Sutent 25 mg
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 12,5 mg harde capsules
Sutent 25 mg harde capsules
Sutent 37,5 mg harde capsules
Sutent 50 mg harde capsules
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
12,5 mg harde capsules
Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met 12,5 mg sunitinib.
25 mg harde capsules
Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met 25 mg sunitinib.
37,5 mg harde capsules
Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met 37,5 mg sunitinib.
50 mg harde capsules
Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met 50 mg sunitinib.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Harde capsule.
Sutent 12,5 mg harde capsules
Gelatine capsules met oranje bovenste en oranje onderste capsulehelft, met witte opdruk “Pfizer” op
de bovenste en “STN 12,5 mg” op de onderste capsulehelft, die geel tot oranje granulaat bevatten.
Sutent 25 mg harde capsules
Gelatine capsules met caramelkleurige bovenste en oranje onderste capsulehelft, met witte opdruk
“Pfizer” op de bovenste en “STN 25 mg” op de onderste capsulehelft, die geel tot oranje granulaat
bevatten.
Sutent 37,5 mg harde capsules
Gelatine capsules met gele bovenste en gele onderste capsulehelft, met zwarte opdruk “Pfizer” op de
bovenste en “STN 37,5 mg” op de onderste capsulehelft, die geel tot oranje granulaat bevatten.
Sutent 50 mg harde capsules
Gelatine capsules met caramelkleurige bovenste en caramelkleurige onderste capsulehelft, met witte
opdruk “Pfizer” op de bovenste en “STN 50 mg” op de onderste capsulehelft, die geel tot oranje
granulaat bevatten.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Gastro-intestinale stromatumor (GIST)
Sutent is geïndiceerd voor de behandeling van niet operatief te verwijderen en/of gemetastaseerde
maligne gastro-intestinale stromatumoren (GIST) bij volwassenen na het falen van behandeling met
imatinib als gevolg van resistentie of intolerantie.
2
Gemetastaseerd niercelcarcinoom (MRCC)
Sutent is geïndiceerd voor de behandeling van gevorderd/gemetastaseerd niercelcarcinoom (MRCC)
bij volwassenen.
Neuro-endocriene tumoren van de pancreas (pancreasNET)
Sutent is geïndiceerd voor de behandeling van niet operatief te verwijderen of gemetastaseerde goed
gedifferentieerde neuro-endocriene tumoren van de pancreas (pancreasNET) met ziekteprogressie bij
volwassenen.
4.2
Dosering en wijze van toediening
De behandeling met Sutent dient te worden gestart door een arts met ervaring in de toediening van
antikankermiddelen.
Dosering
Voor GIST en MRCC is de aanbevolen dosering van Sutent eenmaal daags oraal 50 mg, gedurende
vier opeenvolgende weken, gevolgd door een rustperiode van twee weken (schema 4/2). Samen vormt
dit een complete cyclus van zes weken.
Voor pancreasNET is de aanbevolen dosering van Sutent eenmaal daags oraal 37,5 mg zonder
geprogrammeerde rustperiode.
Dosisaanpassingen
Veiligheid en verdraagbaarheid
Voor GIST en MRCC kunnen dosisaanpassingen worden doorgevoerd in stappen van 12,5 mg op
basis van de individuele veiligheid en tolerantie. De dagdosis mag niet hoger zijn dan 75 mg en niet
lager dan 25 mg.
Voor pancreasNET kan een dosisaanpassing worden doorgevoerd in stappen van 12,5 mg op basis van
de individuele veiligheid en tolerantie. De maximale dosis die tijdens het fase III-pancreasNET-
onderzoek werd toegediend, was 50 mg dagelijks.
Dosisonderbrekingen kunnen vereist zijn op basis van de individuele veiligheid en tolerantie.
CYP3A4-remmers/-inductoren
Gelijktijdige toediening van sunitinib met krachtige CYP3A4-inductoren, zoals rifampicine, dient te
worden vermeden (zie rubriek 4.4 en 4.5). Indien dit niet mogelijk is, kan het nodig zijn de dosering
van sunitinib in stappen van 12,5 mg (tot maximaal 87,5 mg per dag voor GIST en MRCC of 62,5 mg
per dag voor pancreasNET) te verhogen, waarbij er zorgvuldig op wordt toegezien hoe dit wordt
verdragen.
Gelijktijdige toediening van sunitinib met krachtige CYP3A4-remmers, zoals ketoconazol, dient te
worden vermeden (zie rubriek 4.4 en 4.5). Indien dit niet mogelijk is, kan het nodig zijn de dosering
van sunitinib te verlagen tot een minimum van 37,5 mg per dag voor GIST en MRCC of 25 mg per
dag voor pancreasNET, waarbij er zorgvuldig op wordt toegezien hoe dit wordt verdragen.
De keuze voor een alternatief gelijktijdig toegediend geneesmiddel, dat geen of minimale CYP3A4-
inducerende of remmende eigenschappen heeft, dient in overweging te worden genomen.
Speciale populaties
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van Sutent bij patiënten onder de 18 jaar zijn niet vastgesteld.
De momenteel beschikbare gegevens worden beschreven in rubriek 4.8, 5.1 en 5.2, maar er kan geen
doseringsadvies worden gegeven.
3
Ouderen
Ongeveer een derde van de patiënten in klinische onderzoeken die sunitinib kregen, was 65 jaar of
ouder. Er werden geen significante verschillen gevonden met betrekking tot veiligheid of
werkzaamheid tussen jongere en oudere patiënten.
Leverstoornis
Aanpassing van de startdosis wordt niet aanbevolen bij toediening van sunitinib aan patiënten met een
licht of matig verminderde leverfunctie (Child-Pugh Class A en B). Sunitinib is niet onderzocht bij
personen met een ernstig (Child-Pugh Class C) verminderde leverfunctie en daarom wordt het gebruik
van sunitinib bij patiënten met een ernstig verminderde leverfunctie niet aanbevolen (zie rubriek 5.2).
Nierstoornis
Aanpassing van de startdosis wordt niet vereist bij toediening van sunitinib aan patiënten met een
verminderde nierfunctie (licht-ernstig) of met terminaal nierfalen (ESRD) die hemodialyse ondergaan.
Verdere dosisaanpassingen dienen te worden gebaseerd op de individuele veiligheid en tolerantie (zie
rubriek 5.2).
Wijze van toediening
Sutent is voor orale toediening en kan met of zonder voedsel worden ingenomen.
Indien een dosis wordt vergeten, mag de patiënt geen extra dosis innemen. De patiënt dient de
volgende dag de gebruikelijke voorgeschreven dosering in te nemen.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Gelijktijdige toediening met krachtige CYP3A4-inductoren dient te worden vermeden, omdat dit de
plasmaconcentratie van sunitinib kan verlagen (zie rubriek 4.2 en 4.5).
Gelijktijdige toediening met krachtige CYP3A4-remmers dient te worden vermeden, omdat dit de
plasmaconcentratie van sunitinib kan verhogen (zie rubriek 4.2 en 4.5).
Huid- en weefselaandoeningen
Patiënten dienen te worden geïnformeerd dat depigmentatie van haar of huid tijdens de behandeling
met sunitinib kan optreden. Andere mogelijke effecten op de huid kunnen omvatten: droogheid,
verdikking of scheuren van de huid, blaren of huiduitslag op de handpalmen en de voetzolen.
De eerder genoemde reacties waren niet cumulatief, kenmerkend reversibel en leidden over het
algemeen niet tot het staken van de behandeling. Gevallen van pyoderma gangrenosum, gewoonlijk
reversibel na het stoppen van sunitinib, zijn gemeld. Ernstige huidreacties zijn gemeld, waaronder
gevallen van erythema multiforme (EM), gevallen wijzend op Stevens-Johnson syndroom (SJS) en
toxische epidermale necrolyse (TEN), waarvan sommige fataal. Als verschijnselen of symptomen van
SJS, TEN of EM (bijv. progressieve huiduitslag, vaak gepaard gaande met blaren of mucosale laesies)
aanwezig zijn, dient de behandeling met sunitinib gestopt te worden. Als de diagnose van SJS of TEN
wordt bevestigd, dient de behandeling niet opnieuw gestart te worden. In sommige gevallen van
vermoede EM verdroegen patiënten de hernieuwde behandeling met sunitinib bij een lagere dosis na
het verdwijnen van de reactie; sommigen van deze patiënten kregen ook gelijktijdig behandeling met
corticosteroïden of antihistaminica (zie rubriek 4.8).
Bloedingen en tumorbloedingen
Voorvallen van bloedingen, waarvan enkele fataal, die gemeld werden in klinische onderzoeken met
sunitinib en tijdens postmarketingbewaking, omvatten gastro-intestinale, respiratoire, urineweg- en
hersenbloedingen (zie rubriek 4.8).
4
Een volledige telling van de bloedcellen en een lichamelijk onderzoek dienen onderdeel uit te maken
van een routineonderzoek van bloedingen.
Neusbloeding was de meest frequent gemelde hemorragische bijwerking en werd gemeld bij ongeveer
de helft van de patiënten met solide tumoren die hemorragische voorvallen vertoonden. Sommige van
deze voorvallen van neusbloeding waren ernstig, maar zeer zelden waren deze fataal.
Voorvallen van tumorbloeding, soms geassocieerd met tumornecrose, zijn gerapporteerd; sommige
van deze bloedingen waren fataal.
Tumorbloedingen kunnen plotseling optreden en kunnen zich, in het geval van longtumoren, voordoen
als ernstige en levensbedreigende haemoptysis of longbloeding. Longbloedingen, waarvan sommige
fataal, zijn waargenomen in klinische onderzoeken en zijn postmarketing gerapporteerd bij patiënten
die behandeld zijn met sunitinib voor MRCC, GIST en longkanker. Sutent is niet geregistreerd voor
het gebruik bij patiënten met longkanker.
Patiënten die een gelijktijdige behandeling met antistollingsmiddelen (bijv. warfarine, acenocoumarol)
toegediend krijgen, dienen eventueel periodiek te worden gecontroleerd door middel van volledige
telling van de bloedcellen (bloedplaatjes), stollingsfactoren (PT/INR) en lichamelijk onderzoek.
Maagdarmstelselaandoeningen
Diarree, misselijkheid/braken, buikpijn, dyspepsie en stomatitis/orale pijn waren de meest gemelde
gastro-intestinale bijwerkingen; gevallen van oesofagitis zijn ook gemeld (zie rubriek 4.8).
Ondersteunende zorg bij gastro-intestinale bijwerkingen die dienen te worden behandeld, kan bestaan
uit geneesmiddelen met anti-emetische, antidiarretische of zuurbindende eigenschappen.
Ernstige, soms fatale gastro-intestinale complicaties, waaronder gastro-intestinale perforatie, werden
gemeld bij patiënten met intra-abdominale maligniteiten die met sunitinib behandeld werden.
Hypertensie
Hypertensie is gemeld in verband met sunitinib, waaronder ernstige hypertensie (>200 mmHg
systolisch of 110 mmHg diastolisch). Patiënten dienen gescreend te worden op hypertensie en hiervoor
adequaat te worden behandeld. Tijdelijke stopzetting wordt aangeraden bij patiënten met een ernstige
hypertensie die medisch niet onder controle kan worden gehouden. De behandeling kan worden
hervat, zodra de hypertensie adequaat onder controle is (zie rubriek 4.8).
Hematologische aandoeningen
Verminderde absolute aantallen neutrofielen en verminderde aantallen bloedplaatjes werden gemeld in
verband met sunitinib (zie rubriek 4.8). Bovenstaande voorvallen waren niet cumulatief, waren
kenmerkend reversibel en leidden in het algemeen niet tot het beëindigen van de behandeling. Geen
van deze voorvallen in de fase III-onderzoeken was fataal, maar zeldzame fatale hematologische
voorvallen, waaronder met trombocytopenie geassocieerde bloedingen en neutropene infecties, werden
tijdens postmarketingbewaking gemeld.
Anemie is zowel vroegtijdig als later geobserveerd gedurende de behandeling met sunitinib.
Bij patiënten die een behandeling met sunitinib krijgen, dient aan het begin van elke
behandelingscyclus een volledige telling van de bloedcellen te worden uitgevoerd (zie rubriek 4.8).
Hartaandoeningen
Cardiovasculaire voorvallen, waaronder hartfalen, cardiomyopathie, afname van de
linkerventrikelejectiefractie tot beneden de ondergrens van de normaalwaarde, myocarditis,
myocardischemie en myocardinfarct, waarvan enkele fataal, werden gemeld bij patiënten die werden
behandeld met sunitinib. Deze gegevens suggereren dat sunitinib het risico op cardiomyopathie
verhoogt. Behalve de geneesmiddelspecifieke effecten werden geen specifieke additionele
5
risicofactoren voor sunitinib-geïnduceerde cardiomyopathie bij de behandelde patiënten
geïdentificeerd. Sunitinib dient met voorzichtigheid te worden gebruikt bij patiënten met een risico op
of een voorgeschiedenis van dergelijke voorvallen (zie rubriek 4.8).
Patiënten bij wie zich binnen 12 maanden voorafgaand aan de toediening van sunitinib cardiale
voorvallen voordeden, zoals myocardinfarct (waaronder ernstige/onstabiele angina), coronaire/perifere
bypass-operatie, symptomatisch congestief hartfalen (CHF), cerebrovasculair accident, TIA of
longembolie, werden van alle klinische onderzoeken met sunitinib uitgesloten. Het is niet bekend of
patiënten met deze concomiterende aandoeningen een groter risico lopen om sunitinib-gerelateerde
linkerventrikeldisfunctie te ontwikkelen.
Artsen wordt aangeraden om dit risico af te wegen tegen de potentiële voordelen van sunitinib.
Patiënten dienen tijdens behandeling met sunitinib zorgvuldig te worden gecontroleerd op klinische
verschijnselen en symptomen van CHF, vooral patiënten met cardiale risicofactoren en/of een
voorgeschiedenis van coronaire arteriële aandoeningen. Uitgangswaarde- en periodieke evaluaties van
de LVEF dienen eveneens te worden overwogen tijdens behandeling met sunitinib. Bij patiënten
zonder cardiale risicofactoren dient een uitgangswaarde-evaluatie van de ejectiefractie te worden
overwogen.
Bij het zich klinisch manifesteren van CHF wordt beëindiging van de behandeling met sunitinib
aanbevolen. De toediening van sunitinib dient te worden onderbroken en/of de dosis verlaagd bij
patiënten zonder klinisch bewijs voor CHF, maar met een ejectiefractie <50% en >20% onder de
uitgangswaarde.
QT-intervalverlenging
Verlenging van het QT-interval en Torsade de pointes zijn waargenomen bij aan sunitinib
blootgestelde patiënten. QT-intervalverlenging kan leiden tot een verhoogd risico van ventriculaire
aritmieën, waaronder Torsade de pointes.
Sunitinib dient met voorzichtigheid te worden gebruikt bij patiënten met een bekende
voorgeschiedenis van QT-intervalverlenging, bij patiënten die anti-aritmica gebruiken of
geneesmiddelen die het QT-interval kunnen verlengen, of bij patiënten met een relevante reeds
bestaande hartziekte, bradycardie of elektrolytstoornissen. Gelijktijdige toediening van sunitinib met
krachtige CYP3A4-remmers dient beperkt te worden vanwege de mogelijke verhoging van de
plasmaspiegels van sunitinib (zie rubriek 4.2, 4.5 en 4.8).
Veneuze trombo-embolische voorvallen
Behandelingsgerelateerde veneuze trombo-embolische voorvallen, waaronder diepveneuze trombose
en longembolie, werden gemeld bij patiënten die sunitinib kregen (zie rubriek 4.8). Voorvallen van
longembolie met fatale afloop zijn waargenomen tijdens postmarketingbewaking.
Arteriële trombo-embolische voorvallen
Gevallen van, soms fatale, arteriële trombo-embolische voorvallen (ATE) werden gemeld bij met
sunitinib behandelde patiënten. De meest frequente voorvallen betreffen cerebrovasculair accident,
transiënte ischemische aanval en herseninfarct. Naast de onderliggende maligne ziekte en een leeftijd
≥65 jaar omvatten de met ATE geassocieerde risicofactoren hypertensie, diabetes mellitus en een
eerdere trombo-embolische ziekte.
Aneurysma’s en arteriële dissecties
Het gebruik van remmers van de VEGF-route bij patiënten met of zonder hypertensie kan de vorming
van aneurysma's en/of arteriële dissecties bevorderen. Voordat een behandeling met sunitinib wordt
gestart, dient dit risico zorgvuldig te worden overwogen bij patiënten met risicofactoren zoals
hypertensie of een voorgeschiedenis van aneurysma.
Trombotische microangiopathie (TMA)
De diagnose van TMA, waaronder trombotische trombocytopenische purpura (TTP) en hemolytisch
uremisch syndroom (HUS), soms leidend tot nierfalen of een fatale afloop, dient te worden overwogen
6
indien hemolytische anemie, trombocytopenie, vermoeidheid, fluctuerende neurologische manifestatie,
nierstoornis en koorts optreden. Het gebruik van sunitinib dient te worden gestopt bij patiënten die
TMA ontwikkelen. Dergelijke patiënten dienen direct behandeld te worden. De effecten van TMA
bleken reversibel nadat de behandeling was gestopt (zie rubriek 4.8).
Schildklierdisfunctie
Een nulmeting van de schildklierfunctie d.m.v. een laboratoriumbepaling wordt aanbevolen bij alle
patiënten. Patiënten met vooraf bestaande hypothyreoïdie of hyperthyreoïdie dienen volgens de
standaard medische praktijk te worden behandeld vóór de behandeling met sunitinib wordt gestart.
Tijdens de behandeling met sunitinib dient routinematige controle van de schildklierfunctie iedere drie
maanden uitgevoerd te worden. Bovendien dienen patiënten nauwlettend te worden gecontroleerd op
verschijnselen of symptomen van schildklierdisfunctie gedurende de behandeling, en bij patiënten die
verschijnselen en/of symptomen ontwikkelen die wijzen op schildklierdisfunctie dient de
schildklierfunctie in het laboratorium te worden onderzocht op geleide van klinische noodzaak.
Patiënten die schildklierdisfunctie ontwikkelen, dienen volgens de standaard medische praktijk te
worden behandeld.
Hypothyreoïdie werd zowel vroeg als laat tijdens de behandeling met sunitinib waargenomen (zie
rubriek 4.8).
Pancreatitis
Een verhoogde activiteit van het serumlipase en amylase werd waargenomen bij patiënten met diverse
solide tumoren die sunitinib kregen toegediend. De toename van de lipase-activiteit was van
voorbijgaande aard en ging over het algemeen bij personen met diverse solide tumoren niet gepaard
met verschijnselen of symptomen van pancreatitis (zie rubriek 4.8).
Er zijn gevallen van ernstige pancreasvoorvallen gemeld, sommige met fatale afloop. Indien zich
symptomen van pancreatitis voordoen, dienen patiënten te stoppen met het gebruik van sunitinib en te
worden voorzien van adequate ondersteunende zorg.
Levertoxiciteit
Levertoxiciteit werd waargenomen bij met sunitinib behandelde patiënten. Gevallen van leverfalen,
waarvan sommige met fatale afloop, werden waargenomen bij <1% van met sunitinib behandelde
patiënten met solide tumoren. Voer leverfunctietests (alanine transaminase [ALAT], aspartaat
transaminase [ASAT], bilirubinewaarden) uit vóór de start van de behandeling, gedurende elke
behandelingscyclus en wanneer klinisch aangewezen. Indien zich verschijnselen of symptomen van
leverfalen voordoen, dient het gebruik van sunitinib te worden gestopt en dient adequate
ondersteunende zorg te worden verleend (zie rubriek 4.8).
Nierfunctie
Gevallen van nierstoornis, nierfalen en/of acuut nierfalen, waarvan sommige met fatale afloop, werden
gemeld (zie rubriek 4.8).
Naast de onderliggende RCC betreffen de met nierstoornis/-falen geassocieerde risicofactoren bij met
sunitinib behandelde patiënten hoge leeftijd, diabetes mellitus, onderliggende nierstoornis, hartfalen,
hypertensie, sepsis, dehydratatie/hypovolemie en rabdomyolyse.
De veiligheid van voortgezette behandeling met sunitinib bij patiënten met matige tot ernstige
proteïnurie is niet systematisch onderzocht.
Er zijn gevallen van proteïnurie en zeldzame gevallen van nefrotisch syndroom gemeld.
Uitgangswaarde-urinalyse wordt aanbevolen, en patiënten dienen te worden gevolgd ten aanzien van
de ontwikkeling of verergering van proteïnurie. Behandeling met sunitinib dient te worden gestaakt bij
patiënten met nefrotisch syndroom.
7
Fistel
Indien fistelvorming optreedt, dient de behandeling met sunitinib te worden onderbroken. Beperkte
informatie is beschikbaar over de continuering van het gebruik van sunitinib bij patiënten met fistels
(zie rubriek 4.8).
Verstoorde wondheling
Gevallen van verstoorde wondheling werden tijdens de behandeling met sunitinib gemeld.
Er werden geen formele klinische onderzoeken naar het effect van sunitinib op de wondheling
uitgevoerd. Een tijdelijke onderbreking van de sunitinibbehandeling wordt aanbevolen als
voorzorgsmaatregel bij patiënten die grote chirurgische ingrepen ondergaan. Er bestaat beperkte
klinische ervaring betreffende het tijdstip om na een grote chirurgische ingreep de therapie te
herstarten. De beslissing om de therapie met sunitinib na een grote chirurgische ingreep te herstarten,
dient daarom gebaseerd te zijn op de klinische beoordeling van het herstel na de chirurgische ingreep.
Osteonecrose van de kaak
Gevallen van osteonecrose van de kaak werden bij met Sutent behandelde patiënten gemeld. De
meeste gevallen werden gemeld bij patiënten die eerder of gelijktijdig met intraveneuze bisfosfonaten
behandeld werden, waarvoor osteonecrose van de kaak een bekend risico is. Er dient daarom
voorzichtigheid te worden betracht indien Sutent en intraveneuze bisfosfonaten gelijktijdig of
opeenvolgend gebruikt worden.
Invasieve tandingrepen zijn ook een bekende risicofactor. Vóór behandeling met Sutent dient een
gebitsonderzoek en geschikte preventieve tandheelkunde overwogen te worden. Bij patiënten die
eerder intraveneuze bisfosfonaten hebben ontvangen of nu nog ontvangen, dienen invasieve
tandingrepen, indien mogelijk, vermeden te worden (zie rubriek 4.8).
Overgevoeligheid/angio-oedeem
Indien angio-oedeem optreedt als gevolg van overgevoeligheid, dient de behandeling met sunitinib te
worden onderbroken en standaard medische zorg te worden verleend (zie rubriek 4.8).
Convulsies
In klinische onderzoeken met sunitinib en tijdens postmarketingbewaking werden convulsies gemeld.
Patiënten met convulsies en met verschijnselen of symptomen die wijzen op het reversibel posterieur
leuko-encefalopathiesyndroom (RPLS), zoals hypertensie, hoofdpijn, verminderde alertheid,
veranderingen in het mentaal functioneren, en visusverlies, waaronder corticale blindheid, dienen
medisch gecontroleerd te worden, met inbegrip van controle van de hypertensie. Tijdelijke opschorting
van de behandeling met sunitinib wordt aanbevolen; na herstel kan de behandeling worden hervat op
basis van het oordeel van de behandelende arts (zie rubriek 4.8).
Tumorlysissyndroom (TLS)
Gevallen van TLS, sommige fataal, zijn in zeldzame gevallen waargenomen in klinische onderzoeken
en zijn tijdens postmarketingbewaking gerapporteerd bij patiënten behandeld met sunitinib.
Risicofactoren voor TLS omvatten een hoge tumorlast, reeds bestaande chronische nierinsufficiëntie,
oligurie, dehydratie, hypotensie en zure urine. Deze patiënten dienen nauwkeurig gevolgd te worden
en behandeld op klinische indicatie. Profylactische hydratie dient overwogen te worden.
Infecties
Ernstige infecties, met of zonder neutropenie, waaronder sommige met een fatale afloop, zijn gemeld.
Er werden soms gevallen gemeld van necrotiserende fasciitis, waaronder van het perineum, die soms
fataal waren (zie rubriek 4.8).
De behandeling met sunitinib dient te worden gestaakt bij patiënten die necrotiserende fasciitis
ontwikkelen en er dient onmiddellijk een adequate behandeling te worden gestart.
8
Hypoglykemie
Verlagingen van bloedglucose, in sommige gevallen met klinische symptomen waarbij
ziekenhuisopname noodzakelijk is vanwege bewustzijnsverlies, zijn gemeld tijdens behandeling met
sunitinib. In het geval van symptomatische hypoglykemie dient de toediening van sunitinib tijdelijk te
worden onderbroken. Bloedglucosespiegels bij diabetische patiënten dienen regelmatig te worden
gecontroleerd om te bepalen of de dosering van diabetes-geneesmiddelen aangepast dient te worden
ter vermindering van de kans op hypoglykemie (zie rubriek 4.8).
Hulpstoffen
Natrium
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per capsule, dat wil zeggen dat het in
wezen ‘natriumvrij’ is.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Onderzoek naar interacties is alleen bij volwassenen uitgevoerd.
Geneesmiddelen die de plasmaconcentraties van sunitinib kunnen verhogen:
Effect van CYP3A4-remmers
Gelijktijdige toediening van een enkele dosis sunitinib met de krachtige CYP3A4-remmer ketoconazol
leidde bij gezonde vrijwilligers tot een verhoging van de gecombineerde [sunitinib + primaire
metaboliet] maximale concentratie (C
max
) en oppervlakte onder de curve (AUC
0-
) van respectievelijk
49% en 51%.
Toediening van sunitinib in combinatie met krachtige CYP3A4-remmers (zoals ritonavir, itraconazol,
erytromycine, claritromycine, grapefruitsap) kan de concentratie van sunitinib verhogen.
Combinatie met CYP3A4-remmers dient daarom te worden vermeden, of er dient een alternatieve co-
medicatie te worden gekozen die geen of minimale CYP3A4-remmende eigenschappen heeft.
Indien dit niet mogelijk is kan het nodig zijn de dosis van Sutent te verlagen tot een minimum van 37,5
mg per dag voor GIST en MRCC of 25 mg per dag voor pancreasNET, waarbij er zorgvuldig op wordt
toegezien hoe dit wordt verdragen (zie rubriek 4.2).
Effect van borstkankerresistentie-eiwitremmers (BCRP-remmers, BCRP: Breast Cancer Resistance
Protein)
Er zijn beperkte klinische gegevens beschikbaar over de interactie tussen sunitinib en BCRP-remmers
en de mogelijkheid van een interactie tussen sunitinib en andere BCRP-remmers kan niet worden
uitgesloten (zie rubriek 5.2).
Geneesmiddelen die de plasmaconcentraties van sunitinib kunnen verlagen:
Effect van CYP3A4-inductoren
Gelijktijdige toediening van een enkele dosis sunitinib met de CYP3A4-inductor rifampicine leidde bij
gezonde vrijwilligers tot een verlaging van de gecombineerde [sunitinib + primaire metaboliet] C
max
en
AUC
0-
van respectievelijk 23% en 46%.
Toediening van sunitinib met krachtige CYP3A4-inductoren (zoals dexamethason, fenytoïne,
carbamazepine, rifampicine, fenobarbital of kruidenpreparaten die sint-janskruid /Hypericum
perforatum
bevatten) kan de concentratie van sunitinib verlagen. Combinatie met CYP3A4-inductoren
dient daarom te worden vermeden, of er dient een alternatieve co-medicatie te worden gekozen die
geen of minimale CYP3A4-inducerende eigenschappen heeft. Indien dit niet mogelijk is, kan het
nodig zijn de dosering van Sutent te verhogen in stappen van 12,5 mg (tot 87,5 mg per dag voor GIST
en MRCC of 62,5 mg per dag voor pancreasNET), waarbij er zorgvuldig op wordt toegezien hoe dit
wordt verdragen (zie rubriek 4.2).
9
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Anticonceptie bij mannen en vrouwen
Vrouwen in de vruchtbare leeftijd dienen te worden geadviseerd effectieve anticonceptie toe te passen
en niet zwanger te worden tijdens de behandeling met Sutent.
Zwangerschap
Er zijn geen onderzoeken gedaan bij zwangere vrouwen die sunitinib gebruiken. Uit dieronderzoek is
reproductietoxiciteit gebleken, waaronder foetale misvormingen (zie rubriek 5.3). Sutent dient niet te
worden gebruikt gedurende de zwangerschap of bij vrouwen die geen effectieve anticonceptie
toepassen, tenzij het potentiële voordeel opweegt tegen het mogelijke risico voor de foetus. Indien
Sutent tijdens de zwangerschap gebruikt wordt, of indien de patiënte zwanger wordt tijdens het
gebruik van Sutent, dient de patiënte op de hoogte te worden gesteld van het mogelijke risico voor de
foetus.
Borstvoeding
Sunitinib en/of zijn metabolieten worden uitgescheiden in rattenmelk. Het is niet bekend of sunitinib
of zijn primaire actieve metaboliet worden uitgescheiden in menselijke melk. Omdat werkzame
bestanddelen vaak worden uitgescheiden in menselijke melk en omdat dit mogelijk tot ernstige
ongewenste voorvallen kan leiden bij zuigelingen, dienen vrouwen geen borstvoeding te geven tijdens
de behandeling met Sutent.
Vruchtbaarheid
Op basis van niet-klinische bevindingen kunnen er risico’s optreden voor de mannelijke en de
vrouwelijke vruchtbaarheid door behandeling met sunitinib (zie rubriek 5.3).
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Sutent heeft een geringe invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen.
Patiënten dienen te worden geïnformeerd dat ze duizeligheid kunnen ervaren tijdens de behandeling
met sunitinib.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De ernstigste bijwerkingen geassocieerd met sunitinib, sommige fataal, zijn nierfalen, hartfalen,
longembolie, gastro-intestinale perforatie en bloedingen (bijv. luchtweg-, gastro-intestinale, tumor-,
urineweg- en hersenbloedingen). De meest voorkomende bijwerkingen van welke graad ook (door
patiënten in RCC-, GIST- en pancreasNET-registratieonderzoeken ervaren) omvatten verminderde
eetlust, dysgeusie, hypertensie, vermoeidheid, maagdarmstelselaandoeningen (d.w.z. diarree,
misselijkheid, stomatitis, dyspepsie en braken), huidverkleuring en palmoplantair erytrodysesthesie-
syndroom. Deze symptomen kunnen verminderen indien de behandeling voortduurt. Hypothyreoïdie
kan ontstaan tijdens de behandeling. Bloedstoornissen (bijv. neutropenie, trombocytopenie en anemie)
vallen onder de meest voorkomende bijwerkingen.
Andere fatale bijwerkingen dan genoemd in bovenstaande rubriek 4.4 of in onderstaande rubriek 4.8
waarvan wordt verondersteld dat ze mogelijk te wijten zijn aan sunitinib omvatten multi-systeem
orgaanfalen, verspreide intravasculaire coagulatie, peritoneale bloeding, bijnierschorsinsufficiëntie,
pneumothorax, shock en plotselinge dood.
Tabulair overzicht van bijwerkingen
Bijwerkingen die gemeld werden bij patiënten met GIST, MRCC en pancreasNET in een
gemeenschappelijke gegevensverzameling van 7.115 patiënten worden hieronder opgesomd per
systeem/orgaanklasse, frequentie en ernst (NCI-CTCAE). Bijwerkingen die postmarketing optraden in
klinische onderzoeken worden tevens vermeld. Binnen elke frequentiegroep worden de bijwerkingen
gerangschikt naar afnemende ernst.
10
De frequenties zijn gedefinieerd als: zeer vaak (≥1/10), vaak (≥1/100, <1/10), soms (≥1/1.000,
<1/100), zelden (≥1/10.000, <1/1.000), zeer zelden (<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare
gegevens niet worden bepaald).
Tabel 1.
Systeem/or
gaanklasse
Infecties en
parasitaire
aandoenin
gen
Bijwerkingen gemeld tijdens klinische onderzoeken
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Virale infecties
a
Respiratoire
infecties
b,
*
Abces
c,
*
Schimmelinfecties
d
Niet bekend
Necrotiseren
de fasciitis*
Bacteriële
infecties
g
Bloed- en
lymfestelse
l-
aandoenin
gen
Immuunsy
steemaand
oeningen
Endocriene
aandoenin
gen
Voedings-
en
stofwisselin
gs-
stoornissen
Psychische
stoornissen
Zenuwstels
el-
aandoenin
gen
Neutropenie
Trombocytopen
ie
Anemie
Leukopenie
Urineweginfectie
Huidinfecties
e
Sepsis
f,*
Lymfopenie
Pancytopenie
Trombotische
microangiopat
hie
h,*
Angio-oedeem
Thyreoïditis
Tumorlysissyn
droom*
Overgevoelig
heid
Hypothyreoïdie
Verminderde
eetlust
i
Dehydratie
Hypoglykemie
Hyperthyreoï
die
Slapeloosheid
Duizeligheid
Hoofdpijn
Dysgeusie
j
Depressie
Perifere
neuropathie
Paresthesie
Hypo-esthesie
Hyperesthesie
Periorbitaal
oedeem
Ooglidoedeem
Toegenomen
traanproductie
Hersenbloedi
ng
*
Cerebrovascu
lair accident
*
Voorbijgaand
e ischemische
aanval
Reversibel
posterieur
encefalopathie
syndroom
*
Oogaandoe
ningen
11
Systeem/or
gaanklasse
Hartaando
eningen
Zeer vaak
Vaak
Myocardischemie
k
,*
Soms
Congestief
hartfalen
Myocardinfar
ct
m,*
Hartfalen
*
Cardiomyopa
thie
*
Pericardiale
effusie
QT verlengd
op
elektrocardio
gram
Tumorbloedi
ng
*
Longbloedin
g
*
Respiratoir
falen
*
Zelden
Linkerventrike
lfalen
*
Torsade de
pointes
Niet bekend
Ejectiefractie
verlaagd
l
Bloedvat-
aandoenin
gen
Ademhalin
gsstelsel-,
borstkas- e
n
mediastinu
m-
aandoenin
gen
Maagdarm
stelsel-
aandoenin
gen
Hypertensie
Dyspnoe
Bloedneus
Hoesten
Stomatitis
o
Buikpijn
p
Braken
Diarree
Dyspepsie
Misselijkheid
Constipatie
Diepveneuze
trombose
Opvliegers
Blozen
Longembolie
*
Pleurale effusie
*
Hemoptyse
Ademnood bij
inspanning
Orofaryngeale
pijn
n
Verstopte neus
Droge neus
Gastro-oesofageal
e reflux
Dysfagie
Gastro-intestinale
bloeding
*
Oesofagitis
*
Abdominale
distensie
Abdominaal
ongemak
Rectale bloeding
Bloedend
tandvlees
Zweertjes in de
mond
Proctalgie
Cheilitis
Hemorroïden
Glossodynie
Orale pijn
Droge mond
Flatulentie
Oraal ongemak
Oprisping
Aneurysma’s
en arteriële
dissecties*
Gastro-intesti
nale
perforatie
q,*
Pancreatitis
Anale fistel
Colitis
r
Lever- en
galaandoen
ingen
Leverfalen
*
Cholecystitis
s
,
*
Abnormale
leverfunctie
12
Hepatitis
Systeem/or
gaanklasse
Huid- en
onderhuid-
aandoenin
gen
Zeer vaak
Huidverkleurin
g
t
Palmoplantair
erytrodysesthes
iesyndroom
Huiduitslag
u
Haarkleurveran
deringen
Droge huid
Vaak
Schilfering van de
huid
Huidreactie
v
Eczeem
Blaren
Erytheem
Alopecia
Acne
Pruritus
Hyperpigmentatie
van de huid
Lesie van de huid
Hyperkeratose
Dermatitis
Nagelafwijking
w
Pijn in de
skeletspieren
Spierspasmen
Myalgie
Spierzwakte
Nierfalen
*
Acuut nierfalen
*
ChromaturieProteï
nurie
Pijn op de borst
Pijn
Griepachtige
verschijnselen
Koude rillingen
Gewichtsverlies
Witte
bloedceltelling
verlaagd
Lipase verhoogd
Plaatjestelling
verlaagd
Hemoglobine
verlaagd
Amylase
verhoogd
z
Aspartaataminotra
nsferase verhoogd
Alanine-
aminotransferase
verhoogd
Bloed creatinine
verhoogd
Bloeddruk
verhoogd
Bloed urinezuur
verhoogd
Soms
Zelden
Erythema
multiforme
*
Stevens-
Johnson-
syndroom
*
Pyoderma
gangrenosum
Toxische
epidermale
necrolyse
*
Niet bekend
Skeletspier
stelsel- en
bindweefse
l-
aandoenin
gen
Nier- en
urineweg-
aandoenin
gen
Algemene
aandoenin
gen en
toedienings
plaats-
stoornissen
Onderzoek
en
Pijn in
extremiteit
Artralgie
Rugpijn
Osteonecrose
van de kaak
Fistel
*
Rabdomyolys
e
*
Myopathie
Urinewegblo
eding
Verstoorde
genezing
Nefrotisch
syndroom
Slijmvliesontst
eking
Vermoeidheid
x
Oedeem
y
Pyrexie
Bloed
creatinefosfo
kinase
verhoogd
Bloed
thyreoïd-
stimulerend
hormoon
verhoogd
*
Gebeurtenis kan een fatale afloop hebben.
13
De volgende termen zijn gecombineerd:
a
Nasofaryngitis en orale herpes.
b
Bronchitis, infectie van de onderste luchtwegen, pneumonie en luchtweginfectie.
c
Abces, abces in de ledemaat, anaal abces, gingivaal abces, leverabces, pancreasabces, perineaal abces,
perirectaal abces, rectaal abces, subcutaan abces en tandabces.
d
Oesofageale candidiasis en orale candidiasis.
e
Cellulitis en huidinfectie.
f
Sepsis en septische shock.
g
Abdominaal abces, abdominale sepsis, diverticulitis en osteomyelitis.
h
Trombotische microangiopathie, trombotische trombocytopenische purpura en hemolytisch-uremisch
syndroom.
i
Verminderde eetlust en anorexie.
j
Dysgeusie, ageusie en smaakstoornis.
k
Acuut coronairsyndroom, angina pectoris, instabiele angina, kransslagaderocclusie en myocardischemie.
l
Ejectiefractie verlaagd/abnormaal.
m
Acuut myocardinfarct, myocardinfarct en stil myocardinfarct.
n
Orofaryngeale en faryngolaryngeale pijn.
o
Stomatitis en afteuze stomatitis.
p
Buikpijn, lage buikpijn en hoge buikpijn.
q
Gastro-intestinale perforatie en intestinale perforatie.
r
Colitis en ischemische colitis.
s
Cholecystitis en acalculeuze cholecystitis.
t
Gele huid, huidverkleuring en pigmentatiestoornis.
u
Psoriasiforme dermatitis, exfoliatieve uitslag, uitslag, erythemateuze uitslag, folliculaire uitslag,
gegeneraliseerde uitslag, maculaire uitslag, maculo-papulaire uitslag, papulaire uitslag en pruritische
uitslag.
v
Huidreactie en huidaandoening.
w
Nagelafwijking en verkleuring.
x
Vermoeidheid en asthenie.
y
Gezichtsoedeem, oedeem en perifeer oedeem.
z
Amylase en verhoogde amylase.
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Infecties en parasitaire aandoeningen
Gevallen van ernstige infectie (met of zonder neutropenie), waaronder gevallen met fatale afloop, zijn
gemeld. Gevallen van necrotiserende fasciitis, waaronder die van het perineum, en in sommige
gevallen fataal, zijn gemeld (zie ook rubriek 4.4).
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Graad 3 en 4 verminderde absolute aantallen neutrofielen werden gemeld bij respectievelijk 10% en
1,7% van de patiënten in het fase III-GIST-onderzoek, bij 16% en 1,6% van de patiënten in het fase
III-MRCC-onderzoek en bij 13% en 2,4% van de patiënten in het fase III-pancreasNET-onderzoek.
Graad 3 en 4 verminderde aantallen bloedplaatjes werden gemeld bij respectievelijk 3,7% en 0,4% van
de patiënten in het fase III-GIST-onderzoek, bij 8,2% en 1,1% van de patiënten in het fase III-MRCC-
onderzoek en bij 3,7% en 1,2% van de patiënten in het fase III-pancreasNET-onderzoek (zie
rubriek 4.4).
Bloedingen werden gemeld bij 18% van de patiënten die in het fase III-GIST-onderzoek sunitinib
kregen in vergelijking met 17% van de patiënten die placebo kregen. Van de patiënten die sunitinib
kregen voor niet eerder behandeld MRCC, had 39% bloedingen, vergeleken met 11% van de patiënten
die interferon-α (IFN-α) kregen. Zeventien (4,5%) patiënten die sunitinib gebruikten, kregen graad 3
of ernstigere bloedingen versus 5 (1,7%) patiënten die IFN- kregen. Van de patiënten die sunitinib
kregen voor cytokine-refractair MRCC, kreeg 26% bloedingen. Bloedingen, met uitzondering van
epistaxis, werden gemeld bij 21,7% van de patiënten die in het fase III-pancreasNET-onderzoek
sunitinib kregen tegen 9,85% van de patiënten die placebo kregen (zie rubriek 4.4).
Tijdens klinische onderzoeken werden bij ongeveer 2% van de patiënten met GIST bloedingen van de
tumor gemeld.
14
Immuunsysteemaandoeningen
Overgevoeligheidsreacties, inclusief angio-oedeem, zijn gemeld (zie rubriek 4.4).
Endocriene aandoeningen
Hypothyreoïdie werd als bijwerking gemeld bij 7 met sunitinib behandelde patiënten (4%) in de
2 onderzoeken bij cytokine-refractair MRCC, en in het onderzoek bij niet eerder behandeld MRCC bij
61 met sunitinib behandelde patiënten (16%) en 3 patiënten (<1%) in de IFN--arm.
Daarnaast werd een verhoging van het thyreoïd-stimulerend hormoon (TSH) gemeld bij 4 cytokine-
refractaire MRCC-patiënten (2%). Over het geheel genomen was er bij 7% van de MRCC-populatie
klinisch bewijs of bewijs op grond van laboratoriumonderzoek voor tijdens de behandeling optredende
hypothyreoïdie. Verworven hypothyreoïdie werd gezien bij 6,2% van de GIST-patiënten die sunitinib
kregen versus 1% van de patiënten die placebo kregen. In het fase III-pancreasNET-onderzoek werd
hypothyreoïdie gemeld bij 6 patiënten (7,2%) die sunitinib kregen en bij 1 patiënt (1,2%) die placebo
kreeg.
De schildklierfunctie werd prospectief gecontroleerd in 2 onderzoeken bij patiënten met borstkanker;
Sutent is niet goedgekeurd voor gebruik bij borstkanker. Bij 1 onderzoek werd hypothyreoïdie gemeld
bij 15 (13,6%) patiënten die sunitinib kregen en bij 3 (2,9%) patiënten die standaardzorg kregen. Een
verhoging van TSH in het bloed is gemeld bij 1 (0,9%) patiënt die sunitinib kreeg en bij geen van de
patiënten die standaardzorg kregen. Hyperthyreoïdie is gemeld bij geen van de patiënten die werden
behandeld met sunitinib en bij 1 (1,0%) patiënt die standaardzorg kreeg. Bij het andere onderzoek is
hypothyreoïdie gemeld bij in totaal 31 (13%) patiënten die sunitinib kregen en bij 2 (0,8%) patiënten
die capecitabine kregen. Een verhoging van TSH in het bloed is gemeld bij 12 (5,0%) patiënten die
sunitinib kregen en bij geen van de patiënten die capecitabine kregen. Hyperthyreoïdie is gemeld bij 4
(1,7%) patiënten die sunitinib kregen en bij geen van de patiënten die capecitabine kregen. Een
verlaging van TSH in het bloed is gemeld bij 3 (1,3%) patiënten die sunitinib kregen en bij geen van
de patiënten die capecitabine kregen. Een verhoging van T4 is gemeld bij 2 (0,8%) patiënten die
sunitinib kregen en bij 1 (0,4%) patiënt die capecitabine kreeg. Een verhoging van T3 is gemeld bij 1
(0,8%) patiënt die sunitinib kreeg en bij geen van de patiënten die capecitabine kregen. Alle
schildkliergerelateerde gebeurtenissen die zijn gemeld, waren graad 1-2 (zie rubriek 4.4).
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Er is een hogere incidentie van hypoglykemie gemeld bij patiënten met pancreasNET in vergelijking
tot MRCC en GIST. Desalniettemin werden de meeste van deze in klinische onderzoeken
geobserveerde bijwerkingen niet beschouwd als gerelateerd aan de onderzoeksbehandeling (zie
rubriek 4.4).
Zenuwstelselaandoeningen
In klinische onderzoeken met sunitinib en tijdens postmarketingbewaking zijn enkele meldingen
geweest (<1%) van patiënten met convulsies en radiologisch bewijs van RPLS, sommige van deze
gevallen waren fataal. Convulsies zijn waargenomen bij patiënten met of zonder radiologisch bewijs
van hersenmetastasen (zie rubriek 4.4).
Hartaandoeningen
Tijdens klinische onderzoeken is een afname van de linkerventrikelejectiefractie (LVEF) van
20%
en
tot beneden de ondergrens van de normaalwaarde gemeld bij ongeveer 2% van de met sunitinib
behandelde GIST-patiënten, bij 4% van de cytokine-refractaire MRCC-patiënten en bij 2% van de met
placebo behandelde GIST-patiënten. Deze LVEF-afname bleek niet in ernst toe te nemen en vaak
verbeterde de LVEF bij het voortzetten van de behandeling. In het onderzoek bij niet eerder behandeld
MRCC had 27% van de met sunitinib behandelde patiënten en 15% van de met IFN- behandelde
patiënten een LVEF-waarde beneden de ondergrens van de normaalwaarde. Bij twee patiënten (<1%)
die sunitinib kregen, werd de diagnose congestief hartfalen (CHF) gesteld.
Bij GIST-patiënten werd 'hartfalen', 'congestief hartfalen' of 'linkerventrikelfalen' gemeld bij 1,2% van
de patiënten die behandeld werden met sunitinib en bij 1% van de patiënten die met placebo werden
behandeld. Tijdens het belangrijke fase III-GIST-onderzoek (N=312) zijn behandelingsgerelateerde
fatale cardiale bijwerkingen gemeld bij 1% van de patiënten in elke onderzoeksarm (d.w.z. de
15
sunitinib-arm en de placebo-arm). Tijdens een fase II-onderzoek bij cytokine-refractaire MRCC-
patiënten kreeg 0,9% van de patiënten een behandelingsgerelateerd fataal myocardinfarct en tijdens
het fase III-onderzoek bij niet eerder behandelde MRCC-patiënten ondervond 0,6% van de patiënten
van de IFN--arm en 0% van de patiënten van de sunitinib-arm fatale cardiale voorvallen. In het fase
III-pancreasNET-onderzoek had 1 (1%) patiënt die sunitinib kreeg, behandelingsgerelateerd fataal
hartfalen.
Bloedvataandoeningen
Hypertensie
Hypertensie was een zeer vaak voorkomende bijwerking in klinische onderzoeken. De dosering van
sunitinib werd verlaagd of de toediening ervan tijdelijk uitgesteld bij ongeveer 2,7% van de patiënten
bij wie hypertensie optrad. Bij geen van deze patiënten werd de behandeling met sunitinib definitief
beëindigd. Ernstige hypertensie (>200 mmHg systolisch of 110 mmHg diastolisch) werd gemeld bij
4,7% van de patiënten met solide tumoren. Hypertensie werd gemeld bij ongeveer 33,9% van de
patiënten die sunitinib kregen voor niet eerder behandeld MRCC vergeleken met 3,6% van de
patiënten die IFN- kregen. Ernstige hypertensie werd gemeld bij 12% van de niet eerder behandelde
patiënten die sunitinib kregen en bij <1% van de patiënten die IFN- kregen. Hypertensie werd
gemeld bij 26,5% van de patiënten die in het fase III-pancreasNET-onderzoek sunitinib kregen in
vergelijking met 4,9% van de patiënten die placebo kregen. Ernstige hypertensie werd gemeld bij 10%
van de met sunitinib behandelde pancreasNET-patiënten en bij 3% van de met placebo behandelde
patiënten.
Veneuze trombo-embolische voorvallen
Behandelingsgerelateerde veneuze trombo-embolische voorvallen werden gemeld bij ongeveer 1,0%
van de patiënten met solide tumoren die in klinische onderzoeken sunitinib kregen, waaronder GIST
en RCC.
In een fase III-GIST-onderzoek kregen 7 met sunitinib behandelde patiënten (3%) en geen van de
patiënten die placebo kregen, veneuze trombo-embolische voorvallen; bij 5 van de 7 patiënten trad er
een graad 3 diepveneuze trombose (DVT) op en bij 2 een graad 1 of 2 DVT. Vier van deze 7 GIST-
patiënten stopten met de behandeling na de eerste waarneming van DVT.
Bij 13 patiënten (3%) die sunitinib kregen in het fase III-onderzoek naar niet eerder behandeld MRCC
en bij 4 patiënten (2%) uit de 2 onderzoeken bij cytokine-refractair MRCC werden veneuze trombo-
embolische voorvallen gemeld. Negen van deze patiënten hadden longembolie; 1 van graad 2 en 8 van
graad 4. Acht van deze patiënten hadden DVT; 1 van graad 1, 2 van graad 2, 4 van graad 3 en 1 van
graad 4. Bij 1 patiënt met longembolie in het onderzoek bij cytokine-refractair MRCC werd de dosis
onderbroken.
Bij niet eerder behandelde MRCC-patiënten die IFN- kregen, werden 6 (2%) veneuze trombo-
embolische voorvallen gemeld; 1 patiënt (<1%) kreeg een graad 3 DVT en 5 patiënten (1%) hadden
longembolie, allemaal van graad 4.
In het fase III-pancreasNET-onderzoek werden veneuze trombo-embolische voorvallen gemeld bij
1 patiënt (1,2%) in de sunitinib-arm en bij 5 patiënten (6,1%) in de placebo-arm. Twee van deze
patiënten die placebo kregen, hadden DVT; 1 van graad 2 en 1 van graad 3.
In de GIST-, MRCC- en pancreasNET-registratieonderzoeken werden géén voorvallen met fatale
afloop gemeld. Voorvallen met fatale afloop werden waargenomen tijdens postmarketingbewaking.
Gevallen van longembolie werden waargenomen bij ongeveer 3,1% van de patiënten met GIST en bij
ongeveer 1,2% van de patiënten met MRCC die in fase III-onderzoeken sunitinib kregen. Er werd
geen longembolie gemeld bij patiënten met pancreasNET die in het fase III-onderzoek sunitinib
kregen. Tijdens postmarketingbewaking werden er zeldzame gevallen met fatale afloop waargenomen.
Patiënten bij wie zich in de voorafgaande 12 maanden longembolie had voorgedaan, werden
uitgesloten van deelname aan klinische onderzoeken met sunitinib.
16
Bij patiënten die sunitinib kregen in fase III-registratieonderzoeken, werden longvoorvallen gemeld
(d.w.z. dyspnoe, pleurale effusie, longembolie of longoedeem) bij ongeveer 17,8% van de patiënten
met GIST, bij ongeveer 26,7% van de patiënten met MRCC en bij 12% van de patiënten met
pancreasNET.
Ongeveer 22,2% van de patiënten met solide tumoren, waaronder GIST en MRCC, die sunitinib
kregen in klinische onderzoeken, ondervonden longvoorvallen.
Maagdarmstelselaandoeningen
Pancreatitis is soms (<1%) waargenomen bij patiënten die sunitinib kregen voor GIST of MRCC. Er
werd geen behandelingsgerelateerde pancreatitis gemeld in het fase III-pancreasNET-onderzoek (zie
rubriek 4.4).
Fatale gastro-intestinale bloeding werd gemeld bij 0,98% van de patiënten die placebo kregen tijdens
het fase III-GIST-onderzoek.
Lever- en galaandoeningen
Leverdisfunctie werd gemeld en kan leverfunctietestafwijkingen, hepatitis of leverfalen betreffen (zie
rubriek 4.4).
Huid- en onderhuidaandoeningen
Gevallen van pyoderma gangrenosum, gewoonlijk reversibel na het stoppen van sunitinib, zijn gemeld
(zie ook rubriek 4.4).
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Gevallen van myopathie en/of rabdomyolyse zijn gemeld, waarvan sommige met acuut nierfalen.
Patiënten met verschijnselen of symptomen van spiertoxiciteit dienen te worden behandeld volgens de
standaard medische praktijk (zie rubriek 4.4).
Gevallen van fistelvorming, soms geassocieerd met tumor necrose en regressie, in sommige gevallen
met fatale afloop, zijn gemeld (zie rubriek 4.4).
Gevallen van osteonecrose van de kaak werden gemeld bij patiënten behandeld met Sutent, waarvan
het merendeel plaatsvond bij patiënten die bekende risicofactoren voor osteonecrose van de kaak
hadden, in het bijzonder blootstelling aan intraveneuze bisfosfonaten en/of een voorgeschiedenis van
gebitsziekte welke invasieve tandheelkundige procedures vereiste (zie ook rubriek 4.4).
Onderzoeken
Gegevens uit niet-klinische (in-vitro en
in-vivo)
onderzoeken bij hogere doses dan de aanbevolen
humane dosis wijzen er op dat sunitinib het repolarisatieproces van de cardiale actiepotentiaal kan
remmen (bijv. verlenging van het QT-interval).
Verlengingen van het QTc-interval tot meer dan 500 msec kwamen voor bij 0,5% en veranderingen
ten opzichte van de uitgangswaarde van meer dan 60 msec werden gemeld bij 1,1% van de
450 patiënten met solide tumoren; beide parameters zijn erkend als potentieel significante
veranderingen. Bij ongeveer tweemaal de therapeutische concentraties bleek sunitinib het QTcF-
interval (Fridericia gecorrigeerd QT-interval) te verlengen.
QTc-intervalverlenging werd onderzocht in een onderzoek bij 24 patiënten van 20-87 jaar met
gevorderde maligniteiten. De resultaten van dit onderzoek wezen uit dat sunitinib een effect had op het
QTc-interval (gedefinieerd als gemiddelde voor placebo gecorrigeerde verandering van >10 msec met
een bovengrens van het 90% betrouwbaarheidsinterval [BI] >15 msec) bij een therapeutische
concentratie (Dag 3) met gebruikmaking van de binnen-de-dag uitgangswaarde correctiemethode en
bij een concentratie hoger dan de therapeutische concentratie (Dag 9) met gebruikmaking van beide
uitgangswaarde-correctiemethoden. Geen enkele patiënt had een QTc-interval >500 msec. Hoewel een
effect op het QTcF-interval werd waargenomen op Dag 3 op 24 uur na dosering (d.w.z. bij de
17
verwachte therapeutische plasmaconcentratie na de aanbevolen startdosis van 50 mg) met de binnen-
de-dag uitgangswaarde-correctiemethode, is de klinische betekenis hiervan onduidelijk.
Bij gebruik van uitgebreide seriële ECG-onderzoeken op tijdstippen die overeenkwamen met hetzij
therapeutische hetzij groter dan therapeutische blootstellingen werd er bij geen enkele patiënt in de
evalueerbare of de intent-to-treat (ITT)-populaties ontwikkeling van QTc-intervalverlenging
waargenomen die als “ernstig” (d.w.z. gelijk aan of groter dan graad 3 volgens Common Terminology
Criteria for Adverse Events [CTCAE] versie 3.0) dient te worden beschouwd.
Bij therapeutische plasmaconcentraties was de maximale gemiddelde afwijking van het QTcF-interval
(Fridericia-correctie) ten opzichte van de uitgangswaarde 9 msec (90% BI: 15,1 msec). Bij ongeveer
tweemaal de therapeutische concentratie was de maximale afwijking van het QTcF-interval ten
opzichte van de uitgangswaarde 15,4 msec (90% BI: 22,4 msec). Moxifloxacine (400 mg) dat als
positieve controle werd gebruikt, liet een maximale gemiddelde afwijking van het QTcF-interval ten
opzichte van de uitgangswaarde zien van 5,6 msec. Geen enkele persoon ondervond een effect op het
QTc-interval groter dan graad 2 (CTCAE versie 3.0) (zie rubriek 4.4).
Langetermijnveiligheid bij MRCC
De langetermijnveiligheid van sunitinib bij patiënten met MRCC werd geanalyseerd bij 9 voltooide
klinische onderzoeken die werden uitgevoerd bij patiënten in de eerstelijnsbehandeling, bij
behandeling van bevacizumab-refractaire patiënten en bij behandeling van cytokine-refractaire
patiënten. De analyse omvatte 5.739 patiënten, van wie er 807 (14%) werden behandeld gedurende
≥2 jaar tot maximaal 6 jaar. Bij de 807 patiënten die langdurig werden behandeld met sunitinib, traden
de meeste behandelingsgerelateerde bijwerkingen (TRAE’s,
treatment-related adverse events)
aanvankelijk op in de eerste 6 maanden tot 1 jaar, daarna bleven ze stabiel of namen ze na verloop van
tijd af in frequentie. De uitzondering op dit patroon was hypothyreoïdie, die na verloop van tijd
geleidelijk toenam, met nieuwe gevallen die zich voordeden gedurende de periode van 6 jaar.
Langdurige behandeling met sunitinib bleek niet gepaard te gaan met nieuwe types TRAE’s.
Pediatrische patiënten
Het veiligheidsprofiel van sunitinib is afgeleid van een fase I-dosis-escalatieonderzoek, een open-label
fase II-onderzoek, een enkelarmig fase I/II-onderzoek en van publicaties, zoals hieronder wordt
beschreven.
Een fase 1-dosis-escalatieonderzoek met orale sunitinib werd uitgevoerd bij 35 patiënten, van wie
30 pediatrische patiënten (leeftijd 3 tot en met 17 jaar) en 5 jong volwassen patiënten (leeftijd 18 tot en
met 21 jaar) met refractaire solide tumoren. De meeste patiënten hadden een hersentumor als primaire
diagnose. Alle deelnemers aan het onderzoek hadden bijwerkingen, de meeste daarvan waren ernstig
(toxiciteitsgraad ≥3) en omvatten cardiale toxiciteit. De meest voorkomende bijwerkingen bestonden
uit gastro-intestinale (GI) toxiciteit, neutropenie, vermoeidheid en ALAT-verhoging. De kans op
cardiale bijwerkingen bleek groter te zijn bij pediatrische patiënten die eerder waren blootgesteld aan
cardiale bestraling of antracycline, in vergelijking met pediatrische patiënten zonder eerdere
blootstelling. Bij deze pediatrische patiënten die niet eerder waren blootgesteld aan antracyclines of
cardiale bestraling is de maximaal verdraagbare dosis (MTD) vastgesteld (zie rubriek 5.1).
Een open-label fase II-onderzoek werd uitgevoerd bij 29 patiënten, van wie 27 pediatrische patiënten
(leeftijd 3 tot en met 16 jaar) en 2 jongvolwassen patiënten (leeftijd 18 tot en met 19 jaar) met
recidiverend/progressief/refractair hooggradig glioom (HGG) of ependymoom. In geen van beide
groepen waren er bijwerkingen van graad 5. De meest voorkomende (≥ 10%)
behandelingsgerelateerde bijwerkingen waren verlaagde neutrofielentelling (6 patiënten [20,7%]) en
intracraniale bloeding (3 patiënten [10,3%]).
Een enkelarmig fase I/II-onderzoek werd uitgevoerd bij 6 pediatrische patiënten (leeftijd 13 tot en met
16 jaar) met gevorderde, niet operatief te verwijderen GIST. De frequentste bijwerkingen waren
diarree, misselijkheid, wittebloedceltelling verlaagd, neutropenie en hoofdpijn. Elke bijwerking kwam
voor bij 3 patiënten (50,0%), hoofdzakelijk met een ernst van graad 1 of 2. Vier van de 6 patiënten
(66,7%) hadden behandelingsgerelateerde bijwerkingen van graad 3-4 (hypofosfatemie, neutropenie
18
en trombocytopenie van graad 3 elk bij 1 patiënt en neutropenie van graad 4 bij 1 patiënt). In dit
onderzoek werden geen ernstige bijwerkingen (SAE’s) of bijwerkingen van graad 5 gemeld. In zowel
het klinisch onderzoek als in de publicaties was het veiligheidsprofiel in overeenstemming met het
bekende veiligheidsprofiel bij volwassenen.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V
.
4.9
Overdosering
Er bestaat geen specifiek antidotum voor overdosering met Sutent en behandeling van overdosering
dient te bestaan uit algemene ondersteunende maatregelen. Indien nodig kan niet-geresorbeerd
werkzaam bestanddeel worden verwijderd door middel van braken of maagspoelingen. Gevallen van
overdosering zijn gemeld; sommige gevallen waren geassocieerd met bijwerkingen die met het
bekende veiligheidsprofiel van sunitinib overeenkomen.
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: Antineoplastische middelen, proteïnekinaseremmers, ATC-code:
L01EX01
Werkingsmechanisme
Sunitinib remt meerdere receptortyrosinekinasen (RTK’s), die betrokken zijn bij de tumorgroei,
neoangiogenese en metastatische progressie van kanker. Sunitinib werd geïdentificeerd als een
remmer van “platelet-derived growth factor”-receptoren (PDGFRα en PDGFRβ), VEGF-receptoren
(VEGFR1, VEGFR2 en VEGFR3), de stamcelfactorreceptor (KIT), Fms-achtige tyrosinekinase-3
(FLT3), de kolonie-stimulerende-factor receptor (CSF-1R) en de van de gliacellijn afkomstige
neurotrofische factorreceptor (RET). De primaire metaboliet vertoont een vergelijkbare potentie als
sunitinib in biochemische en cellulaire bepalingen.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
De klinische veiligheid en werkzaamheid van sunitinib zijn onderzocht bij de behandeling van GIST-
patiënten die resistent waren voor imatinib (d.w.z. dat de ziekte zich verder ontwikkelde tijdens of na
afloop van behandeling met imatinib) of die imatinib niet konden verdragen (d.w.z. dat ze significante
toxiciteit ervoeren tijdens de behandeling met imatinib, waardoor verdere behandeling was
uitgesloten), de behandeling van patiënten met MRCC en de behandeling van patiënten met niet
operatief te verwijderen pancreasNET.
De werkzaamheid is gebaseerd op de tijd-tot-tumorprogressie (TTP) en een toename van de overleving
bij GIST, op progressievrije overleving (PFS) en objectieve responspercentages (ORR) voor
respectievelijk niet eerder behandeld en cytokine-refractair MRCC en op de PFS voor pancreasNET.
Gastro-intestinale stromatumoren
Een initiële open-label dosis-escalatiestudie werd uitgevoerd bij patiënten met GIST na falen van de
behandeling met imatinib (mediane maximale dagdosis 800 mg) wegens resistentie of intolerantie.
Zevenennegentig patiënten werden ingedeeld volgens diverse doseringen en schema’s; 55 patiënten
kregen 50 mg sunitinib volgens het aanbevolen behandelingsschema van 4 weken behandelen en 2
weken rust (“4/2 schema”).
Bij dit onderzoek was de mediane TTP 34,0 weken (95% BI: 22,0; 46,0).
19
Een fase III, gerandomiseerd, dubbelblind placebogecontroleerd onderzoek met sunitinib werd
uitgevoerd bij patiënten met GIST die imatinib niet verdroegen of bij wie tijdens of na afloop van de
behandeling met imatinib progressie van de ziekte was opgetreden (mediane maximale dagdosis
800 mg). Tijdens dit onderzoek kregen 312 patiënten gerandomiseerd (2:1) eenmaal daags ofwel 50
mg sunitinib of een placebo oraal toegediend in een 4/2 schema, tot de ziekte zich verder ontwikkelde
of tot deelname aan het onderzoek om een andere reden werd beëindigd (207 patiënten kregen
sunitinib en 105 patiënten kregen placebo). Het primaire eindpunt van het onderzoek naar de
werkzaamheid was de TTP, gedefinieerd als de tijd vanaf de randomisatie tot aan de eerste objectieve
vaststelling van progressie van de tumor. Ten tijde van de vooraf gespecificeerde interim-analyse was
de mediane TTP bij gebruik van sunitinib 28,9 weken (95% BI: 21,3; 34,1), zoals vastgesteld door de
onderzoeker en 27,3 weken (95% BI: 16,0; 32,1), zoals vastgesteld door de onafhankelijke
beoordelaar, hetgeen statistisch significant langer was dan de TTP bij placebo van 5,1 weken (95% BI:
4,4; 10,1), zoals vastgesteld door de onderzoeker en 6,4 weken (95% BI: 4,4; 10,0), zoals vastgesteld
door de onafhankelijke beoordelaar. Het verschil in totale overleving (OS) was statistisch gezien in het
voordeel van sunitinib [hazard ratio (HR): 0,491; (95% BI = 0,290; 0,831)]; in vergelijking met de
sunitinib-arm was het risico van overlijden in de placebo-arm 2 maal zo hoog.
Na de interim-analyse van de werkzaamheid en veiligheid, op aanbeveling van de onafhankelijke
commissie voor toezicht op de gegevens en veiligheid (DSMB,
Data and Safety Monitoring Board)
werd het onderzoek gedeblindeerd en kregen patiënten in de placebogroep open-label sunitinib-
behandeling.
Een totaal aantal van 255 patiënten kregen sunitinib in de open-label behandelingsfase van het
onderzoek, inclusief 99 patiënten die aanvankelijk behandeld werden met placebo.
De analyses van de primaire en secundaire eindpunten in de open-labelfase van het onderzoek
herbevestigen de resultaten die verkregen waren ten tijde van de interim analyses. Zie ook tabel 2:
Tabel 2.
GIST samenvatting van de werkzaamheidseindpunten (ITT-populatie)
Dubbelblinde behandeling
a
Mediaan (95% BI)
Hazard ratio
Placebo
cross-over
groep
Sutent
Placebo
(95% BI)
p-
behandeling
b
waarde
27,3 (16,0; 32,1)
26,6 (16,0; 32,1)
24,1 (11,1; 28,3)
22,9 (10,9; 28,0)
6,8 (3,7; 11,1)
6,6 (3,8; 10,5)
6,4 (4,4, 10,0)
6,4 (4,4; 10,0)
6,0 (4,4; 9,9)
6,0 (4,4; 9,7)
0 (-)
0 (-)
0,329 (0,233; 0,466) <0,001
0,339 (0,244; 0,472) <0,001
0,333 (0,238; 0,467) <0,001
0,347 (0,253; 0,475) <0,001
n.v.t.
n.v.t.
0,006
0,004
0,007
0,306
-
10,4 (4,3; 22,0)
-
-
-
10,1 (5,0; 17,8)
-
-
Eindpunt
Primair
TTP (weken)
Interim
Finaal
Secundair
PFS (weken)
c
Interim
Finaal
ORR (%)
d
Interim
Finaal
OS (weken)
e
Interim
Finaal
-
-
0,491 (0,290; 0,831)
72,7 (61,3; 83,0) 64,9 (45,7; 96,0) 0,876 (0,679; 1,129)
Afkortingen: BI=betrouwbaarheidsinterval; ITT=intent-to-treat; n.v.t.=niet van toepassing; ORR=objectief
responsepercentage; OS=totale overleving; PFS=progressievrije overleving; TTP=tijd-tot-tumorprogressie.
a
Resultaten van de dubbelblinde behandeling zijn van de ITT-populatie waarbij, waar nodig, centrale
radiologische metingen zijn gebruikt.
b
Resultaten van werkzaamheid voor de 99 patiënten, die van placebo naar Sutent overstapten (na
deblindering). De uitgangswaarde werd teruggezet tijdens cross-over en werkzaamheidanalyses werden
gebaseerd op de beoordeling van de onderzoekers.
c
De interim PFS-aantallen zijn aangepast op basis van hercalculatie van de originele gegevens.
d
Resultaten voor ORR worden gegeven als percentage patiënten met een bevestigde respons binnen het
20
e
95% betrouwbaarheidsinterval (BI).
Mediaan niet verkregen omdat de gegevens nog niet volledig waren.
De mediane OS binnen de ITT-populatie was 72,7 weken en 64,9 weken (HR: 0,876; 95% BI: 0,679,
1,129 p=0,306) in de sunitinib- en placebo-arm respectievelijk. De placebo-arm in deze analyse
omvatte de patiënten die gerandomiseerd waren naar placebo en die vervolgens een open-label
sunitinib-behandeling kregen.
Niet eerder behandeld gemetastaseerd niercelcarcinoom
Er werd een gerandomiseerd, multicenter, internationaal fase III-onderzoek uitgevoerd waarin de
werkzaamheid en veiligheid werden geëvalueerd van sunitinib ten opzichte van IFN- bij niet eerder
behandelde MRCC-patiënten. Zevenhonderdvijftig patiënten werden 1:1 gerandomiseerd naar de
behandelingsarmen; zij werden behandeld met ofwel sunitinib in herhaalde cycli van 6 weken,
bestaande uit 4 weken waarin dagelijks oraal 50 mg werd toegediend, gevolgd door 2 weken rust
(schema 4/2), ofwel IFN-α toegediend als een subcutane injectie van 3 miljoen eenheden (ME) in de
eerste week, 6 ME in de tweede week en 9 ME in de derde week en daarna wekelijks op 3 niet-
opeenvolgende dagen.
De mediane behandelingsduur was 11,1 maanden (bereik: 0,4-46,1) voor de behandeling met sunitinib
en 4,1 maanden (bereik: 0,1-45,6) voor de behandeling met IFN-α. De met de behandeling
geassocieerde ernstige bijwerkingen (TRSAEs) werden gemeld bij 23,7% van de patiënten die
sunitinib kregen en bij 6,9% van de patiënten die IFN-α kregen. De cijfers voor het stoppen met de
behandeling vanwege ernstige bijwerkingen waren 20% voor sunitinib en 23% voor IFN-α.
Dosisonderbrekingen kwamen voor bij 202 patiënten (54%) op sunitinib en bij 141 patiënten (39%) op
IFN-α. Dosisverminderingen kwamen voor bij 194 patiënten (52%) op sunitinib en bij 98 patiënten
(27%) op IFN-α. De patiënten werden behandeld tot de ziekte zich verder ontwikkelde of tot
beëindiging van hun deelname aan het onderzoek. Het primaire eindpunt met betrekking tot de
werkzaamheid was PFS. Een geplande interim-analyse toonde een statistisch significant voordeel voor
sunitinib vergeleken met IFN-α, in dit onderzoek bedroeg de mediane PFS voor de met sunitinib
behandelde groep 47,3 weken, vergeleken met 22,0 weken voor de met IFN-α behandelde groep; de
HR was 0,415 (95% BI: 0,320; 0,539, p-waarde <0,001). Andere eindpunten waren de ORR, de OS en
de veiligheid. De voornaamste radiologische beoordeling werd stopgezet nadat het primaire eindpunt
was bereikt. Bij de eindanalyse was de ORR zoals bepaald door beoordeling van de onderzoekers 46%
(95% BI: 41%; 51%) voor de sunitinib-arm en 12,0% (95% BI: 9%; 16%) voor de IFN-α-arm
(p<0,001).
De behandeling met sunitinib werd geassocieerd met een langere overleving vergeleken met IFN-α.
De mediane OS was 114,6 weken voor de sunitinib-arm (95% BI: 100,1; 142,9) en 94,9 weken voor
de IFN-α-arm (95% BI: 77,7; 117,0) met een HR van 0,821 (95% BI: 0,673; 1,001; p=0,0510 met niet-
gestratificeerde log-rank).
De totale PFS en OS, die in de ITT-populatie opgemerkt werden, zoals bepaald door de voornaamste
radiologische laboratoriumbeoordeling, worden in tabel 3 samengevat.
21
Tabel 3.
Niet eerder behandeld MRCC samenvatting van de werkzaamheidseindpunten
(ITT populatie)
Samenvatting van de progressievrije
Sunitinib
IFN-
overleving
(N = 375)
(N = 375)
Geen progressie of overlijden van patiënt [n
161 (42,9)
176 (46,9)
(%)]
Waargenomen progressie of overlijden van
214 (57,1)
199 (53,1)
patiënt [n (%)]
PFS (weken)
Kwartiel (95% BI)
25%
22,7 (18,0; 34,0)
10,0 (7,3; 10,3)
50%
48,3 (46,4; 58,3)
22,1 (17,1; 24,0)
75%
84,3 (72,9; 95,1)
58,1 (45,6; 82,1)
Niet-gestratificeerde analyse
0,5268
Hazard ratio (sunitinib versus IFN-)
95% BI voor hazard ratio
(0,4316; 0,6430)
a
p-waarde
<0,0001
Samenvatting van de totale overleving
Patiënt van wie overlijden niet bekend is [n
(%)]
Patiënt van wie overlijden vastgesteld is [n
(%)]
OS (weken)
Kwartiel (95% BI)
25%
50%
75%
Niet-gestratificeerde analyse
Hazard ratio (sunitinib versus IFN-)
95% BI voor hazard ratio
p-waarde
a
Sunitinib
(N = 375)
185 (49,3)
190 (50,7)
IFN-
(N = 375)
175 (46,7)
200 (53,3)
56,6 (48,7; 68,4)
114,6 (100,1; 142,9)
n.v.t. (n.v.t.; n.v.t.)
41,7 (32,6; 51,6)
94,9 (77,7; 117,0)
n.v.t. (n.v.t.; n.v.t.)
0,8209
(0,6730; 1,0013)
0,0510
Afkortingen: BI=betrouwbaarheidsinterval; INF-α=interferon-alfa; ITT=intent-to-treat; N=aantal patiënten;
n.v.t.=niet van toepassing; OS=totale overleving; PFS=progressievrije overleving.
a
van een 2-zijdige log-rank test.
Cytokine-refractair gemetastaseerd niercelcarcinoom
Een fase II-onderzoek met sunitinib werd uitgevoerd bij patiënten die refractair waren voor een
eerdere cytokinetherapie met interleukine-2 of IFN-. Drieënzestig patiënten kregen eenmaal per dag
oraal een startdosering sunitinib van 50 mg, gedurende vier achtereenvolgende weken, gevolgd door
een rustperiode van twee weken. Samen vormt dit een complete cyclus van zes weken (schema 4/2).
Het primaire eindpunt voor de werkzaamheid was de ORR, gebaseerd op de
Response Evaluation
Criteria in Solid Tumours
(RECIST).
In dit onderzoek was de objectieve response rate 36,5% (95% BI: 24,7; 49,6) en de mediane TTP was
37,7 weken (95% BI: 24,0; 46,4).
Een bevestigend, open-label, enkelarmig multicenter onderzoek waarbij de werkzaamheid en
veiligheid van sunitinib werden geëvalueerd, werd uitgevoerd bij patiënten met MRCC die refractair
waren voor een eerdere cytokinebehandeling. Honderdenzes patiënten kregen tenminste een dosis
sunitinib van 50 mg in een 4/2-schema.
Het primaire eindpunt van dit onderzoek naar de werkzaamheid was ORR. Secundaire eindpunten
waren onder meer TTP, duur van respons (duration
of response,
DR) en OS.
22
De ORR van dit onderzoek was 35,8% (95% BI: 26,8; 47,5%). De mediane DR en OS waren nog niet
bereikt.
Neuro-endocriene tumoren van de pancreas
Een ondersteunend open-label, multicenter, fase II-onderzoek evalueerde de werkzaamheid en
veiligheid van sunitinib 50 mg monotherapie per dag in een 4/2-schema bij patiënten met niet operatief
te verwijderen pancreasNET. In een tumor van de eilandjes van Langerhans cohort dat 66 patiënten
omvatte, was het primaire eindpunt van de respons rate 17%.
Een belangrijk, multicenter, internationaal, gerandomiseerd, dubbelblind placebogecontroleerd fase
III-onderzoek van sunitinib monotherapie werd uitgevoerd bij patiënten met niet operatief te
verwijderen pancreasNET.
De patiënten moesten een op RECIST gebaseerde gedocumenteerde progressie binnen de
voorafgaande 12 maanden hebben en werden gerandomiseerd (1:1) om hetzij 37,5 mg sunitinib
eenmaal daags zonder geprogrammeerde rustperiode (N = 86), hetzij placebo (N = 85) te krijgen.
Het primaire doel was de PFS te vergelijken bij patiënten die sunitinib kregen met die bij patiënten die
placebo kregen. Andere eindpunten omvatten OS, ORR, door de patiënt gerapporteerde resultaten
(PRO’s) en veiligheid.
De demografische gegevens tussen de sunitinib- en placebogroepen waren vergelijkbaar. Daarenboven
had 49% van de sunitinibpatiënten niet-functionele tumoren tegen 52% van de placebopatiënten en
92% van de patiënten in beide armen hadden levermetastasen.
Het gebruik van somatostatine-analogen was in het onderzoek toegestaan.
Een totaal van 66% van de sunitinibpatiënten kreeg voorafgaand een systemische behandeling tegen
72% van de placebopatiënten. Daarenboven had 24% van de sunitinibpatiënten somatostatine-
analogen gekregen tegen 22% van de placebopatiënten.
Er werd een klinisch significant voordeel in de door de onderzoeker vastgestelde PFS voor sunitinib
tegenover placebo waargenomen. De mediane PFS was 11,4 maanden voor de sunitinib-arm tegenover
5,5 maanden voor de placebo-arm [HR: 0,418 (95% BI: 0,263; 0,662), p-waarde=0,0001];
vergelijkbare resultaten werden waargenomen wanneer afgeleide tumorresponsvaststellingen,
gebaseerd op de toepassing van RECIST op de tumormetingen van de onderzoeker, werden gebruikt
om de ziekteprogressie te bepalen, zoals getoond in tabel 4. Een hazard ratio ten gunste van sunitinib
werd waargenomen in alle geëvalueerde subgroepen van uitgangswaarde-kenmerken, waaronder een
analyse op basis van het aantal voorafgaande systemische behandelingen. Een totaal van 29 patiënten
in de sunitinib-arm en 24 in de placebo-arm hadden geen voorafgaande systemische behandeling
gekregen; bij deze patiënten was de hazard ratio voor PFS 0,365 (95% BI: 0,156; 0,857), p=0,0156.
Op dezelfde manier was de hazard ratio voor PFS bij de 57 patiënten in de sunitinib-arm (waaronder
28 met 1 voorafgaande systemische behandeling en 29 met 2 of meer voorafgaande systemische
behandelingen) en 61 in de placebo-arm (waaronder 25 met 1 voorafgaande systemische behandeling
en 36 met 2 of meer voorafgaande systemische behandelingen) 0,456 (95% BI: 0,264; 0,787),
p=0,0036.
Een gevoeligheidsanalyse van PFS werd uitgevoerd waarin de progressie was gebaseerd op door de
onderzoeker gemelde tumormetingen en waarbij alle patiënten die om andere redenen dan stopzetting
van het onderzoek werden gecensureerd, als PFS-voorvallen werden behandeld. Deze analyse leverde
een conservatieve schatting van het behandelingseffect van sunitinib en steunde de primaire analyse
met een hazard ratio van 0,507 (95% BI: 0,350; 0,733), p=0,000193. Het belangrijke onderzoek van
pancreasNET werd voortijdig stopgezet op aanbeveling van een onafhankelijk
geneesmiddelcontrolecomité en het primaire eindpunt was gebaseerd op de vaststelling van de
onderzoeker. Beide kunnen de schattingen van het behandelingseffect beïnvloed hebben.
23
Om beïnvloeding in de op de onderzoeker gebaseerde vaststelling van PFS uit te sluiten, werd een
blinde onafhankelijke centrale revisie (BICR) van de scans uitgevoerd die de vaststelling van de
onderzoeker ondersteunde zoals in tabel 4 getoond.
Tabel 4.
pancreasNET werkzaamheidsresultaten van het fase III-onderzoek
Sutent
(N = 86)
11,4
(7,4; 19,8)
Placebo
(N = 85)
5,5
(3,6; 7,4)
Hazard ratio
(95% BI)
0,418
(0,263; 0,662)
p-waarde
0,0001
a
Werkzaamheidsparameter
Progressievrije overleving [mediaan,
maanden (95% BI)] door vaststelling
van onderzoeker
Progressievrije overleving [mediaan,
maanden (95% BI)] door afgeleide
tumorresponsvaststellingen gebaseerd
op de toepassing van RECIST op de
tumorvaststellingen van de
onderzoeker
Progressievrije overleving [mediaan,
maanden (95% BI)] door blinde
onafhankelijke centrale revisie van
tumorvaststellingen
Totale overleving [5 jaar follow-up]
[mediaan, maanden (95% BI)]
Objectief responspercentage
[%, (95% BI)]
12,6
(7,4; 16,9)
5,4
(3,5; 6,0)
0,401
(0,252; 0,640)
0,000066
a
12,6
(11,1; 20,6)
38,6
(25,6; 56,4)
9,3
(3,2; 15,4)
5,8
(3,8; 7,2)
29,1
(16,4; 36,8)
0
0,315
(0,181; 0,546)
0,730
(0,504; 1,057)
n.v.t.
0,000015
a
0,0940
a
0,0066
b
Afkortingen: BI=betrouwbaarheidsinterval, N=aantal patiënten; n.v.t.=niet van toepassing; pancreasNET=
neuro-endocriene tumoren van de pancreas; RECIST=
response evaluation criteria in solid tumors.
a
niet-gestratificeerde 2-zijdige log-rank test
b
Fisher’s Exact test
Figuur 1.
Kaplan-Meier-plot van PFS in het pancreasNET fase III-onderzoek
Progressievrije overlevingsprobabiliteit
(%)
Progression Free Survival Probability (%)
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
0
Hazard Ratio =
= 0.42
Hazard Ratio
0,42
95%
CI (0.26 - 0.66)
95%
BI (0,26 – 0,66)
P
= 0.0001
p
= 0,0001
Sutent (N=86)
SUTENT (N=86)
Mediaan 11,4 maanden
Median 11.4 months
Placebo
(N=85)
Placebo
(N=85)
Mediaan 5,5 maanden
Median 5.5 months
3
6
34
20
Aantal patiënten die een risico
Number of subjects at risk
lopen
Sutent
52
SUTENT
86
42
Placebo
85
Placebo
Time (Months)
Tijd (Maanden)
20
9
15
2
9
12
15
4
2
18
2
2
21
Afkortingen: BI=betrouwbaarheidsinterval; N=aantal patiënten; PFS=progressievrije overleving; pancreasNET=
neuro-endocriene tumoren van de pancreas.
24
De OS-gegevens waren niet volledig op het ogenblik van stopzetting van het onderzoek [20,6
maanden (95% BI: 20,6; NB) voor de sunitinib-arm in vergelijking met NB (95% BI: 15,5; NB) voor
de placebo-arm, HR: 0,409 (95% BI: 0,187; 0,894), p-waarde=0,0204]. Er waren 9 sterfgevallen in de
sunitinib-arm en 21 sterfgevallen in de placebo-arm.
Bij ziekteprogressie werd de onderzoeksmedicatie ontblind en kregen patiënten uit de placebo-arm de
mogelijkheid om open-label sunitinib in een afzonderlijk extensieonderzoek te gebruiken. Ten gevolge
van de vroegtijdige stopzetting van het onderzoek werd de onderzoeksmedicatie van de overblijvende
patiënten ontblind en kregen zij de mogelijkheid om open-label sunitinib in een extensieonderzoek te
gebruiken. In totaal stapten 59 van de 85 patiënten (69,4%) in de placebo-arm over op open-label
sunitinib na ziekteprogressie of deblindering bij stopzetting van het onderzoek. De OS zoals
waargenomen na 5 jaar follow-up in het extensieonderzoek liet een HR van 0,730 (95% BI: 0,504;
1,057) zien.
De resultaten van de
European Organisation for Research and Treatment of Cancer Quality of Life
Questionnaire
(EORTC QLQ-C30) toonden aan dat de totale globale gezondheidsgerelateerde
kwaliteit van leven en de 5 functionele domeinen (fysiek, rol, cognitief, emotioneel en sociaal) werden
behouden voor de patiënten onder sunitinibbehandeling in vergelijking met placebo met beperkte
ongewenste symptomatische effecten.
Een multinationaal, multicenter, enkelarmig, open-label fase IV-onderzoek is uitgevoerd waarin de
werkzaamheid en veiligheid van sunitinib werden geëvalueerd bij patiënten met progressieve,
gevorderde/gemetastaseerde, goed gedifferentieerde, niet operatief te verwijderen pancreasNET.
Honderdzes patiënten (61 patiënten in het niet eerder behandelde cohort en 45 patiënten in het
laterelijns-cohort) werden behandeld met sunitinib 37,5 mg oraal eenmaal daags in een schema met
continue dagelijkse dosering (CDD).
De door de onderzoeker beoordeelde mediane PFS bedroeg 13,2 maanden, zowel in de totale populatie
(95% BI: 10,9; 16,7) als in het niet eerder behandelde cohort (95% BI: 7,4; 16,8).
Pediatrische patiënten
Ervaring met het gebruik van sunitinib bij pediatrische patiënten is beperkt (zie rubriek 4.2).
Een fase I-dosis-escalatie onderzoek met orale sunitinib werd uitgevoerd bij 35 patiënten, van wie
30 pediatrische patiënten (leeftijd 3 tot en met 17 jaar) en 5 jong volwassen patiënten (leeftijd 18 tot en
met 21 jaar) met refractaire solide tumoren. De meeste patiënten hadden een hersentumor als primaire
diagnose. Dosisbeperkende cardiotoxiciteit werd waargenomen in het eerste deel van het onderzoek
dat daarom werd aangepast zodat patiënten werden uitgesloten die eerder waren blootgesteld aan
potentieel cardiotoxische behandelingen (inclusief antracyclines) of cardiale bestraling. In het tweede
deel van het onderzoek met patiënten die eerder voor kanker waren behandeld, maar zonder
risicofactoren voor cardiale toxiciteit, was sunitinib in het algemeen verdraagbaar en klinisch te
hanteren bij een dosering van 15 mg/m
2
/dag (MTD) in een 4/2 schema. Geen van de patiënten bereikte
een complete of partiële respons. Stabilisatie van de ziekte werd waargenomen bij 6 patiënten (17%).
Eén patiënt met GIST die werd behandeld met 15 mg/m
2
ondervond geen voordeel van de behandeling.
De waargenomen bijwerkingen waren in het algemeen vergelijkbaar met die waargenomen bij
volwassenen (zie rubriek 4.8).
Een open-label fase II-onderzoek werd uitgevoerd bij 29 patiënten, van wie 27 pediatrische patiënten
(leeftijd 3 tot en met 16 jaar) en 2 jongvolwassen patiënten (leeftijd 18 tot en met 19 jaar) met HGG of
ependymoom. Het onderzoek werd gesloten ten tijde van de geplande interimanalyse vanwege een
gebrek aan ziektecontrole. De mediane PFS was 2,3 maanden in de HGG-groep en 2,7 maanden in de
ependymoomgroep. De mediane algehele overleving (OS) was 5,1 maanden in de HGG-groep en
12,3 maanden in de ependymoomgroep. De meest voorkomende (≥ 10%) behandelingsgerelateerde
bijwerkingen bij patiënten in beide groepen gecombineerd waren neutrofielentelling verlaagd
(6 patiënten [20,7%]) en intracraniale bloeding (3 patiënten [10,3%]) (zie rubriek 4.8).
25
Gegevens uit een fase I/II-onderzoek met oraal sunitinib, dat werd uitgevoerd bij 6 pediatrische
patiënten met GIST in de leeftijd van 13 tot en met 16 jaar die sunitinib kregen in een 4/2 schema met
doses die varieerden van 15 mg/m
2
per dag tot 30 mg/m
2
per dag, en beschikbare gepubliceerde
gegevens (20 pediatrische of jongvolwassen patiënten met GIST) gaven aan dat de behandeling met
sunitinib resulteerde in stabilisatie van de ziekte bij 18 van de 26 patiënten (69,2%). Stabilisatie van de
ziekte vond plaats ofwel na falen van imatinib of bij intolerantie voor imatinib (16 van de 21 patiënten
vertoonden stabilisatie van de ziekte), of bij
de novo
therapie of na chirurgie (2 van de 5 patiënten
vertoonden stabilisatie van de ziekte). In het fase I/II-onderzoek werden gestabiliseerde ziekte en
ziekteprogressie waargenomen elk bij 3 van de 6 patiënten (respectievelijk 1 patiënt kreeg imatinib als
neoadjuvante behandeling en 1 patiënt kreeg imatinib als adjuvans). In hetzelfde onderzoek hadden 4
van de 6 patiënten (66,7%) behandelingsgerelateerde bijwerkingen van graad 3-4 (hypofosfatemie,
neutropenie en trombocytopenie van graad 3 elk bij 1 patiënt en neutropenie van graad 4 bij 1 patiënt).
Daarnaast werden de volgende bijwerkingen van graad 3 bij 5 patiënten gemeld in publicaties:
vermoeidheid (2), gastro-intestinale bijwerkingen (waaronder diarree) (2), hematologische
bijwerkingen (waaronder anemie) (2), cholecystitis (1), hyperthyreoïdie (1) en mucositis (1).
Een farmacokinetische en farmacokinetische/farmacodynamische populatieanalyse werd uitgevoerd
om de farmacokinetiek en de voornaamste veiligheids- en werkzaamheidseindpunten van sunitinib te
extrapoleren naar pediatrische patiënten met GIST (leeftijd 6 tot en met 17 jaar). Deze analyse werd
uitgevoerd op basis van gegevens van volwassenen met GIST of solide tumoren en van pediatrische
patiënten met solide tumoren. Op basis van modelanalyses bleek dat de veiligheids- en
werkzaamheidseffecten van de sunitinib-blootstelling in plasma niet negatief werden beïnvloed door
de lagere leeftijd en geringere lichaamsgrootte. De voordeel-risicoverhouding van sunitinib bleek niet
negatief te worden beïnvloed door lagere leeftijd of geringere lichaamsgrootte en was vooral
afhankelijk van de plasmablootstelling.
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten af te zien van de verplichting voor de fabrikant
om de resultaten in te dienen van onderzoek met Sutent in alle subgroepen van pediatrische patiënten
voor de behandeling van nier- of nierbekkencarcinomen (uitgezonderd nefroblastoom,
nefroblastomatose, clear cell sarcoom, mesoblastisch nefroom, niermergcarcinoom en rabdoïd tumor
van de nier) (zie rubriek 4.2 voor informatie over pediatrisch gebruik).
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten af te zien van de verplichting voor de fabrikant
om de resultaten in te dienen van onderzoek met Sutent in alle subgroepen van pediatrische patiënten
voor de behandeling van gastro-enteropancreatische neuro-endocriene tumoren (uitgezonderd
neuroblastoom, neuroganglioblastoom en feochromocytoom) (zie rubriek 4.2 voor informatie over
pediatrisch gebruik).
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
De farmacokinetiek van sunitinib werd onderzocht bij 135 gezonde vrijwilligers en bij 266 patiënten
met solide tumoren. De farmacokinetiek kwam bij alle onderzochte populaties met solide tumoren
overeen met die bij gezonde vrijwilligers.
Bij doseringen tussen 25 en 100 mg nemen het oppervlak onder de plasmaconcentratie-tijd curve
(AUC) en de C
max
proportioneel toe met de dosering. Bij herhaalde dagelijkse toediening accumuleert
sunitinib drie- tot viervoudig en de primaire actieve metaboliet zeven- tot tienvoudig. Steady-state
concentraties van sunitinib en zijn primaire actieve metaboliet worden binnen 10 tot 14 dagen bereikt.
Op Dag 14 zijn de gecombineerde plasmaspiegels van sunitinib en zijn actieve metaboliet
62,9-101 ng/ml. Dit zijn beoogde concentraties, voorspeld op grond van preklinische gegevens, die
in
vitro
de receptorfosforylatie remmen, en
in vivo
leiden tot stilstand of vermindering van tumorgroei.
De primaire actieve metaboliet neemt 23% tot 37% van de totale blootstelling voor zijn rekening. Er
zijn geen significante wijzigingen in de farmacokinetiek van sunitinib of de primaire actieve
metaboliet waargenomen bij herhaalde dagelijkse toediening of bij herhaalde cycli in de geteste
doseringsregimes.
26
Absorptie
Na orale toediening van sunitinib wordt de C
max
over het algemeen gezien vanaf 6 tot 12 uur (T
max,
tijd
tot de maximale concentratie) na toediening.
Voedsel heeft geen effect op de biologische beschikbaarheid van sunitinib.
Distributie
De
in vitro
binding van sunitinib en zijn primaire actieve metaboliet aan menselijk plasmaproteïne was
respectievelijk 95% en 90%, waarbij geen duidelijke afhankelijkheid van de concentratie werd
waargenomen. Het schijnbaar distributievolume (V
d
) voor sunitinib was groot, 2230 l, hetgeen wijst
op weefseldistributie.
Metabolische interacties
De berekende
in-vitro
Ki-waarden voor alle geteste cytochroom P450 (CYP) isovormen (CYP1A2,
CYP2A6, CYP2B6, CYP2C8, CYP2C9, CYP2C19, CYP2D6, CYP2E1, CYP3A4/5 en CYP4A9/11)
toonden aan dat het onwaarschijnlijk is dat sunitinib en zijn primaire actieve metaboliet in enige
klinisch relevante mate het metabolisme induceren van andere werkzame bestanddelen die door deze
enzymen kunnen worden gemetaboliseerd.
Biotransformatie
Sunitinib wordt voornamelijk gemetaboliseerd door CYP3A4, de CYP-isovorm, die zijn primaire
actieve metaboliet desethylsunitinib produceert. Deze primaire actieve metaboliet wordt vervolgens
verder gemetaboliseerd door hetzelfde isoënzym.
Gelijktijdige toediening van sunitinib met krachtige CYP3A4-inductoren of -remmers dient te worden
vermeden, omdat de plasmaspiegels van sunitinib kunnen veranderen (zie rubriek 4.4 en 4.5).
Eliminatie
Uitscheiding vindt voornamelijk plaats via de feces (61%), waarbij 16% van de toegediende dosis als
onveranderd werkzaam bestanddeel en metabolieten renaal wordt uitgescheiden. Sunitinib en zijn
primaire actieve metaboliet waren de belangrijkste verbindingen die in plasma, urine en feces werden
geïdentificeerd; zij namen respectievelijk 91,5%, 86,4% en 73,8% van de radioactiviteit in gepoolde
monsters voor hun rekening. Minder belangrijke metabolieten werden geïdentificeerd in urine en
feces, maar werden over het algemeen niet gevonden in plasma. De totale orale klaring (CL/F) was
34 – 62 l/uur. Na orale toediening bij gezonde vrijwilligers is de eliminatiehalfwaardetijd voor
sunitinib en zijn primaire actieve desethylmetaboliet respectievelijk ongeveer 40-60 uur en 80-110 uur.
Gelijktijdige toediening met geneesmiddelen die BCRP-remmers zijn
In vitro
is sunitinib een substraat van de effluxtransporter BCRP. In onderzoek A6181038 resulteerde
de gelijktijdige toediening van gefitinib, een BCRP-remmer, niet in een klinisch relevant effect op de
C
max
en AUC voor sunitinib of het totale geneesmiddel (sunitinib + metaboliet) (zie rubriek 4.5). Dit
was een multicenter, open-label, fase I/II-onderzoek waarin de veiligheid/verdraagbaarheid, de
maximaal verdraagbare dosis en de antitumoractiviteit van sunitinib in combinatie met gefitinib
werden onderzocht bij patiënten met MRCC. De farmacokinetiek van gefitinib (250 mg per dag) en
sunitinib (37,5 mg [cohort 1, n=4] of 50 mg [cohort 2, n=7] per dag volgens een behandelingsschema
van 4 weken behandelen en 2 weken rust) bij gelijktijdige toediening werd geëvalueerd als secundair
onderzoeksdoel. Veranderingen in de farmacokinetische parameters van sunitinib waren niet klinisch
significant en duidden niet op geneesmiddeleninteracties; echter, gezien het relatief lage aantal
patiënten (d.w.z. N=7+4) en de matig-grote interindividuele variabiliteit in de farmacokinetische
parameters is voorzichtigheid geboden bij het beoordelen van de bevindingen over farmacokinetische
geneesmiddeleninteractie uit dit onderzoek.
Speciale populaties
Leverstoornis
Sunitinib en zijn primaire metaboliet worden voornamelijk door de lever gemetaboliseerd.
Systemische blootstelling na een eenmalige dosis sunitinib was vergelijkbaar bij personen met een
27
licht of matig verminderde leverfunctie (Child-Pugh Class A en B) in vergelijking met personen met
een normale leverfunctie. Sutent is niet onderzocht bij personen met een ernstig verminderde
leverfunctie (Child-Pugh Class C).
Patiënten met ALAT of ASAT >2,5 x ULN (bovengrens van de normaalwaarde) of >5,0 x ULN,
indien te wijten aan levermetastasen, waren uitgesloten van onderzoeken bij kankerpatiënten.
Nierstoornis
Farmacokinetische populatieanalyses toonden aan dat de schijnbare klaring van sunitinib (CL/F) niet
gewijzigd werd door de creatinineklaring (CLcr) in de geëvalueerde nierfunctierange (42-347 ml/min).
Systemische blootstellingen na een enkele dosis sunitinib waren gelijk bij proefpersonen met een
ernstig verminderde nierfunctie (CLcr <30ml/min) vergeleken met proefpersonen met een normale
nierfunctie (CLcr >80ml/min). Hoewel sunitinib en zijn voornaamste metaboliet niet door
hemodialyse werden geëlimineerd bij proefpersonen met ESRD, waren de totale systemische
blootstellingen 47% lager voor sunitinib en 31% lager voor zijn voornaamste metaboliet vergeleken
met proefpersonen met een normale nierfunctie.
Gewicht, conditie
Farmacokinetische populatieanalyses van demografische gegevens geven aan dat de startdosis niet
hoeft te worden aangepast op basis van gewicht of conditie volgens de
Eastern Cooperative Oncology
Group
(ECOG).
Geslacht
Beschikbare gegevens wijzen uit dat vrouwen een ongeveer 30% lagere schijnbare klaring (CL/F) van
sunitinib zouden kunnen hebben dan mannen: dit verschil is echter geen reden voor aanpassing van de
startdosis.
Pediatrische patiënten
Ervaring met het gebruik van sunitinib bij pediatrische patiënten is beperkt (zie rubriek 4.2).
Farmacokinetische populatieanalyses van samengenomen gegevens van volwassen patiënten met
GIST en solide tumoren en pediatrische patiënten met solide tumoren werden voltooid. Stapsgewijze
covariabele-modelanalyses werden uitgevoerd om het effect van leeftijd en lichaamsgrootte (totaal
lichaamsgewicht of lichaamsoppervlak), alsmede andere covariabelen op belangrijke
farmacokinetische parameters te bepalen voor sunitinib en zijn actieve metaboliet. Onder de geteste
leeftijd- en lichaamsgrootte-gerelateerde covariabelen was leeftijd een significante covariabele voor de
schijnbare klaring van sunitinib (hoe lager de leeftijd van de pediatrische patiënt, hoe lager de
schijnbare klaring). Op dezelfde manier was het lichaamsoppervlak een significante covariabele voor
de schijnbare klaring van de actieve metaboliet (hoe kleiner het lichaamsoppervlak, hoe lager de
schijnbare klaring).
Bovendien bleek uit een geïntegreerde farmacokinetische populatieanalyse van samengenomen
gegevens van de 3 pediatrische onderzoeken (2 pediatrische onderzoeken naar solide tumoren en
1 pediatrisch onderzoek naar GIST; leeftijden van 6 tot en met 11 jaar en van 12 tot en met 17 jaar) dat
de uitgangswaarde van het lichaamsoppervlak (BSA) een significante covariabele was voor de
schijnbare klaring van sunitinib en zijn actieve metaboliet. Gebaseerd op deze analyse zal een dosis
van ongeveer 20 mg/m
2
per dag bij pediatrische patiënten met BSA-waarden tussen 1,10 en 1,87 m
2
naar verwachting leiden tot blootstellingen aan sunitinib en zijn actieve metaboliet in plasma die
vergelijkbaar zijn (tussen 75 en 125% van de AUC) met die bij volwassen patiënten met GIST die
worden behandeld met 50 mg sunitinib per dag in een 4/2 schema (AUC 1.233 ng.u/ml). In
pediatrische onderzoeken bedroeg de startdosis sunitinib 15 mg/m
2
(gebaseerd op de MTD die is
vastgesteld in het fase I-dosis-escalatie-onderzoek, zie rubriek 5.1), waarna deze bij pediatrische
patiënten met GIST werd verhoogd naar 22,5 mg/m
2
en vervolgens naar 30 mg/m
2
(zonder de totale
dosis van 50 mg/dag te overschrijden), gebaseerd op de veiligheid/verdraagbaarheid van de
individuele patiënt. Bovendien varieerde de berekende startdosis volgens de gepubliceerde literatuur
bij pediatrische patiënten met GIST tussen 16,6 mg/m
2
en 36 mg/m
2
, waarna deze werd verhoogd naar
doses van 40,4 mg/m
2
(zonder de totale dosis van 50 mg/dag te overschrijden).
28
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
In tot 9 maanden durende toxiciteitsonderzoeken met herhaalde toediening bij ratten en apen
werden de “primary target organ”-effecten vastgesteld in het maagdarmkanaal (braken en diarree
bij apen); de bijnieren (corticale congestie en/of bloeding bij ratten en apen, met necrose gevolgd
door fibrose bij ratten); het hemolymfopoiëtisch systeem (beenmerghypocellulariteit en lymfoïde
depletie van de thymus, de milt en de lymfeknoop); de exocriene pancreas (acineuze
celdegranulatie met enkelvoudige celnecrose); de speekselklier (acineuze hypertrofie); het
botgewricht (verdikking van de groeischijf); de baarmoeder (atrofie) en de ovaria (afname van de
follikelontwikkeling). Al deze bevindingen deden zich voor bij blootstelling aan klinisch relevante
plasmaspiegels van sunitinib. Aanvullend zijn effecten waargenomen in andere onderzoeken,
waaronder verlenging van het QTc-interval, LVEF-reductie en tubulaire atrofie van de testes,
toename van de mesangiale cellen in de nier, bloedingen in het maagdarmkanaal en het
mondslijmvlies en hypertrofie van de cellen van de hypofysevoorkwab. Van veranderingen in de
uterus (endometriumatrofie) en de groeischijf (verdikking van de epifysairschijf of
kraakbeendysplasie) wordt aangenomen dat ze verband houden met de farmacologische werking
van sunitinib. De meeste bevindingen waren reversibel na 2 tot 6 weken zonder behandeling.
Genotoxiciteit
De potentiële genotoxiciteit van sunitinib werd
in vitro
en
in vivo
bepaald. Sunitinib was niet
mutageen bij bacteriën, waarbij gebruik gemaakt werd van metabole activatie uit rattenlever.
Sunitinib induceerde
in vitro
geen structurele chromosomale afwijkingen in lymfocyten in
menselijk perifeer bloed. Polyploïdie (numerieke chromosomale afwijkingen) werd
in vitro
waargenomen in lymfocyten in menselijk perifeer bloed, zowel met als zonder metabole activatie.
Sunitinib was
in vivo
niet clastogeen in beenmerg van ratten. De belangrijkste primaire actieve
metaboliet is niet onderzocht op mogelijke genotoxiciteit.
Carcinogeniciteit
In een 1 maand durend dosisbereikbepalingsonderzoek werd 0, 10, 25, 75 of 200 mg/kg/dag met
CDD via een maagsonde toegediend aan rasH2 transgene muizen. Bij de hoogste geteste dosis
(200 mg/kg/dag) zijn carcinomen en hyperplasie van brunnerklieren in het duodenum
waargenomen.
In een 6 maanden durend carcinogeniciteitsonderzoek werd dagelijks 0, 8, 25 of 75 [gereduceerd
tot 50] mg/kg/dag via een maagsonde toegediend aan rasH2 transgene muizen. Zowel
maagdarmkanker als een verhoogde incidentie van onderliggende hemangiosarcomen en/of
gastrische mucosale hyperplasie werden waargenomen bij doses van ≥25 mg/kg/dag na een duur
van 1 of 6 maanden (≥7,3 maal de AUC bij patiënten aan wie de aanbevolen dagelijkse dosering
(ADD) werd toegediend).
In een tweejarig carcinogeniciteitsonderzoek met ratten (0, 0,33; 1 of 3 mg/kg/dag), leidde
toediening van sunitinib in 28-dagen cycli gevolgd door 7-daage doseringsvrije periodes tot
toenames in de incidentie van feochromocytomen en hyperplasie in het bijniermerg van mannelijke
ratten die 3 mg/kg/dag langer dan 1 jaar toegediend hadden gekregen (≥7,8 maal de AUC bij
patiënten aan wie de ADD werd toegediend). Carcinomen in brunnerklieren ontstonden in het
duodenum bij doses ≥1 mg/kg/dag bij vrouwelijke dieren en 3 mg/kg/dag bij mannelijke dieren, en
mucosale celhyperplasie was evident in de klieren van de maag bij doses van 3 mg/kg/dag bij
mannetjes (≥0,9; 7,8 en 7,8 maal, respectievelijk, de AUC bij patiënten aan wie de ADD werd
toegediend). De relevantie voor mensen van de neoplastische bevindingen die bij muizen (rasH2-
transgeen) en ratten werden waargenomen in carcinogeniciteitsonderzoeken met sunitinib is
onduidelijk.
Reproductie- en ontwikkelingstoxiciteit
Er werden geen effecten op de mannelijke of vrouwelijke vruchtbaarheid in
reproductietoxiciteitsonderzoeken waargenomen. In toxiciteitonderzoeken met herhaalde toediening
bij ratten en apen werden echter effecten op de vrouwelijke vruchtbaarheid waargenomen in de vorm
van folliculaire atresie, degeneratie van de corpora lutea, veranderingen van het endometrium in de
29
baarmoeder en gewichtsvermindering van de baarmoeder en de eierstokken bij blootstelling aan
klinisch relevante systemische concentraties. Effecten op de mannelijke vruchtbaarheid bij ratten
werden waargenomen in de vorm van een tubulaire atrofie van de testes, een vermindering van het
aantal spermatozoa in de bijballen en colloïdale depletie in de prostaat en de zaadblaasjes bij een
blootstelling aan plasmaspiegels van 25 keer de systemische blootstelling.
Bij ratten was een embryofoetale mortaliteit duidelijk in de vorm van een significante reductie van het
aantal levende foetussen, een verhoogd aantal resorpties, een toename van de postimplantatieverliezen
en het verlies van alle jongen bij 8 van de 28 zwangere vrouwtjes bij blootstellingen aan
plasmaspiegels van 5,5 keer de systemische blootstelling bij mensen. Bij konijnen waren reducties van
het gewicht van de zwangere baarmoeder en van het aantal levende foetussen toe te schrijven aan een
toename van het aantal resorpties, een toename van de postimplantatieverliezen en het verlies van alle
jongen bij 4 van de 6 zwangere vrouwtjes bij blootstellingen aan plasmaspiegels van 3 keer de
systemische blootstelling bij mensen. Behandeling met sunitinib bij ratten gedurende de organogenese
resulteerde in ontwikkelingseffecten. Deze effecten bestonden bij
5
mg/kg/dag uit een toegenomen
incidentie van foetale skeletmisvormingen, meestal in de vorm van een vertraagde botvorming van de
thoracale/lumbale wervels. Ze deden zich voor bij blootstellingen aan plasmaspiegels van 5,5 keer de
systemische blootstelling bij mensen. Bij konijnen bestonden de ontwikkelingseffecten uit een
verhoogde incidentie van hazenlip bij blootstellingen aan plasmaspiegels die ongeveer gelijk waren
aan wat wordt waargenomen in de klinische praktijk, en een verhoogde incidentie van hazenlip en
gespleten gehemelte bij blootstellingen van 2,7 keer de systemische blootstelling bij mensen.
Sunitinib (0,3; 1,0; 3,0 mg/kg/dag) is geëvalueerd in een pre- en postnataal ontwikkelingsonderzoek
met zwangere ratten. Maternale lichaamsgewichttoenames waren afgenomen tijdens de zwangerschap
en lactatie bij ≥1 mg/kg/dag, maar maternale reproductietoxiciteit werd niet waargenomen bij
doseringen tot 3 mg/kg/dag (geschatte blootstelling ≥2,3 maal de AUC bij patiënten aan wie de ADD
werd toegediend). Een afgenomen lichaamsgewicht van het nageslacht is waargenomen tijdens
periodes vóór en na het spenen bij 3 mg/kg/dag. Ontwikkelingstoxiciteit is niet waargenomen bij 1
mg/kg/dag (blootstelling ongeveer ≥0,9 maal de AUC bij patiënten aan wie de ADD werd toegediend).
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
12,5 mg harde capsules
Capsule-inhoud
Mannitol (E421)
Natriumcroscarmellose
Povidon (K-25)
Magnesiumstearaat
Capsuleomhulsel
Gelatine
Rood ijzeroxide (E172)
Titaandioxide (E171)
Drukinkt
Schellak
Propyleenglycol
Natriumhydroxide
Povidon
Titaandioxide (E171)
25 mg harde capsules
Capsule-inhoud
Mannitol (E421)
30
Natriumcroscarmellose
Povidon (K-25)
Magnesiumstearaat
Capsuleomhulsel
Gelatine
Rood ijzeroxide (E172)
Titaandioxide (E171)
Geel ijzeroxide (E172)
Zwart ijzeroxide (E172)
Drukinkt
Schellak
Propyleenglycol
Natriumhydroxide
Povidon
Titaandioxide (E171)
37,5 mg harde capsules
Capsule-inhoud
Mannitol (E421)
Natriumcroscarmellose
Povidon (K-25)
Magnesiumstearaat
Capsuleomhulsel
Gelatine
Titaandioxide (E171)
Geel ijzeroxide (E172)
Drukinkt
Schellak
Propyleenglycol
Kaliumhydroxide
Zwart ijzeroxide (E172)
50 mg harde capsules
Capsule-inhoud
Mannitol (E421)
Natriumcroscarmellose
Povidon (K-25)
Magnesiumstearaat
Capsuleomhulsel
Gelatine
Titaandioxide (E171)
Geel ijzeroxide (E172)
Rood ijzeroxide (E172)
Zwart ijzeroxide (E172)
Drukinkt
Schellak
Propyleenglycol
Natriumhydroxide
Povidon
Titaandioxide (E171)
31
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
3 jaar.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Houdbaarheid
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Hoge dichtheid polyethyleen (HDPE) flessen, voorzien van een polypropyleendop, met 30 harde
capsules.
Poly(chloortrifluorethyleen)/PVC transparante, geperforeerde eenheidsdosisblisterverpakking met
aluminiumfolie, bedekt met hitteverzegelingslak, die 28 x 1 harde capsules bevat.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Geen bijzondere vereisten.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Sutent 12,5 mg harde capsules
EU/1/06/347/001
EU/1/06/347/004
Sutent 25 mg harde capsules
EU/1/06/347/002
EU/1/06/347/005
Sutent 37,5 mg harde capsules
EU/1/06/347/007
EU/1/06/347/008
Sutent 50 mg harde capsules
EU/1/06/347/003
EU/1/06/347/006
32
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 19 juli 2006
Datum van laatste verlenging: 9 november 2016
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu
.
33
BIJLAGE II
A.
B.
C.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN
LEVERING EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER
VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN
NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT
EEN VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET
GENEESMIDDEL
D.
34
A.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Pfizer Italia S.r.l.
Via del Commercio
Zona Industriale
IT-63100 Marino del Tronto (Ascoli Piceno)
Italië
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
•
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen
RMP-aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico’s of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico’s tot een minimum) is bereikt.
35
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
36
A. ETIKETTERING
37
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
KARTONNEN BUITENVERPAKKING VAN HDPE FLES – 12,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 12,5 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 12,5 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
30 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
9.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
38
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/001
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 12,5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
39
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
HDPE-FLES - 12,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Sutent 12,5 mg harde capsules
sunitinib
Oraal gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
3.
EXP
4.
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
PARTIJNUMMER
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
30 capsules
6.
OVERIGE
40
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
KARTONNEN BUITENVERPAKKING VAN HDPE FLES – 25 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 25 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 25 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
30 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
9.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
41
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/002
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 25 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
42
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
HDPE-FLES - 25 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Sutent 25 mg harde capsules
sunitinib
Oraal gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
3.
EXP
4.
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
PARTIJNUMMER
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
30 capsules
6.
OVERIGE
43
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
KARTONNEN BUITENVERPAKKING VAN HDPE FLES – 37,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 37,5 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 37,5 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
30 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
9.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
44
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/007
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 37,5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
45
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
HDPE-FLES - 37,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Sutent 37,5 mg harde capsules
sunitinib
Oraal gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
3.
EXP
4.
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
PARTIJNUMMER
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
30 capsules
6.
OVERIGE
46
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
KARTONNEN BUITENVERPAKKING VAN HDPE FLES – 50 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 50 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 50 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
30 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
9.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
47
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/003
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 50 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
48
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
HDPE-FLES - 50 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Sutent 50 mg harde capsules
sunitinib
Oraal gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
3.
EXP
4.
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
PARTIJNUMMER
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
30 capsules
6.
OVERIGE
49
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BLISTER: KARTONNEN BUITENVERPAKKING – 12,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 12,5 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 12,5 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
28 x 1 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
9.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
50
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/004
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 12,5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
51
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERVERPAKKING - 12,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 12,5 mg harde capsules
sunitinib
2.
Pfizer
3.
EXP
4.
Lot
5.
MA
DI
WO
DO
VR
ZA
ZO
OVERIGE
PARTIJNUMMER
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
52
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BLISTER: KARTONNEN BUITENVERPAKKING – 25 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 25 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 25 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
28 x 1 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
9.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
53
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/005
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 25 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
54
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERVERPAKKING - 25 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 25 mg harde capsules
sunitinib
2.
Pfizer
3.
EXP
4.
Lot
5.
MA
DI
WO
DO
VR
ZA
ZO
OVERIGE
PARTIJNUMMER
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
55
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BLISTER: KARTONNEN BUITENVERPAKKING – 37,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 37,5 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 37,5 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
28 x 1 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
9.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
56
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/008
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 37,5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
57
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERVERPAKKING - 37,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 37,5 mg harde capsules
sunitinib
2.
Pfizer
3.
EXP
4.
Lot
5.
MA
DI
WO
DO
VR
ZA
ZO
OVERIGE
PARTIJNUMMER
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
58
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BLISTER: KARTONNEN BUITENVERPAKKING – 50 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 50 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 50 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
28 x 1 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
9.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
59
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/006
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 50 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
60
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERVERPAKKING - 50 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 50 mg harde capsules
sunitinib
2.
Pfizer
3.
EXP
4.
Lot
5.
MA
DI
WO
DO
VR
ZA
ZO
OVERIGE
PARTIJNUMMER
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
61
B. BIJSLUITER
62
Bijsluiter: informatie voor de gebruiker
Sutent 12,5 mg harde capsules
Sutent 25 mg harde capsules
Sutent 37,5 mg harde capsules
Sutent 50 mg harde capsules
sunitinib
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
-
-
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
2.
3.
4.
5.
6.
1.
Wat is Sutent en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Hoe gebruikt u dit middel?
Mogelijke bijwerkingen
Hoe bewaart u dit middel?
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Wat is Sutent en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Sutent bevat de werkzame stof sunitinib, die een proteïnekinaseremmer is. Het wordt gebruikt bij de
behandeling van kanker; het voorkomt de activiteit van een speciale groep van proteïnen waarvan
bekend is dat ze een rol spelen in de groei en de verspreiding van kankercellen.
Sutent wordt gebruikt om volwassenen met de volgende vormen van kanker te behandelen:
-
-
-
Gastro-intestinale stromatumor (GIST), een vorm van kanker van de maag en de darmen,
wanneer imatinib (een ander antikankergeneesmiddel) niet langer werkt of wanneer u imatinib
niet kunt gebruiken.
Gemetastaseerd niercelcarcinoom (MRCC), een vorm van nierkanker die zich verspreid heeft
naar andere delen van het lichaam.
Neuro-endocriene tumoren van de pancreas (pancreasNET) (tumoren van de
hormoonproducerende cellen in de pancreas), die voortgeschreden zijn of die niet operatief te
verwijderen zijn.
Heeft u vragen over hoe Sutent werkt of waarom dit geneesmiddel aan u is voorgeschreven, raadpleeg
dan uw arts.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
-
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
63
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts voordat u dit middel gebruikt:
-
Als u lijdt aan verhoogde bloeddruk.
Sutent kan de bloeddruk verhogen. Uw arts kan tijdens
de behandeling met Sutent uw bloeddruk controleren, en u kunt, indien nodig, medicijnen
krijgen die de bloeddruk verlagen.
Als u bloedingsziekte, bloedingsproblemen of blauwe plekken heeft of heeft gehad.
Behandeling met Sutent kan leiden tot een hoger bloedingsrisico, of tot veranderingen in het
aantal van bepaalde cellen in het bloed die kunnen leiden tot bloedarmoede of die de stolling
van uw bloed kunnen beïnvloeden. Als u warfarine of acenocoumarol neemt, geneesmiddelen
die het bloed verdunnen en bloedstolsels tegengaan, kan er een groter risico op bloedingen zijn.
Vertel het uw arts als u een bloeding hebt tijdens de behandeling met Sutent.
Als u hartproblemen heeft.
Sutent kan hartproblemen veroorzaken. Vertel het uw arts als u
zich erg moe voelt, kortademig bent of als u gezwollen voeten en enkels hebt.
Als u ongewone hartritmeveranderingen heeft.
Sutent kan een afwijkend hartritme
veroorzaken. Uw arts kan electrocardiogrammen laten maken om deze problemen te
onderzoeken tijdens uw behandeling met Sutent. Vertel het uw arts als u zich duizelig voelt,
flauwvalt of als u een ongewone hartslag hebt terwijl u Sutent gebruikt.
Als u pas geleden een probleem met bloedstolsels in uw aderen en/of slagaderen (type
bloedvaten) heeft gehad, waaronder een beroerte, hartaanval, embolie of trombose.
Bel
onmiddellijk uw arts als u klachten heeft zoals pijn of druk op de borst, pijn in uw armen, rug,
nek of kaken, kortademigheid, gevoelloosheid of een gevoel van zwakte aan 1 kant van uw
lichaam, moeite met praten, hoofdpijn of duizeligheid tijdens het gebruik van Sutent.
Als u een vergroting en verzwakking van een bloedvatwand (aneurysma) of een scheur in
een bloedvatwand (arteriële dissectie) heeft of heeft gehad.
Als u schade aan de kleinste bloedvaten heeft of heeft gehad, een aandoening die bekend
staat als trombotische microangiopathie (TMA).
Vertel het uw arts als u last krijgt van
koorts, vermoeidheid, blauwe plekken, bloedingen, zwellingen, verwardheid, verlies van het
gezichtsvermogen en toevallen.
Als u problemen heeft met uw schildklier.
Sutent kan schildklierproblemen veroorzaken.
Vertel het uw arts als u sneller moe wordt, zich kouder voelt dan andere mensen of als uw stem
dieper wordt terwijl u Sutent gebruikt. Uw schildklier moet onderzocht worden voordat u Sutent
gebruikt en regelmatig tijdens het gebruik. Als uw schildklier niet voldoende
schildklierhormoon aanmaakt, kunt u behandeld worden met een schildklierhormoonvervanger.
Als u problemen heeft of heeft gehad met uw alvleesklier (pancreas) of galblaas.
Vertel het
uw arts als u een van de volgende verschijnselen of klachten krijgt: pijn in de maagstreek
(bovenste deel van de buik), misselijkheid, overgeven en koorts. Deze klachten kunnen
veroorzaakt worden door een ontsteking van de alvleesklier of galblaas.
Als u leverproblemen heeft of heeft gehad.
Vertel het uw arts als u een van de volgende
verschijnselen of klachten van leverproblemen krijgt tijdens de behandeling met Sutent: jeuk,
gele ogen of huid, donkere urine en pijn of ongemak rechtsboven in de buik. Uw arts moet
bloedtesten doen om uw leverfunctie te onderzoeken vóór en tijdens de behandeling met Sutent,
en wanneer dat klinisch nodig is.
Als u nierproblemen heeft of heeft gehad.
Uw arts zal uw nierfunctie controleren.
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
64
-
Als u een chirurgische ingreep gaat ondergaan of als u recent een operatie heeft
ondergaan.
Sutent kan invloed hebben op de wondheling. Gewoonlijk zal u de inname van
Sutent moeten stopzetten wanneer u een operatie ondergaat. Uw arts zal beslissen wanneer u
Sutent opnieuw moet innemen.
U kunt geadviseerd worden om een tandheelkundig onderzoek te laten doen voordat u de
behandeling met Sutent start.
-
Indien u pijn in de mond, tanden en/of kaak, zwelling of zweren in de mond,
gevoelloosheid of een zwaar gevoel in de kaak, of het loslaten van een tand ervaart of
heeft ervaren, vertel het meteen aan uw arts en tandarts
-
Indien u een invasieve tandheelkundige behandeling of gebitsoperatie moet ondergaan,
vertel uw tandarts dat u behandeld wordt met Sutent, in het bijzonder als u ook
intraveneus bisfosfonaten krijgt of hebt gekregen. Bisfosfonaten zijn geneesmiddelen die
gebruikt worden om botcomplicaties te voorkomen en die voor een andere medische
aandoening toegediend kunnen zijn.
Als u huid- en onderhuidaandoeningen heeft of heeft gehad.
Tijdens het gebruik van dit
geneesmiddel kan ‘pyoderma gangrenosum’ (pijnlijke zweren van de huid) of ‘necrotiserende
fasciitis’ (infectie van de huid/zachte weefsels die zich snel verspreidt en levensbedreigend kan
zijn) optreden. Neem onmiddellijk contact op met uw arts als symptomen van infectie optreden
rond een huidwond, waaronder koorts, pijn, roodheid, zwelling of het vrijkomen van etter of
bloed. Deze klacht verdwijnt over het algemeen na het stoppen met sunitinib. Ernstige
huidreacties (Stevens-Johnson syndroom, toxische epidermale necrolyse, erythema multiforme)
zijn gemeld bij het gebruik van sunitinib. Deze reacties verschijnen aanvankelijk als
roodachtige, schietschijfachtige vlekken of ronde plekken, vaak met blaren in het midden, op de
romp. De uitslag kan zich uitbreiden tot wijdverspreide blaarvorming of afschilferen van de
huid en kan levensbedreigend zijn. Vraag uw arts onmiddellijk om advies als u huiduitslag of
deze huidverschijnselen krijgt.
Als u toevallen/stuipen (convulsies) heeft of heeft gehad.
Neem zo snel mogelijk contact op
met uw arts als u een hoge bloeddruk, hoofdpijn of gezichtsverlies heeft.
Als u diabetes heeft.
Bloedsuikerspiegels bij patiënten met diabetes moeten regelmatig worden
gecontroleerd om te bepalen of de dosering van diabetesgeneesmiddelen aangepast moet
worden om de kans op te lage bloedsuikerspiegels te verminderen. Vertel het uw arts zo snel
mogelijk als u verschijnselen of symptomen van een lage bloedsuikerspiegel (vermoeidheid,
hartkloppingen, zweten, hongergevoel en bewustzijnsverlies) krijgt.
-
-
-
-
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Sutent wordt niet aanbevolen voor mensen jonger dan 18 jaar.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Sutent nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of
apotheker.
Sommige geneesmiddelen kunnen de concentratie van Sutent in uw lichaam beïnvloeden. U moet uw
arts informeren als u geneesmiddelen gebruikt die de volgende werkzame stoffen bevatten:
-
-
-
-
ketoconazol, itraconazol - gebruikt voor de behandeling van schimmelinfecties
erytromycine, claritromycine, rifampicine - gebruikt voor de behandeling van infecties
ritonavir – gebruikt voor de behandeling van HIV
dexamethason – een corticosteroïd dat bij diverse aandoeningen wordt gebruikt (zoals
allergische aandoeningen/ademhalingsaandoeningen of huidziekten)
65
-
-
fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital – gebruikt voor de behandeling van epilepsie en andere
neurologische aandoeningen
kruidenpreparaten die sint-janskruid bevatten (Hypericum
perforatum)
– gebruikt voor de
behandeling van depressie en angst
Waarop moet u letten met eten en drinken?
U moet geen grapefruitsap nemen terwijl u behandeld wordt met Sutent.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Gedurende behandeling met Sutent moet u, als u zwanger zou kunnen worden, gebruik maken van
effectieve anticonceptie.
Vertel het uw arts als u borstvoeding geeft. U mag geen borstvoeding geven tijdens de behandeling
met Sutent.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Wees extra voorzichtig met het besturen van motorvoertuigen of het gebruik van machines, als u
duizelig wordt of als u zich bijzonder moe voelt.
Sutent bevat natrium
Dit middel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per capsule, dat wil zeggen dat het in wezen
‘natriumvrij’ is.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Gebruik dit geneesmiddel altijd precies zoals uw arts u dat heeft verteld. Twijfelt u over het juiste
gebruik? Neem dan contact op met uw arts.
Uw arts zal een voor u geschikte dosering voorschrijven afhankelijk van het type te behandelen
kanker. Als u wordt behandeld voor:
-
GIST of MRCC: de gebruikelijke dosering is eenmaal per dag 50 mg innemen gedurende 28
dagen (4 weken), gevolgd door een rustpauze (geen geneesmiddel) van 14 dagen (2 weken) in
6-wekelijkse cycli.
-
pancreasNET: de gebruikelijke dosering is eenmaal per dag 37,5 mg zonder een rustperiode.
Uw arts bepaalt de geschikte dosis die u moet innemen, en of en wanneer u moet stoppen met de
behandeling met Sutent.
Sutent kan met of zonder voedsel worden ingenomen.
Heeft u te veel van dit middel gebruikt?
Neem onmiddellijk contact op met uw arts, als u per ongeluk te veel capsules hebt ingenomen. Het kan
zijn dat u medische behandeling nodig heeft.
Bent u vergeten dit middel te gebruiken?
Neem geen dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen.
66
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken.
U moet onmiddellijk contact opnemen met uw arts als u één van de ernstige bijwerkingen ervaart (zie
ook onder
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?):
Hartproblemen.
Vertel het uw arts als u zich erg moe voelt, kortademig bent of als u gezwollen
voeten en enkels heeft. Dit kunnen symptomen zijn van hartproblemen, zoals hartfalen, en problemen
met uw hartspieren (cardiomyopathie).
Long- of ademhalingsproblemen.
Vertel het uw arts als u last krijgt van hoesten, pijn op de borst,
plotseling opkomende kortademigheid of als u bloed ophoest. Dit kunnen symptomen zijn van een
aandoening die longembolie genoemd wordt en die optreedt als er bloedstolsels in uw longen komen.
Nierproblemen.
Vertel het uw arts als u een verandering in de mate van, of niet meer urineren ervaart.
Dit kunnen symptomen zijn van nierfalen.
Bloeding.
Vertel het uw arts als u één van deze symptomen of een ernstige bloeding hebt tijdens de
behandeling met Sutent: pijnlijke, gezwollen maag (buik); braken van bloed; zwarte, plakkerige
ontlasting; bloed in de urine; hoofdpijn of een verandering in uw geestelijke toestand; ophoesten van
bloed of bloederig slijm uit longen of luchtwegen.
Vernietiging van de tumor met als gevolg darmperforatie.
Vertel het uw arts als u ernstige
buikpijn, koorts, misselijkheid, braken, bloed in uw ontlasting of veranderingen in uw stoelgang heeft.
Andere bijwerkingen van Sutent kunnen zijn:
Zeer vaak: kunnen bij meer dan 1 op de 10 mensen voorkomen
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Afname in het aantal bloedplaatjes, rode bloedcellen en/of witte bloedcellen (bijv. neutrofielen).
Kortademigheid.
Hoge bloeddruk.
Extreme vermoeidheid, krachtsverlies.
Zwelling veroorzaakt door vloeistof onder de huid en rond de ogen, diepe allergische uitslag.
Pijn/irritatie van de mond, pijnlijke zweertjes/ontsteking/droogte in de mond, smaakstoornissen,
van streek geraakte maag, misselijkheid, braken, diarree, verstopping, buikpijn/zwelling,
verlies/vermindering van eetlust.
Verminderde activiteit van de schildklier (hypothyroïdie).
Duizeligheid.
Hoofdpijn.
Bloedneus.
Rugpijn, gewrichtspijn.
Pijn in armen en benen.
Gele huid/huidverkleuring, overmatige pigmentvorming in de huid, verandering van haarkleur,
huiduitslag op de handpalmen en de voetzolen, huiduitslag, droogheid van de huid.
Hoest.
Koorts.
Moeilijk in slaap kunnen komen.
Vaak: kunnen bij maximaal 1 op de 10 mensen voorkomen
-
Bloedstolsels in de bloedvaten.
67
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Verminderde bloedtoevoer naar de hartspier vanwege verstopte of vernauwde kransslagaders.
Pijn op de borst.
Verminderde bloedverplaatsing door het hart.
Vochtophoping, waaronder rond de longen.
Infecties.
Complicatie van ernstige infectie (infectie is aanwezig in de bloedsomloop) die kan leiden tot
weefselschade, orgaanfalen en overlijden.
Verlaagde bloedsuikerspiegel (zie rubriek 2).
Verlies van eiwit in de urine waardoor soms zwelling ontstaat.
Griepachtig syndroom.
Abnormale bloedtesten, waaronder pancreas- en leverenzymen.
Hoge urinezuurspiegel in het bloed.
Aambeien, pijn in het rectum, bloeding van het tandvlees, moeilijkheden met het slikken of de
onmogelijkheid om te slikken.
Brandend of pijnlijk gevoel in de tong, ontsteking van de spijsverteringsorganen, overmatige
gassen in de maag of de darmen.
Gewichtsverlies.
Skeletspierpijn (pijn in spieren en botten), spierzwakte, spiervermoeidheid, spierpijn,
spierspasmen.
Droge neus, verstopte neus.
Overmatige traanafscheiding.
Abnormaal gevoel van de huid, jeuk, schilfering en ontsteking van de huid, blaren, acne,
nagelverkleuring, haaruitval.
Abnormale gewaarwording in de ledematen.
Abnormaal afgenomen/toegenomen gevoeligheid, met name bij aanraking.
Zuurbranden.
Uitdroging (dehydratie).
Opvliegers.
Abnormaal gekleurde urine.
Depressie.
Koude rillingen.
Soms: kunnen bij maximaal 1 op de 100 mensen voorkomen
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Levensbedreigende infectie van zachte weefsels, waaronder het gebied van anus en
geslachtsdelen (zie rubriek 2).
Beroerte.
Hartaanval, veroorzaakt door een onderbroken of verminderde bloedtoevoer naar het hart.
Veranderingen in de elektrische activiteit of abnormaal ritme van het hart.
Vloeistof rond het hart (pericardiale effusie).
Leverfalen.
Pijn in de maag (onderbuik) veroorzaakt door ontsteking van de alvleesklier.
Vernietiging van de tumor met als gevolg darmperforatie.
Ontsteking (zwelling en roodheid) van de galblaas, al dan niet gepaard gaand met galstenen.
Abnormale kokervormige doorgang vanuit een normale lichaamsholte naar een andere
lichaamsholte of de huid.
Pijn in de mond, tanden en/of kaak, zwelling of zweren in de mond, gevoelloosheid of een
zwaar gevoel in de kaak, loslaten van een tand. Dit kunnen klachten en verschijnselen zijn van
schade aan het kaakbot (osteonecrose), zie rubriek 2.
Overmatige productie van schildklierhormonen die de hoeveelheid energie die het lichaam in
ruste verbruikt, doet toenemen.
Problemen met wondgenezing na een operatie.
Verhoogde enzymspiegel (creatinine-fosfokinase) in het bloed, afkomstig van spierweefsel.
Overmatige reactie op een allergeen, waaronder hooikoorts, huiduitslag, jeukende huid,
netelroos, zwelling van lichaamsdelen en moeite met ademhalen.
Ontsteking van de dikke darm (colitis, ischemische colitis).
68
Zelden: kunnen bij maximaal 1 op de 1.000 mensen voorkomen
-
-
Ernstige reactie van de huid en/of slijmvliezen (syndroom van Stevens-Johnson, toxische
epidermale necrolyse, erythema multiforme).
Tumorlysissyndroom (TLS) – TLS bestaat uit een aantal complicaties van de stofwisseling, die
kunnen optreden tijdens de behandeling van kanker. Deze complicaties worden veroorzaakt
door de afbraakproducten van afstervende kankercellen en kunnen zijn: misselijkheid,
kortademigheid, onregelmatige hartslag, spierkrampen, epileptische aanvallen, troebele urine en
vermoeidheid, samenhangend met abnormale, met laboratoriumtests aan te tonen bloedwaarden
(hoge concentraties kalium, urinezuur en fosfor, en lage concentraties calcium) die kunnen
leiden tot veranderingen in de nierfunctie en tot acuut nierfalen.
Abnormale spierafbraak die kan leiden tot nierproblemen (rabdomyolyse).
Abnormale veranderingen in de hersenen, die kunnen leiden tot een reeks verschijnselen, zoals
hoofdpijn, verwardheid, epileptische aanvallen en verlies van gezichtsvermogen (reversibel
posterieur leuko-encefalopathiesyndroom).
Pijnlijke zweren van de huid (pyoderma gangrenosum).
Ontsteking van de lever (hepatitis).
Ontsteking van de schildklier.
Schade aan de kleinste bloedvaten, een aandoening die bekend staat als trombotische
microangiopathie (TMA).
-
-
-
-
-
-
Niet bekend: frequentie kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald
-
Een vergroting en verzwakking van een bloedvatwand (aneurysma) of een scheur in een
bloedvatwand (arteriële dissectie).
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts. Dit geldt ook voor mogelijke
bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks melden via het
nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V
.
Door bijwerkingen te melden, kunt u ons
helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
-
-
-
-
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de
buitenverpakking, fles en blisterverpakking na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De
laatste dag van die maand is de uiterste houdbaarheidsdatum.
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat de verpakking beschadigd is of als er zichtbaar
mee geknoeid is.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu
terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
Sutent 12,5 mg harde capsules
De werkzame stof in dit middel is sunitinib. Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met
12,5 mg sunitinib.
69
De andere stoffen in dit middel zijn:
-
Inhoud van de capsule:
mannitol (E421), natriumcroscarmellose, povidon (K-25) en
magnesiumstearaat.
-
Capsulehuls:
gelatine, rood ijzeroxide (E172) en titaandioxide (E171).
-
Drukinkt:
schellak, propyleenglycol, natriumhydroxide, povidon en titaandioxide (E171).
Sutent 25 mg harde capsules
De werkzame stof in dit middel is sunitinib. Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met
25 mg sunitinib.
De andere stoffen in dit middel zijn:
-
Inhoud van de capsule:
mannitol (E421), natriumcroscarmellose, povidon (K-25) en
magnesiumstearaat.
-
Capsulehuls:
gelatine, titaandioxide (E171), geel ijzeroxide (E172), rood ijzeroxide (E172) en
zwart ijzeroxide (E172).
-
Drukinkt:
schellak, propyleenglycol, natriumhydroxide, povidon en titaandioxide (E171).
Sutent 37,5 mg harde capsules
De werkzame stof in dit middel is sunitinib. Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met
37,5 mg sunitinib.
De andere stoffen in dit middel zijn:
-
Inhoud van de capsule:
mannitol (E421), natriumcroscarmellose, povidon (K-25) en
magnesiumstearaat.
-
Capsulehuls:
gelatine, titaandioxide (E171) en geel ijzeroxide (E172).
-
Drukinkt:
schellak, propyleenglycol, kaliumhydroxide en zwart ijzeroxide (E172).
Sutent 50 mg harde capsules
De werkzame stof in dit middel is sunitinib. Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met
50 mg sunitinib.
De andere stoffen in dit middel zijn:
-
Inhoud van de capsule:
mannitol (E421), natriumcroscarmellose, povidon (K-25) en
magnesiumstearaat.
-
Capsulehuls:
gelatine, titaandioxide (E171), geel ijzeroxide (E172), rood ijzeroxide (E172) en
zwart ijzeroxide (E172).
-
Drukinkt:
schellak, propyleenglycol, natriumhydroxide, povidon en titaandioxide (E171).
Hoe ziet Sutent eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Sutent 12,5 mg wordt geleverd als harde gelatine capsules met zowel een oranje bovenste als een
oranje onderste capsulehelft, met in witte opdruk “Pfizer” op de bovenste capsulehelft en “STN 12,5
mg” op de onderste capsulehelft, die geel tot oranje korreltjes bevatten.
Sutent 25 mg wordt geleverd als harde gelatine capsules met een karamelkleurige bovenste
capsulehelft en een oranje onderste capsulehelft, met in witte opdruk “Pfizer” op de bovenste
capsulehelft en “STN 25 mg” op de onderste capsulehelft, die geel tot oranje korreltjes bevatten.
Sutent 37,5 mg wordt geleverd als harde gelatine capsules met zowel een gele bovenste als een gele
onderste capsulehelft, met in zwarte opdruk “Pfizer” op de bovenste capsulehelft en “STN 37,5 mg”
op de onderste capsulehelft, die geel tot oranje korreltjes bevatten.
70
Sutent 50 mg wordt geleverd als harde gelatine capsules met een karamelkleurige bovenste
capsulehelft en een karamelkleurige onderste capsulehelft, met in witte opdruk “Pfizer” op de
bovenste capsulehelft en “STN 50 mg” op de onderste capsulehelft, die geel tot oranje korreltjes
bevatten.
Het is beschikbaar in kunststof flacons van 30 capsules en in geperforeerde
eenheidsdosisblisterverpakkingen die 28 x 1 capsules bevatten.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen en fabrikant
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
Fabrikant
Pfizer Italia S.r.l.
Via del Commercio – Zona Industriale
63100 Marino del Tronto (Ascoli Piceno)
Italië
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Luxembourg/Luxemburg
Pfizer NV/SA
Tél/Tel: +32 (0)2 554 62 11
България
Пфайзер Люксембург САРЛ, Кло½ България
Teл.: + 359 2 970 4333
Česká republika
Pfizer, spol. s r.o.
Tel.: +420 283 004 111
Danmark
Pfizer ApS
Tlf: +45 44 20 11 00
Deutschland
PFIZER PHARMA GmbH
Tel: +49 (0)30 550055-51000
Eesti
Pfizer Luxembourg SARL Eesti filiaal
Tel.: +372 666 7500
Ελλάδα
Pfizer Ελλάς A.E.
Τλ: +30 210 6785 800
Lietuva
Pfizer Luxembourg SARL filialas Lietuvoje
Tel. + 370 52 51 4000
Magyarország
Pfizer Kft.
Tel.: +36-1-488-37-00
Malta
Vivian Corporation Ltd.
Tel: +356 21344610
Nederland
Pfizer bv
Tel: +31 (0)10 406 43 01
Norge
Pfizer AS
Tlf: +47 67 52 61 00
Österreich
Pfizer Corporation Austria Ges.m.b.H.
Tel: +43 (0)1 521 15-0
Polska
Pfizer Polska Sp. z o.o.
Tel.:+ 48 22 335 61 00
71
España
Pfizer, S.L.
Tel: +34 91 490 99 00
France
Pfizer
Tél: +33 (0)1 58 07 34 40
Hrvatska
Pfizer Croatia d.o.o.
Tel: + 385 1 3908 777
Portugal
Laboratórios Pfizer, Lda.
Tel: +351 21 423 5500
România
Pfizer Romania S.R.L.
Tel: +40 (0) 21 207 28 00
Slovenija
Pfizer Luxembourg SARL
Pfizer, podružnica za svetovanje s področja
farmacevtske dejavnosti, Ljubljana
Tel.: + 386 (0)1 52 11 400
Slovenská republika
Pfizer Luxembourg SARL, organizačná zložka
Tel.:+ 421 2 3355 5500
Suomi/Finland
Pfizer Oy
Puh./Tel: +358 (0)9 43 00 40
Sverige
Pfizer AB
Tel: +46 (0)8 550 520 00
United Kingdom (Northern Ireland)
Pfizer Limited
Tel: +44 (0)1304 616161
Ireland
Pfizer Healthcare Ireland
Tel: 1800 633 363 (toll free)
+44 (0)1304 616161
Ísland
Icepharma hf.
Sími: +354 540 8000
Italia
Pfizer S.r.l.
Tel: +39 06 33 18 21
Κύπρος
Pfizer Ελλάς A.E. (Cyprus Branch)
Tηλ.:+ 357 22 817690
Latvija
Pfizer Luxembourg SARL Filiāle Latvijā
Tel.: + 371 670 35 775
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in {MM/JJJJ}.
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu.
72
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 12,5 mg harde capsules
Sutent 25 mg harde capsules
Sutent 37,5 mg harde capsules
Sutent 50 mg harde capsules
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
12,5 mg harde capsules
Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met 12,5 mg sunitinib.
25 mg harde capsules
Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met 25 mg sunitinib.
37,5 mg harde capsules
Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met 37,5 mg sunitinib.
50 mg harde capsules
Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met 50 mg sunitinib.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Harde capsule.
Sutent 12,5 mg harde capsules
Gelatine capsules met oranje bovenste en oranje onderste capsulehelft, met witte opdruk 'Pfizer' op
de bovenste en 'STN 12,5 mg' op de onderste capsulehelft, die geel tot oranje granulaat bevatten.
Sutent 25 mg harde capsules
Gelatine capsules met caramelkleurige bovenste en oranje onderste capsulehelft, met witte opdruk
'Pfizer' op de bovenste en 'STN 25 mg' op de onderste capsulehelft, die geel tot oranje granulaat
bevatten.
Sutent 37,5 mg harde capsules
Gelatine capsules met gele bovenste en gele onderste capsulehelft, met zwarte opdruk 'Pfizer' op de
bovenste en 'STN 37,5 mg' op de onderste capsulehelft, die geel tot oranje granulaat bevatten.
Sutent 50 mg harde capsules
Gelatine capsules met caramelkleurige bovenste en caramelkleurige onderste capsulehelft, met witte
opdruk 'Pfizer' op de bovenste en 'STN 50 mg' op de onderste capsulehelft, die geel tot oranje
granulaat bevatten.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Gastro-intestinale stromatumor (GIST)
Sutent is geïndiceerd voor de behandeling van niet operatief te verwijderen en/of gemetastaseerde
maligne gastro-intestinale stromatumoren (GIST) bij volwassenen na het falen van behandeling met
imatinib als gevolg van resistentie of intolerantie.
Neuro-endocriene tumoren van de pancreas (pancreasNET)
Sutent is geïndiceerd voor de behandeling van niet operatief te verwijderen of gemetastaseerde goed
gedifferentieerde neuro-endocriene tumoren van de pancreas (pancreasNET) met ziekteprogressie bij
volwassenen.
4.2
Dosering en wijze van toediening
De behandeling met Sutent dient te worden gestart door een arts met ervaring in de toediening van
antikankermiddelen.
Dosering
Voor GIST en MRCC is de aanbevolen dosering van Sutent eenmaal daags oraal 50 mg, gedurende
vier opeenvolgende weken, gevolgd door een rustperiode van twee weken (schema 4/2). Samen vormt
dit een complete cyclus van zes weken.
Voor pancreasNET is de aanbevolen dosering van Sutent eenmaal daags oraal 37,5 mg zonder
geprogrammeerde rustperiode.
Dosisaanpassingen
Veiligheid en verdraagbaarheid
Voor GIST en MRCC kunnen dosisaanpassingen worden doorgevoerd in stappen van 12,5 mg op
basis van de individuele veiligheid en tolerantie. De dagdosis mag niet hoger zijn dan 75 mg en niet
lager dan 25 mg.
Voor pancreasNET kan een dosisaanpassing worden doorgevoerd in stappen van 12,5 mg op basis van
de individuele veiligheid en tolerantie. De maximale dosis die tijdens het fase III-pancreasNET-
onderzoek werd toegediend, was 50 mg dagelijks.
Dosisonderbrekingen kunnen vereist zijn op basis van de individuele veiligheid en tolerantie.
CYP3A4-remmers/-inductoren
Gelijktijdige toediening van sunitinib met krachtige CYP3A4-inductoren, zoals rifampicine, dient te
worden vermeden (zie rubriek 4.4 en 4.5). Indien dit niet mogelijk is, kan het nodig zijn de dosering
van sunitinib in stappen van 12,5 mg (tot maximaal 87,5 mg per dag voor GIST en MRCC of 62,5 mg
per dag voor pancreasNET) te verhogen, waarbij er zorgvuldig op wordt toegezien hoe dit wordt
verdragen.
Gelijktijdige toediening van sunitinib met krachtige CYP3A4-remmers, zoals ketoconazol, dient te
worden vermeden (zie rubriek 4.4 en 4.5). Indien dit niet mogelijk is, kan het nodig zijn de dosering
van sunitinib te verlagen tot een minimum van 37,5 mg per dag voor GIST en MRCC of 25 mg per
dag voor pancreasNET, waarbij er zorgvuldig op wordt toegezien hoe dit wordt verdragen.
De keuze voor een alternatief gelijktijdig toegediend geneesmiddel, dat geen of minimale CYP3A4-
inducerende of remmende eigenschappen heeft, dient in overweging te worden genomen.
Speciale populaties
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van Sutent bij patiënten onder de 18 jaar zijn niet vastgesteld.
De momenteel beschikbare gegevens worden beschreven in rubriek 4.8, 5.1 en 5.2, maar er kan geen
doseringsadvies worden gegeven.
Leverstoornis
Aanpassing van de startdosis wordt niet aanbevolen bij toediening van sunitinib aan patiënten met een
licht of matig verminderde leverfunctie (Child-Pugh Class A en B). Sunitinib is niet onderzocht bij
personen met een ernstig (Child-Pugh Class C) verminderde leverfunctie en daarom wordt het gebruik
van sunitinib bij patiënten met een ernstig verminderde leverfunctie niet aanbevolen (zie rubriek 5.2).
Nierstoornis
Aanpassing van de startdosis wordt niet vereist bij toediening van sunitinib aan patiënten met een
verminderde nierfunctie (licht-ernstig) of met terminaal nierfalen (ESRD) die hemodialyse ondergaan.
Verdere dosisaanpassingen dienen te worden gebaseerd op de individuele veiligheid en tolerantie (zie
rubriek 5.2).
Wijze van toediening
Sutent is voor orale toediening en kan met of zonder voedsel worden ingenomen.
Indien een dosis wordt vergeten, mag de patiënt geen extra dosis innemen. De patiënt dient de
volgende dag de gebruikelijke voorgeschreven dosering in te nemen.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Gelijktijdige toediening met krachtige CYP3A4-inductoren dient te worden vermeden, omdat dit de
plasmaconcentratie van sunitinib kan verlagen (zie rubriek 4.2 en 4.5).
Gelijktijdige toediening met krachtige CYP3A4-remmers dient te worden vermeden, omdat dit de
plasmaconcentratie van sunitinib kan verhogen (zie rubriek 4.2 en 4.5).
Huid- en weefselaandoeningen
Patiënten dienen te worden geïnformeerd dat depigmentatie van haar of huid tijdens de behandeling
met sunitinib kan optreden. Andere mogelijke effecten op de huid kunnen omvatten: droogheid,
verdikking of scheuren van de huid, blaren of huiduitslag op de handpalmen en de voetzolen.
De eerder genoemde reacties waren niet cumulatief, kenmerkend reversibel en leidden over het
algemeen niet tot het staken van de behandeling. Gevallen van pyoderma gangrenosum, gewoonlijk
reversibel na het stoppen van sunitinib, zijn gemeld. Ernstige huidreacties zijn gemeld, waaronder
gevallen van erythema multiforme (EM), gevallen wijzend op Stevens-Johnson syndroom (SJS) en
toxische epidermale necrolyse (TEN), waarvan sommige fataal. Als verschijnselen of symptomen van
SJS, TEN of EM (bijv. progressieve huiduitslag, vaak gepaard gaande met blaren of mucosale laesies)
aanwezig zijn, dient de behandeling met sunitinib gestopt te worden. Als de diagnose van SJS of TEN
wordt bevestigd, dient de behandeling niet opnieuw gestart te worden. In sommige gevallen van
vermoede EM verdroegen patiënten de hernieuwde behandeling met sunitinib bij een lagere dosis na
het verdwijnen van de reactie; sommigen van deze patiënten kregen ook gelijktijdig behandeling met
corticosteroïden of antihistaminica (zie rubriek 4.8).
Bloedingen en tumorbloedingen
Voorvallen van bloedingen, waarvan enkele fataal, die gemeld werden in klinische onderzoeken met
sunitinib en tijdens postmarketingbewaking, omvatten gastro-intestinale, respiratoire, urineweg- en
hersenbloedingen (zie rubriek 4.8).
Neusbloeding was de meest frequent gemelde hemorragische bijwerking en werd gemeld bij ongeveer
de helft van de patiënten met solide tumoren die hemorragische voorvallen vertoonden. Sommige van
deze voorvallen van neusbloeding waren ernstig, maar zeer zelden waren deze fataal.
Voorvallen van tumorbloeding, soms geassocieerd met tumornecrose, zijn gerapporteerd; sommige
van deze bloedingen waren fataal.
Tumorbloedingen kunnen plotseling optreden en kunnen zich, in het geval van longtumoren, voordoen
als ernstige en levensbedreigende haemoptysis of longbloeding. Longbloedingen, waarvan sommige
fataal, zijn waargenomen in klinische onderzoeken en zijn postmarketing gerapporteerd bij patiënten
die behandeld zijn met sunitinib voor MRCC, GIST en longkanker. Sutent is niet geregistreerd voor
het gebruik bij patiënten met longkanker.
Patiënten die een gelijktijdige behandeling met antistollingsmiddelen (bijv. warfarine, acenocoumarol)
toegediend krijgen, dienen eventueel periodiek te worden gecontroleerd door middel van volledige
telling van de bloedcellen (bloedplaatjes), stollingsfactoren (PT/INR) en lichamelijk onderzoek.
Maagdarmstelselaandoeningen
Diarree, misselijkheid/braken, buikpijn, dyspepsie en stomatitis/orale pijn waren de meest gemelde
gastro-intestinale bijwerkingen; gevallen van oesofagitis zijn ook gemeld (zie rubriek 4.8).
Ondersteunende zorg bij gastro-intestinale bijwerkingen die dienen te worden behandeld, kan bestaan
uit geneesmiddelen met anti-emetische, antidiarretische of zuurbindende eigenschappen.
Ernstige, soms fatale gastro-intestinale complicaties, waaronder gastro-intestinale perforatie, werden
gemeld bij patiënten met intra-abdominale maligniteiten die met sunitinib behandeld werden.
Hypertensie
Hypertensie is gemeld in verband met sunitinib, waaronder ernstige hypertensie (>200 mmHg
systolisch of 110 mmHg diastolisch). Patiënten dienen gescreend te worden op hypertensie en hiervoor
adequaat te worden behandeld. Tijdelijke stopzetting wordt aangeraden bij patiënten met een ernstige
hypertensie die medisch niet onder controle kan worden gehouden. De behandeling kan worden
hervat, zodra de hypertensie adequaat onder controle is (zie rubriek 4.8).
Hematologische aandoeningen
Verminderde absolute aantallen neutrofielen en verminderde aantallen bloedplaatjes werden gemeld in
verband met sunitinib (zie rubriek 4.8). Bovenstaande voorvallen waren niet cumulatief, waren
kenmerkend reversibel en leidden in het algemeen niet tot het beëindigen van de behandeling. Geen
van deze voorvallen in de fase III-onderzoeken was fataal, maar zeldzame fatale hematologische
voorvallen, waaronder met trombocytopenie geassocieerde bloedingen en neutropene infecties, werden
tijdens postmarketingbewaking gemeld.
Anemie is zowel vroegtijdig als later geobserveerd gedurende de behandeling met sunitinib.
Bij patiënten die een behandeling met sunitinib krijgen, dient aan het begin van elke
behandelingscyclus een volledige telling van de bloedcellen te worden uitgevoerd (zie rubriek 4.8).
Hartaandoeningen
Cardiovasculaire voorvallen, waaronder hartfalen, cardiomyopathie, afname van de
linkerventrikelejectiefractie tot beneden de ondergrens van de normaalwaarde, myocarditis,
myocardischemie en myocardinfarct, waarvan enkele fataal, werden gemeld bij patiënten die werden
behandeld met sunitinib. Deze gegevens suggereren dat sunitinib het risico op cardiomyopathie
verhoogt. Behalve de geneesmiddelspecifieke effecten werden geen specifieke additionele
Patiënten bij wie zich binnen 12 maanden voorafgaand aan de toediening van sunitinib cardiale
voorvallen voordeden, zoals myocardinfarct (waaronder ernstige/onstabiele angina), coronaire/perifere
bypass-operatie, symptomatisch congestief hartfalen (CHF), cerebrovasculair accident, TIA of
longembolie, werden van alle klinische onderzoeken met sunitinib uitgesloten. Het is niet bekend of
patiënten met deze concomiterende aandoeningen een groter risico lopen om sunitinib-gerelateerde
linkerventrikeldisfunctie te ontwikkelen.
Artsen wordt aangeraden om dit risico af te wegen tegen de potentiële voordelen van sunitinib.
Patiënten dienen tijdens behandeling met sunitinib zorgvuldig te worden gecontroleerd op klinische
verschijnselen en symptomen van CHF, vooral patiënten met cardiale risicofactoren en/of een
voorgeschiedenis van coronaire arteriële aandoeningen. Uitgangswaarde- en periodieke evaluaties van
de LVEF dienen eveneens te worden overwogen tijdens behandeling met sunitinib. Bij patiënten
zonder cardiale risicofactoren dient een uitgangswaarde-evaluatie van de ejectiefractie te worden
overwogen.
Bij het zich klinisch manifesteren van CHF wordt beëindiging van de behandeling met sunitinib
aanbevolen. De toediening van sunitinib dient te worden onderbroken en/of de dosis verlaagd bij
patiënten zonder klinisch bewijs voor CHF, maar met een ejectiefractie <50% en >20% onder de
uitgangswaarde.
QT-intervalverlenging
Verlenging van het QT-interval en Torsade de pointes zijn waargenomen bij aan sunitinib
blootgestelde patiënten. QT-intervalverlenging kan leiden tot een verhoogd risico van ventriculaire
aritmieën, waaronder Torsade de pointes.
Sunitinib dient met voorzichtigheid te worden gebruikt bij patiënten met een bekende
voorgeschiedenis van QT-intervalverlenging, bij patiënten die anti-aritmica gebruiken of
geneesmiddelen die het QT-interval kunnen verlengen, of bij patiënten met een relevante reeds
bestaande hartziekte, bradycardie of elektrolytstoornissen. Gelijktijdige toediening van sunitinib met
krachtige CYP3A4-remmers dient beperkt te worden vanwege de mogelijke verhoging van de
plasmaspiegels van sunitinib (zie rubriek 4.2, 4.5 en 4.8).
Veneuze trombo-embolische voorvallen
Behandelingsgerelateerde veneuze trombo-embolische voorvallen, waaronder diepveneuze trombose
en longembolie, werden gemeld bij patiënten die sunitinib kregen (zie rubriek 4.8). Voorvallen van
longembolie met fatale afloop zijn waargenomen tijdens postmarketingbewaking.
Arteriële trombo-embolische voorvallen
Gevallen van, soms fatale, arteriële trombo-embolische voorvallen (ATE) werden gemeld bij met
sunitinib behandelde patiënten. De meest frequente voorvallen betreffen cerebrovasculair accident,
transiënte ischemische aanval en herseninfarct. Naast de onderliggende maligne ziekte en een leeftijd
65 jaar omvatten de met ATE geassocieerde risicofactoren hypertensie, diabetes mellitus en een
eerdere trombo-embolische ziekte.
Aneurysma's en arteriële dissecties
Het gebruik van remmers van de VEGF-route bij patiënten met of zonder hypertensie kan de vorming
van aneurysma's en/of arteriële dissecties bevorderen. Voordat een behandeling met sunitinib wordt
gestart, dient dit risico zorgvuldig te worden overwogen bij patiënten met risicofactoren zoals
hypertensie of een voorgeschiedenis van aneurysma.
Trombotische microangiopathie (TMA)
De diagnose van TMA, waaronder trombotische trombocytopenische purpura (TTP) en hemolytisch
uremisch syndroom (HUS), soms leidend tot nierfalen of een fatale afloop, dient te worden overwogen
Schildklierdisfunctie
Een nulmeting van de schildklierfunctie d.m.v. een laboratoriumbepaling wordt aanbevolen bij alle
patiënten. Patiënten met vooraf bestaande hypothyreoïdie of hyperthyreoïdie dienen volgens de
standaard medische praktijk te worden behandeld vóór de behandeling met sunitinib wordt gestart.
Tijdens de behandeling met sunitinib dient routinematige controle van de schildklierfunctie iedere drie
maanden uitgevoerd te worden. Bovendien dienen patiënten nauwlettend te worden gecontroleerd op
verschijnselen of symptomen van schildklierdisfunctie gedurende de behandeling, en bij patiënten die
verschijnselen en/of symptomen ontwikkelen die wijzen op schildklierdisfunctie dient de
schildklierfunctie in het laboratorium te worden onderzocht op geleide van klinische noodzaak.
Patiënten die schildklierdisfunctie ontwikkelen, dienen volgens de standaard medische praktijk te
worden behandeld.
Hypothyreoïdie werd zowel vroeg als laat tijdens de behandeling met sunitinib waargenomen (zie
rubriek 4.8).
Pancreatitis
Een verhoogde activiteit van het serumlipase en amylase werd waargenomen bij patiënten met diverse
solide tumoren die sunitinib kregen toegediend. De toename van de lipase-activiteit was van
voorbijgaande aard en ging over het algemeen bij personen met diverse solide tumoren niet gepaard
met verschijnselen of symptomen van pancreatitis (zie rubriek 4.8).
Er zijn gevallen van ernstige pancreasvoorvallen gemeld, sommige met fatale afloop. Indien zich
symptomen van pancreatitis voordoen, dienen patiënten te stoppen met het gebruik van sunitinib en te
worden voorzien van adequate ondersteunende zorg.
Levertoxiciteit
Levertoxiciteit werd waargenomen bij met sunitinib behandelde patiënten. Gevallen van leverfalen,
waarvan sommige met fatale afloop, werden waargenomen bij <1% van met sunitinib behandelde
patiënten met solide tumoren. Voer leverfunctietests (alanine transaminase [ALAT], aspartaat
transaminase [ASAT], bilirubinewaarden) uit vóór de start van de behandeling, gedurende elke
behandelingscyclus en wanneer klinisch aangewezen. Indien zich verschijnselen of symptomen van
leverfalen voordoen, dient het gebruik van sunitinib te worden gestopt en dient adequate
ondersteunende zorg te worden verleend (zie rubriek 4.8).
Nierfunctie
Gevallen van nierstoornis, nierfalen en/of acuut nierfalen, waarvan sommige met fatale afloop, werden
gemeld (zie rubriek 4.8).
Naast de onderliggende RCC betreffen de met nierstoornis/-falen geassocieerde risicofactoren bij met
sunitinib behandelde patiënten hoge leeftijd, diabetes mellitus, onderliggende nierstoornis, hartfalen,
hypertensie, sepsis, dehydratatie/hypovolemie en rabdomyolyse.
De veiligheid van voortgezette behandeling met sunitinib bij patiënten met matige tot ernstige
proteïnurie is niet systematisch onderzocht.
Er zijn gevallen van proteïnurie en zeldzame gevallen van nefrotisch syndroom gemeld.
Uitgangswaarde-urinalyse wordt aanbevolen, en patiënten dienen te worden gevolgd ten aanzien van
de ontwikkeling of verergering van proteïnurie. Behandeling met sunitinib dient te worden gestaakt bij
patiënten met nefrotisch syndroom.
Verstoorde wondheling
Gevallen van verstoorde wondheling werden tijdens de behandeling met sunitinib gemeld.
Er werden geen formele klinische onderzoeken naar het effect van sunitinib op de wondheling
uitgevoerd. Een tijdelijke onderbreking van de sunitinibbehandeling wordt aanbevolen als
voorzorgsmaatregel bij patiënten die grote chirurgische ingrepen ondergaan. Er bestaat beperkte
klinische ervaring betreffende het tijdstip om na een grote chirurgische ingreep de therapie te
herstarten. De beslissing om de therapie met sunitinib na een grote chirurgische ingreep te herstarten,
dient daarom gebaseerd te zijn op de klinische beoordeling van het herstel na de chirurgische ingreep.
Osteonecrose van de kaak
Gevallen van osteonecrose van de kaak werden bij met Sutent behandelde patiënten gemeld. De
meeste gevallen werden gemeld bij patiënten die eerder of gelijktijdig met intraveneuze bisfosfonaten
behandeld werden, waarvoor osteonecrose van de kaak een bekend risico is. Er dient daarom
voorzichtigheid te worden betracht indien Sutent en intraveneuze bisfosfonaten gelijktijdig of
opeenvolgend gebruikt worden.
Invasieve tandingrepen zijn ook een bekende risicofactor. Vóór behandeling met Sutent dient een
gebitsonderzoek en geschikte preventieve tandheelkunde overwogen te worden. Bij patiënten die
eerder intraveneuze bisfosfonaten hebben ontvangen of nu nog ontvangen, dienen invasieve
tandingrepen, indien mogelijk, vermeden te worden (zie rubriek 4.8).
Overgevoeligheid/angio-oedeem
Indien angio-oedeem optreedt als gevolg van overgevoeligheid, dient de behandeling met sunitinib te
worden onderbroken en standaard medische zorg te worden verleend (zie rubriek 4.8).
Convulsies
In klinische onderzoeken met sunitinib en tijdens postmarketingbewaking werden convulsies gemeld.
Patiënten met convulsies en met verschijnselen of symptomen die wijzen op het reversibel posterieur
leuko-encefalopathiesyndroom (RPLS), zoals hypertensie, hoofdpijn, verminderde alertheid,
veranderingen in het mentaal functioneren, en visusverlies, waaronder corticale blindheid, dienen
medisch gecontroleerd te worden, met inbegrip van controle van de hypertensie. Tijdelijke opschorting
van de behandeling met sunitinib wordt aanbevolen; na herstel kan de behandeling worden hervat op
basis van het oordeel van de behandelende arts (zie rubriek 4.8).
Tumorlysissyndroom (TLS)
Gevallen van TLS, sommige fataal, zijn in zeldzame gevallen waargenomen in klinische onderzoeken
en zijn tijdens postmarketingbewaking gerapporteerd bij patiënten behandeld met sunitinib.
Risicofactoren voor TLS omvatten een hoge tumorlast, reeds bestaande chronische nierinsufficiëntie,
oligurie, dehydratie, hypotensie en zure urine. Deze patiënten dienen nauwkeurig gevolgd te worden
en behandeld op klinische indicatie. Profylactische hydratie dient overwogen te worden.
Infecties
Ernstige infecties, met of zonder neutropenie, waaronder sommige met een fatale afloop, zijn gemeld.
Er werden soms gevallen gemeld van necrotiserende fasciitis, waaronder van het perineum, die soms
fataal waren (zie rubriek 4.8).
De behandeling met sunitinib dient te worden gestaakt bij patiënten die necrotiserende fasciitis
ontwikkelen en er dient onmiddellijk een adequate behandeling te worden gestart.
Hulpstoffen
Natrium
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per capsule, dat wil zeggen dat het in
wezen `natriumvrij' is.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Onderzoek naar interacties is alleen bij volwassenen uitgevoerd.
Geneesmiddelen die de plasmaconcentraties van sunitinib kunnen verhogen:
Effect van CYP3A4-remmers
Gelijktijdige toediening van een enkele dosis sunitinib met de krachtige CYP3A4-remmer ketoconazol
leidde bij gezonde vrijwilligers tot een verhoging van de gecombineerde [sunitinib + primaire
metaboliet] maximale concentratie (Cmax) en oppervlakte onder de curve (AUC0-) van respectievelijk
49% en 51%.
Toediening van sunitinib in combinatie met krachtige CYP3A4-remmers (zoals ritonavir, itraconazol,
erytromycine, claritromycine, grapefruitsap) kan de concentratie van sunitinib verhogen.
Combinatie met CYP3A4-remmers dient daarom te worden vermeden, of er dient een alternatieve co-
medicatie te worden gekozen die geen of minimale CYP3A4-remmende eigenschappen heeft.
Indien dit niet mogelijk is kan het nodig zijn de dosis van Sutent te verlagen tot een minimum van 37,5
mg per dag voor GIST en MRCC of 25 mg per dag voor pancreasNET, waarbij er zorgvuldig op wordt
toegezien hoe dit wordt verdragen (zie rubriek 4.2).
Effect van borstkankerresistentie-eiwitremmers (BCRP-remmers, BCRP: Breast Cancer Resistance
Protein)
Er zijn beperkte klinische gegevens beschikbaar over de interactie tussen sunitinib en BCRP-remmers
en de mogelijkheid van een interactie tussen sunitinib en andere BCRP-remmers kan niet worden
uitgesloten (zie rubriek 5.2).
Geneesmiddelen die de plasmaconcentraties van sunitinib kunnen verlagen:
Effect van CYP3A4-inductoren
Gelijktijdige toediening van een enkele dosis sunitinib met de CYP3A4-inductor rifampicine leidde bij
gezonde vrijwilligers tot een verlaging van de gecombineerde [sunitinib + primaire metaboliet] Cmax en
AUC0- van respectievelijk 23% en 46%.
Toediening van sunitinib met krachtige CYP3A4-inductoren (zoals dexamethason, fenytoïne,
carbamazepine, rifampicine, fenobarbital of kruidenpreparaten die sint-janskruid /Hypericum
perforatum bevatten) kan de concentratie van sunitinib verlagen. Combinatie met CYP3A4-inductoren
dient daarom te worden vermeden, of er dient een alternatieve co-medicatie te worden gekozen die
geen of minimale CYP3A4-inducerende eigenschappen heeft. Indien dit niet mogelijk is, kan het
nodig zijn de dosering van Sutent te verhogen in stappen van 12,5 mg (tot 87,5 mg per dag voor GIST
en MRCC of 62,5 mg per dag voor pancreasNET), waarbij er zorgvuldig op wordt toegezien hoe dit
wordt verdragen (zie rubriek 4.2).
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Anticonceptie bij mannen en vrouwen
Vrouwen in de vruchtbare leeftijd dienen te worden geadviseerd effectieve anticonceptie toe te passen
en niet zwanger te worden tijdens de behandeling met Sutent.
Zwangerschap
Er zijn geen onderzoeken gedaan bij zwangere vrouwen die sunitinib gebruiken. Uit dieronderzoek is
reproductietoxiciteit gebleken, waaronder foetale misvormingen (zie rubriek 5.3). Sutent dient niet te
worden gebruikt gedurende de zwangerschap of bij vrouwen die geen effectieve anticonceptie
toepassen, tenzij het potentiële voordeel opweegt tegen het mogelijke risico voor de foetus. Indien
Sutent tijdens de zwangerschap gebruikt wordt, of indien de patiënte zwanger wordt tijdens het
gebruik van Sutent, dient de patiënte op de hoogte te worden gesteld van het mogelijke risico voor de
foetus.
Borstvoeding
Sunitinib en/of zijn metabolieten worden uitgescheiden in rattenmelk. Het is niet bekend of sunitinib
of zijn primaire actieve metaboliet worden uitgescheiden in menselijke melk. Omdat werkzame
bestanddelen vaak worden uitgescheiden in menselijke melk en omdat dit mogelijk tot ernstige
ongewenste voorvallen kan leiden bij zuigelingen, dienen vrouwen geen borstvoeding te geven tijdens
de behandeling met Sutent.
Vruchtbaarheid
Op basis van niet-klinische bevindingen kunnen er risico's optreden voor de mannelijke en de
vrouwelijke vruchtbaarheid door behandeling met sunitinib (zie rubriek 5.3).
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Sutent heeft een geringe invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen.
Patiënten dienen te worden geïnformeerd dat ze duizeligheid kunnen ervaren tijdens de behandeling
met sunitinib.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De ernstigste bijwerkingen geassocieerd met sunitinib, sommige fataal, zijn nierfalen, hartfalen,
longembolie, gastro-intestinale perforatie en bloedingen (bijv. luchtweg-, gastro-intestinale, tumor-,
urineweg- en hersenbloedingen). De meest voorkomende bijwerkingen van welke graad ook (door
patiënten in RCC-, GIST- en pancreasNET-registratieonderzoeken ervaren) omvatten verminderde
eetlust, dysgeusie, hypertensie, vermoeidheid, maagdarmstelselaandoeningen (d.w.z. diarree,
misselijkheid, stomatitis, dyspepsie en braken), huidverkleuring en palmoplantair erytrodysesthesie-
syndroom. Deze symptomen kunnen verminderen indien de behandeling voortduurt. Hypothyreoïdie
kan ontstaan tijdens de behandeling. Bloedstoornissen (bijv. neutropenie, trombocytopenie en anemie)
vallen onder de meest voorkomende bijwerkingen.
Andere fatale bijwerkingen dan genoemd in bovenstaande rubriek 4.4 of in onderstaande rubriek 4.8
waarvan wordt verondersteld dat ze mogelijk te wijten zijn aan sunitinib omvatten multi-systeem
orgaanfalen, verspreide intravasculaire coagulatie, peritoneale bloeding, bijnierschorsinsufficiëntie,
pneumothorax, shock en plotselinge dood.
Tabulair overzicht van bijwerkingen
Bijwerkingen die gemeld werden bij patiënten met GIST, MRCC en pancreasNET in een
gemeenschappelijke gegevensverzameling van 7.115 patiënten worden hieronder opgesomd per
systeem/orgaanklasse, frequentie en ernst (NCI-CTCAE). Bijwerkingen die postmarketing optraden in
klinische onderzoeken worden tevens vermeld. Binnen elke frequentiegroep worden de bijwerkingen
gerangschikt naar afnemende ernst.
Tabel 1.
Bijwerkingen gemeld tijdens klinische onderzoeken
Systeem/or
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
gaanklasse
Infecties en
Virale infectiesa
Necrotiseren
parasitaire
Respiratoire
de fasciitis*
aandoenin
infectiesb,*
Bacteriële
gen
Abcesc,*
infectiesg
Schimmelinfecties
d
Urineweginfectie
Huidinfectiese
Sepsisf,*
Bloed- en
Neutropenie
Lymfopenie
Pancytopenie
Trombotische
lymfestelse
Trombocytopen
microangiopat
l-
ie
hieh,*
aandoenin
Anemie
gen
Leukopenie
Immuunsy
Overgevoelig
Angio-oedeem
steemaand
heid
oeningen
Endocriene Hypothyreoïdie
Hyperthyreoï
Thyreoïditis
aandoenin
die
gen
Voedings-
Verminderde
Dehydratie
Tumorlysissyn
en
eetlusti
Hypoglykemie
droom*
stofwisselin
gs-
stoornissen
Psychische Slapeloosheid
Depressie
stoornissen
Zenuwstels Duizeligheid
Perifere
Hersenbloedi
Reversibel
el-
Hoofdpijn
neuropathie
ng*
posterieur
aandoenin
Dysgeusiej
Paresthesie
Cerebrovascu encefalopathie
gen
Hypo-esthesie
lair accident*
syndroom*
Hyperesthesie
Voorbijgaand
e ischemische
aanval
Oogaandoe
Periorbitaal
ningen
oedeem
Ooglidoedeem
Toegenomen
traanproductie
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
gaanklasse
Hartaando
Myocardischemiek Congestief
Linkerventrike
eningen
,*
hartfalen
lfalen*
Ejectiefractie
Myocardinfar Torsade de
verlaagdl
ctm,*
pointes
Hartfalen*
Cardiomyopa
thie*
Pericardiale
effusie
QT verlengd
op
elektrocardio
gram
Bloedvat-
Hypertensie
Diepveneuze
Tumorbloedi
Aneurysma's
aandoenin
trombose
ng*
en arteriële
gen
Opvliegers
dissecties*
Blozen
Ademhalin
Dyspnoe
Longembolie*
Longbloedin
gsstelsel-,
Bloedneus
Pleurale effusie*
g*
borstkas- e
Hoesten
Hemoptyse
Respiratoir
n
Ademnood bij
falen*
mediastinu
inspanning
m-
Orofaryngeale
aandoenin
pijnn
gen
Verstopte neus
Droge neus
Maagdarm Stomatitiso
Gastro-oesofageal
Gastro-intesti
stelsel-
Buikpijnp
e reflux
nale
aandoenin
Braken
Dysfagie
perforatieq,*
gen
Diarree
Gastro-intestinale
Pancreatitis
Dyspepsie
bloeding*
Anale fistel
Misselijkheid
Oesofagitis*
Colitisr
Constipatie
Abdominale
distensie
Abdominaal
ongemak
Rectale bloeding
Bloedend
tandvlees
Zweertjes in de
mond
Proctalgie
Cheilitis
Hemorroïden
Glossodynie
Orale pijn
Droge mond
Flatulentie
Oraal ongemak
Oprisping
Lever- en
Leverfalen*
Hepatitis
galaandoen
Cholecystitiss
ingen
,*
Abnormale
leverfunctie
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
gaanklasse
Huid- en
Huidverkleurin
Schilfering van de
Erythema
onderhuid- gt
huid
multiforme*
aandoenin
Palmoplantair
Huidreactiev
Stevens-
gen
erytrodysesthes
Eczeem
Johnson-
iesyndroom
Blaren
syndroom*
Huiduitslagu
Erytheem
Pyoderma
Haarkleurveran
Alopecia
gangrenosum
deringen
Acne
Toxische
Droge huid
Pruritus
epidermale
Hyperpigmentatie
necrolyse*
van de huid
Lesie van de huid
Hyperkeratose
Dermatitis
Nagelafwijkingw
Skeletspier
Pijn in
Pijn in de
Osteonecrose Rabdomyolys
stelsel- en
extremiteit
skeletspieren
van de kaak
e*
bindweefse
Artralgie
Spierspasmen
Fistel*
Myopathie
l-
Rugpijn
Myalgie
aandoenin
Spierzwakte
gen
Nier- en
Nierfalen*
Urinewegblo
Nefrotisch
urineweg-
Acuut nierfalen*
eding
syndroom
aandoenin
ChromaturieProteï
gen
nurie
Algemene
Slijmvliesontst
Pijn op de borst
Verstoorde
aandoenin
eking
Pijn
genezing
gen en
Vermoeidheidx
Griepachtige
toedienings Oedeemy
verschijnselen
plaats-
Pyrexie
Koude rillingen
stoornissen
Onderzoek
Gewichtsverlies
Bloed
en
Witte
creatinefosfo
bloedceltelling
kinase
verlaagd
verhoogd
Lipase verhoogd
Bloed
Plaatjestelling
thyreoïd-
verlaagd
stimulerend
Hemoglobine
hormoon
verlaagd
verhoogd
Amylase
verhoogdz
Aspartaataminotra
nsferase verhoogd
Alanine-
aminotransferase
verhoogd
Bloed creatinine
verhoogd
Bloeddruk
verhoogd
Bloed urinezuur
verhoogd
*
Gebeurtenis kan een fatale afloop hebben.
Nasofaryngitis en orale herpes.
b
Bronchitis, infectie van de onderste luchtwegen, pneumonie en luchtweginfectie.
c
Abces, abces in de ledemaat, anaal abces, gingivaal abces, leverabces, pancreasabces, perineaal abces,
perirectaal abces, rectaal abces, subcutaan abces en tandabces.
d
Oesofageale candidiasis en orale candidiasis.
e
Cellulitis en huidinfectie.
f
Sepsis en septische shock.
g
Abdominaal abces, abdominale sepsis, diverticulitis en osteomyelitis.
h
Trombotische microangiopathie, trombotische trombocytopenische purpura en hemolytisch-uremisch
syndroom.
i
Verminderde eetlust en anorexie.
j
Dysgeusie, ageusie en smaakstoornis.
k
Acuut coronairsyndroom, angina pectoris, instabiele angina, kransslagaderocclusie en myocardischemie.
l
Ejectiefractie verlaagd/abnormaal.
m
Acuut myocardinfarct, myocardinfarct en stil myocardinfarct.
n
Orofaryngeale en faryngolaryngeale pijn.
o
Stomatitis en afteuze stomatitis.
p
Buikpijn, lage buikpijn en hoge buikpijn.
q
Gastro-intestinale perforatie en intestinale perforatie.
r
Colitis en ischemische colitis.
s
Cholecystitis en acalculeuze cholecystitis.
t
Gele huid, huidverkleuring en pigmentatiestoornis.
u
Psoriasiforme dermatitis, exfoliatieve uitslag, uitslag, erythemateuze uitslag, folliculaire uitslag,
gegeneraliseerde uitslag, maculaire uitslag, maculo-papulaire uitslag, papulaire uitslag en pruritische
uitslag.
v
Huidreactie en huidaandoening.
w
Nagelafwijking en verkleuring.
x
Vermoeidheid en asthenie.
y
Gezichtsoedeem, oedeem en perifeer oedeem.
z
Amylase en verhoogde amylase.
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Infecties en parasitaire aandoeningen
Gevallen van ernstige infectie (met of zonder neutropenie), waaronder gevallen met fatale afloop, zijn
gemeld. Gevallen van necrotiserende fasciitis, waaronder die van het perineum, en in sommige
gevallen fataal, zijn gemeld (zie ook rubriek 4.4).
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Graad 3 en 4 verminderde absolute aantallen neutrofielen werden gemeld bij respectievelijk 10% en
1,7% van de patiënten in het fase III-GIST-onderzoek, bij 16% en 1,6% van de patiënten in het fase
III-MRCC-onderzoek en bij 13% en 2,4% van de patiënten in het fase III-pancreasNET-onderzoek.
Graad 3 en 4 verminderde aantallen bloedplaatjes werden gemeld bij respectievelijk 3,7% en 0,4% van
de patiënten in het fase III-GIST-onderzoek, bij 8,2% en 1,1% van de patiënten in het fase III-MRCC-
onderzoek en bij 3,7% en 1,2% van de patiënten in het fase III-pancreasNET-onderzoek (zie
rubriek 4.4).
Bloedingen werden gemeld bij 18% van de patiënten die in het fase III-GIST-onderzoek sunitinib
kregen in vergelijking met 17% van de patiënten die placebo kregen. Van de patiënten die sunitinib
kregen voor niet eerder behandeld MRCC, had 39% bloedingen, vergeleken met 11% van de patiënten
die interferon- (IFN-) kregen. Zeventien (4,5%) patiënten die sunitinib gebruikten, kregen graad 3
of ernstigere bloedingen versus 5 (1,7%) patiënten die IFN- kregen. Van de patiënten die sunitinib
kregen voor cytokine-refractair MRCC, kreeg 26% bloedingen. Bloedingen, met uitzondering van
epistaxis, werden gemeld bij 21,7% van de patiënten die in het fase III-pancreasNET-onderzoek
sunitinib kregen tegen 9,85% van de patiënten die placebo kregen (zie rubriek 4.4).
Tijdens klinische onderzoeken werden bij ongeveer 2% van de patiënten met GIST bloedingen van de
tumor gemeld.
Endocriene aandoeningen
Hypothyreoïdie werd als bijwerking gemeld bij 7 met sunitinib behandelde patiënten (4%) in de
2 onderzoeken bij cytokine-refractair MRCC, en in het onderzoek bij niet eerder behandeld MRCC bij
61 met sunitinib behandelde patiënten (16%) en 3 patiënten (<1%) in de IFN--arm.
Daarnaast werd een verhoging van het thyreoïd-stimulerend hormoon (TSH) gemeld bij 4 cytokine-
refractaire MRCC-patiënten (2%). Over het geheel genomen was er bij 7% van de MRCC-populatie
klinisch bewijs of bewijs op grond van laboratoriumonderzoek voor tijdens de behandeling optredende
hypothyreoïdie. Verworven hypothyreoïdie werd gezien bij 6,2% van de GIST-patiënten die sunitinib
kregen versus 1% van de patiënten die placebo kregen. In het fase III-pancreasNET-onderzoek werd
hypothyreoïdie gemeld bij 6 patiënten (7,2%) die sunitinib kregen en bij 1 patiënt (1,2%) die placebo
kreeg.
De schildklierfunctie werd prospectief gecontroleerd in 2 onderzoeken bij patiënten met borstkanker;
Sutent is niet goedgekeurd voor gebruik bij borstkanker. Bij 1 onderzoek werd hypothyreoïdie gemeld
bij 15 (13,6%) patiënten die sunitinib kregen en bij 3 (2,9%) patiënten die standaardzorg kregen. Een
verhoging van TSH in het bloed is gemeld bij 1 (0,9%) patiënt die sunitinib kreeg en bij geen van de
patiënten die standaardzorg kregen. Hyperthyreoïdie is gemeld bij geen van de patiënten die werden
behandeld met sunitinib en bij 1 (1,0%) patiënt die standaardzorg kreeg. Bij het andere onderzoek is
hypothyreoïdie gemeld bij in totaal 31 (13%) patiënten die sunitinib kregen en bij 2 (0,8%) patiënten
die capecitabine kregen. Een verhoging van TSH in het bloed is gemeld bij 12 (5,0%) patiënten die
sunitinib kregen en bij geen van de patiënten die capecitabine kregen. Hyperthyreoïdie is gemeld bij 4
(1,7%) patiënten die sunitinib kregen en bij geen van de patiënten die capecitabine kregen. Een
verlaging van TSH in het bloed is gemeld bij 3 (1,3%) patiënten die sunitinib kregen en bij geen van
de patiënten die capecitabine kregen. Een verhoging van T4 is gemeld bij 2 (0,8%) patiënten die
sunitinib kregen en bij 1 (0,4%) patiënt die capecitabine kreeg. Een verhoging van T3 is gemeld bij 1
(0,8%) patiënt die sunitinib kreeg en bij geen van de patiënten die capecitabine kregen. Alle
schildkliergerelateerde gebeurtenissen die zijn gemeld, waren graad 1-2 (zie rubriek 4.4).
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Er is een hogere incidentie van hypoglykemie gemeld bij patiënten met pancreasNET in vergelijking
tot MRCC en GIST. Desalniettemin werden de meeste van deze in klinische onderzoeken
geobserveerde bijwerkingen niet beschouwd als gerelateerd aan de onderzoeksbehandeling (zie
rubriek 4.4).
Zenuwstelselaandoeningen
In klinische onderzoeken met sunitinib en tijdens postmarketingbewaking zijn enkele meldingen
geweest (<1%) van patiënten met convulsies en radiologisch bewijs van RPLS, sommige van deze
gevallen waren fataal. Convulsies zijn waargenomen bij patiënten met of zonder radiologisch bewijs
van hersenmetastasen (zie rubriek 4.4).
Hartaandoeningen
Tijdens klinische onderzoeken is een afname van de linkerventrikelejectiefractie (LVEF) van 20% en
tot beneden de ondergrens van de normaalwaarde gemeld bij ongeveer 2% van de met sunitinib
behandelde GIST-patiënten, bij 4% van de cytokine-refractaire MRCC-patiënten en bij 2% van de met
placebo behandelde GIST-patiënten. Deze LVEF-afname bleek niet in ernst toe te nemen en vaak
verbeterde de LVEF bij het voortzetten van de behandeling. In het onderzoek bij niet eerder behandeld
MRCC had 27% van de met sunitinib behandelde patiënten en 15% van de met IFN- behandelde
patiënten een LVEF-waarde beneden de ondergrens van de normaalwaarde. Bij twee patiënten (<1%)
die sunitinib kregen, werd de diagnose congestief hartfalen (CHF) gesteld.
Bij GIST-patiënten werd 'hartfalen', 'congestief hartfalen' of 'linkerventrikelfalen' gemeld bij 1,2% van
de patiënten die behandeld werden met sunitinib en bij 1% van de patiënten die met placebo werden
behandeld. Tijdens het belangrijke fase III-GIST-onderzoek (N=312) zijn behandelingsgerelateerde
fatale cardiale bijwerkingen gemeld bij 1% van de patiënten in elke onderzoeksarm (d.w.z. de
Bloedvataandoeningen
Hypertensie
Hypertensie was een zeer vaak voorkomende bijwerking in klinische onderzoeken. De dosering van
sunitinib werd verlaagd of de toediening ervan tijdelijk uitgesteld bij ongeveer 2,7% van de patiënten
bij wie hypertensie optrad. Bij geen van deze patiënten werd de behandeling met sunitinib definitief
beëindigd. Ernstige hypertensie (>200 mmHg systolisch of 110 mmHg diastolisch) werd gemeld bij
4,7% van de patiënten met solide tumoren. Hypertensie werd gemeld bij ongeveer 33,9% van de
patiënten die sunitinib kregen voor niet eerder behandeld MRCC vergeleken met 3,6% van de
patiënten die IFN- kregen. Ernstige hypertensie werd gemeld bij 12% van de niet eerder behandelde
patiënten die sunitinib kregen en bij <1% van de patiënten die IFN- kregen. Hypertensie werd
gemeld bij 26,5% van de patiënten die in het fase III-pancreasNET-onderzoek sunitinib kregen in
vergelijking met 4,9% van de patiënten die placebo kregen. Ernstige hypertensie werd gemeld bij 10%
van de met sunitinib behandelde pancreasNET-patiënten en bij 3% van de met placebo behandelde
patiënten.
Veneuze trombo-embolische voorvallen
Behandelingsgerelateerde veneuze trombo-embolische voorvallen werden gemeld bij ongeveer 1,0%
van de patiënten met solide tumoren die in klinische onderzoeken sunitinib kregen, waaronder GIST
en RCC.
In een fase III-GIST-onderzoek kregen 7 met sunitinib behandelde patiënten (3%) en geen van de
patiënten die placebo kregen, veneuze trombo-embolische voorvallen; bij 5 van de 7 patiënten trad er
een graad 3 diepveneuze trombose (DVT) op en bij 2 een graad 1 of 2 DVT. Vier van deze 7 GIST-
patiënten stopten met de behandeling na de eerste waarneming van DVT.
Bij 13 patiënten (3%) die sunitinib kregen in het fase III-onderzoek naar niet eerder behandeld MRCC
en bij 4 patiënten (2%) uit de 2 onderzoeken bij cytokine-refractair MRCC werden veneuze trombo-
embolische voorvallen gemeld. Negen van deze patiënten hadden longembolie; 1 van graad 2 en 8 van
graad 4. Acht van deze patiënten hadden DVT; 1 van graad 1, 2 van graad 2, 4 van graad 3 en 1 van
graad 4. Bij 1 patiënt met longembolie in het onderzoek bij cytokine-refractair MRCC werd de dosis
onderbroken.
Bij niet eerder behandelde MRCC-patiënten die IFN- kregen, werden 6 (2%) veneuze trombo-
embolische voorvallen gemeld; 1 patiënt (<1%) kreeg een graad 3 DVT en 5 patiënten (1%) hadden
longembolie, allemaal van graad 4.
In het fase III-pancreasNET-onderzoek werden veneuze trombo-embolische voorvallen gemeld bij
1 patiënt (1,2%) in de sunitinib-arm en bij 5 patiënten (6,1%) in de placebo-arm. Twee van deze
patiënten die placebo kregen, hadden DVT; 1 van graad 2 en 1 van graad 3.
In de GIST-, MRCC- en pancreasNET-registratieonderzoeken werden géén voorvallen met fatale
afloop gemeld. Voorvallen met fatale afloop werden waargenomen tijdens postmarketingbewaking.
Gevallen van longembolie werden waargenomen bij ongeveer 3,1% van de patiënten met GIST en bij
ongeveer 1,2% van de patiënten met MRCC die in fase III-onderzoeken sunitinib kregen. Er werd
geen longembolie gemeld bij patiënten met pancreasNET die in het fase III-onderzoek sunitinib
kregen. Tijdens postmarketingbewaking werden er zeldzame gevallen met fatale afloop waargenomen.
Patiënten bij wie zich in de voorafgaande 12 maanden longembolie had voorgedaan, werden
uitgesloten van deelname aan klinische onderzoeken met sunitinib.
Ongeveer 22,2% van de patiënten met solide tumoren, waaronder GIST en MRCC, die sunitinib
kregen in klinische onderzoeken, ondervonden longvoorvallen.
Maagdarmstelselaandoeningen
Pancreatitis is soms (<1%) waargenomen bij patiënten die sunitinib kregen voor GIST of MRCC. Er
werd geen behandelingsgerelateerde pancreatitis gemeld in het fase III-pancreasNET-onderzoek (zie
rubriek 4.4).
Fatale gastro-intestinale bloeding werd gemeld bij 0,98% van de patiënten die placebo kregen tijdens
het fase III-GIST-onderzoek.
Lever- en galaandoeningen
Leverdisfunctie werd gemeld en kan leverfunctietestafwijkingen, hepatitis of leverfalen betreffen (zie
rubriek 4.4).
Huid- en onderhuidaandoeningen
Gevallen van pyoderma gangrenosum, gewoonlijk reversibel na het stoppen van sunitinib, zijn gemeld
(zie ook rubriek 4.4).
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Gevallen van myopathie en/of rabdomyolyse zijn gemeld, waarvan sommige met acuut nierfalen.
Patiënten met verschijnselen of symptomen van spiertoxiciteit dienen te worden behandeld volgens de
standaard medische praktijk (zie rubriek 4.4).
Gevallen van fistelvorming, soms geassocieerd met tumor necrose en regressie, in sommige gevallen
met fatale afloop, zijn gemeld (zie rubriek 4.4).
Gevallen van osteonecrose van de kaak werden gemeld bij patiënten behandeld met Sutent, waarvan
het merendeel plaatsvond bij patiënten die bekende risicofactoren voor osteonecrose van de kaak
hadden, in het bijzonder blootstelling aan intraveneuze bisfosfonaten en/of een voorgeschiedenis van
gebitsziekte welke invasieve tandheelkundige procedures vereiste (zie ook rubriek 4.4).
Onderzoeken
Gegevens uit niet-klinische (in-vitro en in-vivo) onderzoeken bij hogere doses dan de aanbevolen
humane dosis wijzen er op dat sunitinib het repolarisatieproces van de cardiale actiepotentiaal kan
remmen (bijv. verlenging van het QT-interval).
Verlengingen van het QTc-interval tot meer dan 500 msec kwamen voor bij 0,5% en veranderingen
ten opzichte van de uitgangswaarde van meer dan 60 msec werden gemeld bij 1,1% van de
450 patiënten met solide tumoren; beide parameters zijn erkend als potentieel significante
veranderingen. Bij ongeveer tweemaal de therapeutische concentraties bleek sunitinib het QTcF-
interval (Fridericia gecorrigeerd QT-interval) te verlengen.
QTc-intervalverlenging werd onderzocht in een onderzoek bij 24 patiënten van 20-87 jaar met
gevorderde maligniteiten. De resultaten van dit onderzoek wezen uit dat sunitinib een effect had op het
QTc-interval (gedefinieerd als gemiddelde voor placebo gecorrigeerde verandering van >10 msec met
een bovengrens van het 90% betrouwbaarheidsinterval [BI] >15 msec) bij een therapeutische
concentratie (Dag 3) met gebruikmaking van de binnen-de-dag uitgangswaarde correctiemethode en
bij een concentratie hoger dan de therapeutische concentratie (Dag 9) met gebruikmaking van beide
uitgangswaarde-correctiemethoden. Geen enkele patiënt had een QTc-interval >500 msec. Hoewel een
effect op het QTcF-interval werd waargenomen op Dag 3 op 24 uur na dosering (d.w.z. bij de
Bij gebruik van uitgebreide seriële ECG-onderzoeken op tijdstippen die overeenkwamen met hetzij
therapeutische hetzij groter dan therapeutische blootstellingen werd er bij geen enkele patiënt in de
evalueerbare of de intent-to-treat (ITT)-populaties ontwikkeling van QTc-intervalverlenging
waargenomen die als 'ernstig' (d.w.z. gelijk aan of groter dan graad 3 volgens Common Terminology
Criteria for Adverse Events [CTCAE] versie 3.0) dient te worden beschouwd.
Bij therapeutische plasmaconcentraties was de maximale gemiddelde afwijking van het QTcF-interval
(Fridericia-correctie) ten opzichte van de uitgangswaarde 9 msec (90% BI: 15,1 msec). Bij ongeveer
tweemaal de therapeutische concentratie was de maximale afwijking van het QTcF-interval ten
opzichte van de uitgangswaarde 15,4 msec (90% BI: 22,4 msec). Moxifloxacine (400 mg) dat als
positieve controle werd gebruikt, liet een maximale gemiddelde afwijking van het QTcF-interval ten
opzichte van de uitgangswaarde zien van 5,6 msec. Geen enkele persoon ondervond een effect op het
QTc-interval groter dan graad 2 (CTCAE versie 3.0) (zie rubriek 4.4).
Langetermijnveiligheid bij MRCC
De langetermijnveiligheid van sunitinib bij patiënten met MRCC werd geanalyseerd bij 9 voltooide
klinische onderzoeken die werden uitgevoerd bij patiënten in de eerstelijnsbehandeling, bij
behandeling van bevacizumab-refractaire patiënten en bij behandeling van cytokine-refractaire
patiënten. De analyse omvatte 5.739 patiënten, van wie er 807 (14%) werden behandeld gedurende
2 jaar tot maximaal 6 jaar. Bij de 807 patiënten die langdurig werden behandeld met sunitinib, traden
de meeste behandelingsgerelateerde bijwerkingen (TRAE's, treatment-related adverse events)
aanvankelijk op in de eerste 6 maanden tot 1 jaar, daarna bleven ze stabiel of namen ze na verloop van
tijd af in frequentie. De uitzondering op dit patroon was hypothyreoïdie, die na verloop van tijd
geleidelijk toenam, met nieuwe gevallen die zich voordeden gedurende de periode van 6 jaar.
Langdurige behandeling met sunitinib bleek niet gepaard te gaan met nieuwe types TRAE's.
Pediatrische patiënten
Het veiligheidsprofiel van sunitinib is afgeleid van een fase I-dosis-escalatieonderzoek, een open-label
fase II-onderzoek, een enkelarmig fase I/II-onderzoek en van publicaties, zoals hieronder wordt
beschreven.
Een fase 1-dosis-escalatieonderzoek met orale sunitinib werd uitgevoerd bij 35 patiënten, van wie
30 pediatrische patiënten (leeftijd 3 tot en met 17 jaar) en 5 jong volwassen patiënten (leeftijd 18 tot en
met 21 jaar) met refractaire solide tumoren. De meeste patiënten hadden een hersentumor als primaire
diagnose. Alle deelnemers aan het onderzoek hadden bijwerkingen, de meeste daarvan waren ernstig
(toxiciteitsgraad 3) en omvatten cardiale toxiciteit. De meest voorkomende bijwerkingen bestonden
uit gastro-intestinale (GI) toxiciteit, neutropenie, vermoeidheid en ALAT-verhoging. De kans op
cardiale bijwerkingen bleek groter te zijn bij pediatrische patiënten die eerder waren blootgesteld aan
cardiale bestraling of antracycline, in vergelijking met pediatrische patiënten zonder eerdere
blootstelling. Bij deze pediatrische patiënten die niet eerder waren blootgesteld aan antracyclines of
cardiale bestraling is de maximaal verdraagbare dosis (MTD) vastgesteld (zie rubriek 5.1).
Een open-label fase II-onderzoek werd uitgevoerd bij 29 patiënten, van wie 27 pediatrische patiënten
(leeftijd 3 tot en met 16 jaar) en 2 jongvolwassen patiënten (leeftijd 18 tot en met 19 jaar) met
recidiverend/progressief/refractair hooggradig glioom (HGG) of ependymoom. In geen van beide
groepen waren er bijwerkingen van graad 5. De meest voorkomende ( 10%)
behandelingsgerelateerde bijwerkingen waren verlaagde neutrofielentelling (6 patiënten [20,7%]) en
intracraniale bloeding (3 patiënten [10,3%]).
Een enkelarmig fase I/II-onderzoek werd uitgevoerd bij 6 pediatrische patiënten (leeftijd 13 tot en met
16 jaar) met gevorderde, niet operatief te verwijderen GIST. De frequentste bijwerkingen waren
diarree, misselijkheid, wittebloedceltelling verlaagd, neutropenie en hoofdpijn. Elke bijwerking kwam
voor bij 3 patiënten (50,0%), hoofdzakelijk met een ernst van graad 1 of 2. Vier van de 6 patiënten
(66,7%) hadden behandelingsgerelateerde bijwerkingen van graad 3-4 (hypofosfatemie, neutropenie
4.9
Overdosering
Er bestaat geen specifiek antidotum voor overdosering met Sutent en behandeling van overdosering
dient te bestaan uit algemene ondersteunende maatregelen. Indien nodig kan niet-geresorbeerd
werkzaam bestanddeel worden verwijderd door middel van braken of maagspoelingen. Gevallen van
overdosering zijn gemeld; sommige gevallen waren geassocieerd met bijwerkingen die met het
bekende veiligheidsprofiel van sunitinib overeenkomen.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: Antineoplastische middelen, proteïnekinaseremmers, ATC-code:
L01EX01
Werkingsmechanisme
Sunitinib remt meerdere receptortyrosinekinasen (RTK's), die betrokken zijn bij de tumorgroei,
neoangiogenese en metastatische progressie van kanker. Sunitinib werd geïdentificeerd als een
remmer van 'platelet-derived growth factor'-receptoren (PDGFR en PDGFR), VEGF-receptoren
(VEGFR1, VEGFR2 en VEGFR3), de stamcelfactorreceptor (KIT), Fms-achtige tyrosinekinase-3
(FLT3), de kolonie-stimulerende-factor receptor (CSF-1R) en de van de gliacellijn afkomstige
neurotrofische factorreceptor (RET). De primaire metaboliet vertoont een vergelijkbare potentie als
sunitinib in biochemische en cellulaire bepalingen.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
De klinische veiligheid en werkzaamheid van sunitinib zijn onderzocht bij de behandeling van GIST-
patiënten die resistent waren voor imatinib (d.w.z. dat de ziekte zich verder ontwikkelde tijdens of na
afloop van behandeling met imatinib) of die imatinib niet konden verdragen (d.w.z. dat ze significante
toxiciteit ervoeren tijdens de behandeling met imatinib, waardoor verdere behandeling was
uitgesloten), de behandeling van patiënten met MRCC en de behandeling van patiënten met niet
operatief te verwijderen pancreasNET.
De werkzaamheid is gebaseerd op de tijd-tot-tumorprogressie (TTP) en een toename van de overleving
bij GIST, op progressievrije overleving (PFS) en objectieve responspercentages (ORR) voor
respectievelijk niet eerder behandeld en cytokine-refractair MRCC en op de PFS voor pancreasNET.
Gastro-intestinale stromatumoren
Een initiële open-label dosis-escalatiestudie werd uitgevoerd bij patiënten met GIST na falen van de
behandeling met imatinib (mediane maximale dagdosis 800 mg) wegens resistentie of intolerantie.
Zevenennegentig patiënten werden ingedeeld volgens diverse doseringen en schema's; 55 patiënten
kregen 50 mg sunitinib volgens het aanbevolen behandelingsschema van 4 weken behandelen en 2
weken rust ('4/2 schema').
Bij dit onderzoek was de mediane TTP 34,0 weken (95% BI: 22,0; 46,0).
Na de interim-analyse van de werkzaamheid en veiligheid, op aanbeveling van de onafhankelijke
commissie voor toezicht op de gegevens en veiligheid (DSMB, Data and Safety Monitoring Board)
werd het onderzoek gedeblindeerd en kregen patiënten in de placebogroep open-label sunitinib-
behandeling.
Een totaal aantal van 255 patiënten kregen sunitinib in de open-label behandelingsfase van het
onderzoek, inclusief 99 patiënten die aanvankelijk behandeld werden met placebo.
De analyses van de primaire en secundaire eindpunten in de open-labelfase van het onderzoek
herbevestigen de resultaten die verkregen waren ten tijde van de interim analyses. Zie ook tabel 2:
Tabel 2.
GIST samenvatting van de werkzaamheidseindpunten (ITT-populatie)
Dubbelblinde behandelinga
Mediaan (95% BI)
Hazard ratio
Placebo
cross-over
groep
Eindpunt
Sutent
Placebo
(95% BI)
p-
behandelingb
waarde
Primair
TTP (weken)
Interim
27,3 (16,0; 32,1) 6,4 (4,4, 10,0)
0,329 (0,233; 0,466) <0,001
- Finaal
26,6 (16,0; 32,1) 6,4 (4,4; 10,0)
0,339 (0,244; 0,472) <0,001
10,4 (4,3; 22,0)
Secundair
PFS (weken) c
Interim
24,1 (11,1; 28,3)
6,0 (4,4; 9,9)
0,333 (0,238; 0,467) <0,001
- Finaal
22,9 (10,9; 28,0)
6,0 (4,4; 9,7)
0,347 (0,253; 0,475) <0,001
- ORR (%)d
Interim
6,8 (3,7; 11,1)
0 (-)
n.v.t.
0,006
- Finaal
6,6 (3,8; 10,5)
0 (-)
n.v.t.
0,004
10,1 (5,0; 17,8)
OS (weken)e
Interim
- - 0,491 (0,290; 0,831) 0,007
- Finaal
72,7 (61,3; 83,0) 64,9 (45,7; 96,0) 0,876 (0,679; 1,129) 0,306
- Afkortingen: BI=betrouwbaarheidsinterval; ITT=intent-to-treat; n.v.t.=niet van toepassing; ORR=objectief
responsepercentage; OS=totale overleving; PFS=progressievrije overleving; TTP=tijd-tot-tumorprogressie.
a
Resultaten van de dubbelblinde behandeling zijn van de ITT-populatie waarbij, waar nodig, centrale
radiologische metingen zijn gebruikt.
b
Resultaten van werkzaamheid voor de 99 patiënten, die van placebo naar Sutent overstapten (na
deblindering). De uitgangswaarde werd teruggezet tijdens cross-over en werkzaamheidanalyses werden
gebaseerd op de beoordeling van de onderzoekers.
c
De interim PFS-aantallen zijn aangepast op basis van hercalculatie van de originele gegevens.
d
Resultaten voor ORR worden gegeven als percentage patiënten met een bevestigde respons binnen het
e
Mediaan niet verkregen omdat de gegevens nog niet volledig waren.
De mediane OS binnen de ITT-populatie was 72,7 weken en 64,9 weken (HR: 0,876; 95% BI: 0,679,
1,129 p=0,306) in de sunitinib- en placebo-arm respectievelijk. De placebo-arm in deze analyse
omvatte de patiënten die gerandomiseerd waren naar placebo en die vervolgens een open-label
sunitinib-behandeling kregen.
Niet eerder behandeld gemetastaseerd niercelcarcinoom
Er werd een gerandomiseerd, multicenter, internationaal fase III-onderzoek uitgevoerd waarin de
werkzaamheid en veiligheid werden geëvalueerd van sunitinib ten opzichte van IFN- bij niet eerder
behandelde MRCC-patiënten. Zevenhonderdvijftig patiënten werden 1:1 gerandomiseerd naar de
behandelingsarmen; zij werden behandeld met ofwel sunitinib in herhaalde cycli van 6 weken,
bestaande uit 4 weken waarin dagelijks oraal 50 mg werd toegediend, gevolgd door 2 weken rust
(schema 4/2), ofwel IFN- toegediend als een subcutane injectie van 3 miljoen eenheden (ME) in de
eerste week, 6 ME in de tweede week en 9 ME in de derde week en daarna wekelijks op 3 niet-
opeenvolgende dagen.
De mediane behandelingsduur was 11,1 maanden (bereik: 0,4-46,1) voor de behandeling met sunitinib
en 4,1 maanden (bereik: 0,1-45,6) voor de behandeling met IFN-. De met de behandeling
geassocieerde ernstige bijwerkingen (TRSAEs) werden gemeld bij 23,7% van de patiënten die
sunitinib kregen en bij 6,9% van de patiënten die IFN- kregen. De cijfers voor het stoppen met de
behandeling vanwege ernstige bijwerkingen waren 20% voor sunitinib en 23% voor IFN-.
Dosisonderbrekingen kwamen voor bij 202 patiënten (54%) op sunitinib en bij 141 patiënten (39%) op
IFN-. Dosisverminderingen kwamen voor bij 194 patiënten (52%) op sunitinib en bij 98 patiënten
(27%) op IFN-. De patiënten werden behandeld tot de ziekte zich verder ontwikkelde of tot
beëindiging van hun deelname aan het onderzoek. Het primaire eindpunt met betrekking tot de
werkzaamheid was PFS. Een geplande interim-analyse toonde een statistisch significant voordeel voor
sunitinib vergeleken met IFN-, in dit onderzoek bedroeg de mediane PFS voor de met sunitinib
behandelde groep 47,3 weken, vergeleken met 22,0 weken voor de met IFN- behandelde groep; de
HR was 0,415 (95% BI: 0,320; 0,539, p-waarde <0,001). Andere eindpunten waren de ORR, de OS en
de veiligheid. De voornaamste radiologische beoordeling werd stopgezet nadat het primaire eindpunt
was bereikt. Bij de eindanalyse was de ORR zoals bepaald door beoordeling van de onderzoekers 46%
(95% BI: 41%; 51%) voor de sunitinib-arm en 12,0% (95% BI: 9%; 16%) voor de IFN--arm
(p<0,001).
De behandeling met sunitinib werd geassocieerd met een langere overleving vergeleken met IFN-.
De mediane OS was 114,6 weken voor de sunitinib-arm (95% BI: 100,1; 142,9) en 94,9 weken voor
de IFN--arm (95% BI: 77,7; 117,0) met een HR van 0,821 (95% BI: 0,673; 1,001; p=0,0510 met niet-
gestratificeerde log-rank).
De totale PFS en OS, die in de ITT-populatie opgemerkt werden, zoals bepaald door de voornaamste
radiologische laboratoriumbeoordeling, worden in tabel 3 samengevat.
Niet eerder behandeld MRCC samenvatting van de werkzaamheidseindpunten
(ITT populatie)
Samenvatting van de progressievrije
Sunitinib
IFN-
overleving
(N = 375)
(N = 375)
Geen progressie of overlijden van patiënt [n
161 (42,9)
176 (46,9)
(%)]
Waargenomen progressie of overlijden van
214 (57,1)
199 (53,1)
patiënt [n (%)]
PFS (weken)
Kwartiel (95% BI)
25%
22,7 (18,0; 34,0)
10,0 (7,3; 10,3)
50%
48,3 (46,4; 58,3)
22,1 (17,1; 24,0)
75%
84,3 (72,9; 95,1)
58,1 (45,6; 82,1)
Niet-gestratificeerde analyse
Hazard ratio (sunitinib versus IFN-)
0,5268
95% BI voor hazard ratio
(0,4316; 0,6430)
p-waardea
<0,0001
Samenvatting van de totale overleving
Sunitinib
IFN-
(N = 375)
(N = 375)
Patiënt van wie overlijden niet bekend is [n
185 (49,3)
175 (46,7)
(%)]
Patiënt van wie overlijden vastgesteld is [n
190 (50,7)
200 (53,3)
(%)]
OS (weken)
Kwartiel (95% BI)
25%
56,6 (48,7; 68,4)
41,7 (32,6; 51,6)
50%
114,6 (100,1; 142,9)
94,9 (77,7; 117,0)
75%
n.v.t. (n.v.t.; n.v.t.)
n.v.t. (n.v.t.; n.v.t.)
Niet-gestratificeerde analyse
Hazard ratio (sunitinib versus IFN-)
0,8209
95% BI voor hazard ratio
(0,6730; 1,0013)
p-waarde a
0,0510
Afkortingen: BI=betrouwbaarheidsinterval; INF-=interferon-alfa; ITT=intent-to-treat; N=aantal patiënten;
n.v.t.=niet van toepassing; OS=totale overleving; PFS=progressievrije overleving.
a van een 2-zijdige log-rank test.
Cytokine-refractair gemetastaseerd niercelcarcinoom
Een fase II-onderzoek met sunitinib werd uitgevoerd bij patiënten die refractair waren voor een
eerdere cytokinetherapie met interleukine-2 of IFN-. Drieënzestig patiënten kregen eenmaal per dag
oraal een startdosering sunitinib van 50 mg, gedurende vier achtereenvolgende weken, gevolgd door
een rustperiode van twee weken. Samen vormt dit een complete cyclus van zes weken (schema 4/2).
Het primaire eindpunt voor de werkzaamheid was de ORR, gebaseerd op de Response Evaluation
Criteria in Solid Tumours (RECIST).
In dit onderzoek was de objectieve response rate 36,5% (95% BI: 24,7; 49,6) en de mediane TTP was
37,7 weken (95% BI: 24,0; 46,4).
Een bevestigend, open-label, enkelarmig multicenter onderzoek waarbij de werkzaamheid en
veiligheid van sunitinib werden geëvalueerd, werd uitgevoerd bij patiënten met MRCC die refractair
waren voor een eerdere cytokinebehandeling. Honderdenzes patiënten kregen tenminste een dosis
sunitinib van 50 mg in een 4/2-schema.
Het primaire eindpunt van dit onderzoek naar de werkzaamheid was ORR. Secundaire eindpunten
waren onder meer TTP, duur van respons (duration of response, DR) en OS.
Neuro-endocriene tumoren van de pancreas
Een ondersteunend open-label, multicenter, fase II-onderzoek evalueerde de werkzaamheid en
veiligheid van sunitinib 50 mg monotherapie per dag in een 4/2-schema bij patiënten met niet operatief
te verwijderen pancreasNET. In een tumor van de eilandjes van Langerhans cohort dat 66 patiënten
omvatte, was het primaire eindpunt van de respons rate 17%.
Een belangrijk, multicenter, internationaal, gerandomiseerd, dubbelblind placebogecontroleerd fase
III-onderzoek van sunitinib monotherapie werd uitgevoerd bij patiënten met niet operatief te
verwijderen pancreasNET.
De patiënten moesten een op RECIST gebaseerde gedocumenteerde progressie binnen de
voorafgaande 12 maanden hebben en werden gerandomiseerd (1:1) om hetzij 37,5 mg sunitinib
eenmaal daags zonder geprogrammeerde rustperiode (N = 86), hetzij placebo (N = 85) te krijgen.
Het primaire doel was de PFS te vergelijken bij patiënten die sunitinib kregen met die bij patiënten die
placebo kregen. Andere eindpunten omvatten OS, ORR, door de patiënt gerapporteerde resultaten
(PRO's) en veiligheid.
De demografische gegevens tussen de sunitinib- en placebogroepen waren vergelijkbaar. Daarenboven
had 49% van de sunitinibpatiënten niet-functionele tumoren tegen 52% van de placebopatiënten en
92% van de patiënten in beide armen hadden levermetastasen.
Het gebruik van somatostatine-analogen was in het onderzoek toegestaan.
Een totaal van 66% van de sunitinibpatiënten kreeg voorafgaand een systemische behandeling tegen
72% van de placebopatiënten. Daarenboven had 24% van de sunitinibpatiënten somatostatine-
analogen gekregen tegen 22% van de placebopatiënten.
Er werd een klinisch significant voordeel in de door de onderzoeker vastgestelde PFS voor sunitinib
tegenover placebo waargenomen. De mediane PFS was 11,4 maanden voor de sunitinib-arm tegenover
5,5 maanden voor de placebo-arm [HR: 0,418 (95% BI: 0,263; 0,662), p-waarde=0,0001];
vergelijkbare resultaten werden waargenomen wanneer afgeleide tumorresponsvaststellingen,
gebaseerd op de toepassing van RECIST op de tumormetingen van de onderzoeker, werden gebruikt
om de ziekteprogressie te bepalen, zoals getoond in tabel 4. Een hazard ratio ten gunste van sunitinib
werd waargenomen in alle geëvalueerde subgroepen van uitgangswaarde-kenmerken, waaronder een
analyse op basis van het aantal voorafgaande systemische behandelingen. Een totaal van 29 patiënten
in de sunitinib-arm en 24 in de placebo-arm hadden geen voorafgaande systemische behandeling
gekregen; bij deze patiënten was de hazard ratio voor PFS 0,365 (95% BI: 0,156; 0,857), p=0,0156.
Op dezelfde manier was de hazard ratio voor PFS bij de 57 patiënten in de sunitinib-arm (waaronder
28 met 1 voorafgaande systemische behandeling en 29 met 2 of meer voorafgaande systemische
behandelingen) en 61 in de placebo-arm (waaronder 25 met 1 voorafgaande systemische behandeling
en 36 met 2 of meer voorafgaande systemische behandelingen) 0,456 (95% BI: 0,264; 0,787),
p=0,0036.
Een gevoeligheidsanalyse van PFS werd uitgevoerd waarin de progressie was gebaseerd op door de
onderzoeker gemelde tumormetingen en waarbij alle patiënten die om andere redenen dan stopzetting
van het onderzoek werden gecensureerd, als PFS-voorvallen werden behandeld. Deze analyse leverde
een conservatieve schatting van het behandelingseffect van sunitinib en steunde de primaire analyse
met een hazard ratio van 0,507 (95% BI: 0,350; 0,733), p=0,000193. Het belangrijke onderzoek van
pancreasNET werd voortijdig stopgezet op aanbeveling van een onafhankelijk
geneesmiddelcontrolecomité en het primaire eindpunt was gebaseerd op de vaststelling van de
onderzoeker. Beide kunnen de schattingen van het behandelingseffect beïnvloed hebben.
Tabel 4.
pancreasNET werkzaamheidsresultaten van het fase III-onderzoek
Werkzaamheidsparameter
Sutent
Placebo
Hazard ratio
p-waarde
(N = 86)
(N = 85)
(95% BI)
Progressievrije overleving [mediaan,
0,418
11,4
5,5
maanden (95% BI)] door vaststelling
(0,263; 0,662)
0,0001a
(7,4; 19,8)
(3,6; 7,4)
van onderzoeker
Progressievrije overleving [mediaan,
maanden (95% BI)] door afgeleide
tumorresponsvaststellingen gebaseerd
12,6
5,4
0,401
0,000066a
op de toepassing van RECIST op de
(7,4; 16,9)
(3,5; 6,0)
(0,252; 0,640)
tumorvaststellingen van de
onderzoeker
Progressievrije overleving [mediaan,
maanden (95% BI)] door blinde
12,6
5,8
0,315
0,000015a
onafhankelijke centrale revisie van
(11,1; 20,6)
(3,8; 7,2)
(0,181; 0,546)
tumorvaststellingen
Totale overleving [5 jaar follow-up]
38,6
29,1
0,730
0,0940a
[mediaan, maanden (95% BI)]
(25,6; 56,4)
(16,4; 36,8)
(0,504; 1,057)
Objectief responspercentage
9,3
0
n.v.t.
0,0066b
[%, (95% BI)]
(3,2; 15,4)
Afkortingen: BI=betrouwbaarheidsinterval, N=aantal patiënten; n.v.t.=niet van toepassing; pancreasNET=
neuro-endocriene tumoren van de pancreas; RECIST= response evaluation criteria in solid tumors.
a niet-gestratificeerde 2-zijdige log-rank test
b Fisher's Exact test
Figuur 1.
Kaplan-Meier-plot van PFS in het pancreasNET fase III-onderzoek
)
) 100
SUTENT (N=86)
Sutent (N=86)
Median 11.4 months
Mediaan 11,4 maanden
90
Placebo (N=85)
80
Placebo (N=85)
Median 5.5 months
Mediaan 5,5 maanden
r
o
b
a
b
i
l
i
t
y
(
%
70
60
u
r
v
i
v
a
l
P
50
40
r
e
e
S
30
20
Hazard Ratio = 0.42
Hazard Ratio = 0,42
10
95% CI (0.26 - 0.66)
95% BI (0,26 0,66)
r
o
g
r
e
s
s
i
o
n
F
P = 0,0001
P
p = 0.0001
0
r
o
g
r
e
s
s
i
e
v
r
i
j
e
o
v
e
r
l
e
v
i
n
g
s
p
r
o
b
a
b
i
l
i
t
e
i
t
(
%
P
0
3
6
9
12
15
18
21
Time (Months)
Tijd (Maanden)
Number of subjects at risk
Aantal patiënten die een risico lopen
SUTENT
Sutent
86
52
34
20
15
4
2
Placebo
Placebo
85
42
20
9
2
2
2
Afkortingen: BI=betrouwbaarheidsinterval; N=aantal patiënten; PFS=progressievrije overleving; pancreasNET=
neuro-endocriene tumoren van de pancreas.
Bij ziekteprogressie werd de onderzoeksmedicatie ontblind en kregen patiënten uit de placebo-arm de
mogelijkheid om open-label sunitinib in een afzonderlijk extensieonderzoek te gebruiken. Ten gevolge
van de vroegtijdige stopzetting van het onderzoek werd de onderzoeksmedicatie van de overblijvende
patiënten ontblind en kregen zij de mogelijkheid om open-label sunitinib in een extensieonderzoek te
gebruiken. In totaal stapten 59 van de 85 patiënten (69,4%) in de placebo-arm over op open-label
sunitinib na ziekteprogressie of deblindering bij stopzetting van het onderzoek. De OS zoals
waargenomen na 5 jaar follow-up in het extensieonderzoek liet een HR van 0,730 (95% BI: 0,504;
1,057) zien.
De resultaten van de European Organisation for Research and Treatment of Cancer Quality of Life
Questionnaire (EORTC QLQ-C30) toonden aan dat de totale globale gezondheidsgerelateerde
kwaliteit van leven en de 5 functionele domeinen (fysiek, rol, cognitief, emotioneel en sociaal) werden
behouden voor de patiënten onder sunitinibbehandeling in vergelijking met placebo met beperkte
ongewenste symptomatische effecten.
Een multinationaal, multicenter, enkelarmig, open-label fase IV-onderzoek is uitgevoerd waarin de
werkzaamheid en veiligheid van sunitinib werden geëvalueerd bij patiënten met progressieve,
gevorderde/gemetastaseerde, goed gedifferentieerde, niet operatief te verwijderen pancreasNET.
Honderdzes patiënten (61 patiënten in het niet eerder behandelde cohort en 45 patiënten in het
laterelijns-cohort) werden behandeld met sunitinib 37,5 mg oraal eenmaal daags in een schema met
continue dagelijkse dosering (CDD).
De door de onderzoeker beoordeelde mediane PFS bedroeg 13,2 maanden, zowel in de totale populatie
(95% BI: 10,9; 16,7) als in het niet eerder behandelde cohort (95% BI: 7,4; 16,8).
Pediatrische patiënten
Ervaring met het gebruik van sunitinib bij pediatrische patiënten is beperkt (zie rubriek 4.2).
Een fase I-dosis-escalatie onderzoek met orale sunitinib werd uitgevoerd bij 35 patiënten, van wie
30 pediatrische patiënten (leeftijd 3 tot en met 17 jaar) en 5 jong volwassen patiënten (leeftijd 18 tot en
met 21 jaar) met refractaire solide tumoren. De meeste patiënten hadden een hersentumor als primaire
diagnose. Dosisbeperkende cardiotoxiciteit werd waargenomen in het eerste deel van het onderzoek
dat daarom werd aangepast zodat patiënten werden uitgesloten die eerder waren blootgesteld aan
potentieel cardiotoxische behandelingen (inclusief antracyclines) of cardiale bestraling. In het tweede
deel van het onderzoek met patiënten die eerder voor kanker waren behandeld, maar zonder
risicofactoren voor cardiale toxiciteit, was sunitinib in het algemeen verdraagbaar en klinisch te
hanteren bij een dosering van 15 mg/m2/dag (MTD) in een 4/2 schema. Geen van de patiënten bereikte
een complete of partiële respons. Stabilisatie van de ziekte werd waargenomen bij 6 patiënten (17%).
Eén patiënt met GIST die werd behandeld met 15 mg/m2 ondervond geen voordeel van de behandeling.
De waargenomen bijwerkingen waren in het algemeen vergelijkbaar met die waargenomen bij
volwassenen (zie rubriek 4.8).
Een open-label fase II-onderzoek werd uitgevoerd bij 29 patiënten, van wie 27 pediatrische patiënten
(leeftijd 3 tot en met 16 jaar) en 2 jongvolwassen patiënten (leeftijd 18 tot en met 19 jaar) met HGG of
ependymoom. Het onderzoek werd gesloten ten tijde van de geplande interimanalyse vanwege een
gebrek aan ziektecontrole. De mediane PFS was 2,3 maanden in de HGG-groep en 2,7 maanden in de
ependymoomgroep. De mediane algehele overleving (OS) was 5,1 maanden in de HGG-groep en
12,3 maanden in de ependymoomgroep. De meest voorkomende ( 10%) behandelingsgerelateerde
bijwerkingen bij patiënten in beide groepen gecombineerd waren neutrofielentelling verlaagd
(6 patiënten [20,7%]) en intracraniale bloeding (3 patiënten [10,3%]) (zie rubriek 4.8).
Een farmacokinetische en farmacokinetische/farmacodynamische populatieanalyse werd uitgevoerd
om de farmacokinetiek en de voornaamste veiligheids- en werkzaamheidseindpunten van sunitinib te
extrapoleren naar pediatrische patiënten met GIST (leeftijd 6 tot en met 17 jaar). Deze analyse werd
uitgevoerd op basis van gegevens van volwassenen met GIST of solide tumoren en van pediatrische
patiënten met solide tumoren. Op basis van modelanalyses bleek dat de veiligheids- en
werkzaamheidseffecten van de sunitinib-blootstelling in plasma niet negatief werden beïnvloed door
de lagere leeftijd en geringere lichaamsgrootte. De voordeel-risicoverhouding van sunitinib bleek niet
negatief te worden beïnvloed door lagere leeftijd of geringere lichaamsgrootte en was vooral
afhankelijk van de plasmablootstelling.
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten af te zien van de verplichting voor de fabrikant
om de resultaten in te dienen van onderzoek met Sutent in alle subgroepen van pediatrische patiënten
voor de behandeling van nier- of nierbekkencarcinomen (uitgezonderd nefroblastoom,
nefroblastomatose, clear cell sarcoom, mesoblastisch nefroom, niermergcarcinoom en rabdoïd tumor
van de nier) (zie rubriek 4.2 voor informatie over pediatrisch gebruik).
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten af te zien van de verplichting voor de fabrikant
om de resultaten in te dienen van onderzoek met Sutent in alle subgroepen van pediatrische patiënten
voor de behandeling van gastro-enteropancreatische neuro-endocriene tumoren (uitgezonderd
neuroblastoom, neuroganglioblastoom en feochromocytoom) (zie rubriek 4.2 voor informatie over
pediatrisch gebruik).
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
De farmacokinetiek van sunitinib werd onderzocht bij 135 gezonde vrijwilligers en bij 266 patiënten
met solide tumoren. De farmacokinetiek kwam bij alle onderzochte populaties met solide tumoren
overeen met die bij gezonde vrijwilligers.
Bij doseringen tussen 25 en 100 mg nemen het oppervlak onder de plasmaconcentratie-tijd curve
(AUC) en de Cmax proportioneel toe met de dosering. Bij herhaalde dagelijkse toediening accumuleert
sunitinib drie- tot viervoudig en de primaire actieve metaboliet zeven- tot tienvoudig. Steady-state
concentraties van sunitinib en zijn primaire actieve metaboliet worden binnen 10 tot 14 dagen bereikt.
Op Dag 14 zijn de gecombineerde plasmaspiegels van sunitinib en zijn actieve metaboliet
62,9-101 ng/ml. Dit zijn beoogde concentraties, voorspeld op grond van preklinische gegevens, die in
vitro de receptorfosforylatie remmen, en in vivo leiden tot stilstand of vermindering van tumorgroei.
De primaire actieve metaboliet neemt 23% tot 37% van de totale blootstelling voor zijn rekening. Er
zijn geen significante wijzigingen in de farmacokinetiek van sunitinib of de primaire actieve
metaboliet waargenomen bij herhaalde dagelijkse toediening of bij herhaalde cycli in de geteste
doseringsregimes.
Voedsel heeft geen effect op de biologische beschikbaarheid van sunitinib.
Distributie
De in vitro binding van sunitinib en zijn primaire actieve metaboliet aan menselijk plasmaproteïne was
respectievelijk 95% en 90%, waarbij geen duidelijke afhankelijkheid van de concentratie werd
waargenomen. Het schijnbaar distributievolume (Vd) voor sunitinib was groot, 2230 l, hetgeen wijst
op weefseldistributie.
Metabolische interacties
De berekende in-vitro Ki-waarden voor alle geteste cytochroom P450 (CYP) isovormen (CYP1A2,
CYP2A6, CYP2B6, CYP2C8, CYP2C9, CYP2C19, CYP2D6, CYP2E1, CYP3A4/5 en CYP4A9/11)
toonden aan dat het onwaarschijnlijk is dat sunitinib en zijn primaire actieve metaboliet in enige
klinisch relevante mate het metabolisme induceren van andere werkzame bestanddelen die door deze
enzymen kunnen worden gemetaboliseerd.
Biotransformatie
Sunitinib wordt voornamelijk gemetaboliseerd door CYP3A4, de CYP-isovorm, die zijn primaire
actieve metaboliet desethylsunitinib produceert. Deze primaire actieve metaboliet wordt vervolgens
verder gemetaboliseerd door hetzelfde isoënzym.
Gelijktijdige toediening van sunitinib met krachtige CYP3A4-inductoren of -remmers dient te worden
vermeden, omdat de plasmaspiegels van sunitinib kunnen veranderen (zie rubriek 4.4 en 4.5).
Eliminatie
Uitscheiding vindt voornamelijk plaats via de feces (61%), waarbij 16% van de toegediende dosis als
onveranderd werkzaam bestanddeel en metabolieten renaal wordt uitgescheiden. Sunitinib en zijn
primaire actieve metaboliet waren de belangrijkste verbindingen die in plasma, urine en feces werden
geïdentificeerd; zij namen respectievelijk 91,5%, 86,4% en 73,8% van de radioactiviteit in gepoolde
monsters voor hun rekening. Minder belangrijke metabolieten werden geïdentificeerd in urine en
feces, maar werden over het algemeen niet gevonden in plasma. De totale orale klaring (CL/F) was
34 62 l/uur. Na orale toediening bij gezonde vrijwilligers is de eliminatiehalfwaardetijd voor
sunitinib en zijn primaire actieve desethylmetaboliet respectievelijk ongeveer 40-60 uur en 80-110 uur.
Gelijktijdige toediening met geneesmiddelen die BCRP-remmers zijn
In vitro is sunitinib een substraat van de effluxtransporter BCRP. In onderzoek A6181038 resulteerde
de gelijktijdige toediening van gefitinib, een BCRP-remmer, niet in een klinisch relevant effect op de
Cmax en AUC voor sunitinib of het totale geneesmiddel (sunitinib + metaboliet) (zie rubriek 4.5). Dit
was een multicenter, open-label, fase I/II-onderzoek waarin de veiligheid/verdraagbaarheid, de
maximaal verdraagbare dosis en de antitumoractiviteit van sunitinib in combinatie met gefitinib
werden onderzocht bij patiënten met MRCC. De farmacokinetiek van gefitinib (250 mg per dag) en
sunitinib (37,5 mg [cohort 1, n=4] of 50 mg [cohort 2, n=7] per dag volgens een behandelingsschema
van 4 weken behandelen en 2 weken rust) bij gelijktijdige toediening werd geëvalueerd als secundair
onderzoeksdoel. Veranderingen in de farmacokinetische parameters van sunitinib waren niet klinisch
significant en duidden niet op geneesmiddeleninteracties; echter, gezien het relatief lage aantal
patiënten (d.w.z. N=7+4) en de matig-grote interindividuele variabiliteit in de farmacokinetische
parameters is voorzichtigheid geboden bij het beoordelen van de bevindingen over farmacokinetische
geneesmiddeleninteractie uit dit onderzoek.
Speciale populaties
Leverstoornis
Sunitinib en zijn primaire metaboliet worden voornamelijk door de lever gemetaboliseerd.
Systemische blootstelling na een eenmalige dosis sunitinib was vergelijkbaar bij personen met een
Patiënten met ALAT of ASAT >2,5 x ULN (bovengrens van de normaalwaarde) of >5,0 x ULN,
indien te wijten aan levermetastasen, waren uitgesloten van onderzoeken bij kankerpatiënten.
Nierstoornis
Farmacokinetische populatieanalyses toonden aan dat de schijnbare klaring van sunitinib (CL/F) niet
gewijzigd werd door de creatinineklaring (CLcr) in de geëvalueerde nierfunctierange (42-347 ml/min).
Systemische blootstellingen na een enkele dosis sunitinib waren gelijk bij proefpersonen met een
ernstig verminderde nierfunctie (CLcr <30ml/min) vergeleken met proefpersonen met een normale
nierfunctie (CLcr >80ml/min). Hoewel sunitinib en zijn voornaamste metaboliet niet door
hemodialyse werden geëlimineerd bij proefpersonen met ESRD, waren de totale systemische
blootstellingen 47% lager voor sunitinib en 31% lager voor zijn voornaamste metaboliet vergeleken
met proefpersonen met een normale nierfunctie.
Gewicht, conditie
Farmacokinetische populatieanalyses van demografische gegevens geven aan dat de startdosis niet
hoeft te worden aangepast op basis van gewicht of conditie volgens de Eastern Cooperative Oncology
Group (ECOG).
Geslacht
Beschikbare gegevens wijzen uit dat vrouwen een ongeveer 30% lagere schijnbare klaring (CL/F) van
sunitinib zouden kunnen hebben dan mannen: dit verschil is echter geen reden voor aanpassing van de
startdosis.
Pediatrische patiënten
Ervaring met het gebruik van sunitinib bij pediatrische patiënten is beperkt (zie rubriek 4.2).
Farmacokinetische populatieanalyses van samengenomen gegevens van volwassen patiënten met
GIST en solide tumoren en pediatrische patiënten met solide tumoren werden voltooid. Stapsgewijze
covariabele-modelanalyses werden uitgevoerd om het effect van leeftijd en lichaamsgrootte (totaal
lichaamsgewicht of lichaamsoppervlak), alsmede andere covariabelen op belangrijke
farmacokinetische parameters te bepalen voor sunitinib en zijn actieve metaboliet. Onder de geteste
leeftijd- en lichaamsgrootte-gerelateerde covariabelen was leeftijd een significante covariabele voor de
schijnbare klaring van sunitinib (hoe lager de leeftijd van de pediatrische patiënt, hoe lager de
schijnbare klaring). Op dezelfde manier was het lichaamsoppervlak een significante covariabele voor
de schijnbare klaring van de actieve metaboliet (hoe kleiner het lichaamsoppervlak, hoe lager de
schijnbare klaring).
Bovendien bleek uit een geïntegreerde farmacokinetische populatieanalyse van samengenomen
gegevens van de 3 pediatrische onderzoeken (2 pediatrische onderzoeken naar solide tumoren en
1 pediatrisch onderzoek naar GIST; leeftijden van 6 tot en met 11 jaar en van 12 tot en met 17 jaar) dat
de uitgangswaarde van het lichaamsoppervlak (BSA) een significante covariabele was voor de
schijnbare klaring van sunitinib en zijn actieve metaboliet. Gebaseerd op deze analyse zal een dosis
van ongeveer 20 mg/m2 per dag bij pediatrische patiënten met BSA-waarden tussen 1,10 en 1,87 m2
naar verwachting leiden tot blootstellingen aan sunitinib en zijn actieve metaboliet in plasma die
vergelijkbaar zijn (tussen 75 en 125% van de AUC) met die bij volwassen patiënten met GIST die
worden behandeld met 50 mg sunitinib per dag in een 4/2 schema (AUC 1.233 ng.u/ml). In
pediatrische onderzoeken bedroeg de startdosis sunitinib 15 mg/m2 (gebaseerd op de MTD die is
vastgesteld in het fase I-dosis-escalatie-onderzoek, zie rubriek 5.1), waarna deze bij pediatrische
patiënten met GIST werd verhoogd naar 22,5 mg/m2 en vervolgens naar 30 mg/m2 (zonder de totale
dosis van 50 mg/dag te overschrijden), gebaseerd op de veiligheid/verdraagbaarheid van de
individuele patiënt. Bovendien varieerde de berekende startdosis volgens de gepubliceerde literatuur
bij pediatrische patiënten met GIST tussen 16,6 mg/m2 en 36 mg/m2, waarna deze werd verhoogd naar
doses van 40,4 mg/m2 (zonder de totale dosis van 50 mg/dag te overschrijden).
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
In tot 9 maanden durende toxiciteitsonderzoeken met herhaalde toediening bij ratten en apen
werden de 'primary target organ'-effecten vastgesteld in het maagdarmkanaal (braken en diarree
bij apen); de bijnieren (corticale congestie en/of bloeding bij ratten en apen, met necrose gevolgd
door fibrose bij ratten); het hemolymfopoiëtisch systeem (beenmerghypocellulariteit en lymfoïde
depletie van de thymus, de milt en de lymfeknoop); de exocriene pancreas (acineuze
celdegranulatie met enkelvoudige celnecrose); de speekselklier (acineuze hypertrofie); het
botgewricht (verdikking van de groeischijf); de baarmoeder (atrofie) en de ovaria (afname van de
follikelontwikkeling). Al deze bevindingen deden zich voor bij blootstelling aan klinisch relevante
plasmaspiegels van sunitinib. Aanvullend zijn effecten waargenomen in andere onderzoeken,
waaronder verlenging van het QTc-interval, LVEF-reductie en tubulaire atrofie van de testes,
toename van de mesangiale cellen in de nier, bloedingen in het maagdarmkanaal en het
mondslijmvlies en hypertrofie van de cellen van de hypofysevoorkwab. Van veranderingen in de
uterus (endometriumatrofie) en de groeischijf (verdikking van de epifysairschijf of
kraakbeendysplasie) wordt aangenomen dat ze verband houden met de farmacologische werking
van sunitinib. De meeste bevindingen waren reversibel na 2 tot 6 weken zonder behandeling.
Genotoxiciteit
De potentiële genotoxiciteit van sunitinib werd in vitro en in vivo bepaald. Sunitinib was niet
mutageen bij bacteriën, waarbij gebruik gemaakt werd van metabole activatie uit rattenlever.
Sunitinib induceerde in vitro geen structurele chromosomale afwijkingen in lymfocyten in
menselijk perifeer bloed. Polyploïdie (numerieke chromosomale afwijkingen) werd in vitro
waargenomen in lymfocyten in menselijk perifeer bloed, zowel met als zonder metabole activatie.
Sunitinib was in vivo niet clastogeen in beenmerg van ratten. De belangrijkste primaire actieve
metaboliet is niet onderzocht op mogelijke genotoxiciteit.
Carcinogeniciteit
In een 1 maand durend dosisbereikbepalingsonderzoek werd 0, 10, 25, 75 of 200 mg/kg/dag met
CDD via een maagsonde toegediend aan rasH2 transgene muizen. Bij de hoogste geteste dosis
(200 mg/kg/dag) zijn carcinomen en hyperplasie van brunnerklieren in het duodenum
waargenomen.
In een 6 maanden durend carcinogeniciteitsonderzoek werd dagelijks 0, 8, 25 of 75 [gereduceerd
tot 50] mg/kg/dag via een maagsonde toegediend aan rasH2 transgene muizen. Zowel
maagdarmkanker als een verhoogde incidentie van onderliggende hemangiosarcomen en/of
gastrische mucosale hyperplasie werden waargenomen bij doses van 25 mg/kg/dag na een duur
van 1 of 6 maanden (7,3 maal de AUC bij patiënten aan wie de aanbevolen dagelijkse dosering
(ADD) werd toegediend).
In een tweejarig carcinogeniciteitsonderzoek met ratten (0, 0,33; 1 of 3 mg/kg/dag), leidde
toediening van sunitinib in 28-dagen cycli gevolgd door 7-daage doseringsvrije periodes tot
toenames in de incidentie van feochromocytomen en hyperplasie in het bijniermerg van mannelijke
ratten die 3 mg/kg/dag langer dan 1 jaar toegediend hadden gekregen (7,8 maal de AUC bij
patiënten aan wie de ADD werd toegediend). Carcinomen in brunnerklieren ontstonden in het
duodenum bij doses 1 mg/kg/dag bij vrouwelijke dieren en 3 mg/kg/dag bij mannelijke dieren, en
mucosale celhyperplasie was evident in de klieren van de maag bij doses van 3 mg/kg/dag bij
mannetjes (0,9; 7,8 en 7,8 maal, respectievelijk, de AUC bij patiënten aan wie de ADD werd
toegediend). De relevantie voor mensen van de neoplastische bevindingen die bij muizen (rasH2-
transgeen) en ratten werden waargenomen in carcinogeniciteitsonderzoeken met sunitinib is
onduidelijk.
Reproductie- en ontwikkelingstoxiciteit
Er werden geen effecten op de mannelijke of vrouwelijke vruchtbaarheid in
reproductietoxiciteitsonderzoeken waargenomen. In toxiciteitonderzoeken met herhaalde toediening
bij ratten en apen werden echter effecten op de vrouwelijke vruchtbaarheid waargenomen in de vorm
van folliculaire atresie, degeneratie van de corpora lutea, veranderingen van het endometrium in de
Bij ratten was een embryofoetale mortaliteit duidelijk in de vorm van een significante reductie van het
aantal levende foetussen, een verhoogd aantal resorpties, een toename van de postimplantatieverliezen
en het verlies van alle jongen bij 8 van de 28 zwangere vrouwtjes bij blootstellingen aan
plasmaspiegels van 5,5 keer de systemische blootstelling bij mensen. Bij konijnen waren reducties van
het gewicht van de zwangere baarmoeder en van het aantal levende foetussen toe te schrijven aan een
toename van het aantal resorpties, een toename van de postimplantatieverliezen en het verlies van alle
jongen bij 4 van de 6 zwangere vrouwtjes bij blootstellingen aan plasmaspiegels van 3 keer de
systemische blootstelling bij mensen. Behandeling met sunitinib bij ratten gedurende de organogenese
resulteerde in ontwikkelingseffecten. Deze effecten bestonden bij 5 mg/kg/dag uit een toegenomen
incidentie van foetale skeletmisvormingen, meestal in de vorm van een vertraagde botvorming van de
thoracale/lumbale wervels. Ze deden zich voor bij blootstellingen aan plasmaspiegels van 5,5 keer de
systemische blootstelling bij mensen. Bij konijnen bestonden de ontwikkelingseffecten uit een
verhoogde incidentie van hazenlip bij blootstellingen aan plasmaspiegels die ongeveer gelijk waren
aan wat wordt waargenomen in de klinische praktijk, en een verhoogde incidentie van hazenlip en
gespleten gehemelte bij blootstellingen van 2,7 keer de systemische blootstelling bij mensen.
Sunitinib (0,3; 1,0; 3,0 mg/kg/dag) is geëvalueerd in een pre- en postnataal ontwikkelingsonderzoek
met zwangere ratten. Maternale lichaamsgewichttoenames waren afgenomen tijdens de zwangerschap
en lactatie bij 1 mg/kg/dag, maar maternale reproductietoxiciteit werd niet waargenomen bij
doseringen tot 3 mg/kg/dag (geschatte blootstelling 2,3 maal de AUC bij patiënten aan wie de ADD
werd toegediend). Een afgenomen lichaamsgewicht van het nageslacht is waargenomen tijdens
periodes vóór en na het spenen bij 3 mg/kg/dag. Ontwikkelingstoxiciteit is niet waargenomen bij 1
mg/kg/dag (blootstelling ongeveer 0,9 maal de AUC bij patiënten aan wie de ADD werd toegediend).
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
12,5 mg harde capsules
Capsule-inhoud
Mannitol (E421)
Natriumcroscarmellose
Povidon (K-25)
Magnesiumstearaat
Capsuleomhulsel
Gelatine
Rood ijzeroxide (E172)
Titaandioxide (E171)
Drukinkt
Schellak
Propyleenglycol
Natriumhydroxide
Povidon
Titaandioxide (E171)
25 mg harde capsules
Capsule-inhoud
Mannitol (E421)
Capsuleomhulsel
Gelatine
Rood ijzeroxide (E172)
Titaandioxide (E171)
Geel ijzeroxide (E172)
Zwart ijzeroxide (E172)
Drukinkt
Schellak
Propyleenglycol
Natriumhydroxide
Povidon
Titaandioxide (E171)
37,5 mg harde capsules
Capsule-inhoud
Mannitol (E421)
Natriumcroscarmellose
Povidon (K-25)
Magnesiumstearaat
Capsuleomhulsel
Gelatine
Titaandioxide (E171)
Geel ijzeroxide (E172)
Drukinkt
Schellak
Propyleenglycol
Kaliumhydroxide
Zwart ijzeroxide (E172)
50 mg harde capsules
Capsule-inhoud
Mannitol (E421)
Natriumcroscarmellose
Povidon (K-25)
Magnesiumstearaat
Capsuleomhulsel
Gelatine
Titaandioxide (E171)
Geel ijzeroxide (E172)
Rood ijzeroxide (E172)
Zwart ijzeroxide (E172)
Drukinkt
Schellak
Propyleenglycol
Natriumhydroxide
Povidon
Titaandioxide (E171)
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
Houdbaarheid
3 jaar.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Hoge dichtheid polyethyleen (HDPE) flessen, voorzien van een polypropyleendop, met 30 harde
capsules.
Poly(chloortrifluorethyleen)/PVC transparante, geperforeerde eenheidsdosisblisterverpakking met
aluminiumfolie, bedekt met hitteverzegelingslak, die 28 x 1 harde capsules bevat.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Geen bijzondere vereisten.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Sutent 12,5 mg harde capsules
EU/1/06/347/001
EU/1/06/347/004
Sutent 25 mg harde capsules
EU/1/06/347/002
EU/1/06/347/005
Sutent 37,5 mg harde capsules
EU/1/06/347/007
EU/1/06/347/008
Sutent 50 mg harde capsules
EU/1/06/347/003
EU/1/06/347/006
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 19 juli 2006
Datum van laatste verlenging: 9 november 2016
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu.
A.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN
LEVERING EN GEBRUIK
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER
VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN
NAGEKOMEN
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT
EEN VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET
GENEESMIDDEL
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Pfizer Italia S.r.l.
Via del Commercio
Zona Industriale
IT-63100 Marino del Tronto (Ascoli Piceno)
Italië
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
·
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen
RMP-aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot een minimum) is bereikt.
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
KARTONNEN BUITENVERPAKKING VAN HDPE FLES 12,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 12,5 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 12,5 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
30 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/001
13.
PARTIJNUMMER
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 12,5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
HDPE-FLES - 12,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Sutent 12,5 mg harde capsules
sunitinib
Oraal gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
30 capsules
6.
OVERIGE
KARTONNEN BUITENVERPAKKING VAN HDPE FLES 25 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 25 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 25 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
30 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/002
13.
PARTIJNUMMER
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 25 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
HDPE-FLES - 25 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Sutent 25 mg harde capsules
sunitinib
Oraal gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
30 capsules
6.
OVERIGE
KARTONNEN BUITENVERPAKKING VAN HDPE FLES 37,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 37,5 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 37,5 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
30 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/007
13.
PARTIJNUMMER
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 37,5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
HDPE-FLES - 37,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Sutent 37,5 mg harde capsules
sunitinib
Oraal gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
30 capsules
6.
OVERIGE
KARTONNEN BUITENVERPAKKING VAN HDPE FLES 50 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 50 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 50 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
30 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/003
13.
PARTIJNUMMER
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 50 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
HDPE-FLES - 50 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Sutent 50 mg harde capsules
sunitinib
Oraal gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
30 capsules
6.
OVERIGE
BLISTER: KARTONNEN BUITENVERPAKKING 12,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 12,5 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 12,5 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
28 x 1 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/004
13.
PARTIJNUMMER
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 12,5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
BLISTERVERPAKKING - 12,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 12,5 mg harde capsules
sunitinib
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Pfizer
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
OVERIGE
MA
DI
WO
DO
VR
ZA
ZO
BLISTER: KARTONNEN BUITENVERPAKKING 25 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 25 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 25 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
28 x 1 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/005
13.
PARTIJNUMMER
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 25 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
BLISTERVERPAKKING - 25 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 25 mg harde capsules
sunitinib
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Pfizer
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
OVERIGE
MA
DI
WO
DO
VR
ZA
ZO
BLISTER: KARTONNEN BUITENVERPAKKING 37,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 37,5 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 37,5 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
28 x 1 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/008
13.
PARTIJNUMMER
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 37,5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
BLISTERVERPAKKING - 37,5 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 37,5 mg harde capsules
sunitinib
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Pfizer
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
OVERIGE
MA
DI
WO
DO
VR
ZA
ZO
BLISTER: KARTONNEN BUITENVERPAKKING 50 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 50 mg harde capsules
sunitinib
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke capsule bevat sunitinibmalaat, overeenkomend met 50 mg sunitinib.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
28 x 1 harde capsules
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/06/347/006
13.
PARTIJNUMMER
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16
INFORMATIE IN BRAILLE
Sutent 50 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
BLISTERVERPAKKING - 50 MG CAPSULES
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Sutent 50 mg harde capsules
sunitinib
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Pfizer
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
OVERIGE
MA
DI
WO
DO
VR
ZA
ZO
Sutent 12,5 mg harde capsules
Sutent 25 mg harde capsules
Sutent 37,5 mg harde capsules
Sutent 50 mg harde capsules
sunitinib
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
- Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
- Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
- Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
- Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Sutent en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Sutent en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Sutent bevat de werkzame stof sunitinib, die een proteïnekinaseremmer is. Het wordt gebruikt bij de
behandeling van kanker; het voorkomt de activiteit van een speciale groep van proteïnen waarvan
bekend is dat ze een rol spelen in de groei en de verspreiding van kankercellen.
Sutent wordt gebruikt om volwassenen met de volgende vormen van kanker te behandelen:
- Gastro-intestinale stromatumor (GIST), een vorm van kanker van de maag en de darmen,
wanneer imatinib (een ander antikankergeneesmiddel) niet langer werkt of wanneer u imatinib
niet kunt gebruiken.
- Gemetastaseerd niercelcarcinoom (MRCC), een vorm van nierkanker die zich verspreid heeft
naar andere delen van het lichaam.
- Neuro-endocriene tumoren van de pancreas (pancreasNET) (tumoren van de
hormoonproducerende cellen in de pancreas), die voortgeschreden zijn of die niet operatief te
verwijderen zijn.
Heeft u vragen over hoe Sutent werkt of waarom dit geneesmiddel aan u is voorgeschreven, raadpleeg
dan uw arts.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
- U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
Neem contact op met uw arts voordat u dit middel gebruikt:
-
Als u lijdt aan verhoogde bloeddruk. Sutent kan de bloeddruk verhogen. Uw arts kan tijdens
de behandeling met Sutent uw bloeddruk controleren, en u kunt, indien nodig, medicijnen
krijgen die de bloeddruk verlagen.
-
Als u bloedingsziekte, bloedingsproblemen of blauwe plekken heeft of heeft gehad.
Behandeling met Sutent kan leiden tot een hoger bloedingsrisico, of tot veranderingen in het
aantal van bepaalde cellen in het bloed die kunnen leiden tot bloedarmoede of die de stolling
van uw bloed kunnen beïnvloeden. Als u warfarine of acenocoumarol neemt, geneesmiddelen
die het bloed verdunnen en bloedstolsels tegengaan, kan er een groter risico op bloedingen zijn.
Vertel het uw arts als u een bloeding hebt tijdens de behandeling met Sutent.
-
Als u hartproblemen heeft. Sutent kan hartproblemen veroorzaken. Vertel het uw arts als u
zich erg moe voelt, kortademig bent of als u gezwollen voeten en enkels hebt.
-
Als u ongewone hartritmeveranderingen heeft. Sutent kan een afwijkend hartritme
veroorzaken. Uw arts kan electrocardiogrammen laten maken om deze problemen te
onderzoeken tijdens uw behandeling met Sutent. Vertel het uw arts als u zich duizelig voelt,
flauwvalt of als u een ongewone hartslag hebt terwijl u Sutent gebruikt.
-
Als u pas geleden een probleem met bloedstolsels in uw aderen en/of slagaderen (type
bloedvaten) heeft gehad, waaronder een beroerte, hartaanval, embolie of trombose. Bel
onmiddellijk uw arts als u klachten heeft zoals pijn of druk op de borst, pijn in uw armen, rug,
nek of kaken, kortademigheid, gevoelloosheid of een gevoel van zwakte aan 1 kant van uw
lichaam, moeite met praten, hoofdpijn of duizeligheid tijdens het gebruik van Sutent.
-
-
Als u een vergroting en verzwakking van een bloedvatwand (aneurysma) of een scheur in
een bloedvatwand (arteriële dissectie) heeft of heeft gehad.
-
Als u schade aan de kleinste bloedvaten heeft of heeft gehad, een aandoening die bekend
staat als trombotische microangiopathie (TMA). Vertel het uw arts als u last krijgt van
koorts, vermoeidheid, blauwe plekken, bloedingen, zwellingen, verwardheid, verlies van het
gezichtsvermogen en toevallen.
-
Als u problemen heeft met uw schildklier. Sutent kan schildklierproblemen veroorzaken.
Vertel het uw arts als u sneller moe wordt, zich kouder voelt dan andere mensen of als uw stem
dieper wordt terwijl u Sutent gebruikt. Uw schildklier moet onderzocht worden voordat u Sutent
gebruikt en regelmatig tijdens het gebruik. Als uw schildklier niet voldoende
schildklierhormoon aanmaakt, kunt u behandeld worden met een schildklierhormoonvervanger.
-
Als u problemen heeft of heeft gehad met uw alvleesklier (pancreas) of galblaas. Vertel het
uw arts als u een van de volgende verschijnselen of klachten krijgt: pijn in de maagstreek
(bovenste deel van de buik), misselijkheid, overgeven en koorts. Deze klachten kunnen
veroorzaakt worden door een ontsteking van de alvleesklier of galblaas.
-
Als u leverproblemen heeft of heeft gehad. Vertel het uw arts als u een van de volgende
verschijnselen of klachten van leverproblemen krijgt tijdens de behandeling met Sutent: jeuk,
gele ogen of huid, donkere urine en pijn of ongemak rechtsboven in de buik. Uw arts moet
bloedtesten doen om uw leverfunctie te onderzoeken vóór en tijdens de behandeling met Sutent,
en wanneer dat klinisch nodig is.
-
Als u nierproblemen heeft of heeft gehad. Uw arts zal uw nierfunctie controleren.
Als u een chirurgische ingreep gaat ondergaan of als u recent een operatie heeft
ondergaan. Sutent kan invloed hebben op de wondheling. Gewoonlijk zal u de inname van
Sutent moeten stopzetten wanneer u een operatie ondergaat. Uw arts zal beslissen wanneer u
Sutent opnieuw moet innemen.
-
U kunt geadviseerd worden om een tandheelkundig onderzoek te laten doen voordat u de
behandeling met Sutent start.
-
Indien u pijn in de mond, tanden en/of kaak, zwelling of zweren in de mond,
gevoelloosheid of een zwaar gevoel in de kaak, of het loslaten van een tand ervaart of
heeft ervaren, vertel het meteen aan uw arts en tandarts
- Indien u een invasieve tandheelkundige behandeling of gebitsoperatie moet ondergaan,
vertel uw tandarts dat u behandeld wordt met Sutent, in het bijzonder als u ook
intraveneus bisfosfonaten krijgt of hebt gekregen. Bisfosfonaten zijn geneesmiddelen die
gebruikt worden om botcomplicaties te voorkomen en die voor een andere medische
aandoening toegediend kunnen zijn.
-
Als u huid- en onderhuidaandoeningen heeft of heeft gehad. Tijdens het gebruik van dit
geneesmiddel kan `pyoderma gangrenosum' (pijnlijke zweren van de huid) of `necrotiserende
fasciitis' (infectie van de huid/zachte weefsels die zich snel verspreidt en levensbedreigend kan
zijn) optreden. Neem onmiddellijk contact op met uw arts als symptomen van infectie optreden
rond een huidwond, waaronder koorts, pijn, roodheid, zwelling of het vrijkomen van etter of
bloed. Deze klacht verdwijnt over het algemeen na het stoppen met sunitinib. Ernstige
huidreacties (Stevens-Johnson syndroom, toxische epidermale necrolyse, erythema multiforme)
zijn gemeld bij het gebruik van sunitinib. Deze reacties verschijnen aanvankelijk als
roodachtige, schietschijfachtige vlekken of ronde plekken, vaak met blaren in het midden, op de
romp. De uitslag kan zich uitbreiden tot wijdverspreide blaarvorming of afschilferen van de
huid en kan levensbedreigend zijn. Vraag uw arts onmiddellijk om advies als u huiduitslag of
deze huidverschijnselen krijgt.
-
Als u toevallen/stuipen (convulsies) heeft of heeft gehad. Neem zo snel mogelijk contact op
met uw arts als u een hoge bloeddruk, hoofdpijn of gezichtsverlies heeft.
-
Als u diabetes heeft. Bloedsuikerspiegels bij patiënten met diabetes moeten regelmatig worden
gecontroleerd om te bepalen of de dosering van diabetesgeneesmiddelen aangepast moet
worden om de kans op te lage bloedsuikerspiegels te verminderen. Vertel het uw arts zo snel
mogelijk als u verschijnselen of symptomen van een lage bloedsuikerspiegel (vermoeidheid,
hartkloppingen, zweten, hongergevoel en bewustzijnsverlies) krijgt.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Sutent wordt niet aanbevolen voor mensen jonger dan 18 jaar.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Sutent nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of
apotheker.
Sommige geneesmiddelen kunnen de concentratie van Sutent in uw lichaam beïnvloeden. U moet uw
arts informeren als u geneesmiddelen gebruikt die de volgende werkzame stoffen bevatten:
- ketoconazol, itraconazol - gebruikt voor de behandeling van schimmelinfecties
- erytromycine, claritromycine, rifampicine - gebruikt voor de behandeling van infecties
- ritonavir gebruikt voor de behandeling van HIV
- dexamethason een corticosteroïd dat bij diverse aandoeningen wordt gebruikt (zoals
allergische aandoeningen/ademhalingsaandoeningen of huidziekten)
fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital gebruikt voor de behandeling van epilepsie en andere
neurologische aandoeningen
- kruidenpreparaten die sint-janskruid bevatten (Hypericum perforatum) gebruikt voor de
behandeling van depressie en angst
Waarop moet u letten met eten en drinken?
U moet geen grapefruitsap nemen terwijl u behandeld wordt met Sutent.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Gedurende behandeling met Sutent moet u, als u zwanger zou kunnen worden, gebruik maken van
effectieve anticonceptie.
Vertel het uw arts als u borstvoeding geeft. U mag geen borstvoeding geven tijdens de behandeling
met Sutent.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Wees extra voorzichtig met het besturen van motorvoertuigen of het gebruik van machines, als u
duizelig wordt of als u zich bijzonder moe voelt.
Sutent bevat natrium
Dit middel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per capsule, dat wil zeggen dat het in wezen
`natriumvrij' is.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Gebruik dit geneesmiddel altijd precies zoals uw arts u dat heeft verteld. Twijfelt u over het juiste
gebruik? Neem dan contact op met uw arts.
Uw arts zal een voor u geschikte dosering voorschrijven afhankelijk van het type te behandelen
kanker. Als u wordt behandeld voor:
-
GIST of MRCC: de gebruikelijke dosering is eenmaal per dag 50 mg innemen gedurende 28
dagen (4 weken), gevolgd door een rustpauze (geen geneesmiddel) van 14 dagen (2 weken) in
6-wekelijkse cycli.
- pancreasNET: de gebruikelijke dosering is eenmaal per dag 37,5 mg zonder een rustperiode.
Uw arts bepaalt de geschikte dosis die u moet innemen, en of en wanneer u moet stoppen met de
behandeling met Sutent.
Sutent kan met of zonder voedsel worden ingenomen.
Heeft u te veel van dit middel gebruikt?
Neem onmiddellijk contact op met uw arts, als u per ongeluk te veel capsules hebt ingenomen. Het kan
zijn dat u medische behandeling nodig heeft.
Bent u vergeten dit middel te gebruiken?
Neem geen dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken.
U moet onmiddellijk contact opnemen met uw arts als u één van de ernstige bijwerkingen ervaart (zie
ook onder
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?):
Hartproblemen. Vertel het uw arts als u zich erg moe voelt, kortademig bent of als u gezwollen
voeten en enkels heeft. Dit kunnen symptomen zijn van hartproblemen, zoals hartfalen, en problemen
met uw hartspieren (cardiomyopathie).
Long- of ademhalingsproblemen. Vertel het uw arts als u last krijgt van hoesten, pijn op de borst,
plotseling opkomende kortademigheid of als u bloed ophoest. Dit kunnen symptomen zijn van een
aandoening die longembolie genoemd wordt en die optreedt als er bloedstolsels in uw longen komen.
Nierproblemen. Vertel het uw arts als u een verandering in de mate van, of niet meer urineren ervaart.
Dit kunnen symptomen zijn van nierfalen.
Bloeding. Vertel het uw arts als u één van deze symptomen of een ernstige bloeding hebt tijdens de
behandeling met Sutent: pijnlijke, gezwollen maag (buik); braken van bloed; zwarte, plakkerige
ontlasting; bloed in de urine; hoofdpijn of een verandering in uw geestelijke toestand; ophoesten van
bloed of bloederig slijm uit longen of luchtwegen.
Vernietiging van de tumor met als gevolg darmperforatie. Vertel het uw arts als u ernstige
buikpijn, koorts, misselijkheid, braken, bloed in uw ontlasting of veranderingen in uw stoelgang heeft.
Andere bijwerkingen van Sutent kunnen zijn:
Zeer vaak: kunnen bij meer dan 1 op de 10 mensen voorkomen
- Afname in het aantal bloedplaatjes, rode bloedcellen en/of witte bloedcellen (bijv. neutrofielen).
- Kortademigheid.
- Hoge bloeddruk.
- Extreme vermoeidheid, krachtsverlies.
- Zwelling veroorzaakt door vloeistof onder de huid en rond de ogen, diepe allergische uitslag.
- Pijn/irritatie van de mond, pijnlijke zweertjes/ontsteking/droogte in de mond, smaakstoornissen,
van streek geraakte maag, misselijkheid, braken, diarree, verstopping, buikpijn/zwelling,
verlies/vermindering van eetlust.
- Verminderde activiteit van de schildklier (hypothyroïdie).
- Duizeligheid.
- Hoofdpijn.
- Bloedneus.
- Rugpijn, gewrichtspijn.
- Pijn in armen en benen.
- Gele huid/huidverkleuring, overmatige pigmentvorming in de huid, verandering van haarkleur,
huiduitslag op de handpalmen en de voetzolen, huiduitslag, droogheid van de huid.
- Hoest.
- Koorts.
- Moeilijk in slaap kunnen komen.
Vaak: kunnen bij maximaal 1 op de 10 mensen voorkomen
- Bloedstolsels in de bloedvaten.
Verminderde bloedtoevoer naar de hartspier vanwege verstopte of vernauwde kransslagaders.
- Pijn op de borst.
- Verminderde bloedverplaatsing door het hart.
- Vochtophoping, waaronder rond de longen.
- Infecties.
- Complicatie van ernstige infectie (infectie is aanwezig in de bloedsomloop) die kan leiden tot
weefselschade, orgaanfalen en overlijden.
- Verlaagde bloedsuikerspiegel (zie rubriek 2).
- Verlies van eiwit in de urine waardoor soms zwelling ontstaat.
- Griepachtig syndroom.
- Abnormale bloedtesten, waaronder pancreas- en leverenzymen.
- Hoge urinezuurspiegel in het bloed.
- Aambeien, pijn in het rectum, bloeding van het tandvlees, moeilijkheden met het slikken of de
onmogelijkheid om te slikken.
- Brandend of pijnlijk gevoel in de tong, ontsteking van de spijsverteringsorganen, overmatige
gassen in de maag of de darmen.
- Gewichtsverlies.
- Skeletspierpijn (pijn in spieren en botten), spierzwakte, spiervermoeidheid, spierpijn,
spierspasmen.
- Droge neus, verstopte neus.
- Overmatige traanafscheiding.
- Abnormaal gevoel van de huid, jeuk, schilfering en ontsteking van de huid, blaren, acne,
nagelverkleuring, haaruitval.
- Abnormale gewaarwording in de ledematen.
- Abnormaal afgenomen/toegenomen gevoeligheid, met name bij aanraking.
- Zuurbranden.
- Uitdroging (dehydratie).
- Opvliegers.
- Abnormaal gekleurde urine.
- Depressie.
- Koude rillingen.
Soms: kunnen bij maximaal 1 op de 100 mensen voorkomen
- Levensbedreigende infectie van zachte weefsels, waaronder het gebied van anus en
geslachtsdelen (zie rubriek 2).
- Beroerte.
- Hartaanval, veroorzaakt door een onderbroken of verminderde bloedtoevoer naar het hart.
- Veranderingen in de elektrische activiteit of abnormaal ritme van het hart.
- Vloeistof rond het hart (pericardiale effusie).
- Leverfalen.
- Pijn in de maag (onderbuik) veroorzaakt door ontsteking van de alvleesklier.
- Vernietiging van de tumor met als gevolg darmperforatie.
- Ontsteking (zwelling en roodheid) van de galblaas, al dan niet gepaard gaand met galstenen.
- Abnormale kokervormige doorgang vanuit een normale lichaamsholte naar een andere
lichaamsholte of de huid.
- Pijn in de mond, tanden en/of kaak, zwelling of zweren in de mond, gevoelloosheid of een
zwaar gevoel in de kaak, loslaten van een tand. Dit kunnen klachten en verschijnselen zijn van
schade aan het kaakbot (osteonecrose), zie rubriek 2.
- Overmatige productie van schildklierhormonen die de hoeveelheid energie die het lichaam in
ruste verbruikt, doet toenemen.
- Problemen met wondgenezing na een operatie.
- Verhoogde enzymspiegel (creatinine-fosfokinase) in het bloed, afkomstig van spierweefsel.
- Overmatige reactie op een allergeen, waaronder hooikoorts, huiduitslag, jeukende huid,
netelroos, zwelling van lichaamsdelen en moeite met ademhalen.
- Ontsteking van de dikke darm (colitis, ischemische colitis).
- Ernstige reactie van de huid en/of slijmvliezen (syndroom van Stevens-Johnson, toxische
epidermale necrolyse, erythema multiforme).
- Tumorlysissyndroom (TLS) TLS bestaat uit een aantal complicaties van de stofwisseling, die
kunnen optreden tijdens de behandeling van kanker. Deze complicaties worden veroorzaakt
door de afbraakproducten van afstervende kankercellen en kunnen zijn: misselijkheid,
kortademigheid, onregelmatige hartslag, spierkrampen, epileptische aanvallen, troebele urine en
vermoeidheid, samenhangend met abnormale, met laboratoriumtests aan te tonen bloedwaarden
(hoge concentraties kalium, urinezuur en fosfor, en lage concentraties calcium) die kunnen
leiden tot veranderingen in de nierfunctie en tot acuut nierfalen.
- Abnormale spierafbraak die kan leiden tot nierproblemen (rabdomyolyse).
- Abnormale veranderingen in de hersenen, die kunnen leiden tot een reeks verschijnselen, zoals
hoofdpijn, verwardheid, epileptische aanvallen en verlies van gezichtsvermogen (reversibel
posterieur leuko-encefalopathiesyndroom).
- Pijnlijke zweren van de huid (pyoderma gangrenosum).
- Ontsteking van de lever (hepatitis).
- Ontsteking van de schildklier.
- Schade aan de kleinste bloedvaten, een aandoening die bekend staat als trombotische
microangiopathie (TMA).
Niet bekend: frequentie kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald
- Een vergroting en verzwakking van een bloedvatwand (aneurysma) of een scheur in een
bloedvatwand (arteriële dissectie).
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts. Dit geldt ook voor mogelijke
bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks melden via het
nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door bijwerkingen te melden, kunt u ons
helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
- Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
- Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de
buitenverpakking, fles en blisterverpakking na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De
laatste dag van die maand is de uiterste houdbaarheidsdatum.
- Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
- Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat de verpakking beschadigd is of als er zichtbaar
mee geknoeid is.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu
terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
Sutent 12,5 mg harde capsules
De werkzame stof in dit middel is sunitinib. Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met
12,5 mg sunitinib.
Inhoud van de capsule: mannitol (E421), natriumcroscarmellose, povidon (K-25) en
magnesiumstearaat.
- Capsulehuls: gelatine, rood ijzeroxide (E172) en titaandioxide (E171).
- Drukinkt: schellak, propyleenglycol, natriumhydroxide, povidon en titaandioxide (E171).
Sutent 25 mg harde capsules
De werkzame stof in dit middel is sunitinib. Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met
25 mg sunitinib.
De andere stoffen in dit middel zijn:
-
Inhoud van de capsule: mannitol (E421), natriumcroscarmellose, povidon (K-25) en
magnesiumstearaat.
- Capsulehuls: gelatine, titaandioxide (E171), geel ijzeroxide (E172), rood ijzeroxide (E172) en
zwart ijzeroxide (E172).
- Drukinkt: schellak, propyleenglycol, natriumhydroxide, povidon en titaandioxide (E171).
Sutent 37,5 mg harde capsules
De werkzame stof in dit middel is sunitinib. Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met
37,5 mg sunitinib.
De andere stoffen in dit middel zijn:
-
Inhoud van de capsule: mannitol (E421), natriumcroscarmellose, povidon (K-25) en
magnesiumstearaat.
- Capsulehuls: gelatine, titaandioxide (E171) en geel ijzeroxide (E172).
- Drukinkt: schellak, propyleenglycol, kaliumhydroxide en zwart ijzeroxide (E172).
Sutent 50 mg harde capsules
De werkzame stof in dit middel is sunitinib. Elke capsule bevat sunitinibmalaat overeenkomend met
50 mg sunitinib.
De andere stoffen in dit middel zijn:
-
Inhoud van de capsule: mannitol (E421), natriumcroscarmellose, povidon (K-25) en
magnesiumstearaat.
- Capsulehuls: gelatine, titaandioxide (E171), geel ijzeroxide (E172), rood ijzeroxide (E172) en
zwart ijzeroxide (E172).
- Drukinkt: schellak, propyleenglycol, natriumhydroxide, povidon en titaandioxide (E171).
Hoe ziet Sutent eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Sutent 12,5 mg wordt geleverd als harde gelatine capsules met zowel een oranje bovenste als een
oranje onderste capsulehelft, met in witte opdruk 'Pfizer' op de bovenste capsulehelft en 'STN 12,5
mg' op de onderste capsulehelft, die geel tot oranje korreltjes bevatten.
Sutent 25 mg wordt geleverd als harde gelatine capsules met een karamelkleurige bovenste
capsulehelft en een oranje onderste capsulehelft, met in witte opdruk 'Pfizer' op de bovenste
capsulehelft en 'STN 25 mg' op de onderste capsulehelft, die geel tot oranje korreltjes bevatten.
Sutent 37,5 mg wordt geleverd als harde gelatine capsules met zowel een gele bovenste als een gele
onderste capsulehelft, met in zwarte opdruk 'Pfizer' op de bovenste capsulehelft en 'STN 37,5 mg'
op de onderste capsulehelft, die geel tot oranje korreltjes bevatten.
Het is beschikbaar in kunststof flacons van 30 capsules en in geperforeerde
eenheidsdosisblisterverpakkingen die 28 x 1 capsules bevatten.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen en fabrikant
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
Fabrikant
Pfizer Italia S.r.l.
Via del Commercio Zona Industriale
63100 Marino del Tronto (Ascoli Piceno)
Italië
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Lietuva
Luxembourg/Luxemburg
Pfizer Luxembourg SARL filialas Lietuvoje
Pfizer NV/SA
Tel. + 370 52 51 4000
Tél/Tel: +32 (0)2 554 62 11
Magyarország
,
Pfizer Kft.
Te.: + 359 2 970 4333
Tel.: +36-1-488-37-00
Ceská republika
Malta
Pfizer, spol. s r.o.
Vivian Corporation Ltd.
Tel.: +420 283 004 111
Tel: +356 21344610
Danmark
Nederland
Pfizer ApS
Pfizer bv
Tlf: +45 44 20 11 00
Tel: +31 (0)10 406 43 01
Deutschland
PFIZER PHARMA GmbH
Norge
Tel: +49 (0)30 550055-51000
Pfizer AS
Tlf: +47 67 52 61 00
Österreich
Eesti
Pfizer Corporation Austria Ges.m.b.H.
Pfizer Luxembourg SARL Eesti filiaal
Tel: +43 (0)1 521 15-0
Tel.: +372 666 7500
Polska
Pfizer A.E.
Pfizer Polska Sp. z o.o.
: +30 210 6785 800
Tel.:+ 48 22 335 61 00
Portugal
Pfizer, S.L.
Laboratórios Pfizer, Lda.
Tel: +34 91 490 99 00
Tel: +351 21 423 5500
France
România
Pfizer
Pfizer Romania S.R.L.
Tél: +33 (0)1 58 07 34 40
Tel: +40 (0) 21 207 28 00
Hrvatska
Slovenija
Pfizer Croatia d.o.o.
Pfizer Luxembourg SARL
Tel: + 385 1 3908 777
Pfizer, podruznica za svetovanje s podrocja
farmacevtske dejavnosti, Ljubljana
Tel.: + 386 (0)1 52 11 400
Ireland
Slovenská republika
Pfizer Healthcare Ireland
Pfizer Luxembourg SARL, organizacná zlozka
Tel: 1800 633 363 (toll free)
Tel.:+ 421 2 3355 5500
+44 (0)1304 616161
Ísland
Suomi/Finland
Icepharma hf.
Pfizer Oy
Sími: +354 540 8000
Puh./Tel: +358 (0)9 43 00 40
Italia
Sverige
Pfizer S.r.l.
Pfizer AB
Tel: +39 06 33 18 21
Tel: +46 (0)8 550 520 00
United Kingdom (Northern Ireland)
Pfizer A.E. (Cyprus Branch)
Pfizer Limited
T.:+ 357 22 817690
Tel: +44 (0)1304 616161
Latvija
Pfizer Luxembourg SARL Filile Latvij
Tel.: + 371 670 35 775
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in {MM/JJJJ}.
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu.