘ketonlichamen’ in uw urine of bloed. Dit
kan worden gezien in testen. Het risico op ontstaan van diabetische ketoacidose kan verhoogd
zijn bij langdurig vasten, overmatig alcoholgebruik, uitdroging, plotselinge verlagingen in de
dosis insuline of een grotere behoefte aan insuline als gevolg van een grote operatie of ernstige
ziekte.
Het is belangrijk dat u regelmatig uw voeten controleert. Houd u ook aan alle andere adviezen over de
verzorging van uw voeten die u van uw zorgverlener krijgt.
Neem onmiddellijk contact op met uw arts als u last krijgt van een combinatie van de symptomen pijn,
gevoeligheid, roodheid, of zwelling van de geslachtsorganen of het gebied tussen de geslachtsdelen en
de anus, met koorts of een algemeen gevoel van zich niet lekker voelen. Deze symptomen kunnen
wijzen op een zeldzame maar ernstige of zelfs levensbedreigende infectie, die necrotiserende fasciitis
van het perineum of fournier-gangreen genoemd wordt, dat het weefsel onder de huid beschadigt.
Fournier-gangreen moet onmiddellijk worden behandeld.
Wanneer dit geneesmiddel wordt gebruikt in combinatie met insuline of geneesmiddelen die de
insulineafgifte van de alvleesklier verhogen, kan er een lage bloedsuikerspiegel (hypoglykemie)
ontstaan. Uw arts kan de dosis van uw insuline of andere geneesmiddelen verlagen.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker.
Urineglucose
Vanwege de manier waarop dit middel werkt, zal uw urine positief op suiker (glucose) testen als u dit
geneesmiddel gebruikt.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Kinderen en jongeren tot 18 jaar mogen dit geneesmiddel niet gebruiken. Het is niet bekend of dit
geneesmiddel veilig en effectief is als het wordt gebruikt bij kinderen en jongeren tot 18 jaar.
39
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Steglatro nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of
apotheker.
Vertel het in het bijzonder aan uw arts:
als u geneesmiddelen gebruikt die ervoor zorgen dat u beter kunt plassen (diuretica,
plasmiddelen).
als u andere geneesmiddelen gebruikt die de hoeveelheid suiker in uw bloed verlagen, zoals
insuline of geneesmiddelen die de insulineafgifte van de alvleesklier verhogen.
Als een van de bovenstaande punten op u van toepassing is (of als u twijfelt), vertel dat dan aan uw
arts.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Het is niet bekend of Steglatro een schadelijk effect op uw ongeboren baby kan hebben. Als u zwanger
bent, bespreek dan met uw arts wat de beste manier is om uw bloedsuikerspiegel onder controle te
houden terwijl u zwanger bent. Gebruik Steglatro niet als u zwanger bent.
Het is niet bekend of Steglatro in de moedermelk terechtkomt. Bespreek met uw arts wat de beste
manier is om uw baby te voeden als u dit geneesmiddel gebruikt. Gebruik Steglatro niet als u
borstvoeding geeft.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Dit geneesmiddel heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen
om machines te bedienen. Inname van dit geneesmiddel in combinatie met insuline of geneesmiddelen
die de insulineafgifte van de alvleesklier verhogen, kan ertoe leiden dat de bloedsuikerspiegel te laag
wordt (hypoglykemie). Dit kan verschijnselen veroorzaken zoals beven, zweten en een verandering in
het gezichtsvermogen, en kan uw rijvaardigheid en vermogen om machines te bedienen beïnvloeden.
Bestuur geen voertuig en gebruik geen gereedschap of machines als u zich duizelig voelt terwijl u
Steglatro gebruikt.
Steglatro bevat lactose
Steglatro bevat lactose (melksuiker). Als uw arts u heeft verteld dat u bepaalde suikers niet verdraagt,
neem dan contact op met uw arts voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Steglatro bevat natrium
Dit middel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per tablet, dat wil zeggen dat het in wezen
‘natriumvrij’ is.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Gebruik dit geneesmiddel altijd precies zoals uw arts of apotheker u dat heeft verteld. Twijfelt u over
het juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Hoeveel mag u gebruiken?
De startdosering van Steglatro is elke dag één 5-mg tablet. Uw arts zal beslissen of u uw dosis
moet verhogen naar 15 mg.
Uw arts zal u de juiste dosis voorschrijven. Verander uw dosis niet, tenzij uw arts u dat heeft
verteld.
Inname van dit geneesmiddel
Slik de tablet door. Als u moeite heeft om de tablet door te slikken, mag de tablet worden
gebroken of fijngemalen.
40
Neem iedere ochtend één tablet. Probeer de tablet op hetzelfde tijdstip in te nemen, dit helpt u te
onthouden om hem in te nemen.
U kunt uw tablet met of zonder voedsel innemen.
U moet uw voedings- en lichaamsbewegingsplan blijven volgen terwijl u Steglatro gebruikt.
Heeft u te veel van dit middel ingenomen?
Als u te veel Steglatro heeft ingenomen, neem dan onmiddellijk contact op met een arts of apotheker.
Bent u vergeten dit middel in te nemen?
Als u een dosis bent vergeten, neem deze dan in zodra u eraan denkt. Als het echter al bijna tijd is voor
uw volgende dosis, slaat u de gemiste dosis over en gaat u verder met uw gebruikelijke schema.
Neem geen dubbele dosis (twee doses op dezelfde dag) om een vergeten dosis in te halen.
Als u stopt met het gebruik van dit middel
Stop niet met het gebruik van dit geneesmiddel zonder met uw arts te overleggen. Als u stopt met dit
geneesmiddel, kan uw bloedsuikerspiegel stijgen.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts,
apotheker of verpleegkundige.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.
Neem onmiddellijk contact op met een arts of het dichtstbijzijnde ziekenhuis als u een van de
volgende ernstige bijwerkingen heeft:
Diabetische ketoacidose (zelden, kan voorkomen bij minder dan 1 op de 1000 gebruikers)
De verschijnselen van diabetische ketoacidose (zie ook de rubriek ‘Wanneer moet u extra voorzichtig
zijn met dit middel?’) zijn:
v
erhoogde hoeveelheid ‘ketonlichamen’ in uw urine of bloed
snel gewichtsverlies
misselijkheid of braken
maagpijn
overmatige dorst
snel en diep ademhalen
verwardheid
ongewone slaperigheid of vermoeidheid
een zoete geur van uw adem, een zoete smaak of metaalsmaak in uw mond of een afwijkende
geur van uw urine of zweet
Dit kan optreden ongeacht uw bloedsuikerspiegel. Uw arts kan beslissen om uw behandeling met
Steglatro tijdelijk of definitief stop te zetten.
Necrotiserende fasciitis van het perineum of fournier-gangreen (niet bekend, kan met de
beschikbare gegevens niet worden bepaald)
Een ernstige infectie van weke delen van de geslachtsorganen of het gebied tussen de geslachtsdelen
en de anus (zie rubriek
‘
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
’
voor symptomen).
Als u last krijgt van een van de hierboven vermelde bijwerkingen, neem dan onmiddellijk contact op
met een arts of het dichtstbijzijnde ziekenhuis.
41
Neem zo snel mogelijk contact op met uw arts als u last krijgt van de volgende bijwerkingen:
Urineweginfectie (zeer vaak, kan voorkomen bij meer dan 1 op de 10 gebruikers)
Bij een urineweginfectie kunt u last krijgen van:
brandend gevoel bij het plassen
troebele urine
pijn in uw bekken of in uw rug (als uw nieren ontstoken zijn)
Het komt bijna nooit voor, maar krijgt u koorts of ziet u bloed in uw urine? Vertel dit dan meteen aan
uw arts.
Uitdroging (te veel vocht uit uw lichaam verliezen; vaak, kan voorkomen bij minder dan 1 op de
10 gebruikers)
Bij uitdroging kunt u last krijgen van:
droge mond
duizeligheid, licht gevoel in het hoofd, gevoel van zwakte, vooral als u opstaat
flauwvallen
U kunt meer kans hebben om uitgedroogd te raken als u:
nierproblemen heeft
geneesmiddelen gebruikt die ervoor zorgen dat u beter kunt plassen (diuretica, plasmiddelen) of
de bloeddruk verlagen
65 jaar of ouder bent
Lage bloedsuiker (hypoglykemie; vaak)
Uw arts zal u vertellen hoe u een lage bloedsuikerspiegel moet behandelen en wat u moet doen als u een
van de onderstaande verschijnselen of tekenen heeft. Het is mogelijk dat uw arts de dosis van uw insuline
of uw andere geneesmiddel voor diabetes verlaagt.
Tekenen en verschijnselen van een lage bloedsuikerspiegel kunnen zijn:
hoofdpijn
sufheid
prikkelbaarheid
honger
duizeligheid
verwardheid
zweten
zich zenuwachtig voelen
zwakheid
snelle hartslag
Als u last krijgt van een van de bovenstaande bijwerkingen, neem dan zo snel mogelijk contact op met
uw arts.
Andere bijwerkingen bij gebruik van Steglatro kunnen zijn:
Zeer vaak
Vaak
vaginale schimmelinfectie (candidiase)
schimmelinfecties van de penis
veranderingen in urineren, waaronder dringende behoefte om vaker te urineren, in grotere
hoeveelheden, of ’s nachts
dorst
vaginale jeuk
bloedtesten kunnen andere uitslagen geven in de hoeveelheid ureum in uw bloed
42
bloedtesten kunnen andere uitslagen geven in de hoeveelheid totale en slechte cholesterol (LDL
genoemd, een soort vet in uw bloed)
bloedtesten kunnen andere uitslagen geven in de hoeveelheid rode bloedcellen in uw bloed
(hemoglobine genoemd)
Soms (kunnen voorkomen bij minder dan 1 op de 100 gebruikers)
bloedtesten
kunnen andere uitslagen geven met betrekking tot de nierfunctie (zoals ‘creatinine’)
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit
geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook
rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
Door bijwerkingen
te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de
doordrukstrip en de doos na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is
de uiterste houdbaarheidsdatum.
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat de verpakking beschadigd is of tekenen van geknoei
vertoont.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de wc en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert, worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu
terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
De werkzame stof in dit middel is ertugliflozine.
Elke Steglatro 5 mg filmomhulde tablet bevat 5 mg ertugliflozine (als ertugliflozine
o
L-pyroglutaminezuur).
Elke Steglatro 15 mg filmomhulde tablet bevat 15 mg ertugliflozine (als ertugliflozine
o
L-pyroglutaminezuur).
De andere stoffen in dit middel zijn:
o
Tabletkern: microkristallijne cellulose (E460), lactosemonohydraat (zie rubriek 2),
natriumzetmeelglycolaat (type A), magnesiumstearaat (E470b)
o
Filmomhulling: hypromellose 2910/6 (E464), lactosemonohydraat (zie rubriek 2),
macrogol 3350 (E1521), triacetine (E1518), titaandioxide (E171), rood ijzeroxide (E172).
Hoe ziet Steglatro eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Steglatro 5 mg filmomhulde tabletten (tabletten) zijn roze, 6,4 x 6,6 mm, driehoekig, met aan
één kant ‘701’ en aan de andere kant glad.
Steglatro 15 mg filmomhulde tabletten (tabletten) zijn rood, 9,0 x 9,4 mm, driehoekig, met aan
één kant ‘702’ en aan de andere kant glad.
Steglatro is verkrijgbaar in Alu/PVC/PA/Alu doordrukstrips. De verpakkingsgrootten zijn 14, 28, 30,
84, 90 en 98 filmomhulde tabletten in ongeperforeerde doordrukstrips en 30x1 filmomhulde tabletten
in geperforeerde eenheidsafleveringsverpakkingen.
43
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
Fabrikant
Schering-Plough Labo NV
Industriepark 30
2220 Heist-op-den-Berg
België
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
MSD Belgium
Tél/Tel: +32(0)27766211
dpoc_belux@merck.com
Lietuva
UAB Merck Sharp & Dohme
Tel: + 370 5 2780247
msd_lietuva@merck.com
Luxembourg/Luxemburg
MSD Belgium
Tél/Tel: +32(0)27766211
dpoc_belux@merck.com
Magyarország
MSD Pharma Hungary Kft.
Tel.: + 36 1 888-5300
hungary_msd@merck.com
Malta
Merck Sharp and Dohme Cyprus Limited
Tel: 8007 4433 (+356 99917558)
malta_info@merck.com
Nederland
Merck Sharp & Dohme B.V.
Tel.: 0800 9999000 (+31 23 5153153)
medicalinfo.nl@merck.com
Norge
MSD (Norge) AS
Tlf: + 47 32 20 73 00
msdnorge@msd.no
Österreich
Merck Sharp & Dohme Ges.m.b.H.
Tel: +43 (0) 1 26 044
msd-medizin@merck.com
Polska
MSD Polska Sp. z o.o.
Tel.: +48 22 549 51 00
msdpolska@merck.com
Portugal
Merck Sharp & Dohme, Lda
Tel: + 351 21 4465700
inform_pt@merck.com
България
Мерк Шарп и Доум България ЕООД
Teл.: +
359 2 819 3737
info-msdbg@merck.com
Česká republika
Merck Sharp & Dohme s.r.o.
Tel: +420 233 010 111
dpoc_czechslovak@merck.com
Danmark
MSD Danmark ApS
Tlf: + 45 4482 4000
dkmail@merck.com
Deutschland
MSD Sharp & Dohme GmbH
Tel: 0800 673 673 673 (+49 (0) 89 4561 0)
e-mail@msd.de
Eesti
Merck Sharp & Dohme OÜ
Tel: + 372 6144 200
msdeesti@merck.com
Ελλάδα
MSD
Α.Φ.Β.Ε.Ε.
Τηλ: +
30 210 98 97 300
dpoc_greece@merck.com
España
Merck Sharp & Dohme de España, S.A.
Tel: +34 91 321 06 00
msd_info@merck.com
France
MSD France
Tél: + 33 (0) 1 80 46 40 40
44
Hrvatska
Merck Sharp & Dohme d.o.o.
Tel: + 385 1 6611 333
croatia_info@merck.com
România
Merck Sharp & Dohme Romania S.R.L.
Tel: +40 21 529 29 00
msdromania@merck.com
Ireland
Merck Sharp & Dohme Ireland (Human Health)
Limited
Tel: +353 (0)1 2998700
medinfo_ireland@merck.com
Ísland
Vistor hf.
Sími: + 354 535 7000
Slovenija
Merck Sharp & Dohme, inovativna zdravila
d.o.o.
Tel: + 386 1 5204201
msd_slovenia@merck.com
Slovenská republika
Merck Sharp & Dohme, s.r.o.
Tel: + 421 (2) 58282010
dpoc_czechslovak@merck.com
Suomi/Finland
MSD Finland Oy
Puh/Tel: + 358 (0)9 804650
info@msd.fi
Sverige
Merck Sharp & Dohme (Sweden) AB
Tfn: + 46 (0)77 570 04 88
medicinskinfo@merck.com
Italia
MSD Italia S.r.l.
Tel: +39 06 361911
medicalinformation.it@merck.com
Κύπρος
Merck Sharp & Dohme Cyprus Limited
Τηλ: 800 00 673
+357 22866700
cyprus
_
info@merck
.
com
Latvija
SIA Merck Sharp & Dohme Latvija
Tel: + 371 67 364224
msd_lv@merck.com
United Kingdom (Northern Ireland)
Merck Sharp & Dohme Ireland (Human Health)
Limited
Tel: + 353 (0)1 2998700
medinfoNI@msd.com
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in
{
MM/JJJJ
}.
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau:
http://www.ema.europa.eu.
45
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg worden
verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Zie rubriek 4.8 voor het rapporteren van
bijwerkingen.
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Steglatro 5 mg filmomhulde tabletten
Steglatro 15 mg filmomhulde tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Steglatro 5 mg filmomhulde tabletten
Elke tablet bevat 5 mg ertugliflozine (als ertugliflozine L-pyroglutaminezuur).
Hulpstof(fen) met bekend effect
Elke tablet bevat 28 mg lactose (als monohydraat).
Steglatro 15 mg filmomhulde tabletten
Elke tablet bevat 15 mg ertugliflozine (als ertugliflozine L-pyroglutaminezuur).
Hulpstof(fen) met bekend effect
Elke tablet bevat 85 mg lactose (als monohydraat).
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Filmomhulde tablet (tablet).
Steglatro 5 mg filmomhulde tabletten
Roze, driehoekige, filmomhulde tabletten van 6,4 x 6,6 mm met aan één kant `701' gestanst en aan de
andere kant glad.
Steglatro 15 mg filmomhulde tabletten
Rode, driehoekige, filmomhulde tabletten van 9,0 x 9,4 mm met aan één kant `702' gestanst en aan de
andere kant glad.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
Steglatro is geïndiceerd voor de behandeling van volwassenen met onvoldoende gereguleerde type 2-
diabetes mellitus als aanvulling op een dieet en lichaamsbeweging:
als monotherapie wanneer het gebruik van metformine ongeschikt wordt geacht vanwege
intolerantie of contra-indicaties.
als aanvulling op andere geneesmiddelen voor de behandeling van diabetes.
Voor onderzoeksresultaten over combinaties van therapieën, effecten op bloedglucoseregulatie,
cardiovasculaire voorvallen en de onderzochte populaties, zie rubrieken 4.4, 4.5 en 5.1.
Dosering
De aanbevolen startdosering van ertugliflozine is eenmaal daags 5 mg. Bij patiënten die eenmaal
daags 5 mg ertugliflozine verdragen, kan de dosis worden verhoogd naar eenmaal daags 15 mg
ertugliflozine indien aanvullende bloedglucoseregulatie nodig is.
Wanneer ertugliflozine wordt gebruikt in combinatie met insuline of een insulinesecretagoog kan een
lagere dosis insuline of insulinesecretagoog nodig zijn om het risico op hypoglykemie te verlagen (zie
rubrieken 4.4, 4.5 en 4.8).
Bij patiënten met volumedepletie wordt aanbevolen deze toestand te corrigeren voordat met
ertugliflozine wordt begonnen (zie rubriek 4.4).
Als er een dosis wordt vergeten, dient die te worden ingenomen zodra de patiënt eraan denkt.
Patiënten mogen geen twee doses Steglatro op dezelfde dag innemen.
Speciale populaties
Nierfunctiestoornis
Beoordeling van de nierfunctie wordt aanbevolen vóór het starten met Steglatro en daarna periodiek
(zie rubriek 4.4).
Starten met dit geneesmiddel wordt niet aanbevolen bij patiënten met een geschatte glomerulaire
filtratiesnelheid (eGFR) van minder dan 45 ml/min/1,73 m2 of een creatinineklaring (CrCL) van
minder dan 45 ml/min (zie rubriek 4.4).
Bij patiënten met een eGFR van 45 tot < 60 ml/min/1,73 m2 is de startdosering van Steglatro 5 mg.
Voor bloedglucoseregulatie kan dit zo nodig omhoog worden getitreerd tot 15 mg.
Bij patiënten met een matige nierfunctiestoornis verlaagt ertuglifozine de bloedglucosespiegel minder
goed en waarschijnlijk helemaal niet bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis. Als
aanvullende bloedglucoseregulatie nodig is, moet aanvulling met andere antihyperglykemische
middelen worden overwogen (zie rubriek 4.4).
Steglatro dient te worden stopgezet wanneer de eGFR aanhoudend minder is dan 30 ml/min/1,73 m2 of
de CrCL aanhoudend minder is dan 30 ml/min.
Steglatro mag niet worden gebruikt bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis, met eindstadium
nierfalen (end-stage renal disease, ESRD) of bij patiënten die worden gedialyseerd. Dit is omdat er
geen klinische gegevens zijn die de werkzaamheid bij deze patiënten ondersteunen.
Leverfunctiestoornis
Bij patiënten met een lichte of matige leverfunctiestoornis is geen dosisaanpassing van ertugliflozine
nodig. Ertugliflozine is niet onderzocht bij patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis en wordt
niet aanbevolen voor gebruik bij deze patiënten (zie rubriek 5.2).
Ouderen ( 65 jaar)
Op basis van leeftijd wordt geen dosisaanpassing van ertugliflozine aanbevolen. Er moet rekening
worden gehouden met de nierfunctie en het risico op volumedepletie (zie rubrieken 4.4 en 4.8).
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van ertugliflozine bij kinderen jonger dan 18 jaar zijn niet vastgesteld.
Er zijn geen gegevens beschikbaar.
4.3 Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Algemeen
Steglatro dient niet te worden gebruikt bij patiënten met type 1-diabetes mellitus.
Hypotensie/volumedepletie
Ertugliflozine veroorzaakt een osmotische diurese, wat kan leiden tot intravasculaire
volumecontractie. Daarom kan na het starten met Steglatro symptomatische hypotensie optreden (zie
rubriek 4.8), in het bijzonder bij patiënten met een nierfunctiestoornis (eGFR minder dan
60 ml/1,73 m2 of een CrCL van minder dan 60 ml/min), oudere patiënten ( 65 jaar), patiënten die
diuretica gebruiken of patiënten met een voorgeschiedenis van hypotensie die een
bloeddrukverlagende behandeling krijgen. Alvorens met Steglatro te starten, dient de volumestatus te
worden beoordeeld en indien nodig te worden gecorrigeerd. Controleer na het starten van de
behandeling regelmatig op tekenen en symptomen.
Als gevolg van het werkingsmechanisme van ertugliflozine, veroorzaakt het een osmotische diurese,
verhoogt het de serumcreatinine en verlaagt het de eGFR. De verhoging van serumcreatinine en daling
in eGFR waren groter bij patiënten met een matige nierfunctiestoornis (zie rubriek 4.8).
In geval van aandoeningen die kunnen leiden tot vochtverlies (bijvoorbeeld gastro-intestinale ziekte),
wordt voor patiënten die ertugliflozine krijgen een zorgvuldige controle van de volumestatus
(bijvoorbeeld lichamelijk onderzoek, metingen van de bloeddruk, laboratoriumtesten waaronder
hematocriet) en elektrolyten aanbevolen. Tijdelijke onderbreking van de behandeling met
ertugliflozine dient te worden overwogen totdat het vochtverlies is gecorrigeerd.
Diabetische ketoacidose
Zeldzame gevallen van DKA, waaronder levensbedreigende en fatale gevallen, zijn gemeld in
klinische onderzoeken en postmarketing bij patiënten die werden behandeld met natrium-glucose-
cotransporter-2 (SGLT2) -remmers, waaronder ertugliflozine. In een aantal gevallen was de
presentatie van de aandoening atypisch met slechts matig verhoogde bloedglucosewaarden, lager dan
14 mmol/l (250 mg/dl). Het is niet bekend of DKA vaker optreedt bij hogere doses ertugliflozine.
Er moet rekening gehouden worden met het risico op diabetische ketoacidose in het geval van niet-
specifieke symptomen zoals misselijkheid, braken, anorexie, buikpijn, overmatige dorst, moeilijk
ademen, verwardheid, ongebruikelijke vermoeidheid of slaperigheid. Patiënten dienen onmiddellijk te
worden onderzocht op ketoacidose als deze symptomen optreden, ongeacht de bloedglucosespiegel.
Bij patiënten bij wie DKA wordt vermoed of gediagnosticeerd, dient de behandeling met ertugliflozine
onmiddellijk te worden gestaakt.
De behandeling dient te worden onderbroken bij patiënten die worden opgenomen in het ziekenhuis
voor grote chirurgische ingrepen of voor ernstige acute medische aandoeningen. Monitoring van
ketonen wordt aanbevolen bij deze patiënten. Het meten van ketonenwaarden in het bloed heeft de
voorkeur boven meten in de urine. Behandeling met ertugliflozine kan opnieuw worden gestart
wanneer de ketonenwaarden normaal zijn en de toestand van de patiënt is gestabiliseerd.
Vóór aanvang van de behandeling met ertugliflozine dient gelet te worden op factoren in de anamnese
van de patiënt die predisponeren voor ketoacidose.
Opnieuw starten van een behandeling met een SGLT2-remmer bij patiënten met eerdere DKA tijdens
een behandeling met een SGLT2-remmer wordt niet aanbevolen, tenzij een andere duidelijke
precipiterende factor wordt vastgesteld en verholpen.
De veiligheid en werkzaamheid van ertugliflozine bij patiënten met type 1-diabetes zijn niet
vastgesteld en ertugliflozine mag niet worden gebruikt voor de behandeling van patiënten met type 1-
diabetes. Beperkte gegevens uit klinische onderzoeken wijzen erop dat DKA vaak optreedt wanneer
patiënten met type 1-diabetes worden behandeld met SGLT2-remmers.
Amputaties van de onderste ledematen
VERTIS CV (eValuation of ERTugliflozin effIcacy and Safety, CardioVascular), een
langetermijnonderzoek naar cardiovasculaire uitkomsten, is een onderzoek bij patiënten met type 2-
diabetes mellitus en vastgestelde atherosclerotische cardiovasculaire ziekte, bij wie niet-traumatische
amputaties van de onderste ledematen (voornamelijk van de teen) werden gemeld met een incidentie
van 2,0 % (0,57 proefpersonen met een voorval per 100 patiëntjaren), 2,1 % (0,60 proefpersonen met
een voorval per 100 patiëntjaren) en 1,6 % (0,47 proefpersonen met een voorval per 100 patiëntjaren)
voor de ertugliflozine 5 mg-groep, de ertugliflozine 15 mg-groep en de placebogroep. Het aantal
gevallen van amputatie van de onderste ledematen bedroeg 0,75 en 0,96 versus 0,74 voorvallen per
100 patiëntjaren voor respectievelijk de ertugliflozine 5 mg-groep en ertugliflozine 15 mg-groep
versus de placebogroep. In klinische langetermijnonderzoeken naar type 2-diabetes mellitus met
SGLT2-remmers is een stijging in het aantal gevallen van amputatie van de onderste ledematen
(voornamelijk van de teen) waargenomen. Het is niet bekend of dit een klasse-effect is. Het is
belangrijk om patiënten met diabetes voor te lichten over regelmatige preventieve voetverzorging.
Nierfunctiestoornis
De werkzaamheid van ertugliflozine voor bloedglucoseregulatie is afhankelijk van de nierfunctie, en
de glykemische werkzaamheid is verminderd bij patiënten die een matige nierfunctiestoornis hebben
en waarschijnlijk afwezig bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis (zie rubriek 4.2).
Steglatro mag niet worden gestart bij patiënten met een eGFR lager dan 45 ml/min/1,73 m2 of een
CrCL lager dan 45 ml/min. Steglatro dient te worden stopgezet wanneer de eGFR aanhoudend lager is
dan 30 ml/min/1,73 m2 of de CrCl aanhoudend lager is dan 30 ml/min vanwege een vermindering van
de werkzaamheid.
Controle van de nierfunctie wordt als volgt aanbevolen:
-
vóór het starten van ertugliflozine en periodiek tijdens de behandeling (zie rubriek 4.2);
-
vaker bij patiënten met een eGFR lager dan 60 ml/min/1,73 m2 of een CrCl lager dan
60 ml/min.
Hypoglykemie bij gelijktijdig gebruik van insuline en insulinesecretagogen
Ertugliflozine kan het risico op hypoglykemie verhogen wanneer het wordt gebruikt in combinatie met
insuline en/of een insulinesecretagoog, waarvan bekend is dat ze hypoglykemie veroorzaken (zie
rubriek 4.8). Daarom kan een lagere dosis insuline of insulinesecretagoog nodig zijn om het risico op
hypoglykemie tot een minimum te beperken wanneer het wordt gebruikt in combinatie met
ertugliflozine (zie rubrieken 4.2 en 4.5).
Urineweginfecties
Uitscheiding van glucose via de urine kan in verband worden gebracht met een verhoogd risico op
urineweginfecties (zie rubriek 4.8). Tijdelijke onderbreking van de behandeling met ertugliflozine
dient te worden overwogen bij het behandelen van pyelonefritis of urosepsis.
Necrotiserende fasciitis van het perineum (fournier-gangreen)
Na het in de handel brengen zijn er gevallen van necrotiserende fasciitis van het perineum (ook bekend
als fournier-gangreen) gemeld bij vrouwelijke en mannelijke patiënten die SGLT2-remmers innemen.
Dit is een zeldzaam maar ernstig en potentieel levensbedreigend voorval dat met spoed een
chirurgische ingreep en antibiotische behandeling vereist.
Patiënten moet worden geadviseerd een arts te raadplegen als ze last hebben van een combinatie van
de symptomen pijn, gevoeligheid, erytheem, of zwelling in het genitale of perineale gebied, met koorts
of malaise. Wees ervan bewust dat urogenitale infectie of perineaal abces aan necrotiserende fasciitis
vooraf kan gaan. Als fournier-gangreen vermoed wordt, dient de toediening van Steglatro te worden
stopgezet en onmiddellijk een behandeling (waaronder antibiotica en chirurgisch debridement) te
worden ingesteld.
Ouderen
Oudere patiënten kunnen een verhoogd risico op volumedepletie en een nierfunctiestoornis hebben.
Patiënten van 65 jaar en ouder die werden behandeld met ertugliflozine hadden een hogere incidentie
van bijwerkingen gerelateerd aan volumedepletie dan jongere patiënten. In VERTIS CV, een
langetermijnonderzoek naar cardiovasculaire uitkomsten, waren de veiligheid en werkzaamheid bij
patiënten van 65 jaar en ouder vergelijkbaar met die bij patiënten jonger dan 65 jaar (zie rubrieken 4.2
en 4.8).
Hartfalen
Er is geen ervaring in klinische onderzoeken met ertugliflozine in New York Heart Association
(NYHA) klasse IV.
Laboratoriumuitslagen urine
Als gevolg van het werkingsmechanisme zullen patiënten die Steglatro gebruiken positief testen op
glucose in hun urine. Om de bloedglucoseregulatie te controleren dienen andere methoden te worden
gebruikt.
Interferentie met 1,5-anhydroglucitol (1,5-AG) -gehaltebepaling
Bepaling van de bloedglucoseregulatie met de 1,5-AG-gehaltebepaling wordt niet aanbevolen,
aangezien metingen van 1,5-AG onbetrouwbaar zijn voor de beoordeling van de bloedglucoseregulatie
bij patiënten die SGLT2-remmers gebruiken. Om de bloedglucoseregulatie te controleren dienen er
andere methoden te worden gebruikt.
Lactose
De tabletten bevatten lactosemonohydraat. Patiënten met zeldzame erfelijke aandoeningen zoals
galactose-intolerantie, totale lactasedeficiëntie of glucose-galactose-malabsorptie mogen dit
geneesmiddel niet gebruiken.
Natrium
Dit middel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per tablet, dat wil zeggen dat het in wezen
`natriumvrij' is.
Farmacodynamische interacties
Diuretica
Ertugliflozine kan het diuretische effect van diuretica versterken en kan het risico op dehydratie en
hypotensie verhogen (zie rubriek 4.4).
Insuline en insulinesecretagogen
Insuline en insulinesecretagogen, zoals sulfonylureumderivaten, veroorzaken hypoglykemie.
Ertugliflozine kan het risico op hypoglykemie verhogen wanneer het wordt gebruikt in combinatie met
insuline en/of een insulinesecretagoog. Daarom kan een lagere dosis insuline of insulinesecretagoog
nodig zijn om het risico op hypoglykemie te verminderen wanneer het wordt gebruikt in combinatie
met ertugliflozine (zie rubrieken 4.2, 4.4 en 4.8).
Farmacokinetische interacties
Effecten van andere geneesmiddelen op de farmacokinetiek van ertugliflozine
Metabolisme door UGT1A9 en UGT2B7 is het voornaamste klaringsmechanisme van ertugliflozine.
Onderzoeken naar interacties opgezet met een enkelvoudige dosis die werden uitgevoerd bij gezonde
proefpersonen, wijzen erop dat de farmacokinetiek van ertugliflozine niet wordt gewijzigd door
sitagliptine, metformine, glimepiride of simvastatine.
Toediening van meerdere doses rifampicine (een UGT- en CYP-inductor) vermindert de AUC en Cmax
van ertugliflozine met respectievelijk 39 % en 15 %. Deze vermindering in blootstelling wordt niet als
klinisch relevant beschouwd en daarom wordt geen dosisaanpassing aanbevolen. Een klinisch relevant
effect met andere inductoren (bijvoorbeeld carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital) wordt niet
verwacht.
De invloed van UGT-remmers op de farmacokinetiek van ertugliflozine is niet klinisch onderzocht,
maar een mogelijke toename van blootstelling aan ertugliflozine door UGT-remming wordt niet als
klinisch relevant beschouwd.
Effecten van ertugliflozine op de farmacokinetiek van andere geneesmiddelen
Onderzoeken naar interacties die werden uitgevoerd bij gezonde vrijwilligers duiden erop dat
ertugliflozine geen klinisch relevant effect had op de farmacokinetiek van sitagliptine, metformine en
glimepiride.
Gelijktijdige toediening van simvastatine met ertugliflozine resulteerde in een toename in de AUC en
Cmax van simvastatine van respectievelijk 24 % en 19 %, en in een toename van de AUC en de Cmax
van simvastatinezuur van respectievelijk 30 % en 16 %. Het mechanisme voor de kleine verhogingen
van simvastatine en simvastatinezuur is niet bekend en wordt niet tot stand gebracht door middel van
OATP-remming door ertugliflozine. Deze toenames worden niet als klinisch van belang beschouwd.
4.6 Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn beperkte gegevens over het gebruik van ertugliflozine bij zwangere vrouwen. Gebaseerd op
resultaten van dieronderzoek kan ertugliflozine invloed hebben op de ontwikkeling en rijping van de
nieren (zie rubriek 5.3). Steglatro mag daarom niet worden gebruikt tijdens de zwangerschap.
Borstvoeding
Er is geen informatie over de aanwezigheid van ertugliflozine in moedermelk, de effecten op het kind
dat borstvoeding krijgt of de effecten op de melkproductie. Ertugliflozine is aanwezig in de melk van
zogende ratten en veroorzaakte effecten bij nakomelingen van zogende ratten. Farmacologisch
gemedieerde effecten werden waargenomen bij jonge ratten (zie rubriek 5.3). Aangezien de rijping van
Vruchtbaarheid
Het effect van ertugliflozine op de vruchtbaarheid bij de mens is niet onderzocht. In dieronderzoek
zijn geen effecten op de vruchtbaarheid waargenomen (zie rubriek 5.3).
4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Ertugliflozine heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om
machines te bedienen. Patiënten dienen te worden gewaarschuwd voor het risico op hypoglykemie
wanneer Steglatro wordt gebruikt in combinatie met insuline of een insulinesecretagoog en voor het
verhoogde risico op bijwerkingen die te maken hebben met volumedepletie, zoals
houdingsafhankelijke duizeligheid (zie rubrieken 4.2, 4.4 en 4.8).
4.8 Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De veiligheid en verdraagbaarheid van ertugliflozine werden beoordeeld in 7 placebo- of actieve-
comparator-gecontroleerde onderzoeken met in totaal 3409 patiënten met type 2-diabetes mellitus die
behandeld werden met 5 mg of 15 mg ertugliflozine. Daarnaast werden de veiligheid en
verdraagbaarheid van ertugliflozine bij patiënten met type 2-diabetes en vastgestelde
atherosclerotische cardiovasculaire ziekte beoordeeld in VERTIS CV (zie rubriek 5.1) met in totaal
5493 patiënten die behandeld werden met 5 mg of 15 mg ertugliflozine en met een gemiddelde
blootstellingsduur van 2,9 jaar.
Samenvoeging van placebogecontroleerde onderzoeken ter evaluatie van Steglatro 5 mg en 15 mg
De primaire beoordeling van de veiligheid werd uitgevoerd in een samenvoeging van drie 26 weken
durende, placebogecontroleerde onderzoeken. Ertugliflozine werd in één onderzoek gebruikt als
monotherapie en in twee onderzoeken als add-on-behandeling (zie rubriek 5.1). Deze gegevens geven
de blootstelling van 1029 patiënten aan ertugliflozine weer, met een gemiddelde blootstellingsduur
van ongeveer 25 weken. Patiënten kregen eenmaal daags ertugliflozine 5 mg (N=519), ertugliflozine
15 mg (N=510) of placebo (N=515).
De meest gerapporteerde bijwerkingen in het onderzoeksprogramma waren vulvovaginale mycotische
infectie en andere genitale mycotische infecties bij vrouwen. Ernstige diabetische ketoacidose trad
zelden op. Zie `Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen' voor de frequenties en zie rubriek 4.4.
Tabel met bijwerkingen
De hieronder vermelde bijwerkingen zijn gerangschikt volgens frequentie en systeem/orgaanklasse
(SOK). De frequentiecategorieën zijn gedefinieerd volgens de volgende conventie: zeer vaak ( 1/10),
vaak ( 1/100, < 1/10), soms ( 1/1000, < 1/100), zelden ( 1/10.000, < 1/1000), zeer zelden
(< 1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
Systeem/orgaanklasse
Bijwerking
Frequentie
Infecties en parasitaire aandoeningen
Zeer vaak
Vulvovaginale mycotische infectie en andere genitale
mycotische infecties bij vrouwen*,
Urineweginfecties
Vaak
Balanitiscandida en andere genitale mycotische
infecties bij mannen*,
Niet bekend
Necrotiserende fasciitis van het perineum (fournier-
gangreen)*
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Vaak
Hypoglykemie*,
Zelden
Diabetische ketoacidose*,
Bloedvataandoeningen
Vaak
Volumedepletie*,
Nier- en urinewegaandoeningen
Vaak
Toename in de hoeveelheid urine en frequenter
urineren
Soms
Dysurie, bloedcreatinine verhoogd/glomerulaire
filtratiesnelheid verlaagd
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen
Vaak
Vulvovaginale pruritus
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Vaak
Dorst§
Onderzoeken
Vaak
Serumlipiden veranderd¶, hemoglobine verhoogd**,
BUN verhoogd¶¶
* Zie rubriek 4.4.
Zie onderstaande subrubrieken voor aanvullende informatie.
Omvat: pollakisurie, sterke aandrang tot mictie, polyurie, urine-output verhoogd en nachtelijke mictie.
§ Omvat: dorst en polydipsie.
¶ De gemiddelde procentuele veranderingen ten opzichte van de uitgangswaarde voor ertugliflozine 5 mg en 15 mg versus
placebo waren respectievelijk voor LDL-C 5,8 % en 8,4 % versus 3,2 %, en 2,8 % en 5,7 % versus 1,1 % voor totaal
cholesterol; echter, voor HDL-C 6,2 % en 7,6 % versus 1,9 %. De mediane procentuele veranderingen ten opzichte van de
uitgangswaarde voor ertugliflozine 5 mg en 15 mg versus placebo waren respectievelijk triglyceriden -3,9 % en -1,7 %
versus 4,5 %.
** Het aantal personen met ten minste 1 verhoging in hemoglobine > 1,24 mmol/l (2,0 g/dl) was hoger in de ertugliflozine
5 mg en 15 mg groepen (respectievelijk 4,7 % en 4,1 %) vergeleken met de placebogroep (0,6 %).
¶¶ Het aantal personen met op enig moment een verhoging van BUN-waarden van 50 % en de waarde > ULN, was
numeriek hoger in de ertugliflozine 5 mg groep en hoger in de 15 mg groep (respectievelijk 7,9 % en 9,8 %) vergeleken
met de placebogroep (5,1 %).
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Volumedepletie
Ertugliflozine veroorzaakt een osmotische diurese, wat kan leiden tot intravasculaire volumecontractie
en bijwerkingen gerelateerd aan volumedepletie. In de samenvoeging van placebogecontroleerde
onderzoeken was de incidentie van bijwerkingen gerelateerd aan volumedepletie (dehydratie,
houdingsafhankelijke duizeligheid, presyncope, syncope, hypotensie en orthostatische hypotensie)
laag (< 2 %) en niet opmerkelijk verschillend in de ertugliflozine- en placebogroepen. In de
subgroepanalyses in de bredere samenvoeging van fase 3-onderzoeken hadden proefpersonen met een
eGFR < 60 ml/min/1,73 m2, proefpersonen 65 jaar en proefpersonen die diuretica gebruikten een
hogere incidentie van volumedepletie in de ertugliflozinegroepen dan in de vergelijkingsgroep (zie
rubrieken 4.2 en 4.4). Bij proefpersonen met een eGFR < 60 ml/min/1,73 m2 bedroeg de incidentie
Hypoglykemie
In de samenvoeging van placebogecontroleerde onderzoeken was de incidentie van gedocumenteerde
hypoglykemie verhoogd bij ertugliflozine 5 mg en 15 mg (5,0 % en 4,5 %) vergeleken met placebo
(2,9 %). In deze populatie bedroeg de incidentie van ernstige hypoglykemie in elke groep 0,4 %.
Wanneer ertugliflozine gebruikt werd als monotherapie was de incidentie van hypoglykemische
voorvallen in de ertugliflozine-groepen 2,6 % in beide groepen en 0,7 % in de placebogroep. Wanneer
het werd gebruikt als add-on met metformine, was de incidentie van hypoglykemische voorvallen
7,2 % in de ertugliflozine 5 mg groep, 7,8 % in de ertugliflozine 15 mg groep en 4,3 % in de
placebogroep.
Wanneer ertugliflozine werd toegevoegd aan metformine en vergeleken met een sulfonylureum was de
incidentie van hypoglykemie hoger voor het sulfonylureumderivaat (27 %) dan voor ertugliflozine
(voor ertugliflozine 5 mg en 15 mg respectievelijk 5,6 % en 8,2 %).
In de deelonderzoeken van VERTIS CV, waarbij ertugliflozine aan insuline werd toegevoegd met of
zonder metformine, was de incidentie van gedocumenteerde hypoglykemie 39,4 %, 38,9 % en 37,5 %
voor respectievelijk de ertugliflozine 5 mg-groep, de ertugliflozine 15 mg-groep en de placebogroep.
Wanneer ertugliflozine werd toegevoegd aan een sulfonylureum, was de incidentie van hypoglykemie
7,3 %, 9,3 % en 4,2 % voor respectievelijk de ertugliflozine 5 mg-groep, de ertugliflozine 15 mg-
groep en de placebogroep. Wanneer ertugliflozine werd toegevoegd aan metformine en een
sulfonylureum, was de incidentie van hypoglykemie 20,0 %, 26,5 % en 14,5 % voor respectievelijk de
ertugliflozine 5 mg-groep, de ertugliflozine 15 mg-groep en de placebogroep.
Bij patiënten met een matige nierfunctiestoornis die insulines, sulfonylureumderivaten of meglitinides
als achtergrondmedicatie gebruikten, was gedocumenteerde hypoglykemie voor ertugliflozine 5 mg,
ertugliflozine 15 mg en placebo respectievelijk 36 %, 27 % en 36 % (zie rubrieken 4.2, 4.4 en 4.5).
Diabetische ketoacidose
In VERTIS CV werd ketoacidose vastgesteld bij 19 (0,3 %) patiënten die met ertugliflozine behandeld
werden en bij 2 (0,1 %) patiënten die placebo kregen. In 7 andere klinische fase 3-onderzoeken in het
ertugliflozine-ontwikkelingsprogramma werd ketoacidose vastgesteld bij 3 (0,1 %) patiënten die met
ertugliflozine werden behandeld en bij 0,0 % van de patiënten die met de comparator werden
behandeld (zie rubriek 4.4)..
Bloedcreatinine verhoogd/glomerulaire filtratiesnelheid verlaagd en niergerelateerde voorvallen
Aanvankelijke stijgingen in de gemiddelde creatinine en dalingen in de gemiddelde eGFR bij
patiënten die werden behandeld met ertugliflozine waren over het algemeen van voorbijgaande aard
tijdens continue behandeling. Patiënten met een bij aanvang matige nierfunctiestoornis hadden grotere
gemiddelde veranderingen die niet terugkeerden naar de uitgangswaarden in week 26; deze
veranderingen waren reversibel na stopzetting van de behandeling.
In VERTIS CV ging behandeling met ertugliflozine gepaard met een initiële daling in de gemiddelde
eGFR (in week 6: -2,7, -3,8 en -0,4 ml/min/1,73 m2 in de groepen die respectievelijk ertugliflozine
5 mg, ertugliflozine 15 mg en placebo kregen), gevolgd door een terugkeer naar de uitgangswaarde.
Tot week 260 ging voortgezette behandeling met ertugliflozine gepaard met een langzamere daling in
eGFR vergeleken met placebo.
In VERTIS CV bedroeg de incidentie van niergerelateerde bijwerkingen (zoals acuut nierletsel,
nierfunctiestoornis, acuut pre-nierfalen) in de totale populatie 4,2 %, 4,3 % en 4,7 % bij patiënten die
respectievelijk ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg en placebo kregen. Deze incidentie bedroeg
9,7 %, 10,0 % en 10,2 % bij patiënten met een eGFR van 30 tot minder dan 60 ml/min/1,73 m2 die
respectievelijk ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg en placebo kregen.
In dezelfde samenvoeging traden genitale mycotische infecties bij mannen (bijvoorbeeld
balanitiscandida, balanopostitis, genitale infectie, genitale schimmelinfectie) op bij respectievelijk
3,7 %, 4,2 % en 0,4 % van de mannen die werden behandeld met ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine
15 mg en placebo. Genitale mycotische infecties bij mannen traden vaker op bij onbesneden mannen.
Bij mannen kwamen stopzettingen vanwege genitale mycotische infecties voor bij respectievelijk
0,2 % en 0 % van de patiënten die werden behandeld met ertugliflozine en placebo. In zeldzame
gevallen werd phimosis gemeld en soms werd circumcisie uitgevoerd (zie rubriek 4.4).
Urineweginfecties
In VERTIS CV kwamen urineweginfecties voor bij 12,2 %, 12,0 % en 10,2 % van de patiënten die
werden behandeld met respectievelijk ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg en placebo. De
incidentie van ernstige urineweginfecties bedroeg 0,9 %, 0,4 % en 0,8 % bij behandeling met
respectievelijk ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg en placebo.
In 7 andere klinische fase 3-onderzoeken in het ertugliflozine-ontwikkelingsprogramma bedroeg de
incidentie van urineweginfecties 4,0 % en 4,1 % voor de groepen behandeld met ertugliflozine 5 mg
en 15 mg en 3,9 % voor de placebogroepen. De meeste gevallen waren licht of matig en er werden
geen ernstig gevallen gemeld.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico`s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9 Overdosering
Ertugliflozine vertoonde geen enkele toxiciteit bij gezonde proefpersonen bij enkelvoudige orale doses
van maximaal 300 mg en meervoudige doses van maximaal 100 mg per dag gedurende 2 weken. Er
werden geen mogelijke acute symptomen en tekenen van overdosering vastgesteld.
Pas in geval van een overdosering de gebruikelijke ondersteunende maatregelen toe (bijvoorbeeld
verwijderen van niet-opgenomen materiaal uit het maag-darmkanaal, klinische monitoring en instellen
van een ondersteunende behandeling) zoals vereist door de klinische toestand van de patiënt.
Verwijdering van ertugliflozine door middel van hemodialyse is niet onderzocht.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1 Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: Geneesmiddelen gebruikt voor diabetes, natrium-glucose-
cotransporter-2 (SGLT2)-remmers, ATC-code: A10BK04.
Werkingsmechanisme
SGLT2 is de belangrijkste transporter die verantwoordelijk is voor de heropname van glucose uit het
glomerulaire filtraat terug in de bloedsomloop. Ertugliflozine is een krachtige, selectieve en
reversibele remmer van SGLT2. Door SGLT2 te remmen, vermindert ertugliflozine de renale
Farmacodynamische effecten
Uitscheiding van glucose via de urine en urinevolume
Bij gezonde proefpersonen en bij patiënten met type 2-diabetes mellitus werden na toediening van
enkelvoudige en meervoudige doses ertugliflozine dosisafhankelijke stijgingen in de hoeveelheid van
in de urine uitgescheiden glucose waargenomen. Dosis-responsmodellering geeft aan dat ertugliflozine
5 mg en 15 mg leiden tot een bijna maximale uitscheiding van glucose in de urine (UGE, urinary
glucose excretion) bij patiënten met type 2-diabetes mellitus, wat respectievelijk 87 % en 96 % van de
maximale remming oplevert.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
Verbetering van de bloedglucoseregulatie en vermindering van de cardiovasculaire morbiditeit en
mortaliteit zijn integrale onderdelen van de behandeling van type 2-diabetes mellitus.
Ertugliflozine is onderzocht als monotherapie en in combinatie met metformine, sitagliptine, een
sulfonylureum, insuline (met of zonder metformine), metformine plus sitagliptine, metformine plus
een sulfonylureum en vergeleken met een sulfonylureum (glimepiride). Ertugliflozine is ook
onderzocht bij patiënten met type 2-diabetes mellitus en matige nierfunctiestoornis.
De glykemische werkzaamheid en veiligheid van ertugliflozine zijn onderzocht in 7 multicenter,
gerandomiseerde, dubbelblinde, placebo- of met een actieve comparator gecontroleerde klinische
fase 3-onderzoeken met 4863 patiënten met type 2-diabetes, waaronder een onderzoek bij
468 patiënten met een matige nierfunctiestoornis. De rassenverdeling was 76,8 % blank, 13,3 %
Aziatisch, 5,0 % zwart en 4,8 % overige. De populatie bestond voor 24,2 % uit Latijns-Amerikaanse
patiënten. De patiënten hadden een gemiddelde leeftijd van 57,8 jaar (spreiding 21 jaar tot 87 jaar),
met 25,8 % van de patiënten 65 jaar en 4,5 % 75 jaar.
Ook werd een onderzoek naar cardiovasculaire uitkomsten (VERTIS CV) uitgevoerd. Aan
VERTIS CV namen 8246 patiënten deel met type 2-diabetes mellitus en vastgestelde
atherosclerotische cardiovasculaire ziekte, onder wie 1776 patiënten met een matige
nierfunctiestoornis. VERTIS CV omvatte ook deelonderzoeken om de glykemische werkzaamheid en
veiligheid van ertugliflozine in combinatie met andere glykemische behandelingen te evalueren.
Bloedglucoseregulatie
Monotherapie
In totaal namen 461 patiënten met type 2-diabetes die onvoldoende onder controle waren met een dieet
en lichaamsbeweging deel aan een gerandomiseerd, dubbelblind, multicenter, 26 weken durend,
placebogecontroleerd onderzoek ter evaluatie van de werkzaamheid en veiligheid van ertugliflozine
als monotherapie. Deze patiënten, die geen bloedglucoseverlagende achtergrondbehandeling kregen,
werden gerandomiseerd naar ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg of placebo eenmaal daags
toegediend (zie tabel 2).
Tabel 2: Resultaten in week 26 van een placebogecontroleerd onderzoek naar Steglatro als
Steglatro 5 mg
Steglatro 15 mg
Placebo
HbA1c (%)
N = 156
N = 151
N = 153
Uitgangswaarde (gemiddelde)
8,2
8,4
8,1
Verandering ten opzichte van de
-0,8
-1,0
0,2
uitgangswaarde (LS-gemiddelde)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde, 95 %-
-1,0 (-1,2, -0,8)
-1,2 (-1,4, -0,9)
BI)
Patiënten [N (%)] met HbA1c < 7 %
44 (28,2)§
54 (35,8)§
20 (13,1)
Lichaamsgewicht (kg)
N = 156
N = 152
N = 153
Uitgangswaarde (gemiddelde)
94,0
90,6
94,2
Verandering ten opzichte van de
-3,2
-3,6
-1,4
uitgangswaarde (LS-gemiddelde)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde, 95 %-
-1,8 (-2,6, -0,9)
-2,2 (-3,0, -1,3)
BI)
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, eerdere bloedglucoseverlagende medicatie, uitgangswaarde van de
eGFR en de interactie van tijd naar behandeling.
p < 0,001 vergeleken met placebo.
§ p < 0,001 vergeleken met placebo (gebaseerd op gecorrigeerde odds-ratio-vergelijkingen van een logistisch regressiemodel
met multipele imputatie voor ontbrekende gegevenswaarden).
Ertugliflozine als add-on-combinatiebehandeling met metformine
In totaal namen 621 patiënten met type 2-diabetes die onvoldoende onder controle waren met
metformine als monotherapie ( 1500 mg/dag) deel aan een gerandomiseerd, dubbelblind, multicenter,
26 weken durend, placebogecontroleerd onderzoek ter evaluatie van de werkzaamheid en veiligheid
van ertugliflozine in combinatie met metformine. De patiënten werden gerandomiseerd naar
ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg of placebo, eenmaal daags toegediend als aanvulling op
voortzetting van een achtergrondbehandeling met metformine (zie tabel 3).
Tabel 3: Resultaten in week 26 van een placebogecontroleerd onderzoek naar Steglatro gebruikt
in combinatie met metformine*
Steglatro 5 mg
Steglatro 15 mg
Placebo
HbA1c (%)
N = 207
N = 205
N = 209
Uitgangswaarde (gemiddelde)
8,1
8,1
8,2
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
-0,7
-0,9
-0,0
(LS-gemiddelde)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde, 95 %-BI)
-0,7 (-0,9, -0,5)
-0,9 (-1,1, -0,7)
Patiënten [N (%)] met HbA1c < 7 %
73 (35,3)§
82 (40,0)§
33 (15,8)
Lichaamsgewicht (kg)
N = 207
N = 205
N = 209
Uitgangswaarde (gemiddelde)
84,9
85,3
84,5
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
-3,0
-2,9
-1,3
(LS-gemiddelde)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde, 95 %-BI)
-1,7 (-2,2, -1,1)
-1,6 (-2,2, -1,0)
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, eerdere bloedglucoseverlagende medicatie, de uitgangswaarde van
de eGFR, menopauzestatus-randomisatiestratum en de interactie van tijd naar behandeling.
p 0,001 vergeleken met placebo.
§ p < 0,001 vergeleken met placebo (gebaseerd op gecorrigeerde odds-ratio-vergelijkingen van een logistisch regressiemodel
met multipele imputatie voor ontbrekende gegevenswaarden).
Tabel 4: Resultaten in week 52 van een actief gecontroleerd onderzoek ter vergelijking van
Steglatro met glimepiride als add-on-behandeling bij patiënten die onvoldoende onder controle
zijn met metformine*
Steglatro 5 mg
Steglatro 15 mg
Glimepiride
HbA1c (%)
N = 448
N = 440
N = 437
Uitgangswaarde (gemiddelde)
7,8
7,8
7,8
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
-0,6
-0,6
-0,7
(LS-gemiddelde)
Verschil met glimepiride (LS-gemiddelde, 95%-
0,2 (0,1, 0,3)
0,1 (-0,0, 0,2)
BI)
Patiënten [N (%)] met HbA1c < 7%
154 (34,4)
167 (38,0)
190 (43,5)
Lichaamsgewicht (kg)
N = 448
N = 440
N = 437
Uitgangswaarde (gemiddelde)
87,9
85,6
86,8
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
-3,0
-3,4
0,9
(LS-gemiddelde)
Verschil met glimepiride (LS-gemiddelde, 95 %-
-3,9 (-4,4, -3,4)
-4,3§ (-4,8, -3,8)
BI)
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, eerdere bloedglucoseverlagende medicatie, uitgangswaarde van de
eGFR en de interactie van tijd naar behandeling.
Niet-inferioriteit wordt aangetoond als de bovengrens van het tweezijdige 95 %-betrouwbaarheidsinterval (BI) voor het
gemiddelde verschil lager dan 0,3 % is.
§ p < 0,001 vergeleken met glimepiride.
Factorieel onderzoek met ertugliflozine en sitagliptine als add-on-combinatiebehandeling met
metformine
In totaal namen 1233 patiënten met type 2-diabetes deel aan een gerandomiseerd, dubbelblind,
multicenter, 26 weken durend, actief gecontroleerd onderzoek ter evaluatie van de werkzaamheid en
veiligheid van ertugliflozine 5 mg of 15 mg in combinatie met sitagliptine 100 mg vergeleken met de
afzonderlijke bestanddelen. Patiënten met type 2-diabetes die onvoldoende onder controle waren met
metformine als monotherapie ( 1500 mg/dag) werden gerandomiseerd naar een van de vijf actieve
behandelingsarmen: ertugliflozine 5 mg of 15 mg, sitagliptine 100 mg of sitagliptine 100 mg in
combinatie met 5 mg of 15 mg ertugliflozine eenmaal daags toegediend als aanvulling op voortzetting
van een achtergrondbehandeling met metformine (zie tabel 5).
Steglatro
Steglatro
Sitagliptin
Steglatro 5 mg +
Steglatro 15 mg +
5 mg
15 mg
e 100 mg
Sitagliptine
Sitagliptine
100 mg
100 mg
HbA1c (%)
N = 250
N = 248
N = 247
N = 243
N = 244
Uitgangswaarde (gemiddelde)
8,6
8,6
8,5
8,6
8,6
Verandering ten opzichte van
-1,0
-1,1
-1,1
-1,5
-1,5
de uitgangswaarde (LS-
gemiddelde)
Verschil met
Sitagliptine
-0,4 (-0,6, -0,3)
-0,5 (-0,6, -0,3)
Steglatro 5 mg
-0,5 (-0,6, -0,3)
Steglatro 15 mg
-0,4 (-0,6, -0,3)
(LS-gemiddelde, 95 %-BI)
Patiënten [N (%)] met HbA1c
< 7 %
66 (26,4)
79 (31,9)
81 (32,8)
127 (52,3)§
120 (49,2)§
Lichaamsgewicht (kg)
N = 250
N = 248
N = 247
N = 243
N = 244
Uitgangswaarde (gemiddelde)
88,6
88,0
89,8
89,5
87,5
Verandering ten opzichte van
-2,7
-3,7
-0,7
-2,5
-2,9
de uitgangswaarde (LS-
gemiddelde)
Verschil met sitagliptine
-1,8 (-2,5, -1,2)
-2,3 (-2,9, -1,6)
(LS-gemiddelde, 95 %-BI)
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, uitgangswaarde van de eGFR en de interactie van tijd naar
behandeling.
p < 0,001 vergeleken met de controlegroep.
§ p < 0,001 vergeleken met de overeenkomende dosis van ertugliflozine of sitagliptine (gebaseerd op gecorrigeerde odds-
ratio-vergelijkingen van een logistisch regressiemodel met multipele imputatie voor ontbrekende gegevenswaarden).
Ertugliflozine als add-on-combinatiebehandeling met metformine en sitagliptine
In totaal namen 463 patiënten met type 2-diabetes die onvoldoende onder controle waren met
metformine ( 1500 mg/dag) en sitagliptine 100 mg eenmaal daags deel aan een gerandomiseerd,
dubbelblind, multicenter, 26 weken durend, placebogecontroleerd onderzoek ter evaluatie van de
werkzaamheid en veiligheid van ertugliflozine. De patiënten werden gerandomiseerd naar
ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg of placebo, eenmaal daags toegediend als aanvulling op
voortzetting van een achtergrondbehandeling met metformine en sitagliptine (zie tabel 6).
Steglatro 5 mg
Steglatro 15 mg
Placebo
HbA1c (%)
N = 156
N = 153
N = 153
Uitgangswaarde (gemiddelde)
8,1
8,0
8,0
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
-0,8
-0,9
-0,1
(LS-gemiddelde)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde, 95 %-BI)
-0,7 (-0,9, -0,5)
-0,8 (-0,9, -0,6)
Patiënten [N (%)] met HbA1c < 7 %
50 (32,1)§
61 (39,9)§
26 (17,0)
Lichaamsgewicht (kg)
N = 156
N = 153
N = 153
Uitgangswaarde (gemiddelde)
87,6
86,6
86,5
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
-3,3
-3,0
-1,3
(LS-gemiddelde)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde, 95 %-BI)
-2,0 (-2,6, -1,4)
-1,7 (-2,3, -1,1)
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, eerdere bloedglucoseverlagende medicatie, uitgangswaarde van de
eGFR en de interactie van tijd naar behandeling.
p < 0,001 vergeleken met placebo.
§ p < 0,001 vergeleken met placebo (gebaseerd op gecorrigeerde odds-ratio-vergelijkingen van een logistisch regressiemodel
met multipele imputatie voor ontbrekende gegevenswaarden).
Combinatiebehandeling van ertugliflozine en sitagliptine
In totaal namen 291 patiënten met type 2-diabetes die onvoldoende onder controle waren met een dieet
en lichaamsbeweging deel aan een gerandomiseerd, dubbelblind, multicenter, placebogecontroleerd,
26 weken durend onderzoek ter evaluatie van de werkzaamheid en veiligheid van ertugliflozine in
combinatie met sitagliptine. Deze patiënten, die geen bloedglucoseverlagende achtergrondbehandeling
kregen, werden gerandomiseerd naar ertugliflozine 5 mg of ertugliflozine 15 mg in combinatie met
sitagliptine (100 mg) of naar placebo, eenmaal daags (zie tabel 7).
Ertugliflozine 5 mg
Ertugliflozine
Placebo
+ sitagliptine
15 mg
+ sitagliptine
HbA1c (%)
N = 98
N = 96
N = 96
Uitgangswaarde (gemiddelde)
8,9
9,0
9,0
Verandering ten opzichte van de
-1,6
-1,7
-0,4
uitgangswaarde (LS-gemiddelde)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde en 95 %-
-1,2 (-1,5, -0,8)
-1,2 (-1,6, -0,9)
BI)
Patiënten [N (%)] met HbA1c < 7 %
35 (35,7) §
30 (31,3)§
8 (8,3)
Lichaamsgewicht (kg)
N = 98
N = 96
N = 97
Uitgangswaarde (gemiddelde)
90,8
91,3
95,0
Verandering ten opzichte van de
-2,9
-3,0
-0,9
uitgangswaarde (LS-gemiddelde)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde, 95 %-
-2,0 (-3,0, -1,0)
-2,1 (-3,1, -1,1)
BI)
* N omvat alle patiënten die ten minste één dosis van het onderzoeksmiddel kregen en die ten minste één meting van de
uitkomstvariabele hadden.
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd en de interactie van tijd naar behandeling.
p < 0,001 vergeleken met placebo.
§ p < 0,001 vergeleken met placebo (gebaseerd op gecorrigeerde odds-ratio-vergelijkingen van een logistisch
regressiemodel met multipele imputatie voor ontbrekende gegevenswaarden).
Ertugliflozine als add-on-combinatiebehandeling met insuline (met of zonder metformine)
In een 18 weken durend gerandomiseerd, dubbelblind, multicenter, placebogecontroleerd, glykemisch
deelonderzoek van VERTIS CV werden in totaal 1065 patiënten met type 2-diabetes mellitus en
vastgestelde atherosclerotische cardiovasculaire ziekte met onvoldoende bloedglucoseregulatie
(HbA1c tussen 7 % en 10,5 %) met een achtergrondtherapie van insuline 20 eenheden/dag (59 %
van de patiënten kreeg ook metformine 1500 mg/dag) gerandomiseerd naar ertugliflozine 5 mg,
ertugliflozine 15 mg of placebo eenmaal daags (zie tabel 8).
Tabel 8: Resultaten in week 18 van een add-on-onderzoek naar Steglatro in combinatie met
insuline (met of zonder metformine) bij patiënten met type 2-diabetes mellitus*
Steglatro 5 mg
Steglatro 15 mg
Placebo
HbA1c (%)
N = 348
N = 370
N = 347
Uitgangswaarde (gemiddelde)
8,4
8,4
8,4
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
-0,8
-0,8
-0,2
(LS-gemiddelde)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde, 95 %-BI)
-0,6 (-0,7, -0,4)
-0,6 (-0,8, -0,5)
Patiënten [N (%)] met HbA1c < 7 %
72 (20,7) §
78 (21,1) §
37 (10,7)
Lichaamsgewicht (kg)
N = 348
N = 370
N = 347
Uitgangswaarde (gemiddelde)
93,8
92,1
93,3
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
-1,9
-2,1
-0,2
(LS-gemiddelde)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde, 95 %-BI)
-1,6 (-2,1, -1,1)
-1,9 (-2,4, -1,4)
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, insulinestratum, uitgangswaarde van de eGFR en de interactie van
p < 0,001 vergeleken met placebo.
§ p < 0,001 vergeleken met placebo (gebaseerd op gecorrigeerde oddsratio-vergelijkingen van een logistisch
regressiemodel met multipele imputatie voor ontbrekende gegevenswaarden).
Ertugliflozine als add-on-combinatiebehandeling met metformine en een sulfonylureum
In een 18 weken durend gerandomiseerd, dubbelblind, multicenter, placebogecontroleerd, glykemisch
deelonderzoek van VERTIS CV werden in totaal 330 patiënten met type 2-diabetes mellitus en
vastgestelde atherosclerotische cardiovasculaire ziekte met onvoldoende bloedglucoseregulatie
(HbA1c tussen 7 % en 10,5 %) met een achtergrondtherapie van metformine 1,500 mg/dag en een
sulfonylureum gerandomiseerd naar ertugliflozine 5 mg, ertugliflozine 15 mg of placebo eenmaal
daags (zie tabel 9).
Tabel 9: Resultaten in week 18 van een add-on-onderzoek naar Steglatro in combinatie met
metformine en een sulfonylureum bij patiënten met type 2-diabetes mellitus*
Steglatro 5 mg
Steglatro 15 mg
Placebo
HbA1c (%)
N = 100
N = 113
N = 117
Uitgangswaarde (gemiddelde)
8,4
8,3
8,3
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
-0,9
-1,0
-0,2
(LS-gemiddelde)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde, 95 %-BI)
-0,7 (-0,9, -0,4)
-0,8 (-1,0, -0,5)
Patiënten [N (%)] met HbA1c < 7 %
37 (37,0)§
37 (32,7)§
15 (12,8)
Lichaamsgewicht (kg)
N = 100
N = 113
N = 117
Uitgangswaarde (gemiddelde)
92,1
92,9
90,5
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
-2,0
-2,4
-0,5
(LS-gemiddelde)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde, 95 %-BI)
-1,6 (-2,3, -0,8)
-1,9 (-2,6, -1,2)
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, uitgangswaarde van de eGFR en de interactie van tijd naar
behandeling.
p < 0,001 vergeleken met placebo.
§ p < 0,001 vergeleken met placebo (gebaseerd op gecorrigeerde oddsratio-vergelijkingen van een logistisch
regressiemodel met multipele imputatie voor ontbrekende gegevenswaarden).
Matige nierfunctiestoornis
26 weken durend placebogecontroleerd onderzoek
De werkzaamheid van ertugliflozine is ook apart beoordeeld in een op patiënten met diabetes met een
matige nierfunctiestoornis gericht onderzoek (468 patiënten met eGFR 30 tot < 60 ml/min/1,73 m2).
Het LS-gemiddelde (95 %-BI) in veranderingen ten opzichte van de uitgangswaarde in HbA1c was
respectievelijk -0,26 (-0,42, -0,11), -0,29 (-0,44, -0,14), en -0,41 (-0,56, -0,27) in de groepen met de
placebo, ertugliflozine 5 mg en ertugliflozine 15 mg. De HbA1c-verlagingen in de ertugliflozine-
armen waren niet significant verschillend van de placebo. De vooraf bepaalde analyse van
glykemische werkzaamheid werd verstoord door het gebruik van niet-toegestane gelijktijdig
toegediende bloedglucoseverlagende medicatie. In een volgende analyse waarbij de proefpersonen die
de niet-toegestane geneesmiddelen gebruikten waren uitgesloten, werden ertugliflozine 5 mg en 15 mg
geassocieerd met voor placebo gecorrigeerde dalingen in HbA1c van -0,14 (-0,36, 0,08) en -0,33
(-0,55, -0,11).
18 weken durend placebogecontroleerd onderzoek
In het VERTIS CV-onderzoek hadden 1776 patiënten met type 2-diabetes mellitus en vastgestelde
atherosclerotische cardiovasculaire ziekte een matige nierfunctiestoornis (eGFR 30 tot
< 60 ml/min/1,73 m2). Van hen hadden 1319 patiënten een eGFR 45 tot < 60 ml/min/1,73 m2, onder
Tabel 10: Resultaten in week 18 van Steglatro bij patiënten met type 2-diabetes mellitus en
cardiovasculaire ziekte met eGFR 45 tot < 60 ml/min/1.73 m2 bij aanvang*
Steglatro 5 mg
Steglatro 15 mg
Placebo
HbA1c (%)
N = 465
N = 413
N = 439
Uitgangswaarde (gemiddelde)
8,2
8,2
8,2
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
-0,5
-0,6
-0,3
(LS-gemiddelde)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde, 95 %-BI)
-0,3 (-0,4, -0,1)
-0,3 (-0,4, -0,2)
Lichaamsgewicht (kg)
N = 465
N = 413
N = 439
Uitgangswaarde (gemiddelde)
92,1
92,5
92,3
Verandering ten opzichte van de uitgangswaarde
-1,8
-1,9
-0,5
(LS-gemiddelde)
Verschil met placebo (LS-gemiddelde, 95 %-BI)
-1,3 (-1,7, -0,9)
-1,4 (-1,8, -1,0)
* N omvat alle gerandomiseerde, behandelde patiënten die ten minste één meting van de uitkomstvariabele hadden.
Kleinstekwadratengemiddelden gecorrigeerd voor tijd, uitgangswaarde van de eGFR en de interactie van tijd naar
behandeling.
p < 0,001 vergeleken met placebo.
Bij patiënten met een eGFR 30 tot < 45 ml/min/1,73 m2 was de HbA1c-verlaging van aanvang tot
week 18 significant verschillend tussen placebo en ertugliflozine 5 mg, maar niet significant
verschillend tussen placebo en ertugliflozine 15 mg.
Nuchtere plasmaglucose
In drie placebogecontroleerde onderzoeken resulteerde ertugliflozine in statistisch significante
dalingen in de FPG. Voor ertugliflozine 5 mg en 15 mg bedroegen de voor placebo gecorrigeerde
dalingen in FPG respectievelijk 1,92 en 2,44 mmol/l als monotherapie, 1,48 en 2,12 mmol/l als add-on
bij metformine en 1,40 en 1,74 mmol/l als add-on bij metformine en sitagliptine.
De combinatie van ertugliflozine en sitagliptine resulteerde in significant grotere dalingen in de FPG
vergeleken met sitagliptine of ertugliflozine alleen of placebo. De combinatie van ertugliflozine 5 of
15 mg en sitagliptine resulteerde in incrementele dalingen in de FPG van 0,46 tot 0,65 mmol/l
vergeleken met ertugliflozine alleen of 1,02 tot 1,28 mmol/l vergeleken met sitagliptine alleen. De
voor placebo gecorrigeerde dalingen van ertugliflozine 5 of 15 mg in combinatie met sitagliptine
waren 2,16 en 2,56 mmol/l.
Werkzaamheid bij patiënten met HbA1c 8 % bij aanvang
In het onderzoek met monotherapie dat werd uitgevoerd met een achtergrond van een dieet en
lichaamsbeweging bij patiënten met een HbA1c bij aanvang van 7-10,5 %, had de subgroep patiënten
in het onderzoek met een HbA1c bij aanvang 8 % voor placebo gecorrigeerde dalingen in de HbA1c
van 1,11 % en 1,52 % met respectievelijk ertugliflozine 5 of 15 mg.
In het onderzoek naar ertugliflozine als add-on met metformine bij patiënten met een HbA1c bij
aanvang van 7,0-10,5 % bedroegen de voor placebo gecorrigeerde dalingen in HbA1c voor de
subgroep patiënten in het onderzoek met een HbA1c bij aanvang van 9 % met ertugliflozine 5 mg en
15 mg respectievelijk 1,31 % en 1,43 %.
In het onderzoek bij patiënten die onvoldoende onder controle waren met metformine en met een
HbA1c bij aanvang van 7,5-11,0 %, in de subgroep patiënten met een HbA1c bij aanvang van 10 %
resulteerde de combinatie van ertugliflozine 5 mg of 15 mg met sitagliptine in dalingen in HbA1c van
2,35 % en 2,66 %, vergeleken met 2,10 %, 1,30 % en 1,82 % voor respectievelijk ertugliflozine 5 mg,
ertugliflozine 15 mg en sitagliptine alleen.
Bloeddruk
In drie 26 weken durende placebogecontroleerde onderzoeken verlaagde ertugliflozine de systolische
bloeddruk (SBP). Voor ertugliflozine 5 mg en 15 mg varieerden de statistisch significante voor
placebo gecorrigeerde dalingen in SBP van respectievelijk 2,9 mmHg tot 3,7 mmHg en 1,7 mmHg tot
4,5 mmHg.
In een 52 weken durend, actief gecontroleerd onderzoek versus glimepiride bedroegen dalingen ten
opzichte van de uitgangswaarde in SBP 2,2 mmHg en 3,8 mmHg voor respectievelijk ertugliflozine
5 mg en 15 mg, terwijl proefpersonen die behandeld werden met glimepiride een stijging in SBP
hadden van 1,0 mmHg ten opzichte van de uitgangswaarde.
Subgroepanalyse
Bij patiënten met type 2-diabetes die werden behandeld met ertugliflozine werden klinisch relevante
dalingen in HbA1c waargenomen in subgroepen onderverdeeld naar leeftijd, geslacht, ras, etniciteit,
geografische regio, BMI- enHbA1c-uitgangswaarden en duur van type 2-diabetes mellitus.
Cardiovasculaire uitkomsten
Het effect van ertugliflozine op cardiovasculair risico bij volwassen patiënten met type 2-diabetes
mellitus en vastgestelde atherosclerotische cardiovasculaire ziekte werd geëvalueerd in het
VERTIS CV-onderzoek, een multicenter, multinationaal, gerandomiseerd, dubbelblind,
placebogecontroleerd, event-driven (voorvalgestuurd) onderzoek. In het onderzoek werd het risico op
een ernstig ongewenst cardiovasculair voorval (major adverse cardiovascular event, MACE)
vergeleken tussen ertugliflozine en placebo wanneer deze werden toegevoegd aan, en gelijktijdig
gebruikt met standaardbehandelingen voor diabetes en atherosclerotische cardiovasculaire ziekte.
Een totaal van 8246 patiënten werd gerandomiseerd (placebo N=2747, ertugliflozine 5 mg N=2752,
ertugliflozine 15 mg N=2747) en gedurende een mediane periode van 3 jaar gevolgd. De gemiddelde
leeftijd was 64 jaar en ongeveer 70 % was man.
Alle patiënten in het onderzoek hadden onvoldoende gereguleerde type 2-diabetes mellitus bij aanvang
(HbA1c hoger dan of gelijk aan 7 %). De gemiddelde duur van type 2-diabetes mellitus was 13 jaar,
de gemiddelde HbA1c bij aanvang was 8,2 % en de gemiddelde eGFR was 76 ml/min/1,73 m2. Bij
aanvang werden de patiënten behandeld met een (32 %) of meer (67 %) antidiabetica, waaronder
metformine (76 %), insuline (47 %), sulfonylureumderivaten (41 %), DPP-4-remmers (11 %) en
GLP-1-receptoragonisten (3 %).
Bijna alle patiënten (99 %) hadden vastgestelde atherosclerotische cardiovasculaire ziekte bij aanvang.
Ongeveer 24 % van de patiënten had een voorgeschiedenis van hartfalen. Het primaire eindpunt in
VERTIS CV was de tijd tot het eerste optreden van MACE (cardiovasculair overlijden, niet-fataal
myocardinfarct (MI) of niet-fatale beroerte).
Ertugliflozine toonde niet-inferioriteit versus placebo aan voor MACE (zie tabel 11). De resultaten
voor de afzonderlijke doses van 5 mg en 15 mg kwamen overeen met de resultaten voor de groepen
met gecombineerde doses.
Bij patiënten behandeld met ertugliflozine lag het percentage ziekenhuisopnames voor hartfalen lager
dan bij patiënten behandeld met placebo (zie tabel 11 en figuur 1).
Placebo (N = 2747)
Ertugliflozine (N = 5499)
Eindpunt
N (%)
Incidentie
N (%)
Incidentie
Hazardratio vs.
(per 100
(per 100
placebo
patiëntjaren)
patiëntjaren)
(BI)
MACE (CV-overlijden, niet-
327 (11,9)
4,0
653 (11,9)
3,9
0,97
fataal MI of niet-fatale
(0,85, 1,11)
beroerte)
Niet-fataal MI
148 (5,4)
1,6
310 (5,6)
1,7
1,04
(0,86, 1,27)
Niet-fatale beroerte
78 (2,8)
0,8
157 (2,9)
0,8
1,00
(0,76, 1,32)
CV-overlijden
184 (6,7)
1,9
341 (6,2)
1,8
0,92
(0,77, 1,11)
Ziekenhuisopname voor
99 (3,6)
1,1
139 (2,5)
0,7
0,70
hartfalen#
(0,54, 0,90)
N=Aantal patiënten, BI=Betrouwbaarheidsinterval, CV=Cardiovasculair, MI=Myocardinfarct.
* Intent-to-treat-analyseset.
MACE werd geëvalueerd bij proefpersonen die ten minste één dosis onderzoeksmedicatie innamen. Voor proefpersonen die
vóór het einde van het onderzoek met de onderzoeksmedicatie stopten, werden voorvallen die meer dan 365 dagen na de
laatste dosis onderzoeksmedicatie plaatsvonden, gecensureerd. Andere eindpunten werden geëvalueerd met gebruikmaking
van alle gerandomiseerde proefpersonen en voorvallen die op enig moment na de eerste dosis onderzoeksmedicatie tot de
datum van het laatste contact plaatsvonden. Het totale aantal eerste voorvallen werd geanalyseerd voor elk eindpunt.
Voor MACE is een BI van 95,6 % gepresenteerd, voor andere eindpunten is een BI van 95 % gepresenteerd.
#Niet geëvalueerd voor statistische significantie aangezien het geen deel uitmaakte van de vooraf gespecificeerde sequentiële
testprocedure.
Figuur 1: Tijd tot het eerste optreden van ziekenhuisopname voor hartfalen
5
Placebo
Ertugliflozine
)
4
v
a
l
(
%
oor
v
et
3
m
2
r
o
e
f
p
e
r
s
o
n
en
P
1
0
0
0.5
1
2
3
4
5
Jaar
Proefpersonen (at risk)
Placebo
2747
2701
2635
2534
1361
1119
219
Ertugliflozine
5499
5396
5297
5119
2766
2286
402
Pediatrische patiënten
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten tot uitstel van de verplichting voor de fabrikant
om de resultaten in te dienen van onderzoek met ertugliflozine in een of meerdere subgroepen van
5.2 Farmacokinetische eigenschappen
Algemene inleiding
De farmacokinetiek van ertugliflozine is bij gezonde proefpersonen en patiënten met type 2-diabetes
vergelijkbaar. De gemiddelde AUC en Cmax in het plasma bij steady-state bedroegen respectievelijk
398 ngu/ml en 81 ng/ml bij behandeling met eenmaal daags 5 mg ertugliflozine en respectievelijk
1193 ngu/ml en 268 ng/ml bij behandeling met eenmaal daags 15 mg ertugliflozine. De steady-state
wordt 4 tot 6 dagen na eenmaaldaagse toediening van ertugliflozine bereikt. Ertugliflozine vertoont
geen tijdsafhankelijke farmacokinetiek en accumuleert in plasma tot 10-40 % na meervoudige
toediening.
Absorptie
Na orale toediening van een enkelvoudige dosis van 5 mg en 15 mg ertugliflozine werden de
piekplasmaconcentraties (mediane Tmax) van ertugliflozine bereikt 1 uur na de dosis in nuchtere
toestand. De Cmax en AUC van ertugliflozine in het plasma stijgen op dosisproportionele wijze na
enkelvoudige doses van 0,5 mg tot 300 mg en na meervoudige doses van 1 mg tot 100 mg. De
absolute orale biologische beschikbaarheid van ertugliflozine na toediening van een dosis van 15 mg is
ongeveer 100 %.
Toediening van ertugliflozine met een vetrijke en calorierijke maaltijd verlaagt de Cmax van
ertugliflozine met 29 % en verlengt de Tmax met 1 uur, maar verandert de AUC niet vergeleken met de
nuchtere toestand. Het waargenomen effect van voedsel op de farmacokinetiek van ertugliflozine
wordt niet als klinisch relevant beschouwd en ertugliflozine kan worden toegediend met of zonder
voedsel. In klinische fase 3-onderzoeken werd ertugliflozine toegediend zonder rekening te houden
met maaltijden.
Ertugliflozine is een substraat van P-glycoproteïne (P-gp) en `breast cancer resistance protein'
(BCRP)-transporters.
Distributie
Het gemiddelde distributievolume bij steady-state van ertugliflozine na een intraveneuze dosis
bedraagt 86 l. De plasma-eiwitbinding van ertugliflozine bedraagt 93,6 % en is onafhankelijk van de
plasmaconcentraties van ertugliflozine. De plasma-eiwitbinding wordt niet betekenisvol veranderd bij
patiënten met een nier- of leverfunctiestoornis. De verhouding bloed/plasmaconcentratie van
ertugliflozine is 0,66.
Ertugliflozine is in vitro geen substraat van organische aniontransporters (OAT1, OAT3), organische
kationtransporters (OCT1, OCT2) of organische aniontransporterende polypeptiden (OATP1B1,
OATP1B3).
Biotransformatie
Metabolisme is het voornaamste klaringsmechanisme voor ertugliflozine. De belangrijkste metabole
route voor ertugliflozine is UGT1A9- en UGT2B7-gemedieerde O-glucuronidering tot twee
glucuroniden die farmacologisch inactief zijn bij klinisch relevante concentraties. CYP-gemedieerd
(oxidatief) metabolisme van ertugliflozine is minimaal (12 %).
Eliminatie
De gemiddelde systemische plasmaklaring na een intraveneuze dosis van 100 µg bedroeg 11 l/u. De
gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd bij patiënten met type 2-diabetes en een normale nierfunctie werd
geschat op 17 uur, gebaseerd op de populatiefarmacokinetische analyse. Na toediening van een orale
[14C]-ertugliflozineoplossing aan gezonde proefpersonen werd ongeveer 41 % en 50 % van de aan het
geneesmiddel gerelateerde radioactiviteit uitgescheiden in respectievelijk de feces en de urine. Slechts
1,5 % van de toegediende dosis werd uitgescheiden als onveranderde ertugliflozine in de urine en
Speciale populaties
Nierfunctiestoornis
In een klinisch farmacologisch fase 1-onderzoek bij patiënten met type 2-diabetes en een lichte,
matige of ernstige nierfunctiestoornis (zoals bepaald aan de hand van de eGFR) waren de gemiddelde
toenames in de AUC van ertugliflozine na toediening van een enkelvoudige dosis van 15 mg
ertugliflozine 1,7-voudig, vergeleken met proefpersonen met een normale nierfunctie. Deze
toenames in de AUC van ertugliflozine worden niet als klinisch relevant beschouwd. Er waren geen
klinisch betekenisvolle verschillen in de Cmax-waarden van ertugliflozine tussen de groepen met een
verschillende nierfunctie. De uitscheiding van glucose in 24-uurs urine nam af naarmate de
nierfunctiestoornis ernstiger was (zie rubriek 4.4). De plasma-eiwitbinding van ertugliflozine werd
niet beïnvloed bij patiënten met een nierfunctiestoornis.
Leverfunctiestoornis
Een matige leverfunctiestoornis (gebaseerd op de Child-Pugh-classificatie) leidde niet tot een toename
van de blootstelling aan ertugliflozine. De AUC van ertugliflozine nam af met ongeveer 13 % en de
Cmax nam af met ongeveer 21 % vergeleken met proefpersonen met een normale leverfunctie. Deze
afname in de blootstelling aan ertugliflozine wordt niet als klinisch betekenisvol beschouwd. Er is
geen klinische ervaring bij patiënten met een Child-Pugh klasse C (ernstige) leverfunctiestoornis. De
plasma-eiwitbinding van ertugliflozine werd niet beïnvloed bij patiënten met een matige
leverfunctiestoornis.
Pediatrische patiënten
Er zijn geen onderzoeken met ertugliflozine bij pediatrische patiënten uitgevoerd.
Effecten van leeftijd, lichaamsgewicht, geslacht en ras
Gebaseerd op een populatiefarmacokinetische analyse hebben leeftijd, lichaamsgewicht, geslacht en
ras geen klinisch betekenisvol effect op de farmacokinetiek van ertugliflozine.
Geneesmiddelinteracties
In vitro beoordeling van ertugliflozine
In in-vitro-onderzoeken remden of inactiveerden ertugliflozine en ertugliflozineglucuroniden de
CYP's 1A2, 2C9, 2C19, 2C8, 2B6, 2D6 of 3A4 niet, en induceerden ze de CYP's 1A2, 2B6 of 3A4
niet. Ertugliflozine en ertugliflozineglucuroniden remden in vitro de activiteit van de UGT's 1A6, 1A9
of 2B7 niet. Ertugliflozine was een zwakke remmer van de UGT's 1A1 en 1A4 in vitro bij hogere
concentraties die niet klinisch relevant zijn. Ertugliflozineglucuroniden hadden geen effect op deze
isovormen. In het algemeen is het onwaarschijnlijk dat ertugliflozine de farmacokinetiek beïnvloedt
van gelijktijdig toegediende geneesmiddelen die door deze enzymen worden geëlimineerd.
Ertugliflozine of ertugliflozineglucuroniden hebben bij klinisch relevante concentraties in vitro geen
noemenswaardig remmend effect op P-gp, OCT2-, OAT1- of OAT3-transporters of transporterende
polypeptiden OATP1B1 en OATP1B3. In het algemeen is het onwaarschijnlijk dat ertugliflozine de
farmacokinetiek beïnvloedt van gelijktijdig toegediende geneesmiddelen die substraten van deze
transporters zijn.
5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig
van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, acute toxiciteit, toxiciteit bij
herhaalde dosering, genotoxiciteit en carcinogeen potentieel.
Carcinogenese
In het 2 jaar durende carcinogeniciteitsonderzoek bij muizen werd ertugliflozine toegediend via een
orale sonde in doses van 5, 15 en 40 mg/kg/dag. Er waren geen aan ertugliflozine gerelateerde
neoplastische bevindingen bij doses tot maximaal 40 mg/kg/dag (ongeveer 41 keer de ongebonden
blootstelling bij de mens bij de MRHD van 15 mg/dag gebaseerd op de AUC). In het 2 jaar durende
carcinogeniciteitsonderzoek bij ratten werd ertugliflozine toegediend via een orale sonde in doses van
1,5, 5 en 15 mg/kg/dag. Aan ertugliflozine gerelateerde neoplastische bevindingen omvatten een
verhoogde incidentie van benigne adrenaal medullair feochromocytoom bij mannetjesratten bij
15 mg/kg/dag. Deze bevinding werd toegeschreven aan malabsorptie van koolhydraten, die leidt tot
een veranderde calciumhemostase en werd niet als relevant voor het risico bij de mens beschouwd.
Het no-observed-effect level (NOEL, niveau waarop geen effect wordt waargenomen) voor neoplasie
was 5 mg/kg/dag (ongeveer 16 keer de ongebonden blootstelling bij de mens bij de MRHD van
15 mg/dag).
Mutagenese
Ertugliflozine was niet mutageen of clastogeen met of zonder metabole activatie bij de microbiële
terugmutatietest, in vitro cytogenetische (humane lymfocyten) test en de in vivo micronucleustest bij
ratten.
Reproductietoxicologie
In het onderzoek naar vruchtbaarheid en embryonale ontwikkeling bij de rat kregen mannetjes- en
vrouwtjesratten 5, 25 en 250 mg/kg/dag ertugliflozine toegediend. Er werden geen effecten op de
vruchtbaarheid waargenomen bij 250 mg/kg/dag (ongeveer 386 keer de ongebonden blootstelling bij
de mens bij de MRHD van 15 mg/dag, gebaseerd op vergelijkingen van de AUC). Ertugliflozine had
geen nadelige invloed op de ontwikkelingsuitkomsten bij ratten en konijnen bij maternale
blootstellingen die respectievelijk 239 en 1069 keer de blootstelling bij de mens waren bij de
maximale klinische dosis van 15 mg/dag, gebaseerd op de AUC. Bij een maternaal toxische dosis bij
ratten (250 mg/kg/dag) werden een lagere foetale levensvatbaarheid en een hogere incidentie van
viscerale misvorming waargenomen bij een maternale blootstelling die 510 keer de maximale
klinische dosis van 15 mg/dag bedroeg.
In het onderzoek naar pre- en postnatale ontwikkeling werden een verminderde postnatale groei en
ontwikkeling waargenomen bij ratten die ertugliflozine kregen toegediend vanaf dag 6 van de dracht
tot en met lactatiedag 21 bij 100 mg/kg/dag (naar schatting 239 keer de blootstelling bij de mens bij
de maximale klinische dosis van 15 mg/dag, gebaseerd op de AUC). De seksuele rijping was bij beide
geslachten vertraagd bij 250 mg/kg/dag (naar schatting 620 keer de MRHD bij 15 mg/dag, gebaseerd
op de AUC).
Wanneer ertugliflozine werd toegediend aan jonge ratten vanaf postnatale dag (PND) 21 tot PND 90,
een periode van nierontwikkeling overeenkomend met het late tweede en derde trimester van de
zwangerschap bij de mens, werden een toegenomen gewicht van de nieren, dilatatie van het
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1 Lijst van hulpstoffen
Tabletkern
Microkristallijne cellulose (E460)
Lactosemonohydraat
Natriumzetmeelglycolaat (type A)
Magnesiumstearaat (E470b)
Filmomhulling
Hypromellose 2910/6 (E464)
Lactosemonohydraat
Macrogol 3350 (E1521)
Triacetine (E1518)
Titaandioxide (E171)
Rood ijzeroxide (E172)
6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3 Houdbaarheid
2 jaar
6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
6.5 Aard en inhoud van de verpakking
Alu/PVC/PA/Alu blisterverpakkingen.
Verpakkingen van 14, 28, 30, 84, 90 en 98 filmomhulde tabletten in ongeperforeerde
blisterverpakkingen.
Verpakkingen van 30x1 filmomhulde tabletten in geperforeerde eenheidsafleveringsverpakkingen.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Steglatro 5 mg filmomhulde tabletten
EU/1/18/1267/001
EU/1/18/1267/002
EU/1/18/1267/003
EU/1/18/1267/004
EU/1/18/1267/005
EU/1/18/1267/006
EU/1/18/1267/013
Steglatro 15 mg filmomhulde tabletten
EU/1/18/1267/007
EU/1/18/1267/008
EU/1/18/1267/009
EU/1/18/1267/010
EU/1/18/1267/011
EU/1/18/1267/012
EU/1/18/1267/014
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 21 maart 2018
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu.
A.
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR
VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN
VAN LEVERING EN GEBRUIK
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant(en) verantwoordelijk voor vrijgifte
Schering-Plough Labo NV
Industriepark 30
2220 Heist-op-den-Berg
België
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
De vergunninghouder zal het eerste periodieke veiligheidsverslag voor dit geneesmiddel binnen
6 maanden na toekenning van de vergunning indienen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in module
1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-
aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot een minimum) is bereikt.
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
DOOS VOOR STEGLATRO 5 mg
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Steglatro 5 mg filmomhulde tabletten
ertugliflozine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke filmomhulde tablet bevat 5 mg ertugliflozine (als ertugliflozine L-pyroglutaminezuur).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose. Lees de bijsluiter voor meer informatie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
14 filmomhulde tabletten
28 filmomhulde tabletten
30 filmomhulde tabletten
30x1 filmomhulde tabletten
84 filmomhulde tabletten
90 filmomhulde tabletten
98 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/18/1267/001 (14 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/002 (28 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/003 (30 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/004 (30x1 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/005 (84 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/006 (90 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/013 (98 filmomhulde tabletten)
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
steglatro 5 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
BLISTERVERPAKKING VOOR STEGLATRO 5 mg
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Steglatro 5 mg tabletten
ertugliflozine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
MSD
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
OVERIGE
DOOS VOOR STEGLATRO 15 mg
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Steglatro 15 mg filmomhulde tabletten
ertugliflozine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke filmomhulde tablet bevat 15 mg ertugliflozine (als ertugliflozine L-pyroglutaminezuur).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat lactose. Lees de bijsluiter voor meer informatie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
14 filmomhulde tabletten
28 filmomhulde tabletten
30 filmomhulde tabletten
30x1 filmomhulde tabletten
84 filmomhulde tabletten
90 filmomhulde tabletten
98 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/18/1267/007 (14 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/008 (28 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/009 (30 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/010 (30x1 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/011 (84 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/012 (90 filmomhulde tabletten)
EU/1/18/1267/014 (98 filmomhulde tabletten)
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
steglatro 15 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
BLISTERVERPAKKING VOOR STEGLATRO 15 mg
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Steglatro 15 mg tabletten
ertugliflozine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
MSD
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
OVERIGE
Steglatro 5 mg filmomhulde tabletten
Steglatro 15 mg filmomhulde tabletten
ertugliflozine
Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe
veiligheidsinformatie worden vastgesteld. U kunt hieraan bijdragen door melding te maken van alle
bijwerkingen die u eventueel zou ervaren. Aan het einde van rubriek 4 leest u hoe u dat kunt doen.
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1. Wat is Steglatro en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2. Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3. Hoe gebruikt u dit middel?
4. Mogelijke bijwerkingen
5. Hoe bewaart u dit middel?
6. Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Steglatro en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wat is Steglatro?
Steglatro bevat de werkzame stof ertugliflozine.
Steglatro behoort tot de groep geneesmiddelen die natrium-glucose-cotransporter-2 (SGLT2) -
remmers worden genoemd.
Waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Steglatro verlaagt de bloedsuikerspiegel bij volwassen patiënten (van 18 jaar en ouder) met
type 2-diabetes. Het kan ook helpen hartfalen te voorkomen.
Steglatro kan alleen worden gebruikt of met bepaalde andere geneesmiddelen die de bloedsuiker
verlagen.
U moet uw voedings- en lichaamsbewegingsplan blijven volgen terwijl u Steglatro gebruikt.
Hoe werkt Steglatro?
Ertugliflozine werkt door het SGLT2-eiwit in uw nieren te blokkeren. Hierdoor wordt de suiker uit uw
bloed in uw urine uitgescheiden.
Wat is type 2-diabetes?
Type 2-diabetes is een aandoening waarbij uw lichaam niet genoeg insuline aanmaakt of de insuline
die uw lichaam aanmaakt werkt niet zo goed als zou moeten. Uw lichaam kan ook te veel suiker
aanmaken. Als dit gebeurt, hoopt suiker (glucose) zich op in het bloed. Dit kan leiden tot ernstige
medische problemen, zoals hartziekte, nierziekte, blindheid en een slechte bloedsomloop.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat en terwijl u dit middel gebruikt,
als u:
nierproblemen heeft.
schimmelinfecties van de vagina of penis heeft of heeft gehad.
type 1-diabetes heeft. Steglatro mag niet worden gebruikt om deze aandoening te behandelen.
andere geneesmiddelen voor diabetes gebruikt; u heeft meer kans om een lage
bloedsuikerspiegel te krijgen met bepaalde geneesmiddelen.
misschien een risico op uitdroging heeft (bijvoorbeeld als u geneesmiddelen gebruikt die ervoor
zorgen dat u beter kunt plassen [diuretica] of de bloeddruk verlagen of als u 65 jaar of ouder
bent). Vraag naar manieren om uitdroging te voorkomen.
last heeft van snel gewichtsverlies, misselijkheid of braken, maagpijn, overmatige dorst, snel en
diep ademen, verwardheid, ongewone slaperigheid of vermoeidheid, een zoete geur van uw
adem, een zoete smaak of metaalsmaak in uw mond of een afwijkende geur van uw urine of
zweet. Neem dan onmiddellijk contact op met een arts of het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Deze
verschijnselen kunnen een teken van `diabetische ketoacidose' zijn, een probleem dat u bij
diabetes kunt krijgen door een verhoogde hoeveelheid `ketonlichamen' in uw urine of bloed. Dit
kan worden gezien in testen. Het risico op ontstaan van diabetische ketoacidose kan verhoogd
zijn bij langdurig vasten, overmatig alcoholgebruik, uitdroging, plotselinge verlagingen in de
dosis insuline of een grotere behoefte aan insuline als gevolg van een grote operatie of ernstige
ziekte.
Het is belangrijk dat u regelmatig uw voeten controleert. Houd u ook aan alle andere adviezen over de
verzorging van uw voeten die u van uw zorgverlener krijgt.
Neem onmiddellijk contact op met uw arts als u last krijgt van een combinatie van de symptomen pijn,
gevoeligheid, roodheid, of zwelling van de geslachtsorganen of het gebied tussen de geslachtsdelen en
de anus, met koorts of een algemeen gevoel van zich niet lekker voelen. Deze symptomen kunnen
wijzen op een zeldzame maar ernstige of zelfs levensbedreigende infectie, die necrotiserende fasciitis
van het perineum of fournier-gangreen genoemd wordt, dat het weefsel onder de huid beschadigt.
Fournier-gangreen moet onmiddellijk worden behandeld.
Wanneer dit geneesmiddel wordt gebruikt in combinatie met insuline of geneesmiddelen die de
insulineafgifte van de alvleesklier verhogen, kan er een lage bloedsuikerspiegel (hypoglykemie)
ontstaan. Uw arts kan de dosis van uw insuline of andere geneesmiddelen verlagen.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker.
Urineglucose
Vanwege de manier waarop dit middel werkt, zal uw urine positief op suiker (glucose) testen als u dit
geneesmiddel gebruikt.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Kinderen en jongeren tot 18 jaar mogen dit geneesmiddel niet gebruiken. Het is niet bekend of dit
geneesmiddel veilig en effectief is als het wordt gebruikt bij kinderen en jongeren tot 18 jaar.
Vertel het in het bijzonder aan uw arts:
als u geneesmiddelen gebruikt die ervoor zorgen dat u beter kunt plassen (diuretica,
plasmiddelen).
als u andere geneesmiddelen gebruikt die de hoeveelheid suiker in uw bloed verlagen, zoals
insuline of geneesmiddelen die de insulineafgifte van de alvleesklier verhogen.
Als een van de bovenstaande punten op u van toepassing is (of als u twijfelt), vertel dat dan aan uw
arts.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Het is niet bekend of Steglatro een schadelijk effect op uw ongeboren baby kan hebben. Als u zwanger
bent, bespreek dan met uw arts wat de beste manier is om uw bloedsuikerspiegel onder controle te
houden terwijl u zwanger bent. Gebruik Steglatro niet als u zwanger bent.
Het is niet bekend of Steglatro in de moedermelk terechtkomt. Bespreek met uw arts wat de beste
manier is om uw baby te voeden als u dit geneesmiddel gebruikt. Gebruik Steglatro niet als u
borstvoeding geeft.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Dit geneesmiddel heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen
om machines te bedienen. Inname van dit geneesmiddel in combinatie met insuline of geneesmiddelen
die de insulineafgifte van de alvleesklier verhogen, kan ertoe leiden dat de bloedsuikerspiegel te laag
wordt (hypoglykemie). Dit kan verschijnselen veroorzaken zoals beven, zweten en een verandering in
het gezichtsvermogen, en kan uw rijvaardigheid en vermogen om machines te bedienen beïnvloeden.
Bestuur geen voertuig en gebruik geen gereedschap of machines als u zich duizelig voelt terwijl u
Steglatro gebruikt.
Steglatro bevat lactose
Steglatro bevat lactose (melksuiker). Als uw arts u heeft verteld dat u bepaalde suikers niet verdraagt,
neem dan contact op met uw arts voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Steglatro bevat natrium
Dit middel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per tablet, dat wil zeggen dat het in wezen
`natriumvrij' is.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Gebruik dit geneesmiddel altijd precies zoals uw arts of apotheker u dat heeft verteld. Twijfelt u over
het juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Hoeveel mag u gebruiken?
De startdosering van Steglatro is elke dag één 5-mg tablet. Uw arts zal beslissen of u uw dosis
moet verhogen naar 15 mg.
Uw arts zal u de juiste dosis voorschrijven. Verander uw dosis niet, tenzij uw arts u dat heeft
verteld.
Inname van dit geneesmiddel
Slik de tablet door. Als u moeite heeft om de tablet door te slikken, mag de tablet worden
gebroken of fijngemalen.
Neem iedere ochtend één tablet. Probeer de tablet op hetzelfde tijdstip in te nemen, dit helpt u te
onthouden om hem in te nemen.
U kunt uw tablet met of zonder voedsel innemen.
U moet uw voedings- en lichaamsbewegingsplan blijven volgen terwijl u Steglatro gebruikt.
Heeft u te veel van dit middel ingenomen?
Als u te veel Steglatro heeft ingenomen, neem dan onmiddellijk contact op met een arts of apotheker.
Bent u vergeten dit middel in te nemen?
Als u een dosis bent vergeten, neem deze dan in zodra u eraan denkt. Als het echter al bijna tijd is voor
uw volgende dosis, slaat u de gemiste dosis over en gaat u verder met uw gebruikelijke schema.
Neem geen dubbele dosis (twee doses op dezelfde dag) om een vergeten dosis in te halen.
Als u stopt met het gebruik van dit middel
Stop niet met het gebruik van dit geneesmiddel zonder met uw arts te overleggen. Als u stopt met dit
geneesmiddel, kan uw bloedsuikerspiegel stijgen.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts,
apotheker of verpleegkundige.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.
Neem onmiddellijk contact op met een arts of het dichtstbijzijnde ziekenhuis als u een van de
volgende ernstige bijwerkingen heeft:
Diabetische ketoacidose (zelden, kan voorkomen bij minder dan 1 op de 1000 gebruikers)
De verschijnselen van diabetische ketoacidose (zie ook de rubriek `Wanneer moet u extra voorzichtig
zijn met dit middel?') zijn:
verhoogde hoeveelheid `ketonlichamen' in uw urine of bloed
snel gewichtsverlies
misselijkheid of braken
maagpijn
overmatige dorst
snel en diep ademhalen
verwardheid
ongewone slaperigheid of vermoeidheid
een zoete geur van uw adem, een zoete smaak of metaalsmaak in uw mond of een afwijkende
geur van uw urine of zweet
Dit kan optreden ongeacht uw bloedsuikerspiegel. Uw arts kan beslissen om uw behandeling met
Steglatro tijdelijk of definitief stop te zetten.
Necrotiserende fasciitis van het perineum of fournier-gangreen (niet bekend, kan met de
beschikbare gegevens niet worden bepaald)
Een ernstige infectie van weke delen van de geslachtsorganen of het gebied tussen de geslachtsdelen
en de anus (zie rubriek `Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?' voor symptomen).
Als u last krijgt van een van de hierboven vermelde bijwerkingen, neem dan onmiddellijk contact op
met een arts of het dichtstbijzijnde ziekenhuis.
Urineweginfectie (zeer vaak, kan voorkomen bij meer dan 1 op de 10 gebruikers)
Bij een urineweginfectie kunt u last krijgen van:
brandend gevoel bij het plassen
troebele urine
pijn in uw bekken of in uw rug (als uw nieren ontstoken zijn)
Het komt bijna nooit voor, maar krijgt u koorts of ziet u bloed in uw urine? Vertel dit dan meteen aan
uw arts.
Uitdroging (te veel vocht uit uw lichaam verliezen; vaak, kan voorkomen bij minder dan 1 op de
10 gebruikers)
Bij uitdroging kunt u last krijgen van:
droge mond
duizeligheid, licht gevoel in het hoofd, gevoel van zwakte, vooral als u opstaat
flauwvallen
U kunt meer kans hebben om uitgedroogd te raken als u:
nierproblemen heeft
geneesmiddelen gebruikt die ervoor zorgen dat u beter kunt plassen (diuretica, plasmiddelen) of
de bloeddruk verlagen
65 jaar of ouder bent
Lage bloedsuiker (hypoglykemie; vaak)
Uw arts zal u vertellen hoe u een lage bloedsuikerspiegel moet behandelen en wat u moet doen als u een
van de onderstaande verschijnselen of tekenen heeft. Het is mogelijk dat uw arts de dosis van uw insuline
of uw andere geneesmiddel voor diabetes verlaagt.
Tekenen en verschijnselen van een lage bloedsuikerspiegel kunnen zijn:
hoofdpijn
sufheid
prikkelbaarheid
honger
duizeligheid
verwardheid
zweten
zich zenuwachtig voelen
zwakheid
snelle hartslag
Als u last krijgt van een van de bovenstaande bijwerkingen, neem dan zo snel mogelijk contact op met
uw arts.
Andere bijwerkingen bij gebruik van Steglatro kunnen zijn:
Zeer vaak
vaginale schimmelinfectie (candidiase)
Vaak
schimmelinfecties van de penis
veranderingen in urineren, waaronder dringende behoefte om vaker te urineren, in grotere
hoeveelheden, of 's nachts
dorst
vaginale jeuk
bloedtesten kunnen andere uitslagen geven in de hoeveelheid ureum in uw bloed
bloedtesten kunnen andere uitslagen geven in de hoeveelheid totale en slechte cholesterol (LDL
genoemd, een soort vet in uw bloed)
bloedtesten kunnen andere uitslagen geven in de hoeveelheid rode bloedcellen in uw bloed
(hemoglobine genoemd)
Soms (kunnen voorkomen bij minder dan 1 op de 100 gebruikers)
bloedtesten kunnen andere uitslagen geven met betrekking tot de nierfunctie (zoals `creatinine')
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit
geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook
rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door bijwerkingen
te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de
doordrukstrip en de doos na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is
de uiterste houdbaarheidsdatum.
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat de verpakking beschadigd is of tekenen van geknoei
vertoont.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de wc en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert, worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu
terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
De werkzame stof in dit middel is ertugliflozine.
o
Elke Steglatro 5 mg filmomhulde tablet bevat 5 mg ertugliflozine (als ertugliflozine
L-pyroglutaminezuur).
o
Elke Steglatro 15 mg filmomhulde tablet bevat 15 mg ertugliflozine (als ertugliflozine
L-pyroglutaminezuur).
De andere stoffen in dit middel zijn:
o
Tabletkern: microkristallijne cellulose (E460), lactosemonohydraat (zie rubriek 2),
natriumzetmeelglycolaat (type A), magnesiumstearaat (E470b)
o
Filmomhulling: hypromellose 2910/6 (E464), lactosemonohydraat (zie rubriek 2),
macrogol 3350 (E1521), triacetine (E1518), titaandioxide (E171), rood ijzeroxide (E172).
Hoe ziet Steglatro eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Steglatro 5 mg filmomhulde tabletten (tabletten) zijn roze, 6,4 x 6,6 mm, driehoekig, met aan
één kant `701' en aan de andere kant glad.
Steglatro 15 mg filmomhulde tabletten (tabletten) zijn rood, 9,0 x 9,4 mm, driehoekig, met aan
één kant `702' en aan de andere kant glad.
Steglatro is verkrijgbaar in Alu/PVC/PA/Alu doordrukstrips. De verpakkingsgrootten zijn 14, 28, 30,
84, 90 en 98 filmomhulde tabletten in ongeperforeerde doordrukstrips en 30x1 filmomhulde tabletten
in geperforeerde eenheidsafleveringsverpakkingen.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Fabrikant
Merck Sharp & Dohme B.V.
Schering-Plough Labo NV
Waarderweg 39
Industriepark 30
2031 BN Haarlem
2220 Heist-op-den-Berg
Nederland
België
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Lietuva
MSD Belgium
UAB Merck Sharp & Dohme
Tél/Tel: +32(0)27766211
Tel: + 370 5 2780247
dpoc_belux@merck.com
msd_lietuva@merck.com
Luxembourg/Luxemburg
MSD Belgium
Te.: + 359 2 819 3737
Tél/Tel: +32(0)27766211
info-msdbg@merck.com
dpoc_belux@merck.com
Ceská republika
Magyarország
Merck Sharp & Dohme s.r.o.
MSD Pharma Hungary Kft.
Tel: +420 233 010 111
Tel.: + 36 1 888-5300
dpoc_czechslovak@merck.com
hungary_msd@merck.com
Danmark
Malta
MSD Danmark ApS
Merck Sharp and Dohme Cyprus Limited
Tlf: + 45 4482 4000
Tel: 8007 4433 (+356 99917558)
dkmail@merck.com
malta_info@merck.com
Deutschland
Nederland
MSD Sharp & Dohme GmbH
Merck Sharp & Dohme B.V.
Tel: 0800 673 673 673 (+49 (0) 89 4561 0)
Tel.: 0800 9999000 (+31 23 5153153)
e-mail@msd.de
medicalinfo.nl@merck.com
Eesti
Norge
Merck Sharp & Dohme OÜ
MSD (Norge) AS
Tel: + 372 6144 200
Tlf: + 47 32 20 73 00
msdeesti@merck.com
msdnorge@msd.no
Österreich
MSD .....
Merck Sharp & Dohme Ges.m.b.H.
: + 30 210 98 97 300
Tel: +43 (0) 1 26 044
dpoc_greece@merck.com
msd-medizin@merck.com
España
Polska
Merck Sharp & Dohme de España, S.A.
MSD Polska Sp. z o.o.
Tel: +34 91 321 06 00
Tel.: +48 22 549 51 00
msd_info@merck.com
msdpolska@merck.com
France
Portugal
MSD France
Merck Sharp & Dohme, Lda
Tél: + 33 (0) 1 80 46 40 40
Tel: + 351 21 4465700
inform_pt@merck.com
România
Merck Sharp & Dohme d.o.o.
Merck Sharp & Dohme Romania S.R.L.
Tel: + 385 1 6611 333
Tel: +40 21 529 29 00
croatia_info@merck.com
msdromania@merck.com
Ireland
Slovenija
Merck Sharp & Dohme Ireland (Human Health)
Merck Sharp & Dohme, inovativna zdravila
Limited
d.o.o.
Tel: +353 (0)1 2998700
Tel: + 386 1 5204201
medinfo_ireland@merck.com
msd_slovenia@merck.com
Ísland
Slovenská republika
Vistor hf.
Merck Sharp & Dohme, s.r.o.
Sími: + 354 535 7000
Tel: + 421 (2) 58282010
dpoc_czechslovak@merck.com
Italia
Suomi/Finland
MSD Italia S.r.l.
MSD Finland Oy
Tel: +39 06 361911
Puh/Tel: + 358 (0)9 804650
medicalinformation.it@merck.com
info@msd.fi
Sverige
Merck Sharp & Dohme Cyprus Limited
Merck Sharp & Dohme (Sweden) AB
: 800 00 673
Tfn: + 46 (0)77 570 04 88
+357 22866700
medicinskinfo@merck.com
cyprus
_info@merck
.com
Latvija
United Kingdom (Northern Ireland)
SIA Merck Sharp & Dohme Latvija
Merck Sharp & Dohme Ireland (Human Health)
Tel: + 371 67 364224
Limited
msd_lv@merck.com
Tel: + 353 (0)1 2998700
medinfoNI@msd.com
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in {
MM/JJJJ}.
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu.