Zypadhera 300 mg
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ZYPADHERA 210 mg poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie, met verlengde afgifte.
ZYPADHERA 300 mg poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie, met verlengde afgifte.
ZYPADHERA 405 mg poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie, met verlengde afgifte.
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
ZYPADHERA 210 mg poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie, met verlengde afgifte
Elke injectieflacon bevat olanzapine pamoaat-monohydraat overeenkomend met 210 mg olanzapine.
Na reconstitutie bevat elke ml suspensie 150 mg olanzapine.
ZYPADHERA 300 mg poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie, met verlengde afgifte
Elke injectieflacon bevat olanzapine pamoaat-monohydraat overeenkomend met 300 mg olanzapine.
Na reconstitutie bevat elke ml suspensie 150 mg olanzapine.
ZYPADHERA 405 mg poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie, met verlengde afgifte
Elke injectieflacon bevat olanzapine pamoaat-monohydraat overeenkomend met 405 mg olanzapine.
Na reconstitutie bevat elke ml suspensie 150 mg olanzapine.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte:
Poeder: gele vaste stof.
Oplosmiddel: heldere, kleurloze tot lichtgele oplossing.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Onderhoudsbehandeling van schizofrenie bij volwassen patiënten die voldoende gestabiliseerd zijn
tijdens de acute behandeling met orale olanzapine.
4.2
Dosering en wijze van toediening
ZYPADHERA 210 mg, 300 mg of 405 mg poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie met
verlengde afgifte mag niet verward worden met olanzapine 10 mg poeder voor oplossing voor
injectie.
Dosering
Patiënten dienen eerst behandeld te worden met orale olanzapine voordat ZYPADHERA wordt
toegediend, om verdraagbarheid en respons vast te stellen.
2
De eerste dosis ZYPADHERA dient voor elke patiënt te worden bepaald aan de hand van het schema
in Tabel 1.
Tabel 1
Aanbevolen doseringsschema voor ZYPADHERA in vergelijking met oraal
olanzapine
Aanbevolen startdosis ZYPADHERA Onderhoudsdosis na 2 maanden
behandeling met ZYPADHERA
210 mg/2 weken of 405 mg/4 weken 150 mg/2 weken of 300 mg/4 weken
300 mg/2 weken
210 mg/2 weken of 405 mg/4 weken
300 mg/2 weken
300 mg/2 weken
Streefdosis oraal
olanzapine
10 mg/dag
15 mg/dag
20 mg/dag
Dosisaanpassing
In de eerste maand of de eerste twee maanden van de behandeling dient de patiënt
nauwlettend te worden gecontroleerd op tekenen van terugval. Gedurende de antipsychotische
behandeling kan het verscheidene dagen tot enkele weken duren voordat verbetering in de
klinische toestand van de patiënt optreedt. Patiënten dienen in deze periode nauwlettend te
worden gevolgd. In de loop van de behandeling kan de dosering worden aangepast op basis
van de individuele klinische toestand. Na een klinische herbeoordeling kan de dosering
worden aangepast binnen het bereik van 150 mg tot 300 mg elke 2 weken of 300 mg tot
405 mg elke 4 weken (Tabel 1).
Suppletie
Suppletie met oraal olanzapine was in dubbelblind klinisch onderzoek niet toegestaan.
Wanneer suppletie met oraal olanzapine klinisch geïndiceerd is, mag de gecombineerde totale
dosis olanzapine in beide formuleringen niet hoger zijn dan de overeenkomstige maximale
dosis oraal olanzapine van 20 mg/dag.
Overstappen op andere antipsychotica
Er zijn geen systematisch verzamelde gegevens beschikbaar die specifiek betrekking hebben op het
overzetten van patiënten van ZYPADHERA op andere antipsychotica. De langzame desintegratie van
het zout olanzapinepamoaat leidt tot een langzame, continue afgifte van olanzapine, die ongeveer zes
tot acht maanden na de laatste injectie voltooid is. Supervisie door een arts, vooral in de eerste twee
maanden na staken van ZYPADHERA, is om deze reden noodzakelijk wanneer de patiënt op een
ander antipsychoticum wordt overgezet en wordt medisch nodig geacht.
Speciale patiëntengroepen
Ouderen
ZYPADHERA is niet systematisch onderzocht bij oudere patiënten (> 65 jaar). ZYPADHERA wordt
niet aanbevolen voor de behandeling van oudere patiënten, tenzij een doseringsschema met oraal
olanzapine is ingesteld dat goed verdragen wordt en effectief is. Een lagere startdosis
(150 mg/4 weken) is niet routinematig geïndiceerd, maar dient te worden overwogen voor patiënten
van 65 jaar en ouder wanneer klinische factoren hiertoe aanleiding geven. Het wordt niet aanbevolen
behandeling met ZYPADHERA te beginnen bij patiënten ouder dan 75 jaar (zie rubriek 4.4).
Verminderde nier- en/of leverfunctie
Tenzij bij dergelijke patiënten een goed verdragen en effectief doseringsschema met oraal olanzapine
is ingesteld, mag ZYPADHERA niet worden gebruikt. Een lagere startdosering (150 mg elke
4 weken) dient overwogen te worden voor deze patiënten. In geval van matige leverinsufficiëntie
(cirrose, child-pughklasse A of B) dient de startdosering 150 mg elke 4 weken te zijn en slechts met
voorzichtigheid te worden verhoogd.
Rokers
De startdosis en het doseringsbereik hoeven niet routinematig aangepast te worden voor niet-rokers
t.o.v. rokers. Het metabolisme van olanzapine kan door roken geïnduceerd worden. Er wordt
3
aanbevolen dit klinisch te monitoren en een verhoging van de olanzapine dosis kan indien nodig
overwogen worden (zie rubriek 4.5).
Wanneer meer dan 1 factor aanwezig is die kan leiden tot een trager metabolisme (vrouwelijk
geslacht, ouderen, niet-rokerstatus) dient een verlaging van de dosis overwogen te worden.
Dosisescalatie, indien noodzakelijk, dient bij deze patiënten met voorzichtigheid te worden uitgevoerd.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van ZYPADHERA bij kinderen en jongeren tot 18 jaar zijn niet
vastgesteld. De momenteel beschikbare gegevens worden beschreven in rubriek 4.8 en 5.1 maar er
kan geen doseringsadvies worden gedaan.
Wijze van toediening
UITSLUITEND VOOR INTRAMUSCULAIR GEBRUIK. NIET INTRAVENEUS OF
SUBCUTAAN TOEDIENEN.
(zie rubriek 4.4.)
ZYPADHERA mag uitsluitend via een diepe intramusculaire gluteale injectie worden toegediend door
een arts of verpleegkundige die is geoefend in de juiste injectietechniek, op een locatie waar observatie
na de injectie en toegang tot gepaste medische zorg in geval van een overdosis zijn gewaarborgd.
Na elke injectie dient de patiënt minimaal 3 uur te worden geobserveerd door gekwalificeerd personeel
in een gezondheidszorginstelling, voor het geval zich klachten of symptomen voordoen die
overeenkomen met een overdosis olanzapine. Direct voorafgaand aan het verlaten van de
gezondheidszorginstelling dient te worden vastgesteld dat de patiënt alert en georiënteerd is en dat er
geen klachten of symptomen van een overdosis zijn. Als een overdosis wordt vermoed, dient de
bewaking van de patiënt onder nauwlettend medisch toezicht te worden voortgezet totdat onderzoek
uitwijst dat de klachten en symptomen zijn verdwenen (zie rubriek 4.4). Waar klinisch nodig dient de
observatieperiode van 3 uur verlengd te worden voor patiënten die klachten of symptomen vertonen
die overeenkomen met een overdosis olanzapine.
Voor gebruiksinstructies, zie rubriek 6.6.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Patiënten met een bekend risico van nauwekamerhoekglaucoom.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Speciale aandacht is vereist voor het toepassen van de juiste injectietechniek, om onbedoelde
intravasculaire of subcutane injectie te voorkomen (zie rubriek 6.6).
Gebruik bij patiënten die in een acute geagiteerde of ernstige psychotische staat verkeren
ZYPADHERA dient niet gebruikt te worden bij patiënten met schizofrenie die in een acute
geagiteerde of ernstige psychotische staat verkeren, waarbij directe controle over symptomen
noodzakelijk is.
Postinjectiesyndroom
Tijdens klinische pre-marketingonderzoeken zijn na een injectie met ZYPADHERA reacties
gerapporteerd die gepaard gingen met klachten en symptomen die overeenkwamen met een overdosis
olanzapine. Deze reacties deden zich bij < 0,1% van de injecties en ongeveer 2% van de patiënten
voor. De meeste van deze patiënten ontwikkelden symptomen van sedatie (variërend van lichte sedatie
tot coma) en/of delirium (waaronder verwardheid, desoriëntatie, agitatie, angst en andere cognitieve
stoornissen). Andere waargenomen verschijnselen waren extrapiramidale symptomen, onduidelijke
spraak, ataxie, agressie, duizeligheid, zwakte, hypertensie en convulsies. In de meeste gevallen
ontstonden de aanvankelijke klachten en symptomen van deze reactie binnen 1 uur na de injectie. In
4
alle gevallen werd gemeld dat de patiënt binnen 24-72 uur na de injectie volledig was hersteld.
Reacties deden zich zelden (< 1 op de 1000 injecties) tussen 1 en 3 uur na de injectie voor, en zeer
zelden (< 1 op de 10.000 injecties) na 3 uur. Patiënten dienen over dit mogelijke risico te worden
ingelicht en na elke toediening van ZYPADHERA gedurende 3 uur in een gezondheidszorginstelling
te worden geobserveerd. Postmarketingmeldingen van het postinjectiesyndroom sinds het verlenen
van de vergunning voor ZYPADHERA zijn in het algemeen consistent met de ervaring die in
klinische studies is gezien.
Na elke injectie dient de patiënt minimaal 3 uur te worden geobserveerd door gekwalificeerd personeel
in een gezondheidszorginstelling, voor het geval zich klachten of symptomen voordoen die
overeenkomen met een overdosis olanzapine.
Direct voorafgaand aan het verlaten van de gezondheidszorginstelling dient men vast te stellen dat de
patiënt alert en georiënteerd is en dat er geen klachten of symptomen van een overdosis zijn. Als een
overdosis wordt vermoed, dient de observatie van de patiënt onder nauwlettend medisch toezicht te
worden voortgezet totdat onderzoek uitwijst dat de klachten en symptomen zijn verdwenen. Waar
klinisch nodig dient de observatieperiode van 3 uur verlengd te worden voor patiënten die klachten of
symptomen vertonen die overeenkomen met een overdosis olanzapine.
Patiënten dienen het advies te krijgen om, na de injectie, de rest van de dag bedacht te zijn op klachten
en symptomen van een overdosis als gevolg van postinjectiereacties, om maatregelen te nemen zodat
zij zo nodig hulp kunnen inroepen en om niet te rijden en geen machines te bedienen (zie rubriek 4.7).
Wanneer parenteraal toegediende benzodiazepinen essentieel zijn voor de behandeling van
postinjectiereacties, wordt zorgvuldige evaluatie van de klinische toestand op excessieve sedatie en
cardiorespiratoire depressie aanbevolen (zie rubriek 4.5).
Bijwerkingen op de injectieplaats
De vaakst gemelde bijwerking op de injectieplaats was pijn. Het merendeel van deze bijwerkingen
werd beschreven als ‘licht’ tot ‘matig’. Indien een bijwerking op de injectieplaats optreedt, dienen
maatregelen te worden genomen om deze bijwerkingen te behandelen (zie rubriek 4.8).
Dementiegerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen
Olanzapine wordt niet aanbevolen voor gebruik bij patiënten met dementiegerelateerde psychose en/of
gedragsstoornissen door een toename in mortaliteit en het risico van CVA (cerebrovasculair accident).
In placebogecontroleerde klinische onderzoeken (6-12 weken durend) bij oudere patiënten
(gemiddelde leeftijd 78 jaar) met dementiegerelateerde psychose en/of gestoord gedrag kwam het twee
keer vaker voor dat patiënten overleden wanneer ze met oraal olanzapine werden behandeld
vergeleken met placebo (3,5% versus 1,5%). De hogere incidentie van overlijden was niet gerelateerd
aan de dosis olanzapine (gemiddelde dagdosering 4,4 mg) of de duur van de behandeling.
Risicofactoren die deze patiëntenpopulatie vatbaar kunnen maken voor verhoogde mortaliteit zijn:
leeftijd > 65 jaar, dysfagie, sedatie, slechte voedingstoestand en dehydratatie, longaandoeningen
(bijvoorbeeld pneumonie, met of zonder aspiratie) of gelijktijdig gebruik van benzodiazepinen. De
incidentie van overlijden was in de groep die behandeld werd met oraal olanzapine echter hoger dan
bij de met placebo behandelde patiënten, onafhankelijk van deze risicofactoren.
In dezelfde klinische onderzoeken werden cerebrovasculaire bijwerkingen gemeld (bijvoorbeeld
beroerte, transient ischaemic attack [TIA]), waaronder gevallen met dodelijke afloop. Er was een
drievoudige toename van cerebrovasculaire bijwerkingen bij patiënten behandeld met oraal olanzapine
in vergelijking tot patiënten behandeld met placebo (respectievelijk 1,3% versus 0,4%). Alle met oraal
olanzapine en placebo behandelde patiënten die cerebrovasculaire bijwerkingen ervoeren, hadden
reeds bestaande risicofactoren. Een leeftijd van > 75 jaar en vasculaire/gemengde dementie bleken
risicofactoren te zijn voor cerebrovasculaire bijwerkingen in samenhang met behandeling met
olanzapine. De werkzaamheid van olanzapine werd niet bewezen in deze onderzoeken.
5
Ziekte van Parkinson
Het gebruik van olanzapine wordt niet aanbevolen voor de behandeling van een door geneesmiddelen
geïnduceerde (dopamineagonist) psychose bij patiënten met de ziekte van Parkinson. In klinische
onderzoeken werd verergering van parkinsonsymptomatologie en hallucinaties zeer vaak gemeld en
vaker dan bij placebo (zie ook rubriek 4.8), en oraal olanzapine was niet werkzamer dan placebo in de
behandeling van psychotische symptomen. In deze onderzoeken was vereist dat de patiënten in het
begin stabiel waren op de laagste werkzame dosis van antiparkinsongeneesmiddelen
(dopamineagonist) en dat zij gedurende het gehele onderzoek dezelfde antiparkinsongeneesmiddelen
bleven gebruiken in dezelfde dosering. De behandeling met oraal olanzapine werd gestart met 2,5
mg/dag en opgebouwd tot een maximum van 15 mg/dag gebaseerd op de beoordeling van de
onderzoeker.
Maligne neurolepticasyndroom (MNS)
MNS is een potentieel levensbedreigende aandoening die geassocieerd wordt met antipsychotica.
Zeldzame gevallen gemeld als MNS zijn ook ontvangen in relatie tot oraal olanzapine. Klinische
manifestaties van MNS zijn hyperpyrexie, spierrigiditeit, veranderde mentale status en aanwijzingen
voor autonome instabiliteit (onregelmatige pols of bloeddruk, tachycardie, diaforese en cardiale
dysritmie). Bijkomende verschijnselen kunnen zijn een verhoogd creatinefosfokinase, myoglobinurie
(rabdomyolyse) en acuut nierfalen. Wanneer een patiënt klachten en symptomen ontwikkelt die duiden
op MNS, of als een patiënt onverklaarde hoge koorts heeft zonder aanvullende klinische
verschijnselen van MNS, dienen alle antipsychotica, inclusief olanzapine, gestaakt te worden.
Hyperglykemie en diabetes
Hyperglykemie en/of ontwikkeling of exacerbatie van diabetes, in enkele gevallen geassocieerd met
ketoacidose of coma, is soms gemeld, waaronder enkele met een dodelijke afloop (zie rubriek 4.8). In
sommige gevallen werd een voorafgaande toename van het lichaamsgewicht gemeld. Dit kan een
predisponerende factor zijn. Geadviseerd wordt om patiënten klinisch adequaat te volgen zoals
beschreven wordt in gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld door het meten van
bloedglucose bij baseline, 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna jaarlijks.
Patiënten die behandeld worden met een antipsychoticum, inclusief ZYPADHERA, moeten adequaat
worden gevolgd op tekenen en symptomen voor hyperglykemie (zoals polydipsie, polyurie, vraatzucht
en zwakte). Patiënten met diabetes mellitus of met risicofactoren voor de ontwikkeling van diabetes
mellitus dienen regelmatig vervolgd te worden voor tekenen van verslechtering van de
glucosecontrole. Daarnaast moet ook regelmatig het gewicht worden gecontroleerd, bijvoorbeeld bij
baseline, 4, 8 en 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna ieder kwartaal.
Lipidenveranderingen
Ongewenste veranderingen in de lipiden zijn gezien bij met olanzapine behandelde patiënten in
placebogecontroleerde klinische onderzoeken (zie rubriek 4.8). Lipidenveranderingen dienen klinisch
adequaat behandeld te worden, in het bijzonder bij dyslipidemische patiënten en patiënten met
risicofactoren voor de ontwikkeling van lipidenstoornissen. Patiënten die behandeld worden met een
antipsychoticum zoals ZYPADHERA dienen regelmatig gecontroleerd te worden op afwijkende
lipiden, zoals beschreven wordt in gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld bij baseline,
12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna iedere 5 jaar.
Anticholinergische activiteit
Hoewel olanzapine
in vitro
een anticholinerge activiteit vertoonde, toonden de klinische onderzoeken
een lage incidentie van dergelijke effecten. Aangezien klinische ervaring met olanzapine bij patiënten
die lijden aan een bijkomende aandoening echter beperkt is, wordt geadviseerd dit middel met
voorzichtigheid voor te schrijven aan patiënten met prostaathypertrofie of paralytische ileus en
aanverwante aandoeningen.
Leverfunctie
Voorbijgaande, asymptomatische verhogingen van leveraminotransferasen ALAT en ASAT werden
vaak waargenomen, vooral aan het begin van de behandeling. Voorzichtigheid is geboden, de ALAT
en/of ASAT waarden dienen periodiek te worden gecontroleerd bij patiënten met verhoogde ALAT
en/of ASAT waarden, bij patiënten met klachten en symptomen van leverstoornissen, bij patiënten met
6
reeds bestaande aandoeningen met beperkte functionele leverreserve en bij patiënten die worden
behandeld met potentieel hepatotoxische geneesmiddelen. In gevallen dat hepatitis (inclusief
hepatocellulair, cholestatisch of gemengd leverletsel) is vastgesteld, dient de behandeling met
olanzapine te worden gestaakt.
Neutropenie
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een laag aantal leukocyten en/of neutrofielen, om welke
reden dan ook, bij patiënten met co-medicatie waarvan bekend is dat deze neutropenie kan
veroorzaken, bij patiënten met een voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde
beenmergdepressie/toxiciteit, bij patiënten met beenmergdepressie ten gevolge van een bijkomende
ziekte, radiotherapie of chemotherapie en bij patiënten met hypereosinofilie of met
myeloproliferatieve ziekte. Bij gelijktijdige toediening van olanzapine met valproaat is vaak
neutropenie gerapporteerd (zie rubriek 4.8).
Beëindiging van de behandeling
Acute symptomen zoals transpireren, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid of braken zijn zelden
gemeld (>0,01% en < 0,1%) wanneer oraal olanzapine abrupt wordt gestaakt.
QT-interval
In klinische onderzoeken met oraal olanzapine werd soms (0,1 tot 1%) een klinisch betekenisvolle
QTc-verlenging (Fridericia QT-correctie
[QTcF] ≥
500 milliseconden [msec] op een willekeurig
moment na aanvang bij patiënten met een QTcF-aanvangswaarde < 500 msec) gemeld bij patiënten
behandeld met olanzapine, zonder een significant verschil in cardiovasculaire voorvallen in
vergelijking met patiënten behandeld met placebo. In klinische onderzoeken met olanzapine poeder
voor oplossing voor injectie of ZYPADHERA was olanzapine niet geassocieerd met een aanhoudende
toename van de absolute QT- of QTc-intervallen. Er is echter voorzichtigheid geboden wanneer
olanzapine wordt voorgeschreven met geneesmiddelen die het QTc-interval verlengen, vooral bij
ouderen, patiënten met een congenitaal verlengd QT-syndroom, congestief hartfalen, hypertrofie van
het hart, hypokaliëmie of hypomagnesiëmie.
Trombo-embolie
Een tijdelijk verband tussen behandeling met olanzapine en veneuze trombo-embolie is
soms (≥0,1%
en <1%) gemeld. Er is geen causaal verband vastgesteld tussen het optreden van veneuze trombo-
embolie en behandeling met olanzapine. Aangezien patiënten met schizofrenie echter vaak verworven
risicofactoren voor veneuze trombo-embolie vertonen, dienen alle mogelijke risicofactoren voor VTE
(bijvoorbeeld immobilisatie van patiënten) te worden geïdentificeerd, en preventieve maatregelen
dienen te worden genomen.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Aangezien olanzapine voornamelijk op het centrale zenuwstelsel werkt, is voorzichtigheid geboden
wanneer het in combinatie met andere centraal werkende geneesmiddelen dan wel alcohol wordt
gebruikt. Omdat olanzapine
in vitro
dopamine-antagonisme vertoont, kan het de effecten van directe
en indirecte dopamine-agonisten tegenwerken.
Convulsies
Olanzapine dient met voorzichtigheid gebruikt te worden bij patiënten met een voorgeschiedenis van
convulsies of voor wie factoren gelden die de convulsiedrempel kunnen verlagen. Het optreden van
convulsies is soms gemeld bij patiënten die worden behandeld met olanzapine. In de meeste van deze
gevallen werden een voorgeschiedenis van convulsies of risicofactoren voor convulsies gemeld.
Tardieve dyskinesie
In vergelijkende onderzoeken van één jaar of korter werd olanzapine geassocieerd met een statistisch
significant lagere incidentie van behandelingsgerelateerde dyskinesie. Het risico van tardieve
dyskinesie neemt echter toe bij langdurige therapie; als er daarom klachten of symptomen van tardieve
dyskinesie optreden bij een patiënt die olanzapine gebruikt, dient een verlaging van de dosering of
staking overwogen te worden. Deze symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs verschijnen na het
staken van de behandeling.
7
Orthostatische hypotensie
Tijdens klinische onderzoeken met olanzapine werd orthostatische hypotensie af en toe waargenomen
bij ouderen. Het wordt aanbevolen de bloeddruk regelmatig te meten bij patiënten ouder dan 65 jaar.
Plotselinge hartdood
In rapporten na het op de markt brengen van olanzapine is het optreden van plotselinge hartdood
gerapporteerd bij patiënten met olanzapine. In een retrospectieve observationele cohortstudie was de
kans op vooronderstelde plotselinge hartdood bij patiënten behandeld met olanzapine ongeveer twee
keer zo groot als bij patiënten die geen antipsychotica gebruikten. In de studie was het risico van
olanzapine vergelijkbaar met het risico van atypische antipsychotica die in een samengevoegde
analyse waren geïncludeerd.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor gebruik bij de behandeling van kinderen en adolescenten.
Onderzoeken onder patiënten van 13 tot 17 jaar lieten diverse ongewenste bijwerkingen zien, zoals
gewichtstoename, veranderingen in metabole parameters en stijgingen van prolactinespiegels (zie
rubriek 4.8 en 5.1).
Gebruik bij ouderen (> 75 jaar)
Er is geen informatie beschikbaar over het gebruik van ZYPADHERA bij patiënten ouder dan 75 jaar.
Vanwege biochemische en fysiologische veranderingen en vermindering van spiermassa wordt deze
formulering niet aanbevolen voor deze subgroep van patiënten.
Natrium
Na reconstitutie bevat dit geneesmiddel minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per injectieflacon, dat is
in essentie “natriumvrij”.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Onderzoek naar interacties is alleen bij volwassenen uitgevoerd.
Voorzichtigheid dient te worden betracht bij patiënten die geneesmiddelen gebruiken die hypotensie of
sedatie kunnen induceren.
Mogelijke interacties met invloed op olanzapine
Aangezien olanzapine wordt gemetaboliseerd door CYP1A2, kunnen stoffen die dit iso-enzym
specifiek kunnen induceren of remmen, de farmacokinetiek van olanzapine beïnvloeden.
Inductie van CYP1A2
Het metabolisme van olanzapine kan worden geïnduceerd door roken en carbamazepine, wat kan
leiden tot verminderde concentraties van olanzapine. Er is slechts lichte tot matige verhoging van de
klaring van olanzapine waargenomen. De klinische consequenties zijn waarschijnlijk beperkt, maar
klinische controle wordt aanbevolen en een verhoging van de dosis olanzapine kan, indien
noodzakelijk, overwogen worden (zie rubriek 4.2).
Remming van CYP1A2
Van fluvoxamine, een specifieke CYP1A2-remmer, is aangetoond dat het het metabolisme van
olanzapine significant remt. De gemiddelde toename in de C
max
van olanzapine, volgend op
fluvoxamine, was 54% bij vrouwelijke niet-rokers en 77% bij mannelijke rokers. De gemiddelde
toename van de AUC van olanzapine was respectievelijk 52% en 108%. Een lagere startdosis van
olanzapine dient te worden overwogen bij patiënten die fluvoxamine of enige andere CYP1A2-
remmer gebruiken, zoals ciprofloxacine. Een lagere dosis olanzapine dient te worden overwogen als
wordt begonnen met een behandeling met een remmer van CYP1A2.
Van fluoxetine (een remmer van CYP2D6), een enkele dosis antacidum (aluminium, magnesium) of
cimetidine is niet aangetoond dat deze de farmacokinetiek van olanzapine significant beïnvloeden.
8
Mogelijkheid van olanzapine om andere geneesmiddelen te beïnvloeden
Olanzapine kan een antagonistisch effect hebben op directe en indirecte dopamineagonisten.
Olanzapine remt niet de belangrijkste CYP450-iso-enzymen
in vitro
(bijvoorbeeld 1A2, 2D6, 2C9,
2C19, 3A4). Er wordt dus geen specifieke interactie verwacht, zoals bevestigd met behulp van
in-vivo-
onderzoeken waarin geen remming van het metabolisme van de volgende actieve stoffen werd
gevonden: tricyclische antidepressiva (die voornamelijk de CYP2D6-route vertegenwoordigen),
warfarine (CYP2C9), theofylline (CYP1A2) of diazepam (CYP3A4 en 2C19).
Olanzapine liet geen interactie zien wanneer het gelijktijdig werd toegediend met lithium of
biperideen.
Therapeutische controle van de valproaatplasmaspiegels gaf geen indicatie dat aanpassing van de
valproaatdosis noodzakelijk is na de start van gelijktijdige toediening van olanzapine.
Zenuwstelselgeneesmiddelen
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten die alcohol gebruiken of geneesmiddelen krijgen die
depressie van het centrale zenuwstelsel kunnen veroorzaken.
Gelijktijdig gebruik van olanzapine met antiparkinsongeneesmiddelen bij patiënten met de ziekte van
Parkinson en dementie wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).
QTc-interval
Voorzichtigheid is geboden wanneer olanzapine gelijktijdig wordt toegediend met geneesmiddelen die
het QTc-interval kunnen verlengen (zie rubriek 4.4).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen adequate, goed-gecontroleerde onderzoeken bij zwangere vrouwen beschikbaar. Patiënten
dient te worden aangeraden hun arts te informeren wanneer zij zwanger raken of zwanger willen
worden tijdens de behandeling met olanzapine. Desondanks, omdat de humane ervaring beperkt is,
dient olanzapine slechts gebruikt te worden tijdens de zwangerschap wanneer het mogelijke voordeel
het mogelijke risico voor de foetus rechtvaardigt.
Pasgeboren kinderen die tijdens het derde trimester van de zwangerschap zijn blootgesteld aan
antipsychotica (waaronder olanzapine), lopen risico op bijwerkingen na de bevalling waaronder
extrapiramidale symptomen en/of onttrekkingsverschijnselen die kunnen variëren in ernst en in duur.
Er zijn meldingen van agitatie, hypertonie, hypotonie, tremor, slaperigheid, ademnood of
voedingsstoornis. Pasgeborenen moeten daarom nauwlettend worden gecontroleerd.
Borstvoeding
In een onderzoek naar oraal olanzapine bij gezonde vrouwen die borstvoeding gaven, werd olanzapine
uitgescheiden in de moedermelk. De gemiddelde blootstelling van het kind (mg/kg) in ‘steady-state’
werd geschat op 1,8% van de maternale olanzapinedosis (mg/kg). Patiënten dient te worden
geadviseerd hun kind geen borstvoeding te geven tijdens het gebruik van olanzapine.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen effecten op de vruchtbaarheid bekend (zie rubriek 5.3 voor preklinische informatie).
9
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Er is geen onderzoek verricht met betrekking tot de effecten op de rijvaardigheid en op het vermogen
om machines te bedienen. Aangezien olanzapine slaperigheid en duizeligheid kan veroorzaken, dienen
patiënten gewaarschuwd te worden voor het gebruik van machines, waaronder motorvoertuigen.
Patiënten dient te worden geadviseerd na elke injectie voor de rest van de dag niet te rijden en geen
machines te bedienen omdat de mogelijkheid bestaat dat na de injectie het post-injectie syndroom
optreedt, met als gevolg symptomen die overeenkomen met een overdosis olanzapine (zie rubriek 4.4).
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Bijwerkingen met olanzapinepamoaat
Na injectie met ZYPADHERA hebben zich reacties van postinjectiesyndroom voorgedaan die geleid
hebben tot symptomen die overeenkomen met een overdosis olanzapine (zie rubriek 4.2 en 4.4).
Klinische klachten en symptomen waren onder andere sedatie (variërend van lichte sedatie tot coma)
en/of delirium (waaronder verwardheid, desoriëntatie, opwinding, angst en andere cognitieve
stoornissen). Andere waargenomen verschijnselen waren extrapiramidale symptomen, onduidelijke
spraak, ataxie, agressie, duizeligheid, zwakte, hypertensie en convulsies.
Andere bijwerkingen die zijn waargenomen bij patiënten die met ZYPADHERA werden behandeld,
komen overeen met de bijwerkingen die bij oraal olanzapine werden gezien. In klinische onderzoeken
met ZYPADHERA was sedatie de enige bijwerking die in de ZYPADHERA-groep statistisch
significant vaker werd gemeld dan in de placebogroep (ZYPADHERA 8,2%, placebo 2,0%). Sedatie
is gemeld bij 4,7% van de patiënten die met ZYPADHERA zijn behandeld
.
In klinische onderzoeken met ZYPADHERA was de incidentie van bijwerkingen op de injectieplaats
ongeveer 8%. De meest gemelde bijwerking op de injectieplaats was pijn (5%); andere gemelde
bijwerkingen op de injectieplaats waren (in afnemende frequentie): zwelling, roodheid, niet-specifieke
reacties op de injectieplaats, irritatie, oedeem, blauwe plekken, bloedingen en verdoofd gevoel op de
injectieplaats. Deze bijwerkingen kwamen voor bij 0,1 tot 1,1% van de patiënten.
In een overzicht van veiligheidsdata uit klinische onderzoeken en postmarketing meldingen werd
abces op de injectieplaats zelden
(≥1/10.000,
< 1/1.000) gemeld.
Bijwerkingen met olanzapine
De onderstaande bijwerkingen zijn waargenomen na toediening van olanzapine.
Volwassenen
De meest frequent
gemelde bijwerkingen (gezien bij ≥
1% van de patiënten) tijdens de behandeling
met olanzapine in klinisch onderzoek waren slaperigheid, gewichtstoename, eosinofilie, verhoogde
prolactine-, cholesterol-, glucose- en triglyceridespiegels (zie rubriek 4.4), glucosurie, toegenomen
eetlust, duizeligheid, acathisie, parkinsonisme, leukopenie, neutropenie (zie rubriek 4.4), dyskinesie,
orthostatische hypotensie, anticholinerge effecten, voorbijgaande asymptomatische verhogingen van
leveraminotransferasen (zie rubriek 4.4), (huid)uitslag, asthenie, moeheid, koorts, artralgie, verhoogd
alkalische fosfatase, hoog gammaglutamyltransferase, hoog urinezuur, hoog creatinefosfokinase en
oedeem.
Lijst met bijwerkingen in tabelvorm
De volgende tabel bevat een overzicht van bijwerkingen en laboratoriumonderzoeken die via spontane
meldingen en tijdens de klinische onderzoeken zijn gemeld. Binnen iedere frequentiegroep worden
bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. De frequenties zijn als volgt gedefinieerd: zeer vaak
(≥ 1/10), vaak (≥
1/100,
<
1/10), soms (≥
1/1.000,
<
1/100), zelden (≥1/10.000, < 1/1.000),
zeer zelden
(<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
10
Zeer vaak
Vaak
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Eosinofilie
Leukopenie
10
Neutropenie
10
Immuunsysteemaandoeningen
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Gewichtstoename
1
Verhoogde
cholesterolspiegels
2,3
Verhoogde
glucosespiegels
4
Verhoogde
triglyceridespiegels
2,5
Glucosurie
Toegenomen eetlust
Zenuwstelselaandoeningen
Somnolentie
Duizeligheid
Acathisie
6
Parkinsonisme
6
Dyskinesie
6
Soms
Zelden
Trombocyto-
penie
11
Niet bekend
Overgevoeligheid
11
Ontwikkeling of
exacerbatie van
diabetes, soms
geassocieerd met
ketoacidose of coma,
waaronder enkele
gevallen met
dodelijke afloop (zie
rubriek 4.4)
11
Convulsies waarbij
in de meeste van
deze gevallen een
voorgeschiedenis van
convulsies of
risicofactoren voor
convulsies zijn
gemeld
11
Dystonie (inclusief
oogdraaiingen)
11
Tardieve dyskinesie
11
Amnesie
9
Dysartrie
Stotteren
11
Restless legs
syndroom
11
Bradycardie
QT
c
-verlenging (zie
rubriek 4.4)
Onderkoeling
12
Maligne
Neuroleptica
Syndroom
(MNS) (zie
rubriek 4.4.)
12
Ontwennings-
verschijn-
selen
7, 12
Hartaandoeningen
Ventriculaire
tachycardie/fibri
llatie
Plotselinge dood
(zie rubriek 4.4)
11
Bloedvataandoeningen
Orthostatische
hypotensie
10
Trombo-embolie
(inclusief
longembolie en diepe
veneuze trombose)
(zie rubriek 4.4)
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen
Epistaxis
9
Maagdarmstelselaandoeningen
Lichte,
Opgezwollen buik
9
voorbijgaande
Hypersalivatie
11
anticholinerge
effecten inclusief
obstipatie en droge
mond
11
Pancreatitis
11
Zeer vaak
Vaak
Lever- en galwegaandoeningen
Voorbijgaande,
asymptomatische
verhogingen van
leveraminotransfera-
sen (ALAT, ASAT),
vooral in het begin
van de behandeling
(zie rubriek 4.4)
Huid- en onderhuidaandoeningen
(Huid)uitslag
Soms
Zelden
Hepatitis
(inclusief
hepatocellulair,
cholestatisch of
gemengd
leverletsel)
11
Niet bekend
Fotosensitieve
reactie
Alopecia
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Artralgie
9
Nier- en urinewegaandoeningen
Urine-incontinentie
Urineretentie
Vertraagde
urinelozing
11
Zwangerschap, perinatale periode en puerperium
Geneesmiddelen-
reactie met
eosinofilie en
systemische
symptomen
(DRESS)
Rabdomyolyse
11
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen
Erectiestoornis bij
Amenorroe
mannen
Vergroting van de
borsten
Verminderd libido
Galactorroe bij
bij mannen en
vrouwen
vrouwen
Gynecomastie/vergro
-ting van de borsten
bij mannen
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Asthenie
Moeheid
Oedeem
Koorts
10
Pijn op de
injectieplaats
Neonataal
geneesmiddel-
onttrekkings-
syndroom (zie
rubriek 4.6)
Priapisme
12
Abces op de
injectieplaats
12
Zeer vaak
Onderzoeken
Verhoogde
plasmaprolactine-
spiegels
8
Vaak
Verhoogde
alkalische fosfatase
10
Hoge
creatinefosfokinase
11
Hoge
gammaglutamyl-
transferase
10
Hoog urinezuur
10
Soms
Verhoogde totale
bilirubine
Zelden
Niet bekend
1
Klinisch significante gewichtstoename werd gezien bij alle Body Mass Index (BMI)-categorieën. Na
kortetermijnbehandeling (mediane behandelingsduur 47 dagen) kwam gewichtstoename
van ≥
7% van
het lichaamsgewicht na start van de behandeling zeer vaak voor (22,2%),
≥
15% van het
lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam vaak voor (4,2%) en gewichtstoename
van ≥
25%
van het lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam soms voor (0,8%). Bij langdurige
blootstelling (tenminste 48 weken), kwam gewichtstoename van
≥ 7%, ≥ 15% en ≥
25% zeer vaak
voor (respectievelijk 64,4%, 31,7% en 12,3%).
Gemiddelde verhogingen in nuchtere lipidenwaarden (totaal cholesterol, LDL-cholesterol en
triglyceriden) waren groter bij patiënten zonder bewijs van dysregulatie van lipiden bij aanvang.
2
Er werd gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 5,17 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥
6,2 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang (≥
5,17 mmol/l - < 6,2 mmol/l)
naar een hoge spiegel (≥
6,2 mmol/l) kwamen zeer vaak voor.
3
Er werd gezien dat normale nuchtere glucosespiegels bij aanvang (< 5,56 mmol/l) naar een hoge
spiegel
toenamen (≥
7 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere glucosespiegels bij aanvang
(≥
5,56 - < 7
mmol/l) naar een hoge spiegel (≥
7 mmol/l) kwamen zeer vaak voor.
4
5
Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (< 1,69 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥
2,26 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij
aanvang (≥
1,69 mmol/l - < 2,26
mmol/l) naar een hoge spiegel (≥
2,26 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
6
In klinische onderzoeken was de incidentie van Parkinsonisme en dystonie bij patiënten behandeld
met olanzapine numeriek hoger, maar niet statistisch significant verschillend van placebo. Patiënten
behandeld met olanzapine hadden een lagere incidentie van Parkinsonisme, acathisie en dystonie
vergeleken met getitreerde doses van haloperidol. Door gebrek aan gedetailleerde informatie over de
voorgeschiedenis van individuele acute en tardieve extrapiramidale bewegingsstoornissen kan men op
dit ogenblik niet concluderen dat olanzapine minder tardieve dyskinesie en/of andere tardieve
extrapiramidale syndromen met zich meebrengt.
Acute symptomen zoals zweten, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid en braken zijn gemeld
wanneer olanzapine plotseling wordt gestaakt.
In klinische onderzoeken tot 12 weken overschreden de plasmaprolactineconcentraties de bovenste
limiet van de normale range bij ongeveer 30% van de met olanzapine behandelde patiënten met een
normale uitgangsprolactinewaarde. Bij de meerderheid van deze patiënten waren de verhogingen in
het algemeen bescheiden en bleven beneden twee keer de bovenste limiet van de normale range.
Bijwerking geïdentificeerd in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapine database.
Beoordeeld via gemeten waarden in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapine database.
7
8
9
10
13
Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen waarbij de frequentie is
vastgesteld met gebruik van de geïntegreerde olanzapine database.
11
Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen met een frequentie geschat op de
bovenste limiet van het 95% betrouwbaarheidsinterval, gebruikmakend van de geïntegreerde
olanzapine database.
12
Langdurige blootstelling (tenminste 48 weken)
Het aandeel van de patiënten waarbij klinische significante veranderingen in gewichtstoename,
glucose, totale /LDL/HDL cholesterol en triglyceriden optraden, nam toe naarmate de tijd vorderde.
Bij volwassen patiënten die 9-12 maanden therapie hadden ondergaan, verminderde de snelheid
waarmee het gemiddelde bloedglucose steeg na ongeveer 6 maanden.
Aanvullende informatie over speciale patiëntenpopulaties
In klinische onderzoeken bij oudere patiënten met dementie werd behandeling met olanzapine in
verband gebracht met een hogere sterfte-incidentie en hogere incidentie van cerebrovasculaire
bijwerkingen vergeleken met placebo (zie ook rubriek 4.4). Zeer vaak voorkomende bijwerkingen die
geassocieerd worden met het gebruik van olanzapine in deze patiëntengroep waren abnormaal
looppatroon en vallen. Pneumonie, verhoogde lichaamstemperatuur, lethargie, erytheem, visuele
hallucinaties en urine-incontinentie werden vaak waargenomen.
Uit klinische onderzoeken bij patiënten met een geneesmiddelgeïnduceerde (dopamineagonist)
psychose bij de ziekte van Parkinson werd een verergering van de parkinsonsymptomatologie en
-hallucinaties zeer vaak gemeld en vaker dan bij placebo.
In één klinisch onderzoek bij patiënten met bipolaire manie resulteerde de combinatietherapie van
valproaat met olanzapine in een neutropenie-incidentie van 4,1%; mogelijk hebben hoge
valproaatspiegels hiertoe bijgedragen. Olanzapine gaf, in combinatie met lithium of valproaat, een
toename (≥
10%) van tremor, droge mond, toename in eetlust en gewicht. Spraakstoornis werd
eveneens vaak gerapporteerd. Tijdens de behandeling met olanzapine in combinatie met lithium of
valproaat werd een gewichtstoename van 7% of meer gezien ten opzichte van het lichaamsgewicht bij
start van de behandeling bij 17,4% van de patiënten tijdens acute therapie (tot 6 weken).
Langetermijnbehandeling met olanzapine (tot 12 maanden) ter preventie van een recidief bij patiënten
met bipolaire stoornis werd in verband gebracht met een gewichtstoename van 7% of meer ten
opzichte van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling bij 39,9% van de patiënten.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar.
Hoewel er geen klinische onderzoeken zijn uitgevoerd om adolescenten te vergelijken met
volwassenen, zijn gegevens uit onderzoeken met adolescenten vergeleken met die uit onderzoeken met
volwassenen.
De volgende
tabel
gee
f
t een samenvatting van de bijwerkingen die met grotere frequentie bij
adolescente patiënten (leeftijd 13-17 jaar) dan bij volwassen patiënten zijn gemeld of bijwerkingen die
alleen zijn gemeld tijdens klinisch onderzoek met adolescente patiënten. Klinisch significante
gewichtstoename (≥
7%) lijkt vaker op te treden in de adolescente populatie. De omvang van de
gewichtstoename en het aandeel van de adolescente patiënten die klinisch significante
gewichtstoename hadden, waren groter bij langdurige blootstelling (tenminste 24 weken) dan bij
kortdurende blootstelling.
Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. De
frequenties zijn als volgt gedefinieerd:
zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥
1/100,
<
1/10).
14
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Zeer vaak:
Gewichtstoename
13
, verhoogde triglyceridespiegels
14
, toegenomen eetlust.
Vaak:
Verhoogde cholesterolspiegels
15
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak:
Sedatie (met inbegrip van: hypersomnie, lethargie, slaperigheid).
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak:
Droge mond
Lever- en galwegaandoeningen
Zeer vaak:
Verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT/ASAT; zie rubriek 4.4).
Onderzoeken
Zeer vaak:
Afgenomen totaal bilirubine, toegenomen GGT, verhoogde plasmaprolactinespiegels
16
.
Na kortetermijnbehandeling (mediane duur 22 dagen) kwam gewichtstoename
van ≥
7% van het
lichaamsgewicht (kg) bij aanvang zeer vaak voor (40,6%),
≥
15% van het lichaamsgewicht bij
aanvang kwam vaak voor
(7,1 %) en ≥ 25% van het lichaamsgewicht bij aanvang kwam vaak voor
(2,5%). Bij langdurige blootstelling (tenminste 24 weken) kwam
89,4 % ≥
7%, 55,3%
≥ 15%
en
29,1%
≥ 25% van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling aan.
13
14
Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (< 1,016 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen (≥
1,467 mmol/l), en dat borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang
(≥
1,016 mmol/l - < 1,467
mmol/l) naar een hoge spiegel toenamen (≥
1,467 mmol/l).
Er werd vaak gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 4,39 mmol/l) naar een
hoge spiegel
toenamen (≥
5,17 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang (≥
4,39 mmol/l - < 5,17
mmol/l) naar een hoge spiegel (≥
5,17 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
15
16
Verhoogde plasmaprolactinespiegels werden gemeld in 47,4% van de adolescente patiënten.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Wanneer klachten en symptomen van een overdosis passend bij postinjectiesyndroom na injectie
worden waargenomen, dienen de gepaste ondersteunende maatregelen te worden genomen (zie
rubriek 4.4).
Hoewel een overdosis bij parenterale middelen minder waarschijnlijk is dan bij orale middelen, wordt
hieronder als referentie informatie gegeven voor een overdosis oraal olanzapine:
Klachten en symptomen
Zeer vaak voorkomende symptomen bij overdosering (incidentie > 10%) zijn tachycardie,
agitatie/agressiviteit, dysartrie, verschillende extrapiramidale symptomen en een verminderd
bewustzijn variërend van sedatie tot coma.
Andere medisch significante gevolgen van overdosering zijn delirium, convulsie, coma, mogelijk
maligne neurolepticasyndroom, ademhalingsdepressie, aspiratie, hypertensie of hypotensie, cardiale
aritmieën (< 2% van de gevallen van overdosering) en hart- en ademstilstand. Dodelijke aflopen zijn
gemeld bij acute orale overdoses vanaf 450 mg, maar overleving is ook gemeld na acute overdosis van
ongeveer 2 g oraal olanzapine.
15
Behandeling
Er bestaat geen specifiek antidotum tegen olanzapine. Symptomatische behandeling en controle van de
vitale orgaanfuncties dienen te worden ingesteld op geleide van het klinisch beeld, waaronder
behandeling van hypotensie en circulatoire collaps en ondersteuning van de ademhalingsfunctie.
Gebruik geen adrenaline, dopamine of andere sympathicomimetica met bèta-agonistische activiteit,
omdat stimulering van de bètareceptoren de hypotensie kan verergeren. Het volgen van de
cardiovasculaire functies is noodzakelijk om mogelijke aritmieën te detecteren. Zorgvuldige medische
supervisie en controle dienen te worden voortgezet totdat de patiënt is hersteld.
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: psycholeptica, diazepinen, oxazepinen, thiazepinen en oxepines,
ATC-code: N05A H03.
Farmacodynamische effecten
Olanzapine is een antipsychoticum, een middel tegen manie en een stemmingsstabilisator en vertoont
een breed farmacologisch profiel in een aantal receptorsystemen.
In preklinische onderzoeken vertoonde olanzapine een reeks van receptoraffiniteiten (K
i
; < 100 nM)
voor serotonine 5HT
2A/2C
-, 5HT
3
- en 5HT
6
-receptoren, dopamine D
1
-, D
2
-, D
3
-, D
4
- en D
5
-receptoren,
cholinerge muscarinereceptoren (M
1
-M
5
),
α
1
-adrenerge receptoren en histamine H
1
-receptoren.
Ethologisch dieronderzoek met olanzapine duidde op 5HT-, dopamine- en cholinerg antagonisme,
overeenkomend met het receptorbindingsprofiel. Olanzapine vertoonde een hogere
in-vitro-affiniteit
voor serotonine 5HT
2
- dan dopamine D
2
-receptoren en grotere 5HT
2
-activiteit dan D
2
-activiteit in
in-
vivo-modellen.
Elektrofysiologische onderzoeken toonden aan dat olanzapine selectief het vuren van
de mesolimbische (A10) dopaminerge neuronen reduceert, terwijl het weinig effect heeft op de
striatale (A9) banen betrokken bij motorische functies. Olanzapine verlaagde een geconditioneerde
vermijdingsreactie, een test die voorspellend is voor antipsychotische activiteit, bij doses lager dan die
welke katalepsie veroorzaken, een effect dat wijst op motorische bijwerkingen. Anders dan bij
sommige andere antipsychotica neemt bij olanzapine de respons toe in een ‘anxiolytische’ test.
In een Positron Emissie Tomografie (PET) onderzoek bij patiënten behandeld met ZYPADHERA
(300 mg/4 weken) was de gemiddelde D
2
-receptorbezetting aan het eind van een periode van
6 maanden 60% of hoger. Dit niveau is consistent met het niveau dat tijdens behandeling met oraal
olanzapine is gevonden.
Klinische werkzaamheid
De werkzaamheid van ZYPADHERA bij de behandeling en onderhoudsbehandeling van schizofrenie
is consistent met de vastgestelde werkzaamheid van het orale preparaat van olanzapine.
In totaal 1469 patiënten met schizofrenie werden in twee hoofdonderzoeken opgenomen.
Het eerste onderzoek was een 8 weken durend, placebogecontroleerd onderzoek onder volwassen
patiënten (n = 404) met acute psychotische symptomen. De patiënten ontvingen via randomisatie
injecties met ZYPADHERA 405 mg elke 4 weken, 300 mg elke 2 weken, 210 mg elke 2 weken of
placebo elke 2 weken. Suppletie met orale antipsychotica was niet toegestaan. De totaalscore op de
Positive and Negative Symptom Scale (PANSS) liet met elke dosis ZYPADHERA (405 mg elke
4 weken, 300 mg elke 2 weken en 210 mg elke 2 weken) een significante verbetering zien van
aanvang (gemiddelde PANSS-totaalscore bij aanvang 101) tot eindpunt (gemiddelde veranderingen
respectievelijk -22,57, -26,32, -22,49) in vergelijking met placebo (gemiddelde verandering -8,51). De
gemiddelde verandering per bezoek van aanvang tot eindpunt in de PANSS-totaalscore wees uit dat op
dag 3 bij patiënten in de behandelgroepen met 300 mg/2 weken en 405 mg/4 weken de PANSS-
totaalscore statistisch significant sterker was verlaagd dan bij placebo (respectievelijk -8,6, -8,2 en -
5,2). Alle drie ZYPADHERA-behandelgroepen vertoonden vanaf het eind van week 1 een statistisch
significant grotere verbetering dan de placebogroep. Deze resultaten ondersteunen werkzaamheid van
16
ZYPADHERA gedurende 8 weken behandeling en een geneesmiddeleffect dat al vanaf 1 week na het
starten van de behandeling met ZYPADHERA werd waargenomen.
Het tweede onderzoek betrof een langetermijnonderzoek onder klinisch stabiele patiënten (n = 1065)
(gemiddelde PANSS-totaalscore bij aanvang 54,33 tot 57,75), die eerst gedurende 4 tot 8 weken
werden behandeld met oraal olanzapine en vervolgens gedurende 24 weken doorgingen met oraal
olanzapine of werden overgezet op ZYPADHERA. Suppletie met orale antipsychotica was niet
toegestaan. ZYPADHERA-behandelgroepen met 150 mg en 300 mg elke 2 weken (doses
samengevoegd voor analyse) en 405 mg elke 4 weken waren niet inferieur aan de gecombineerde
doses van 10, 15 en 20 mg oraal olanzapine (doses samengevoegd voor analyse), gemeten aan het
percentage exacerbaties van symptomen van schizofrenie (respectieve exacerbatiepercentages 10%,
10% en 7%). Exacerbatie werd gemeten middels verslechtering van items op de, van de PANSS
afgeleide, positieve symptoomschaal Brief Psychiatric Rating Scale (BPRS) en ziekenhuisopname als
gevolg van verergering van positieve psychotische symptomen. De gecombineerde behandelgroep met
150 mg en 300 mg/2 weken was 24 weken na randomisatie niet inferieur aan de behandelgroep met
405 mg/4 weken (exacerbatiepercentages 10% voor elke groep).
Pediatrische patiënten
ZYPADHERA is niet onderzocht bij kinderen. Gecontroleerde werkzaamheidsgegevens bij
adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar) zijn beperkt tot kortetermijnstudies bij schizofrenie (6 weken) en
manie geassocieerd met bipolaire I-stoornis (3 weken), waarbij minder dan 200 adolescenten
betrokken waren. Olanzapine werd gebruikt in een flexibele dosering beginnend met 2,5 en oplopend
tot 20 mg/dag. Tijdens de behandeling met olanzapine namen de adolescenten significant meer in
gewicht toe dan volwassenen. De omvang van veranderingen in nuchter totaal cholesterol, LDL-
cholesterol, triglyceriden en prolactine (zie rubriek 4.4 en 4.8) was bij adolescenten groter dan bij
volwassenen. Er zijn geen gecontroleerde gegevens over het behoud van effect of over de veiligheid
op de lange termijn (zie rubriek 4.4 en 4.8). Informatie over langetermijnveiligheid is primair beperkt
tot open label, ongecontroleerde data.
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie
Olanzapine wordt gemetaboliseerd in de lever via conjugatie en oxidatie. De belangrijkste metaboliet
is het 10-N-glucuronide. Cytochroom P450-CYP1A2 en P450-CYP2D6 dragen bij tot de vorming van
de N-desmethyl- en 2-hydroxymethylmetabolieten, die beide in onderzoeken bij dieren
in vivo
significant minder farmacologische activiteit vertoonden dan olanzapine. De overheersende
farmacologische activiteit komt van de moederstof olanzapine.
Na één i.m. injectie met ZYPADHERA begint onmiddellijk de langzame desintegratie van het
olanzapinepamoaatzout in spierweefsel, wat zorgt voor een langzame, continue afgifte van olanzapine
gedurende meer dan vier weken. Na acht tot twaalf weken wordt de afgifte steeds minder. Suppletie
met antipsychotica bij het starten van de ZYPADHERA-behandeling is niet nodig (zie rubriek 4.2).
De combinatie van het afgifteprofiel en het doseringsschema (i.m. injectie elke twee of vier weken)
leidt tot aanhoudende olanzapineconcentraties in plasma. Plasmaconcentraties blijven na elke
ZYPADHERA-injectie nog een aantal maanden meetbaar. De halfwaardetijd van olanzapine na
ZYPADHERA-injectie is 30 dagen, terwijl die na orale toediening 30 uur bedraagt. De absorptie en
eliminatie zijn ongeveer zes tot acht maanden na de laatste injectie volledig.
Distributie
Oraal olanzapine wordt snel verspreid. De plasma-eiwitbinding van olanzapine bedraagt ongeveer
93% over een concentratiebereik van 7 tot ongeveer 1000 ng/ml. In plasma wordt olanzapine
gebonden aan albumine en α1-zure
glycoproteïne.
Na herhaalde i.m. injecties met 150 tot 300 mg ZYPADHERA elke twee weken lagen het 10e tot 90e
percentiel van ‘steady-state’-plasmaconcentraties van olanzapine tussen 4,2 en 73,2 ng/ml. De
plasmaconcentraties van olanzapine, waargenomen in het doseringsbereik van 150 mg elke 4 weken
17
tot 300 mg elke 2 weken, zijn illustratief voor een verhoogde systemische blootstelling aan olanzapine
bij hogere ZYPADHERA-doses. Tijdens de eerste drie maanden van de behandeling met
ZYPADHERA werd accumulatie van olanzapine waargenomen, maar er was geen additionele
accumulatie bij langdurig gebruik (12 maanden) bij patiënten die elke twee weken een injectie met
maximaal 300 mg kregen toegediend.
Eliminatie
De plasmaklaring van olanzapine na orale toediening is lager bij vrouwen (18,9 l/uur) dan bij mannen
(27,3 l/uur) en lager bij niet-rokers (18,6 l/uur) dan bij rokers (27,7 l/uur). Vergelijkbare
farmacokinetische verschillen tussen mannen en vrouwen en tussen rokers en niet-rokers zijn
waargenomen in klinische onderzoeken met ZYPADHERA. De grootte van de invloed van geslacht of
roken op de klaring van olanzapine is echter klein in vergelijking met de totale interindividuele
variabiliteit.
Ouderen
Er is geen specifiek onderzoek met ZYPADHERA bij ouderen uitgevoerd. ZYPADHERA wordt niet
aanbevolen voor de behandeling van oudere patiënten (65 jaar en ouder) tenzij een goed verdragen en
effectief doseringsschema met oraal olanzapine is ingesteld. De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd
bij gezonde ouderen (65 jaar en ouder) was verlengd in vergelijking met niet-ouderen (51,8 t.o.v.
33,8 uur) en de klaring was afgenomen (17,5 t.o.v. 18,2 l/uur). De farmacokinetische variabiliteit
waargenomen bij ouderen valt binnen de variabiliteit bij niet-ouderen. Bij 44 schizofreniepatiënten
van 65 jaar en ouder was een dosering van 5 tot 20 mg/dag niet geassocieerd met een afwijkend
bijwerkingenprofiel.
Nierfunctiestoornis
Bij patiënten met een nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 10 ml/min) was er t.o.v. gezonde
proefpersonen geen significant verschil in gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd (37,7 t.o.v. 32,4 uur)
of klaring (21,2 t.o.v. 25,0 l/uur). Een massa-balansonderzoek toonde aan dat ongeveer 57% van
radioactief gelabeld olanzapine in de urine verscheen, hoofdzakelijk als metabolieten. Hoewel
patiënten met een nierfunctiestoornis niet bij onderzoeken met ZYPADHERA betrokken waren, wordt
aanbevolen voor deze patiënten een goed verdragen en effectief doseringsschema met oraal olanzapine
in te stellen voordat behandeling met ZYPADHERA wordt gestart (zie rubriek 4.2).
Leverfunctiestoornis
Een kleine studie naar het effect van een leverfunctiestoornis bij 6 personen met klinisch significante
cirrose (Child-Pugh score A (n = 5) en B (n = 1)) toonde weinig effect aan op de farmacokinetiek van
oraal toegediend olanzapine (enkelvoudige dosis van 2,5 – 7,5 mg): personen met een milde tot matige
leverfunctiestoornis hadden een licht verhoogde systemische klaring en een snellere eliminatie-
halfwaardetijd in vergelijking met personen zonder leverfunctiestoornis (n = 3). Er waren meer rokers
onder de personen met cirrose (4/6; 67%) dan onder personen zonder leverfunctiestoornis (0/2; 0%).
Hoewel patiënten met een leverfunctiestoornis niet bij onderzoeken met ZYPADHERA betrokken
waren, wordt aanbevolen voor deze patiënten een goed verdragen en effectief doseringsschema met
oraal olanzapine in te stellen voordat behandeling met ZYPADHERA wordt gestart (zie rubriek 4.2).
In een onderzoek naar oraal olanzapine toegediend aan Kaukasische, Japanse en Chinese
proefpersonen waren er geen verschillen in de farmacokinetische parameters tussen de drie populaties.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Er is preklinisch veiligheidsonderzoek uitgevoerd met olanzapine pamoaat-monohydraat. In
toxiciteitsonderzoeken met herhaalde doses (rat, hond), een tweejarig carcinogeniteitsonderzoek met
ratten en onderzoeken naar reproductietoxiciteit (rat, konijn) bleven de voornaamste bevindingen
beperkt tot reacties op de injectieplaats, waarvoor geen NOAEL kon worden vastgesteld. Er konden
geen nieuwe toxische effecten als gevolg van systemische blootstelling aan olanzapine worden
geïdentificeerd. De systemische concentraties waren in deze onderzoeken in het algemeen echter lager
18
dan op effectniveaus in de orale onderzoeken. Daarom worden de gegevens voor oraal olanzapine
hierna ter referentie vermeld.
Acute toxiciteit (na eenmalige dosis)
De symptomen van toxiciteit bij knaagdieren na orale toediening waren karakteristiek voor potente
antipsychotica: hypoactiviteit, coma, tremoren, clonische convulsies, speekselvloed en gereduceerde
gewichtstoename. De mediane letale doses waren ongeveer 210 mg/kg (muizen) en 175 mg/kg
(ratten). Honden verdroegen eenmalige orale doses tot 100 mg/kg zonder sterfte. De klinische
symptomen omvatten sedatie, ataxie, tremoren, verhoging van de hartfrequentie, bemoeilijkte
ademhaling, miosis en anorexia. Bij apen veroorzaakten eenmalige orale doses tot 100 mg/kg
prostratie en in hogere doses een verlaagd bewustzijn.
Toxiciteit na herhaalde toediening
In onderzoeken met een duur tot 3 maanden bij muizen en tot 1 jaar bij ratten en honden werden
voornamelijk depressie van het centrale zenuwstelsel (CZS), anticholinerge effecten en perifere
hematologische stoornissen gezien. Er ontwikkelde zich tolerantie voor de CZS-depressie.
Groeiparameters verminderden bij hoge doses. Bij ratten zijn reversibele effecten gezien passend bij
een verhoogde prolactinespiegel. Zij omvatten een gewichtsvermindering van de ovaria en uterus en
morfologische veranderingen in het vaginaal epitheel en in de borstklieren.
Hematologische toxiciteit: Effecten op hematologische parameters werden gevonden in alle species,
waaronder dosis-afhankelijke afnamen in circulerende leukocyten in muizen en aspecifieke
verlagingen van circulerende leukocyten in ratten; er was echter geen beenmergcytotoxiciteit
aantoonbaar. Bij enkele honden die werden behandeld met 8 of 10 mg/kg/dag (totale
olanzapineblootstelling [AUC] is 12-15 maal groter dan die bij een dosis van 12 mg aan de mens)
ontwikkelde zich reversibele neutropenie, trombocytopenie of anemie. Bij cytopenische honden
werden geen ongewenste effecten waargenomen op voorlopercellen en prolifererende cellen in het
beenmerg.
Voortplantingstoxiciteit
Olanzapine had geen teratogene effecten. Sedatie beïnvloedde de paringsprestatie van mannelijke
ratten. Bij ratten werden de oestruscycli beïnvloed bij doses van 1,1 mg/kg (3 maal de maximale dosis
bij de mens) en de voortplantingsparameters werden beïnvloed bij doses van 3 mg/kg (9 maal de
maximale dosis bij de mens). De nakomelingen van met olanzapine behandelde ratten bleken in
foetale ontwikkeling vertraagd te zijn en bij deze werden voorbijgaande dalingen in
reproductieactiviteit gezien.
Mutageniciteit
In een volledige reeks van standaardtesten, waaronder bacteriële mutatietesten en
in-vitro-
en
in-vivo-
zoogdiertesten, was olanzapine mutageen noch clastogeen.
Carcinogeniteit
Op basis van de resultaten van onderzoeken bij muizen en ratten werd geconcludeerd dat olanzapine
niet carcinogeen is.
19
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Poeder
Geen
Oplosmiddel
Carmellosenatrium
Mannitol
Polysorbaat 80
Water voor injectie
Zoutzuur (voor pH-aanpassing)
Natriumhydroxide (voor pH-aanpassing)
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Dit geneesmiddel mag niet gemengd worden met andere geneesmiddelen dan die welke vermeld zijn
in rubriek 6.6.
6.3
2 jaar
Na reconstitutie in de injectieflacon: 24 uur. Als het product niet direct wordt gebruikt, moet het
krachtig worden geschud om het poeder opnieuw te suspenderen. Nadat de suspensie vanuit de
injectieflacon in de injectiespuit is opgetrokken, moet deze onmiddellijk worden gebruikt.
Chemische en fysische stabiliteit van de suspensie in de injectieflacons is aangetoond voor een duur
van 24 uur bij 20-25°C. Uit microbiologisch oogpunt dient het product onmiddellijk te worden
gebruikt. Als het niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de
bewaartijden en de condities tussen bereiding en gebruik, en mag de bewaartijd normaal gesproken
niet meer dan 24 uur bedragen bij 20-25°C.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Houdbaarheid
Niet in de koelkast of vriezer bewaren.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
ZYPADHERA 210 mg poeder: glazen injectieflacon type I. Broombutyl stop met roestbruine
verzegeling.
ZYPADHERA 300 mg poeder: glazen injectieflacon type I. Broombutyl stop met olijfkleurige
verzegeling.
ZYPADHERA 405 mg poeder: glazen injectieflacon type I. Broombutyl stop met staalblauwkleurige
verzegeling.
3 ml oplosmiddel: glazen injectieflacon type I. Butyl stop met paarse verzegeling.
Eén doosje bevat één injectieflacon met poeder en één injectieflacon met oplosmiddel, één
Hypodermic 3 ml injectiespuit met vooropgezette 19 gauge (diameter), 38 mm veiligheidsnaald, één
19 gauge, 38 mm Hypodermic veiligheidsnaald en twee 19 gauge, 50 mm Hypodermic
veiligheidsnaalden.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere handelingen
UITSLUITEND VOOR DIEPE INTRAGLUTEALE INJECTIE.
NIET INTRAVENEUS OF SUBCUTAAN TOEDIENEN.
20
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
Reconstitutie
STAP 1: Materialen voorbereiden
Het is raadzaam handschoenen te gebruiken, omdat ZYPADHERA de huid kan irriteren.
Reconstitueer ZYPADHERA poeder voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte alleen met het
oplosmiddel dat in de verpakking wordt meegeleverd en gebruik aseptische standaardtechnieken voor
de reconstitutie van parenterale producten.
STAP 2: Het volume van het oplosmiddel voor reconstitutie bepalen
In deze tabel wordt de hoeveelheid oplosmiddel vermeld die nodig is om ZYPADHERA poeder voor
suspensie voor injectie met verlengde afgifte te reconstitueren.
Sterkte
ZYPADHERA in
injectieflacon
(mg)
210
300
405
Toe te voegen volume
oplosmiddel (ml)
1,3
1,8
2,3
Let op: de injectieflacon bevat meer oplosmiddel dan voor de reconstitutie nodig is.
STAP 3: ZYPADHERA reconstitueren
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Maak het poeder los door lichtjes tegen de injectieflacon te tikken.
Haal de Hypodermic injectiespuit en -naald met naaldbeschermingsmechanisme uit de verpakking.
Open de blisterverpakking en haal het hulpmiddel eruit. Bevestig met een gemakkelijke
draaibeweging een injectiespuit (als die er niet al op bevestigd is) op de Luer verbinding van het
hulpmiddel. Bevestig de naald stevig op het hulpmiddel door te duwen en rechtsom te draaien.
Trek vervolgens de naalddop recht van de naald af. Nalatigheid bij het opvolgen van deze
instructies kan een naaldprikverwonding tot gevolg hebben.
Zuig het vooraf vastgestelde volume aan oplosmiddel (stap 2) op in de spuit.
Injecteer het oplosmiddel in de injectieflacon met het poeder.
Zuig lucht op om de druk in de flacon te normaliseren.
Verwijder de naald. Houd de injectieflacon hierbij rechtop om te voorkomen dat er oplosmiddel
uitloopt.
Activeer het veiligheidsmechanisme van de naald. Druk de naald met één hand in de
beschermhuls. Druk de beschermhuls hiertoe met één hand VOORZICHTIG tegen een vlakke
ondergrond. TERWIJL U OP DE BESCHERMHULS DRUKT (Afb. 1), WORDT DE NAALD
GOED OPGESLOTEN IN DE HULS (Afb. 2).
Controleer visueel of de naald volledig in de beschermhuls is opgesloten. Verwijder het
mechanisme met de opgesloten naald alleen van de injectiespuit wanneer dat voor een specifieke
medische procedure vereist is. Pak hiertoe de luer-aansluiting van het
naaldbeschermingsmechanisme tussen duim en wijsvinger en houd de overige drie vingers uit de
buurt van het uiteinde met de naaldpunt (Afb. 3).
Houd de
Afb.1
Afb. 2
Afb. 3
naald in
het zicht
21
9. Tik de injectieflacon krachtig en herhaaldelijk tegen een hard oppervlak totdat er geen poeder
meer zichtbaar is. Bescherm het oppervlak om de klap op te vangen (zie Afbeelding A).
Afbeelding A: Tik krachtig om te mengen.
10. Controleer de injectieflacon visueel op de aanwezigheid van klontjes. Niet-gesuspendeerd poeder
is zichtbaar als gele, droge klontjes tegen de wand van de injectieflacon. Als er nog klontjes
aanwezig zijn, dient u nogmaals te tikken (zie Afbeelding B).
Niet-gesuspendeerd: zichtbare klontjes Gesuspendeerd: geen klontjes
Afbeelding B: Controleer op niet-gesuspendeerd poeder en tik zo nodig nog enkele malen
.
11. Schud de injectieflacon krachtig totdat de suspensie er homogeen uitziet en gelijkmatig van kleur
en structuur is. Het gesuspendeerde product is geel en ondoorzichtig (zie Afbeelding C).
Afbeelding C: Schud de injectieflacon krachtig.
Als er schuimvorming optreedt, laat u de injectieflacon even staan totdat het schuim is verdwenen.
Als het product niet direct wordt gebruikt, moet het voor gebruik krachtig worden geschud om het
poeder opnieuw te suspenderen. Na reconstitutie blijft ZYPADHERA maximaal 24 uur stabiel in
de injectieflacon.
Toediening
STAP 1: ZYPADHERA injecteren
In deze tabel wordt aangegeven hoe groot het uiteindelijk te injecteren volume van de ZYPADHERA-
suspensie is. De concentratie olanzapine in de suspensie is 150 mg/ml.
Dosis
Uiteindelijk te injecteren
(mg)
volume (ml)
150
1,0
210
1,4
300
2,0
405
2,7
1. Bepaal welke naald gebruikt zal worden om de injectie aan de patiënt toe te dienen. Voor obese
patiënten wordt de 50 mm naald voor injectie aanbevolen:
•
Als de 50 mm naald voor de injectie wordt gebruikt, bevestig dan de 38 mm veiligheidsnaald
aan de injectiespuit om het vereiste volume van de suspensie op te trekken.
•
Als de 38 mm naald voor de injectie wordt gebruikt, bevestig dan de 50 mm veiligheidsnaald
aan de injectiespuit om het vereiste volume van de suspensie op te trekken.
2.
Trek langzaam de gewenste hoeveelheid op. Er blijft wat product in de injectieflacon achter.
22
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Activeer het veiligheidsmechanisme van de naald en verwijder de naald van de spuit.
Bevestig de geselecteerde 50 mm of 38 mm veiligheidsnaald op de injectiespuit voorafgaand aan
de injectie. Zodra de suspensie uit de injectieflacon is opgezogen, dient deze onmiddellijk te
worden geïnjecteerd.
Selecteer een injectieplaats in de m. gluteus en bereid de injectieplaats voor. NIET
INTRAVENEUS OF SUBCUTAAN INJECTEREN.
Aspireer na het inbrengen van de naald gedurende enkele seconden om te controleren of er geen
bloed verschijnt. Als er bloed in de spuit wordt opgetrokken, gooit u de spuit en de dosis weg en
start u de reconstitutie- en toedieningsprocedure opnieuw. De injectie moet met een gelijkmatige,
continue druk worden uitgevoerd.
DE INJECTIEPLAATS NIET MASSEREN.
Activeer het veiligheidsmechanisme van de naald (Afb. 1 en 2).
Gooi de injectieflacons, injectiespuiten, gebruikte naalden, extra naald en niet-gebruikt
oplosmiddel weg volgens de in de kliniek gebruikelijke procedures. De injectieflacon is uitsluitend
bedoeld voor eenmalig gebruik.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
7.
Eli Lilly Nederland B.V., Papendorpseweg 83, 3528 BJ Utrecht, Nederland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/479/001
EU/1/08/479/002
EU/1/08/479/003
9.
DATUM EERSTE VERGUNNING VERLENING/VERLENGING VAN DE
VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 19/11/2008
Datum van laatste verlenging: 26/08/2013
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
MM/JJJJ
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
23
BIJLAGE II
A.
B.
C.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN
LEVERING EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING
TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET
GENEESMIDDEL
D.
24
A.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Lilly S.A., Avda. de la Industria 30, 28108 Alcobendas, Madrid, Spanje.
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
•
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
D.
•
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de noodzakelijke onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in module
1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-
aanpassingen.
Een RMP-update wordt ingediend:
•
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
•
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico’s of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico’s tot een minimum) is bereikt.
•
Extra risicobeperkende maatregelen
Een educatieprogramma voor zorgverleners (artsen-verpleegkundigen-apothekers) zal het volgende
omvatten:
1) Een omschrijving van het postinjectiesyndroom
- Voorlichting over de twee verschillende intramusculaire toedieningsvormen van olanzapine,
ook wat betreft de verschillen in verpakking
- Omschrijving hoe het middel gereconstitueerd dient te worden en wat de juiste
toedieningstechniek is.
- Aanbeveling voor een 3 uur durende on-site observatieperiode na de injectie
-
Aanbeveling dat direct voorafgaand aan het verlaten van de gezondheidszorginstelling dient te
worden vastgesteld dat de patiënt alert en georiënteerd is en dat er geen klachten of
symptomen van een overdosis zijn.
-
Aanbeveling dat, waar klinisch nodig, de observatieperiode van 3 uur verlengd dient te
worden voor patiënten die klachten of symptomen vertonen die overeenkomen met een
overdosis olanzapine.
25
Aanbeveling dat patiënten wordt verteld dat zij gedurende de rest van de dag van de injectie
niet mogen rijden, machines mogen bedienen en waakzaam moeten zijn voor eventuele
tekenen en symptomen van een postinjectiesyndroom, en dat zij, indien nodig, hulp moeten
kunnen krijgen
- Omschrijving van de meest gemelde symptomen van een overdosering van olanzapine die de
klinische manifestatie van een postinjectiesyndroom duidelijk maakt
- Aanbeveling voor het gepast volgen van een bijwerking, als deze voorkomt, totdat de
bijwerking verdwijnt
2) Aanbevelingen voor het controleren van glucose, lipiden en het gewicht van patiënten
- Bevorderen van het bewustzijn dat de metabole effecten op gepaste wijze gecontroleerd
dienen te worden door het distribueren van gebruikte gepubliceerde antipsychoticarichtlijnen.
Een patiëntenkaart zal aan patiënten verstrekt worden met daarop het volgende:
-
-
-
Omschrijving van het postinjectiesyndroom
Aanbeveling voor een 3 uur durende on-site observatieperiode na de injectie
Aanbeveling dat patiënten wordt verteld dat zij gedurende de rest van de dag van de injectie
niet mogen rijden, geen machines mogen bedienen en waakzaam moeten zijn voor eventuele
tekenen en symptomen van een postinjectiesyndroom, en dat zij, indien nodig, hulp moeten
kunnen krijgen
Omschrijving van de meest gemelde symptomen van een overdosering van olanzapine die de
klinische manifestatie van een postinjectiesyndroom duidelijk maakt
Aanbeveling voor het gepast volgen van een bijwerking, als deze voorkomt, totdat de
bijwerking verdwijnt
-
-
-
26
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
27
A. ETIKETTERING
28
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
Buitendoos ZYPADHERA 210 mg poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde
afgifte
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ZYPADHERA 210 mg poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
olanzapine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Olanzapine pamoaat-monohydraat overeenkomend met 210 mg olanzapine. Na reconstitutie:
150 mg/ml olanzapine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen van het oplosmiddel zijn carmellosenatrium, mannitol, polysorbaat 80, water voor
injecties, zoutzuur, natriumhydroxide.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Eén injectieflacon met poeder voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte.
Eén injectieflacon met 3 ml oplosmiddel.
Eén
Hypodermic injectiespuit en -veiligheidsnaald.
Drie Hypodermic veiligheidsnaalden.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Intramusculair gebruik
.
Niet intraveneus of subcutaan toedienen.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
8.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP {MM/JJJJ}
Injectieflacon met suspensie na reconstitutie: 24 uur.
Suspensie onmiddellijk gebruiken na optrekken uit de injectieflacon in de injectiespuit.
29
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Niet in de koelkast of de vriezer bewaren.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eli Lilly Nederland BV, Papendorpseweg 83, 3528 BJ Utrecht, Nederland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/479/001
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
BATCHNUMMER
Geneesmiddel op beperkt medisch voorschrift.
15.
16.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
INFORMATIE IN BRAILLE
Rechtvaardiging voor uitzondering van braille is aanvaardbaar.
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK – 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk inbegrepen
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK –VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
30
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
Etiket injectieflacon ZYPADHERA 210 mg poeder voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
ZYPADHERA 210 mg poeder voor injectie met verlengde afgifte
olanzapine
IM
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Lees voor het gebruik de bijsluiter
3.
EXP
4.
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
BATCHNUMMER
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
210 mg
6.
OVERIGE
31
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
Buitendoos ZYPADHERA 300 mg poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde
afgifte
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ZYPADHERA 300 mg poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
olanzapine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Olanzapine pamoaat-monohydraat overeenkomend met 300 mg olanzapine. Na reconstitutie:
150 mg/ml olanzapine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen van het oplosmiddel zijn carmellosenatrium, mannitol, polysorbaat 80, water voor
injecties, zoutzuur, natriumhydroxide.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Eén injectieflacon met poeder voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte.
Eén injectieflacon met 3 ml oplosmiddel.
Eén Hypodermic injectiespuit en -veiligheidsnaald.
Drie Hypodermic veiligheidsnaalden.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Intramusculair gebruik.
Niet intraveneus of subcutaan toedienen.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
8.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP {MM/JJJJ}
Injectieflacon met suspensie na reconstitutie: 24 uur.
Suspensie onmiddellijk gebruiken na optrekken uit de injectieflacon in de injectiespuit.
32
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Niet in de koelkast of de vriezer bewaren.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eli Lilly Nederland BV, Papendorpseweg 83, 3528 BJ Utrecht, Nederland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/479/002
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
BATCHNUMMER
Geneesmiddel op beperkt medisch voorschrift.
15.
16.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
INFORMATIE IN BRAILLE
Rechtvaardiging voor uitzondering van braille is aanvaardbaar.
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK – 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk inbegrepen
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK –VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
33
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
Etiket injectieflacon ZYPADHERA 300 mg poeder voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
ZYPADHERA 300 mg poeder voor injectie met verlengde afgifte
olanzapine
IM
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Lees voor het gebruik de bijsluiter
3.
EXP
4.
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
BATCHNUMMER
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
300 mg
6.
OVERIGE
34
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
Buitendoos ZYPADHERA 405 mg poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde
afgifte
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ZYPADHERA 405 mg poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
olanzapine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Olanzapine pamoaat –monohydraat overeenkomend met 405 mg olanzapine. Na reconstitutie:
150 mg/ml olanzapine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen van het oplosmiddel zijn carmellosenatrium, mannitol, polysorbaat 80, water voor
injecties, zoutzuur, natriumhydroxide.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Eén injectieflacon met poeder voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte.
Eén injectieflacon met 3 ml oplosmiddel.
Eén Hypodermic injectiespuit en -veiligheidsnaald.
Drie Hypodermic veiligheidsnaalden.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Intramusculair gebruik.
Niet intraveneus of subcutaan toedienen.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
8.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP {MM/JJJJ}
Injectieflacon met suspensie na reconstitutie: 24 uur.
Suspensie onmiddellijk gebruiken na optrekken uit de injectieflacon in de injectiespuit.
35
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Niet in de koelkast of de vriezer bewaren.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eli Lilly Nederland BV, Papendorpseweg 83, 3528 BJ Utrecht, Nederland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/479/003
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
BATCHNUMMER
Geneesmiddel op beperkt medisch voorschrift.
15.
16.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
INFORMATIE IN BRAILLE
Rechtvaardiging voor uitzondering van braille is aanvaardbaar.
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK – 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk inbegrepen
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK –VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
36
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
Etiket injectieflacon ZYPADHERA 405 mg poeder voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
ZYPADHERA 405 mg poeder voor injectie met verlengde afgifte
olanzapine
IM
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Lees voor het gebruik de bijsluiter
3.
EXP
4.
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
BATCHNUMMER
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
405 mg
6.
OVERIGE
37
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
Etiket injectieflacon
Oplosmiddel voor ZYPADHERA
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Oplosmiddel voor ZYPADHERA
IM
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Voor gebruik de bijsluiter lezen
3.
EXP
4.
Lot
5.
3 ml
6.
OVERIGE
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
BATCHNUMMER
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
38
B. BIJSLUITER
39
Bijsluiter: informatie voor de gebruiker
ZYPADHERA 210 mg, poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
ZYPADHERA 300 mg, poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
ZYPADHERA 405 mg, poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
olanzapine
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of verpleegkundige.
-
Krijgt u veel last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking
die niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
2.
3.
4.
5.
6.
1.
Wat is ZYPADHERA en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Hoe wordt dit middel gegeven?
Mogelijke bijwerkingen
Hoe bewaart u dit middel?
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Wat is ZYPADHERA en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
ZYPADHERA bevat de werkzame stof olanzapine. ZYPADHERA behoort tot een groep
geneesmiddelen die ‘antipsychotica’ wordt genoemd. ZYPADHERA wordt gebruikt voor de
behandeling van schizofrenie, een ziekte met verschijnselen zoals het horen, zien of voelen van dingen
die er niet zijn, waangedachten, ongebruikelijke achterdocht en teruggetrokken gedrag. Mensen met
deze ziekte kunnen zich ook depressief, angstig of gespannen voelen.
ZYPADHERA is bedoeld voor volwassen patiënten die voldoende gestabiliseerd zijn gedurende de
behandeling met oraal olanzapine.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
•
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
Een allergische reactie
kan herkend worden aan huiduitslag, jeuk, een gezwollen
gezicht, gezwollen lippen of kortademigheid. Wanneer u dit is overkomen, vertel dit dan aan uw
verpleegkundige of arts.
•
In het verleden zijn bij u reeds oogproblemen vastgesteld, zoals bepaalde vormen van glaucoom
(verhoogde druk in het oog).
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts of verpleegkundige voordat u dit middel krijgt toegediend.
•
Na iedere injectie die u krijgt, kan een zeldzame maar ernstige reactie optreden.
ZYPADHERA kan soms te snel in het bloed terechtkomen. Als dit gebeurt, kunt u na uw injectie
onderstaande verschijnselen krijgen. In sommige gevallen kunnen deze verschijnselen tot
bewusteloosheid leiden.
40
•
•
•
•
•
•
•
overmatige slaperigheid
verwardheid
prikkelbaarheid
agressie
moeite met praten
moeite met lopen
stuiptrekkingen
•
•
•
•
•
•
duizeligheid
desoriëntatie
angst
verhoogde bloeddruk
zwakte
spierstijfheid of spiertrillingen
Deze verschijnselen verdwijnen gewoonlijk binnen 24 tot 72 uur na uw injectie. Na iedere injectie
wordt u minimaal 3 uur in de instelling geobserveerd op bovengenoemde verschijnselen.
De verschijnselen kunnen ook later dan 3 uur na de injectie optreden, al is dat onwaarschijnlijk.
Als dit gebeurt, dient u direct contact op te nemen met uw arts of verpleegkundige. Vanwege dit
risico mag u na iedere injectie de rest van de dag niet meer autorijden of machines bedienen.
•
•
•
•
•
•
Vertel het de arts of verpleegkundige als u zich na de injectie duizelig voelt of flauwvalt. U zult
waarschijnlijk moeten gaan liggen tot u zich beter voelt. Mogelijk wil de arts of verpleegkundige
ook uw bloeddruk en pols opnemen.
Het gebruik van ZYPADHERA bij
oudere patiënten met dementie
(verwardheid en
geheugenverlies) wordt niet aanbevolen omdat dit ernstige bijwerkingen kan hebben.
Zeer zelden kunnen dit soort geneesmiddelen ongewone bewegingen veroorzaken
(hoofdzakelijk van het gezicht of de tong), of een combinatie van koorts, versnelde ademhaling,
transpireren, spierstijfheid en sufheid of slaperigheid. Vertel het uw arts of verpleegkundige
direct als dit gebeurt nadat u ZYPADHERA hebt gekregen.
Bij patiënten die ZYPADHERA gebruiken, is gewichtstoename geconstateerd. U en uw arts
moeten regelmatig uw gewicht controleren. Overweeg, indien nodig, een verwijzing naar een
diëtist of denk aan hulp bij het opstellen van een dieet.
Bij patiënten die ZYPADHERA gebruiken, is een hoog bloedsuikergehalte en een hoog
vetgehalte (triglyceriden en cholesterol) geconstateerd. Voordat u begint met het gebruik van
ZYPADHERA, en regelmatig tijdens de behandeling, moet uw arts bloedtesten doen om uw
bloedsuiker en bepaalde vetgehalten te controleren.
Vertel het uw arts als u of iemand in uw familie bloedstolsels heeft gehad, omdat
geneesmiddelen als deze in verband zijn gebracht met de vorming van bloedstolsels.
Vertel uw arts zo snel mogelijk wanneer iets van onderstaande op u van toepassing is:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
beroerte of “kleine” beroerte (tijdelijke symptomen van beroerte)
ziekte van Parkinson
prostaatklachten
belemmerde darmpassage (paralytische ileus)
lever- of nierziekte
bloedstoornissen
een recente hartaanval, een hartaandoening, het brady-tachycardiesyndroom (een
hartritmestoornis), instabiele angina (pijn op de borst) of lage bloeddruk
diabetes
toevallen
als u weet dat u een zouttekort kunt hebben door langdurige ernstige diarree en braken of door
gebruik van plaspillen (diuretica)
Indien u
ouder dan 65 jaar
bent, kan als voorzorgsmaatregel regelmatig uw bloeddruk door uw arts
gecontroleerd worden.
Als u ouder bent dan 75 jaar wordt het niet aanbevolen met ZYPADHERA te beginnen.
41
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
ZYPADHERA is niet bestemd voor patiënten jonger dan 18 jaar.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast ZYPADHERA nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat
de mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts.
Vertel het uw arts vooral als u de volgende geneesmiddelen gebruikt:
•
geneesmiddelen voor de ziekte van Parkinson
•
carbamazepine (gebruikt bij epilepsie en om de stemming in evenwicht te houden), fluvoxamine
(een geneesmiddel tegen depressie) of ciprofloxacine (een antibioticum). Als u dit gebruikt, kan het
nodig zijn uw dosis ZYPADHERA aan te passen
Als u reeds middelen tegen depressie of angst gebruikt of als u geneesmiddelen gebruikt om u te
helpen slapen (een kalmerend middel), kunt u zich suf voelen nadat ZYPADHERA wordt gegeven.
Waarop moet u letten met alcohol?
Drink geen alcohol als u ZYPADHERA hebt gekregen omdat ZYPADHERA samen met alcohol u
slaperig kan maken.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts voordat deze injectie aan u gegeven wordt. U mag deze injectie niet krijgen als
u borstvoeding geeft omdat kleine hoeveelheden olanzapine in de moedermelk terecht kunnen komen.
De volgende symptomen kunnen optreden bij pasgeboren baby's van moeders die ZYPADHERA in
het laatste trimester (laatste drie maanden van hun zwangerschap) hebben gebruikt: trillen, stijve en/of
zwakke spieren, slaperigheid, opwinding, ademhalingsproblemen en problemen met voeden. Als uw
baby last krijgt van een van deze symptomen, neem dan contact op met uw arts.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Rijd geen auto en bedien geen machines gedurende de rest van de dag waarop u een injectie hebt
gekregen.
ZYPADHERA bevat natrium
Na reconstitutie bevat dit geneesmiddel minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per injectieflacon, dat wil
zeggen dat het in wezen ‘natriumvrij’ is.
3.
Hoe wordt dit middel gegeven?
Uw arts zal bepalen hoeveel ZYPADHERA u nodig hebt en hoe vaak u een injectie nodig hebt.
ZYPADHERA wordt eenmaal per 2 weken in een dosis van 150 mg tot 300 mg gegeven of eenmaal per
4 weken in een dosis van 300 mg tot 405 mg.
ZYPADHERA wordt geleverd als poeder waarvan uw arts of verpleegkundige een oplossing maakt
die in uw bilspier wordt ingespoten.
Heeft u te veel van dit middel gekregen?
Dit geneesmiddel wordt onder medisch toezicht aan u toegediend, waardoor het onwaarschijnlijk is dat
u te veel krijgt.
42
Patiënten die te veel olanzapine hebben gehad, kregen ook de volgende verschijnselen:
•
snelle hartslag, opwinding/agressiviteit, problemen met praten, ongewone bewegingen (vooral van
het gezicht of de tong) en verlaagd bewustzijn.
Andere mogelijke verschijnselen zijn:
•
acute verwardheid, epileptische aanvallen, coma, een combinatie van koorts, versnelde
ademhaling, transpireren, spierstijfheid, en sufheid of slaperigheid; vertraagde ademhaling,
verslikken, hoge of lage bloeddruk, abnormaal ritme van het hart.
Als zich een of meer van bovenstaande verschijnselen bij u voordoen, neem dan onmiddellijk contact
op met uw arts of ziekenhuis.
Heeft u een injectie ZYPADHERA gemist?
Stop niet met uw behandeling alleen maar omdat u zich beter voelt. Het is belangrijk dat u zo lang
ZYPADHERA blijft krijgen als uw arts u heeft voorgeschreven.
Als u een injectie mist, neem dan zo snel mogelijk contact op met uw arts voor een afspraak voor het
toedienen van uw volgende injectie.
Als u nog vragen hebt over het gebruik van dit geneesmiddel, raadpleeg dan uw arts of
verpleegkundige.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken.
Informeer uw arts meteen als u een van de volgende verschijnselen heeft:
•
overmatige slaperigheid, duizeligheid, verwardheid, desoriëntatie, moeite met praten, moeite
met lopen, spierstijfheid of spiertrillingen, zwakte, prikkelbaarheid, agressie, angst, verhoogde
bloeddruk of epileptische aanvallen; zij kunnen leiden tot bewustzijnsverlies. Deze klachten en
symptomen kunnen soms voorkomen als ZYPADHERA te snel in de bloedbaan terecht komt
(een vaak voorkomende bijwerking die kan voorkomen bij maximaal 1 op de 10 mensen);
•
ongebruikelijke bewegingen vooral van gezicht en tong (een vaak voorkomende bijwerking die
kan voorkomen bij maximaal 1 op de 10 mensen);
•
bloedstolsels in de aderen (een soms voorkomende bijwerking die kan voorkomen bij maximaal
1 op de 100 mensen), met name in de benen (verschijnselen zijn onder andere zwelling, pijn en
roodkleuring van het been), die zich door de bloedvaten kunnen verplaatsen naar de longen,
waardoor ze pijn op de borst en moeilijkheden bij het ademen kunnen veroorzaken. Als u een
van deze verschijnselen constateert, win dan onmiddellijk medisch advies in;
•
een combinatie van koorts, sneller ademen, zweten, spierstijfheid en sufheid of slaperigheid (hoe
vaak deze bijwerking voorkomt, is op basis van de beschikbare gegevens niet te berekenen).
Andere vaak gemelde bijwerkingen (die kunnen voorkomen bij maximaal 1 op de 10 mensen) bij
gebruik van ZYPADHERA zijn slaperigheid en pijn op de injectieplaats.
Een zelden voorkomende bijwerking (die kan voorkomen bij maximaal 1 op de 1000 mensen) bij
gebruik van ZYPADHERA is infectie op de injectieplaats.
De volgende bijwerkingen zijn waargenomen bij gebruik van olanzapine via de mond, maar kunnen
ook optreden na toediening van ZYPADHERA.
Andere zeer vaak voorkomende bijwerkingen (die kunnen voorkomen bij meer dan 1 op de
10 mensen) zijn onder andere gewichtstoename, slaperigheid en toename van de prolactinespiegel in
het bloed. In de vroege stadia van de behandeling kunnen sommige mensen zich duizelig voelen of
43
flauwvallen (met een trage hartslag), vooral wanneer men overeind komt vanuit een liggende of
zittende positie. Dit gaat gewoonlijk vanzelf over, maar als dit niet het geval is, raadpleeg dan uw arts.
Andere vaak gemelde bijwerkingen (die kunnen voorkomen bij maximaal 1 op de 10 mensen) zijn
veranderingen in de concentraties van sommige bloedcellen en circulerende vetten in het bloed,
tijdelijke verhogingen van de leverenzymen in het begin van de behandeling, verhogingen in de
suikerspiegel in het bloed en de urine, verhogingen van de spiegels van urinezuur en
creatinefosfokinase in het bloed, meer honger gevoel, duizeligheid, rusteloosheid, beven,
ongebruikelijke bewegingen (dyskinesie), verstopping, droge mond, huiduitslag, krachtsverlies,
extreme vermoeidheid, vasthouden van vocht wat leidt tot zwelling van de handen, enkels of voeten,
koorts, gewrichtspijn en seksueel disfunctioneren zoals afgenomen libido bij mannen en vrouwen of
erectiestoornis bij mannen.
Andere soms voorkomende bijwerkingen (die kunnen voorkomen bij maximaal 1 op de 100 mensen)
zijn overgevoeligheid (bijvoorbeeld zwelling in de mond en keel, jeuk, huiduitslag), diabetes of erger
worden van diabetes, soms geassocieerd met ketoacidose (ketonen in het bloed en de urine) of coma,
toevallen, gewoonlijk geassocieerd met een voorgeschiedenis van toevallen (epilepsie), spierstijfheid
of spasmen (met inbegrip van oogbewegingen), rusteloze benen syndroom, problemen met praten,
stotteren, langzame hartslag, gevoelig zijn voor zonlicht, neusbloeding, opgezwollen buik, kwijlen,
geheugenverlies of vergeetachtigheid, urine-incontinentie, niet kunnen plassen, haaruitval,
afwezigheid of afname van menstruele perioden, veranderingen in de borsten bij mannen en vrouwen
zoals een abnormale productie van melk of abnormale groei.
Zelden voorkomende bijwerkingen (die kunnen voorkomen bij maximaal 1 op de 1000 mensen) zijn
verlaging van de normale lichaamstemperatuur, afwijkende hartritmes, plotselinge onverklaarbare
dood, ontsteking van de alvleesklier die ernstige buikpijn, koorts en ziekte kan veroorzaken,
leveraandoening die tot uiting komt als geel worden van de huid en van de witte gedeelten in de ogen,
spierziekte tot uiting komend als onverklaarbare pijn, en langdurige en/of pijnlijke erectie.
Zeer zelden voorkomende bijwerkingen zijn ernstige allergische reacties zoals een
geneesmiddelenreactie met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS). DRESS begint met
griepachtige verschijnselen met uitslag in het gezicht, daarna met uitgebreide huiduitslag, koorts,
vergrote lymfeklieren, verhoogde waarden van leverenzymen bij bloedtesten en een toename van een
bepaald soort witte bloedcellen (eosinofilie).
Tijdens gebruik van olanzapine hebben oudere patiënten met dementie mogelijk last van een beroerte,
longontsteking, urine-incontinentie, vallen, extreme vermoeidheid, dingen zien die er niet zijn,
verhoging van de lichaamstemperatuur, roodheid van de huid en moeite met lopen. Bij deze specifieke
groep patiënten zijn enkele fatale gevallen gemeld.
Bij patiënten met de ziekte van Parkinson kan gebruik van olanzapine via de mond de symptomen
verergeren.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts of verpleegkundige. Dit geldt ook
voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks
melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door bijwerkingen te melden,
kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op de doos na
EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de uiterste
houdbaarheidsdatum.
44
Niet in de koelkast of de vriezer bewaren.
Het is bewezen dat de chemische en fysische samenstelling van de oplossing in de injectieflacon
stabiel blijft gedurende 24 uur bij een temperatuur van 20-25°C. Vanuit een microbiologisch standpunt
moet het product direct worden gebruikt. Wanneer het product niet direct gebruikt wordt, zijn de
opslagtijd en omstandigheden voorafgaande aan het gebruik de verantwoordelijkheid van de
gebruiker; deze zijn onder normale condities niet langer dan 24 uur bij een temperatuur van 20-25°C.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat het verkleurd is of andere zichtbare tekenen van bederf
vertoont.
Als het geneesmiddel niet meteen wordt gebruikt, moet de injectieflacon krachtig worden geschud om
het geneesmiddel opnieuw op te lossen. Nadat de oplossing uit de injectieflacon in de injectiespuit is
opgetrokken, moet de oplossing onmiddellijk worden toegediend.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu
terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
De
werkzame stof
in dit middel is olanzapine.
ZYPADHERA 210 mg: Iedere injectieflacon bevat olanzapinepamoaat-monohydraat overeenkomend
met 210 mg olanzapine.
ZYPADHERA 300 mg: Iedere injectieflacon bevat olanzapinepamoaat-monohydraat overeenkomend
met 300 mg olanzapine.
ZYPADHERA 405 mg: Iedere injectieflacon bevat olanzapinepamoaat-monohydraat overeenkomend
met 405 mg olanzapine.
Na oplossing: 1 ml oplossing bevat 150 mg/ml olanzapine.
De andere stoffen in dit middel zijn de
stoffen van het oplosmiddel,
te weten carmellosenatrium,
mannitol, polysorbaat 80, water voor injecties, zoutzuur en natriumhydroxide.
Hoe ziet ZYPADHERA eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
ZYPADHERA-poeder voor oplossing voor injectie met verlengde afgifte wordt geleverd als geel
poeder in een doorzichtige glazen injectieflacon. Uw arts of verpleegkundige lost het poeder op met het
oplosmiddel voor ZYPADHERA, waarna de oplossing per injectie wordt toegediend. Het oplosmiddel
voor ZYPADHERA wordt geleverd als een doorzichtige, kleurloze tot lichtgele oplossing in een
doorzichtige glazen injectieflacon.
ZYPADHERA is een poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte.
1 verpakking ZYPADHERA bevat 1 flacon met injectiepoeder voor verlengde afgifte, 1 injectieflacon
met 3 ml oplosmiddel, één injectiespuit met bevestigde veiligheidsnaald, 19 gauge, 38 mm en drie
aparte veiligheidsnaalden, één 19 gauge 38 mm naald en twee 19 gauge 50 mm naalden.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Eli Lilly Nederland BV, Papendorpseweg 83, 3528 BJ Utrecht, Nederland.
Fabrikant
Lilly S.A., Avda. de la Industria 30, 28108 Alcobendas, Madrid, Spanje.
45
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Eli Lilly Benelux S.A./N.V.
Tél/Tel: + 32 (0) 2 548 84 84
България
ТП
"Ели Лили Недерла½д" Б.В.
-
България
Тел:
+ 359 2 491 41 40
Česká republika
Eli Lilly
Č
R, s.r.o.
Tel: + 420 234 664 111
Danmark
Eli Lilly Danmark A/S
Tlf: + 45 45 26 60 00
Deutschland
Lilly Deutschland GmbH
Tel: + 49 (0) 6172 273 2222
Eesti
Eli Lilly Nederland B.V.
Tel: + 372 6817 280
Ελλάδa
ΦΑΡΜΑΣΕΡΒ-ΛΙΛΛΥ Α.Ε.Β.Ε.
Τηλ: + 30 210 629 4600
España
Lilly S.A.
Tel: + 34 91 663 50 00
France
Lilly France
Tél: + 33 (0) 1 55 49 34 34
Hrvatska
Eli Lilly Hrvatska d.o.o.
Tel: +385 1 2350 999
Ireland
Eli Lilly and Company (Ireland) Limited
Tel: + 353 (0) 1 661 4377
Ísland
Icepharma hf.
Sími: + 354 540 8000
Italia
Eli Lilly Italia S.p.A.
Tel: + 39 055 42571
Κύπρος
Phadisco Ltd
Τηλ: + 357 22 715000
Latvija
Eli Lilly (Suisse) S.A Pārstāvniecība Latvijā
Tel: + 371 67364000
Lietuva
Eli Lilly Lietuva
Tel: + 370 (5) 2649600
Luxembourg/Luxemburg
Eli Lilly Benelux S.A./N.V.
Tél/Tel: + 32 (0) 2 548 84 84
Magyarország
Lilly Hungária Kft.
Tel: + 36 1 328 5100
Malta
Charles de Giorgio Ltd.
Tel: + 356 25600 500
Nederland
Eli Lilly Nederland B.V.
Tel: + 31(0) 30 6025800
Norge
Eli Lilly Norge A.S
Tlf: + 47 22 88 18 00
Österreich
Eli Lilly Ges. m.b.H.
Tel: + 43 (0) 1 711 780
Polska
Eli Lilly Polska Sp. z o.o.
Tel: + 48 22 440 33 00
Portugal
Lilly Portugal Produtos Farmacêuticos, Lda
Tel: + 351 21 412 66 00
România
Eli Lilly România S.R.L.
Tel: + 40 21 4023000
Slovenija
Eli Lilly farmacevtska
družba, d.o.o.
Tel: + 386 (0) 1 580 00 10
Slovenská republika
Eli Lilly Slovakia s.r.o.
Tel: + 421 220 663 111
Suomi/Finland
Oy Eli Lilly Finland Ab
Puh/Tel: + 358 (0) 9 8545 250
Sverige
Eli Lilly Sweden AB
Tel: + 46 (0) 8 7378800
United Kingdom (Northern Ireland)
Eli Lilly and Company (Ireland) Limited
Tel: +353-(0)16614377
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in
{maand JJJJ}
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu
46
INSTRUCTIES VOOR BEROEPSBEOEFENAREN IN DE GEZONDHEIDSZORG
INSTRUCTIES VOOR RECONSTITUTIE EN TOEDIENING
ZYPADHERA olanzapine poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie met verlengde
afgifte
UITSLUITEND VOOR DIEPE INTRAGLUTEALE INJECTIE.
NIET INTRAVENEUS OF SUBCUTAAN TOEDIENEN.
Reconstitutie
STAP 1: Materialen voorbereiden
De verpakking bevat:
•
•
•
•
•
•
•
•
Injectieflacon met ZYPADHERA poeder voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte;
Injectieflacon met oplosmiddel voor ZYPADHERA;
Eén Hypodermic injectiespuit en -veiligheidsnaald (Hypodermic Device)
Eén 19 gauge, 38 mm Hypodermic veiligheidsnaald
Twee 19 gauge, 50 mm Hypodermic veiligheidsnaalden
Patiënteninformatiefolder
Reconstitutie- en toedieningskaart (deze folder)
Hypodermic Device veiligheidsinformatie en gebruiksaanwijzing
Het is raadzaam handschoenen te gebruiken, omdat ZYPADHERA de huid kan irriteren.
Reconstitueer ZYPADHERA poeder voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte alleen met het
oplosmiddel dat in de verpakking wordt meegeleverd en gebruik aseptische standaardtechnieken voor
de reconstitutie van parenterale producten.
STAP 2: Het volume van het oplosmiddel voor reconstitutie bepalen
In deze tabel wordt de hoeveelheid oplosmiddel vermeld die nodig is om ZYPADHERA poeder voor
suspensie voor injectie met verlengde afgifte te reconstitueren.
47
Sterkte
ZYPADHERA in
injectieflacon
(mg)
210
300
405
Toe te voegen volume
oplosmiddel (ml)
1,3
1,8
2,3
Let op: de injectieflacon bevat meer oplosmiddel dan voor de reconstitutie nodig is.
STAP 3: ZYPADHERA reconstitueren
1.
Maak het poeder los door lichtjes tegen de injectieflacon te tikken.
2. Haal de Hypodermic injectiespuit en -naald met naaldbeschermingsmechanisme uit de verpakking.
Open de blisterverpakking en haal het hulpmiddel eruit. Bevestig met een gemakkelijke
draaibeweging een injectiespuit (als die er niet al op bevestigd is) op de Luer verbinding van het
hulpmiddel. Bevestig de naald stevig op het hulpmiddel door te duwen en rechtsom te draaien.
Trek vervolgens de naalddop recht van de naald af. Nalatigheid bij het opvolgen van deze
instructies kan een naaldprikverwonding tot gevolg hebben.
3. Zuig het vooraf vastgestelde volume aan oplosmiddel (stap 2) op in de spuit.
4. Injecteer het oplosmiddel in de injectieflacon met het poeder.
5. Zuig lucht op om de druk in de flacon te normaliseren.
6. Verwijder de naald. Houd de injectieflacon hierbij rechtop om te voorkomen dat er oplosmiddel
uitloopt.
7. Activeer het veiligheidsmechanisme van de naald. Druk de naald met één hand in de
beschermhuls. Druk de beschermhuls hiertoe met één hand VOORZICHTIG tegen een vlakke
ondergrond. TERWIJL U OP DE BESCHERMHULS DRUKT (Afb. 1), WORDT DE NAALD
GOED OPGESLOTEN IN DE HULS (Afb. 1 en 2).
8. Controleer visueel of de naald volledig in de beschermhuls is opgesloten. Verwijder het
mechanisme met de opgesloten naald alleen van de injectiespuit wanneer dat voor een specifieke
medische procedure vereist is. Pak hiertoe de luer-aansluiting van het
naaldbeschermingsmechanisme tussen duim en wijsvinger en houd de overige drie vingers uit de
buurt van het uiteinde met de naaldpunt (Afb. 3).
Houd de
Afb. 1
Afb. 2
Afb. 3
naald in
het zicht
9. Tik de injectieflacon krachtig en herhaaldelijk tegen een hard oppervlak totdat er geen poeder
meer zichtbaar is. Bescherm het oppervlak om de klap op te vangen (zie Afbeelding A).
Afbeelding A: Tik krachtig om te mengen.
10. Controleer de injectieflacon visueel op de aanwezigheid van klontjes. Niet-gesuspendeerd poeder
is zichtbaar als gele, droge klontjes tegen de wand van de injectieflacon. Als er nog klontjes
aanwezig zijn, dient u nogmaals te tikken (zie Afbeelding B).
48
Niet-gesuspendeerd: zichtbare klontjes Gesuspendeerd: geen klontjes
Afbeelding B: Controleer op niet-gesuspendeerd poeder en tik zo nodig nog enkele malen
.
11. Schud de injectieflacon krachtig totdat de suspensie er homogeen uitziet en gelijkmatig van kleur
en structuur is. Het gesuspendeerde product is geel en ondoorzichtig (zie Afbeelding C).
Afbeelding C: Schud de injectieflacon krachtig.
Als er schuimvorming optreedt, laat u de injectieflacon even staan totdat het schuim is verdwenen.
Als het product niet direct wordt gebruikt, moet het voor gebruik krachtig worden geschud om het
poeder opnieuw te suspenderen. Na reconstitutie blijft ZYPADHERA maximaal 24 uur stabiel in
de injectieflacon.
Toediening
STAP 1: ZYPADHERA injecteren
In deze tabel wordt aangegeven hoe groot het uiteindelijk te injecteren volume van de ZYPADHERA-
suspensie is. De concentratie olanzapine in de suspensie is 150 mg/ml.
Dosis
Uiteindelijk te injecteren
(mg)
volume (ml)
150
1,0
210
1,4
300
2,0
405
2,7
1. Bepaal welke naald gebruikt zal worden om de injectie aan de patiënt toe te dienen. Voor obese
patiënten wordt de 50 mm naald voor injectie aanbevolen:
•
Als de 50 mm naald voor de injectie wordt gebruikt, bevestig dan de 38 mm veiligheidsnaald
aan de injectiespuit om het vereiste volume van de suspensie op te trekken.
•
Als de 38 mm naald voor de injectie wordt gebruikt, bevestig dan de 50 mm veiligheidsnaald
aan de injectiespuit om het vereiste volume van de suspensie op te trekken.
2.
Trek langzaam de gewenste hoeveelheid op. Er blijft wat product in de injectieflacon achter.
3.
Activeer het veiligheidsmechanisme van de naald en verwijder de naald van de spuit.
4.
Bevestig de geselecteerde 50 mm of 38 mm veiligheidsnaald op de injectiespuit voorafgaand aan
de injectie. Zodra de suspensie uit de injectieflacon is opgezogen, dient deze onmiddellijk te
worden geïnjecteerd.
5.
Selecteer een injectieplaats in de m. gluteus en bereid de injectieplaats voor. NIET
INTRAVENEUS OF SUBCUTAAN INJECTEREN.
6.
Aspireer na het inbrengen van de naald gedurende enkele seconden om te controleren of er geen
bloed verschijnt. Als er bloed in de spuit wordt opgetrokken, gooit u de spuit en de dosis weg en
start u de reconstitutie- en toedieningsprocedure opnieuw. De injectie moet met een gelijkmatige,
continue druk worden uitgevoerd.
DE INJECTIEPLAATS NIET MASSEREN.
7. Activeer het veiligheidsmechanisme van de naald (Afb. 1 en 2).
Gooi de injectieflacons, injectiespuiten, gebruikte naalden, extra naald en niet-gebruikt
oplosmiddel weg volgens de in de kliniek gebruikelijke procedures. De injectieflacon is uitsluitend
bedoeld voor eenmalig gebruik.
49
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ZYPADHERA 210 mg poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie, met verlengde afgifte.
ZYPADHERA 300 mg poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie, met verlengde afgifte.
ZYPADHERA 405 mg poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie, met verlengde afgifte.
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
ZYPADHERA 210 mg poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie, met verlengde afgifte
Elke injectieflacon bevat olanzapine pamoaat-monohydraat overeenkomend met 210 mg olanzapine.
Na reconstitutie bevat elke ml suspensie 150 mg olanzapine.
ZYPADHERA 300 mg poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie, met verlengde afgifte
Elke injectieflacon bevat olanzapine pamoaat-monohydraat overeenkomend met 300 mg olanzapine.
Na reconstitutie bevat elke ml suspensie 150 mg olanzapine.
ZYPADHERA 405 mg poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie, met verlengde afgifte
Elke injectieflacon bevat olanzapine pamoaat-monohydraat overeenkomend met 405 mg olanzapine.
Na reconstitutie bevat elke ml suspensie 150 mg olanzapine.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte:
Poeder: gele vaste stof.
Oplosmiddel: heldere, kleurloze tot lichtgele oplossing.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
Onderhoudsbehandeling van schizofrenie bij volwassen patiënten die voldoende gestabiliseerd zijn
tijdens de acute behandeling met orale olanzapine.
4.2 Dosering en wijze van toediening
ZYPADHERA 210 mg, 300 mg of 405 mg poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie met
verlengde afgifte mag niet verward worden met olanzapine 10 mg poeder voor oplossing voor
injectie.
Dosering
Patiënten dienen eerst behandeld te worden met orale olanzapine voordat ZYPADHERA wordt
toegediend, om verdraagbarheid en respons vast te stellen.
in Tabel 1.
Tabel 1
Aanbevolen doseringsschema voor ZYPADHERA in vergelijking met oraal
olanzapine
Streefdosis oraal Aanbevolen startdosis ZYPADHERA Onderhoudsdosis na 2 maanden
olanzapine
behandeling met ZYPADHERA
10 mg/dag
210 mg/2 weken of 405 mg/4 weken 150 mg/2 weken of 300 mg/4 weken
15 mg/dag
300 mg/2 weken
210 mg/2 weken of 405 mg/4 weken
20 mg/dag
300 mg/2 weken
300 mg/2 weken
Dosisaanpassing
In de eerste maand of de eerste twee maanden van de behandeling dient de patiënt
nauwlettend te worden gecontroleerd op tekenen van terugval. Gedurende de antipsychotische
behandeling kan het verscheidene dagen tot enkele weken duren voordat verbetering in de
klinische toestand van de patiënt optreedt. Patiënten dienen in deze periode nauwlettend te
worden gevolgd. In de loop van de behandeling kan de dosering worden aangepast op basis
van de individuele klinische toestand. Na een klinische herbeoordeling kan de dosering
worden aangepast binnen het bereik van 150 mg tot 300 mg elke 2 weken of 300 mg tot
405 mg elke 4 weken (Tabel 1).
Suppletie
Suppletie met oraal olanzapine was in dubbelblind klinisch onderzoek niet toegestaan.
Wanneer suppletie met oraal olanzapine klinisch geïndiceerd is, mag de gecombineerde totale
dosis olanzapine in beide formuleringen niet hoger zijn dan de overeenkomstige maximale
dosis oraal olanzapine van 20 mg/dag.
Overstappen op andere antipsychotica
Er zijn geen systematisch verzamelde gegevens beschikbaar die specifiek betrekking hebben op het
overzetten van patiënten van ZYPADHERA op andere antipsychotica. De langzame desintegratie van
het zout olanzapinepamoaat leidt tot een langzame, continue afgifte van olanzapine, die ongeveer zes
tot acht maanden na de laatste injectie voltooid is. Supervisie door een arts, vooral in de eerste twee
maanden na staken van ZYPADHERA, is om deze reden noodzakelijk wanneer de patiënt op een
ander antipsychoticum wordt overgezet en wordt medisch nodig geacht.
Speciale patiëntengroepen
Ouderen
ZYPADHERA is niet systematisch onderzocht bij oudere patiënten (> 65 jaar). ZYPADHERA wordt
niet aanbevolen voor de behandeling van oudere patiënten, tenzij een doseringsschema met oraal
olanzapine is ingesteld dat goed verdragen wordt en effectief is. Een lagere startdosis
(150 mg/4 weken) is niet routinematig geïndiceerd, maar dient te worden overwogen voor patiënten
van 65 jaar en ouder wanneer klinische factoren hiertoe aanleiding geven. Het wordt niet aanbevolen
behandeling met ZYPADHERA te beginnen bij patiënten ouder dan 75 jaar (zie rubriek 4.4).
Verminderde nier- en/of leverfunctie
Tenzij bij dergelijke patiënten een goed verdragen en effectief doseringsschema met oraal olanzapine
is ingesteld, mag ZYPADHERA niet worden gebruikt. Een lagere startdosering (150 mg elke
4 weken) dient overwogen te worden voor deze patiënten. In geval van matige leverinsufficiëntie
(cirrose, child-pughklasse A of B) dient de startdosering 150 mg elke 4 weken te zijn en slechts met
voorzichtigheid te worden verhoogd.
Rokers
De startdosis en het doseringsbereik hoeven niet routinematig aangepast te worden voor niet-rokers
t.o.v. rokers. Het metabolisme van olanzapine kan door roken geïnduceerd worden. Er wordt
overwogen worden (zie rubriek 4.5).
Wanneer meer dan 1 factor aanwezig is die kan leiden tot een trager metabolisme (vrouwelijk
geslacht, ouderen, niet-rokerstatus) dient een verlaging van de dosis overwogen te worden.
Dosisescalatie, indien noodzakelijk, dient bij deze patiënten met voorzichtigheid te worden uitgevoerd.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van ZYPADHERA bij kinderen en jongeren tot 18 jaar zijn niet
vastgesteld. De momenteel beschikbare gegevens worden beschreven in rubriek 4.8 en 5.1 maar er
kan geen doseringsadvies worden gedaan.
Wijze van toediening
UITSLUITEND VOOR INTRAMUSCULAIR GEBRUIK. NIET INTRAVENEUS OF
SUBCUTAAN TOEDIENEN. (zie rubriek 4.4.)
ZYPADHERA mag uitsluitend via een diepe intramusculaire gluteale injectie worden toegediend door
een arts of verpleegkundige die is geoefend in de juiste injectietechniek, op een locatie waar observatie
na de injectie en toegang tot gepaste medische zorg in geval van een overdosis zijn gewaarborgd.
Na elke injectie dient de patiënt minimaal 3 uur te worden geobserveerd door gekwalificeerd personeel
in een gezondheidszorginstelling, voor het geval zich klachten of symptomen voordoen die
overeenkomen met een overdosis olanzapine. Direct voorafgaand aan het verlaten van de
gezondheidszorginstelling dient te worden vastgesteld dat de patiënt alert en georiënteerd is en dat er
geen klachten of symptomen van een overdosis zijn. Als een overdosis wordt vermoed, dient de
bewaking van de patiënt onder nauwlettend medisch toezicht te worden voortgezet totdat onderzoek
uitwijst dat de klachten en symptomen zijn verdwenen (zie rubriek 4.4). Waar klinisch nodig dient de
observatieperiode van 3 uur verlengd te worden voor patiënten die klachten of symptomen vertonen
die overeenkomen met een overdosis olanzapine.
Voor gebruiksinstructies, zie rubriek 6.6.
4.3 Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Patiënten met een bekend risico van nauwekamerhoekglaucoom.
4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Speciale aandacht is vereist voor het toepassen van de juiste injectietechniek, om onbedoelde
intravasculaire of subcutane injectie te voorkomen (zie rubriek 6.6).
Gebruik bij patiënten die in een acute geagiteerde of ernstige psychotische staat verkeren
ZYPADHERA dient niet gebruikt te worden bij patiënten met schizofrenie die in een acute
geagiteerde of ernstige psychotische staat verkeren, waarbij directe controle over symptomen
noodzakelijk is.
Postinjectiesyndroom
Tijdens klinische pre-marketingonderzoeken zijn na een injectie met ZYPADHERA reacties
gerapporteerd die gepaard gingen met klachten en symptomen die overeenkwamen met een overdosis
olanzapine. Deze reacties deden zich bij < 0,1% van de injecties en ongeveer 2% van de patiënten
voor. De meeste van deze patiënten ontwikkelden symptomen van sedatie (variërend van lichte sedatie
tot coma) en/of delirium (waaronder verwardheid, desoriëntatie, agitatie, angst en andere cognitieve
stoornissen). Andere waargenomen verschijnselen waren extrapiramidale symptomen, onduidelijke
spraak, ataxie, agressie, duizeligheid, zwakte, hypertensie en convulsies. In de meeste gevallen
ontstonden de aanvankelijke klachten en symptomen van deze reactie binnen 1 uur na de injectie. In
Reacties deden zich zelden (< 1 op de 1000 injecties) tussen 1 en 3 uur na de injectie voor, en zeer
zelden (< 1 op de 10.000 injecties) na 3 uur. Patiënten dienen over dit mogelijke risico te worden
ingelicht en na elke toediening van ZYPADHERA gedurende 3 uur in een gezondheidszorginstelling
te worden geobserveerd. Postmarketingmeldingen van het postinjectiesyndroom sinds het verlenen
van de vergunning voor ZYPADHERA zijn in het algemeen consistent met de ervaring die in
klinische studies is gezien.
Na elke injectie dient de patiënt minimaal 3 uur te worden geobserveerd door gekwalificeerd personeel
in een gezondheidszorginstelling, voor het geval zich klachten of symptomen voordoen die
overeenkomen met een overdosis olanzapine.
Direct voorafgaand aan het verlaten van de gezondheidszorginstelling dient men vast te stellen dat de
patiënt alert en georiënteerd is en dat er geen klachten of symptomen van een overdosis zijn. Als een
overdosis wordt vermoed, dient de observatie van de patiënt onder nauwlettend medisch toezicht te
worden voortgezet totdat onderzoek uitwijst dat de klachten en symptomen zijn verdwenen. Waar
klinisch nodig dient de observatieperiode van 3 uur verlengd te worden voor patiënten die klachten of
symptomen vertonen die overeenkomen met een overdosis olanzapine.
Patiënten dienen het advies te krijgen om, na de injectie, de rest van de dag bedacht te zijn op klachten
en symptomen van een overdosis als gevolg van postinjectiereacties, om maatregelen te nemen zodat
zij zo nodig hulp kunnen inroepen en om niet te rijden en geen machines te bedienen (zie rubriek 4.7).
Wanneer parenteraal toegediende benzodiazepinen essentieel zijn voor de behandeling van
postinjectiereacties, wordt zorgvuldige evaluatie van de klinische toestand op excessieve sedatie en
cardiorespiratoire depressie aanbevolen (zie rubriek 4.5).
Bijwerkingen op de injectieplaats
De vaakst gemelde bijwerking op de injectieplaats was pijn. Het merendeel van deze bijwerkingen
werd beschreven als `licht' tot `matig'. Indien een bijwerking op de injectieplaats optreedt, dienen
maatregelen te worden genomen om deze bijwerkingen te behandelen (zie rubriek 4.8).
Dementiegerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen
Olanzapine wordt niet aanbevolen voor gebruik bij patiënten met dementiegerelateerde psychose en/of
gedragsstoornissen door een toename in mortaliteit en het risico van CVA (cerebrovasculair accident).
In placebogecontroleerde klinische onderzoeken (6-12 weken durend) bij oudere patiënten
(gemiddelde leeftijd 78 jaar) met dementiegerelateerde psychose en/of gestoord gedrag kwam het twee
keer vaker voor dat patiënten overleden wanneer ze met oraal olanzapine werden behandeld
vergeleken met placebo (3,5% versus 1,5%). De hogere incidentie van overlijden was niet gerelateerd
aan de dosis olanzapine (gemiddelde dagdosering 4,4 mg) of de duur van de behandeling.
Risicofactoren die deze patiëntenpopulatie vatbaar kunnen maken voor verhoogde mortaliteit zijn:
leeftijd > 65 jaar, dysfagie, sedatie, slechte voedingstoestand en dehydratatie, longaandoeningen
(bijvoorbeeld pneumonie, met of zonder aspiratie) of gelijktijdig gebruik van benzodiazepinen. De
incidentie van overlijden was in de groep die behandeld werd met oraal olanzapine echter hoger dan
bij de met placebo behandelde patiënten, onafhankelijk van deze risicofactoren.
In dezelfde klinische onderzoeken werden cerebrovasculaire bijwerkingen gemeld (bijvoorbeeld
beroerte, transient ischaemic attack [TIA]), waaronder gevallen met dodelijke afloop. Er was een
drievoudige toename van cerebrovasculaire bijwerkingen bij patiënten behandeld met oraal olanzapine
in vergelijking tot patiënten behandeld met placebo (respectievelijk 1,3% versus 0,4%). Alle met oraal
olanzapine en placebo behandelde patiënten die cerebrovasculaire bijwerkingen ervoeren, hadden
reeds bestaande risicofactoren. Een leeftijd van > 75 jaar en vasculaire/gemengde dementie bleken
risicofactoren te zijn voor cerebrovasculaire bijwerkingen in samenhang met behandeling met
olanzapine. De werkzaamheid van olanzapine werd niet bewezen in deze onderzoeken.
Het gebruik van olanzapine wordt niet aanbevolen voor de behandeling van een door geneesmiddelen
geïnduceerde (dopamineagonist) psychose bij patiënten met de ziekte van Parkinson. In klinische
onderzoeken werd verergering van parkinsonsymptomatologie en hallucinaties zeer vaak gemeld en
vaker dan bij placebo (zie ook rubriek 4.8), en oraal olanzapine was niet werkzamer dan placebo in de
behandeling van psychotische symptomen. In deze onderzoeken was vereist dat de patiënten in het
begin stabiel waren op de laagste werkzame dosis van antiparkinsongeneesmiddelen
(dopamineagonist) en dat zij gedurende het gehele onderzoek
dezelfde antiparkinsongeneesmiddelen
bleven gebruiken in dezelfde dosering. De behandeling met oraal olanzapine werd gestart met 2,5
mg/dag en opgebouwd tot een maximum van 15 mg/dag gebaseerd op de beoordeling van de
onderzoeker.
Maligne neurolepticasyndroom (MNS)
MNS is een potentieel levensbedreigende aandoening die geassocieerd wordt met antipsychotica.
Zeldzame gevallen gemeld als MNS zijn ook ontvangen in relatie tot oraal olanzapine. Klinische
manifestaties van MNS zijn hyperpyrexie, spierrigiditeit, veranderde mentale status en aanwijzingen
voor autonome instabiliteit (onregelmatige pols of bloeddruk, tachycardie, diaforese en cardiale
dysritmie). Bijkomende verschijnselen kunnen zijn een verhoogd creatinefosfokinase, myoglobinurie
(rabdomyolyse) en acuut nierfalen. Wanneer een patiënt klachten en symptomen ontwikkelt die duiden
op MNS, of als een patiënt onverklaarde hoge koorts heeft zonder aanvullende klinische
verschijnselen van MNS, dienen alle antipsychotica, inclusief olanzapine, gestaakt te worden.
Hyperglykemie en diabetes
Hyperglykemie en/of ontwikkeling of exacerbatie van diabetes, in enkele gevallen geassocieerd met
ketoacidose of coma, is soms gemeld, waaronder enkele met een dodelijke afloop (zie rubriek 4.8). In
sommige gevallen werd een voorafgaande toename van het lichaamsgewicht gemeld. Dit kan een
predisponerende factor zijn. Geadviseerd wordt om patiënten klinisch adequaat te volgen zoals
beschreven wordt in gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld door het meten van
bloedglucose bij baseline, 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna jaarlijks.
Patiënten die behandeld worden met een antipsychoticum, inclusief ZYPADHERA, moeten adequaat
worden gevolgd op tekenen en symptomen voor hyperglykemie (zoals polydipsie, polyurie, vraatzucht
en zwakte). Patiënten met diabetes mellitus of met risicofactoren voor de ontwikkeling van diabetes
mellitus dienen regelmatig vervolgd te worden voor tekenen van verslechtering van de
glucosecontrole. Daarnaast moet ook regelmatig het gewicht worden gecontroleerd, bijvoorbeeld bij
baseline, 4, 8 en 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna ieder kwartaal.
Lipidenveranderingen
Ongewenste veranderingen in de lipiden zijn gezien bij met olanzapine behandelde patiënten in
placebogecontroleerde klinische onderzoeken (zie rubriek 4.8). Lipidenveranderingen dienen klinisch
adequaat behandeld te worden, in het bijzonder bij dyslipidemische patiënten en patiënten met
risicofactoren voor de ontwikkeling van lipidenstoornissen. Patiënten die behandeld worden met een
antipsychoticum zoals ZYPADHERA dienen regelmatig gecontroleerd te worden op afwijkende
lipiden, zoals beschreven wordt in gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld bij baseline,
12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna iedere 5 jaar.
Anticholinergische activiteit
Hoewel olanzapine in vitro een anticholinerge activiteit vertoonde, toonden de klinische onderzoeken
een lage incidentie van dergelijke effecten. Aangezien klinische ervaring met olanzapine bij patiënten
die lijden aan een bijkomende aandoening echter beperkt is, wordt geadviseerd dit middel met
voorzichtigheid voor te schrijven aan patiënten met prostaathypertrofie of paralytische ileus en
aanverwante aandoeningen.
Leverfunctie
Voorbijgaande, asymptomatische verhogingen van leveraminotransferasen ALAT en ASAT werden
vaak waargenomen, vooral aan het begin van de behandeling. Voorzichtigheid is geboden, de ALAT
en/of ASAT waarden dienen periodiek te worden gecontroleerd bij patiënten met verhoogde ALAT
en/of ASAT waarden, bij patiënten met klachten en symptomen van leverstoornissen, bij patiënten met
behandeld met potentieel hepatotoxische geneesmiddelen. In gevallen dat hepatitis (inclusief
hepatocellulair, cholestatisch of gemengd leverletsel) is vastgesteld, dient de behandeling met
olanzapine te worden gestaakt.
Neutropenie
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een laag aantal leukocyten en/of neutrofielen, om welke
reden dan ook, bij patiënten met co-medicatie waarvan bekend is dat deze neutropenie kan
veroorzaken, bij patiënten met een voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde
beenmergdepressie/toxiciteit, bij patiënten met beenmergdepressie ten gevolge van een bijkomende
ziekte, radiotherapie of chemotherapie en bij patiënten met hypereosinofilie of met
myeloproliferatieve ziekte. Bij gelijktijdige toediening van olanzapine met valproaat is vaak
neutropenie gerapporteerd (zie rubriek 4.8).
Beëindiging van de behandeling
Acute symptomen zoals transpireren, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid of braken zijn zelden
gemeld (>0,01% en < 0,1%) wanneer oraal olanzapine abrupt wordt gestaakt.
QT-interval
In klinische onderzoeken met oraal olanzapine werd soms (0,1 tot 1%) een klinisch betekenisvolle
QTc-verlenging (Fridericia QT-correctie [QTcF] 500 milliseconden [msec] op een willekeurig
moment na aanvang bij patiënten met een QTcF-aanvangswaarde < 500 msec) gemeld bij patiënten
behandeld met olanzapine, zonder een significant verschil in cardiovasculaire voorvallen in
vergelijking met patiënten behandeld met placebo. In klinische onderzoeken met olanzapine poeder
voor oplossing voor injectie of ZYPADHERA was olanzapine niet geassocieerd met een aanhoudende
toename van de absolute QT- of QTc-intervallen. Er is echter voorzichtigheid geboden wanneer
olanzapine wordt voorgeschreven met geneesmiddelen die het QTc-interval verlengen, vooral bij
ouderen, patiënten met een congenitaal verlengd QT-syndroom, congestief hartfalen, hypertrofie van
het hart, hypokaliëmie of hypomagnesiëmie.
Trombo-embolie
Een tijdelijk verband tussen behandeling met olanzapine en veneuze trombo-embolie is soms (0,1%
en <1%) gemeld. Er is geen causaal verband vastgesteld tussen het optreden van veneuze trombo-
embolie en behandeling met olanzapine. Aangezien patiënten met schizofrenie echter vaak verworven
risicofactoren voor veneuze trombo-embolie vertonen, dienen alle mogelijke risicofactoren voor VTE
(bijvoorbeeld immobilisatie van patiënten) te worden geïdentificeerd, en preventieve maatregelen
dienen te worden genomen.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Aangezien olanzapine voornamelijk op het centrale zenuwstelsel werkt, is voorzichtigheid geboden
wanneer het in combinatie met andere centraal werkende geneesmiddelen dan wel alcohol wordt
gebruikt. Omdat olanzapine in vitro dopamine-antagonisme vertoont, kan het de effecten van directe
en indirecte dopamine-agonisten tegenwerken.
Convulsies
Olanzapine dient met voorzichtigheid gebruikt te worden bij patiënten met een voorgeschiedenis van
convulsies of voor wie factoren gelden die de convulsiedrempel kunnen verlagen. Het optreden van
convulsies is soms gemeld bij patiënten die worden behandeld met olanzapine. In de meeste van deze
gevallen werden een voorgeschiedenis van convulsies of risicofactoren voor convulsies gemeld.
Tardieve dyskinesie
In vergelijkende onderzoeken van één jaar of korter werd olanzapine geassocieerd met een statistisch
significant lagere incidentie van behandelingsgerelateerde dyskinesie. Het risico van tardieve
dyskinesie neemt echter toe bij langdurige therapie; als er daarom klachten of symptomen van tardieve
dyskinesie optreden bij een patiënt die olanzapine gebruikt, dient een verlaging van de dosering of
staking overwogen te worden. Deze symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs verschijnen na het
staken van de behandeling.
Tijdens klinische onderzoeken met olanzapine werd orthostatische hypotensie af en toe waargenomen
bij ouderen. Het wordt aanbevolen de bloeddruk regelmatig te meten bij patiënten ouder dan 65 jaar.
Plotselinge hartdood
In rapporten na het op de markt brengen van olanzapine is het optreden van plotselinge hartdood
gerapporteerd bij patiënten met olanzapine. In een retrospectieve observationele cohortstudie was de
kans op vooronderstelde plotselinge hartdood bij patiënten behandeld met olanzapine ongeveer twee
keer zo groot als bij patiënten die geen antipsychotica gebruikten. In de studie was het risico van
olanzapine vergelijkbaar met het risico van atypische antipsychotica die in een samengevoegde
analyse waren geïncludeerd.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor gebruik bij de behandeling van kinderen en adolescenten.
Onderzoeken onder patiënten van 13 tot 17 jaar lieten diverse ongewenste bijwerkingen zien, zoals
gewichtstoename, veranderingen in metabole parameters en stijgingen van prolactinespiegels (zie
rubriek 4.8 en 5.1).
Gebruik bij ouderen (> 75 jaar)
Er is geen informatie beschikbaar over het gebruik van ZYPADHERA bij patiënten ouder dan 75 jaar.
Vanwege biochemische en fysiologische veranderingen en vermindering van spiermassa wordt deze
formulering niet aanbevolen voor deze subgroep van patiënten.
Natrium
Na reconstitutie bevat dit geneesmiddel minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per injectieflacon, dat is
in essentie 'natriumvrij'.
4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Onderzoek naar interacties is alleen bij volwassenen uitgevoerd.
Voorzichtigheid dient te worden betracht bij patiënten die geneesmiddelen gebruiken die hypotensie of
sedatie kunnen induceren.
Mogelijke interacties met invloed op olanzapine
Aangezien olanzapine wordt gemetaboliseerd door CYP1A2, kunnen stoffen die dit iso-enzym
specifiek kunnen induceren of remmen, de farmacokinetiek van olanzapine beïnvloeden.
Inductie van CYP1A2
Het metabolisme van olanzapine kan worden geïnduceerd door roken en carbamazepine, wat kan
leiden tot verminderde concentraties van olanzapine. Er is slechts lichte tot matige verhoging van de
klaring van olanzapine waargenomen. De klinische consequenties zijn waarschijnlijk beperkt, maar
klinische controle wordt aanbevolen en een verhoging van de dosis olanzapine kan, indien
noodzakelijk, overwogen worden (zie rubriek 4.2).
Remming van CYP1A2
Van fluvoxamine, een specifieke CYP1A2-remmer, is aangetoond dat het het metabolisme van
olanzapine significant remt. De gemiddelde toename in de Cmax van olanzapine, volgend op
fluvoxamine, was 54% bij vrouwelijke niet-rokers en 77% bij mannelijke rokers. De gemiddelde
toename van de AUC van olanzapine was respectievelijk 52% en 108%. Een lagere startdosis van
olanzapine dient te worden overwogen bij patiënten die fluvoxamine of enige andere CYP1A2-
remmer gebruiken, zoals ciprofloxacine. Een lagere dosis olanzapine dient te worden overwogen als
wordt begonnen met een behandeling met een remmer van CYP1A2.
Van fluoxetine (een remmer van CYP2D6), een enkele dosis antacidum (aluminium, magnesium) of
cimetidine is niet aangetoond dat deze de farmacokinetiek van olanzapine significant beïnvloeden.
Olanzapine kan een antagonistisch effect hebben op directe en indirecte dopamineagonisten.
Olanzapine remt niet de belangrijkste CYP450-iso-enzymen in vitro (bijvoorbeeld 1A2, 2D6, 2C9,
2C19, 3A4). Er wordt dus geen specifieke interactie verwacht, zoals bevestigd met behulp van in-vivo-
onderzoeken waarin geen remming van het metabolisme van de volgende actieve stoffen werd
gevonden: tricyclische antidepressiva (die voornamelijk de CYP2D6-route vertegenwoordigen),
warfarine (CYP2C9), theofylline (CYP1A2) of diazepam (CYP3A4 en 2C19).
Olanzapine liet geen interactie zien wanneer het gelijktijdig werd toegediend met lithium of
biperideen.
Therapeutische controle van de valproaatplasmaspiegels gaf geen indicatie dat aanpassing van de
valproaatdosis noodzakelijk is na de start van gelijktijdige toediening van olanzapine.
Zenuwstelselgeneesmiddelen
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten die alcohol gebruiken of geneesmiddelen krijgen die
depressie van het centrale zenuwstelsel kunnen veroorzaken.
Gelijktijdig gebruik van olanzapine met antiparkinsongeneesmiddelen bij patiënten met de ziekte van
Parkinson en dementie wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).
QTc-interval
Voorzichtigheid is geboden wanneer olanzapine gelijktijdig wordt toegediend met geneesmiddelen die
het QTc-interval kunnen verlengen (zie rubriek 4.4).
4.6 Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen adequate, goed-gecontroleerde onderzoeken bij zwangere vrouwen beschikbaar. Patiënten
dient te worden aangeraden hun arts te informeren wanneer zij zwanger raken of zwanger willen
worden tijdens de behandeling met olanzapine. Desondanks, omdat de humane ervaring beperkt is,
dient olanzapine slechts gebruikt te worden tijdens de zwangerschap wanneer het mogelijke voordeel
het mogelijke risico voor de foetus rechtvaardigt.
Pasgeboren kinderen die tijdens het derde trimester van de zwangerschap zijn blootgesteld aan
antipsychotica (waaronder olanzapine), lopen risico op bijwerkingen na de bevalling waaronder
extrapiramidale symptomen en/of onttrekkingsverschijnselen die kunnen variëren in ernst en in duur.
Er zijn meldingen van agitatie, hypertonie, hypotonie, tremor, slaperigheid, ademnood of
voedingsstoornis. Pasgeborenen moeten daarom nauwlettend worden gecontroleerd.
Borstvoeding
In een onderzoek naar oraal olanzapine bij gezonde vrouwen die borstvoeding gaven, werd olanzapine
uitgescheiden in de moedermelk. De gemiddelde blootstelling van het kind (mg/kg) in `steady-state'
werd geschat op 1,8% van de maternale olanzapinedosis (mg/kg). Patiënten dient te worden
geadviseerd hun kind geen borstvoeding te geven tijdens het gebruik van olanzapine.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen effecten op de vruchtbaarheid bekend (zie rubriek 5.3 voor preklinische informatie).
Er is geen onderzoek verricht met betrekking tot de effecten op de rijvaardigheid en op het vermogen
om machines te bedienen. Aangezien olanzapine slaperigheid en duizeligheid kan veroorzaken, dienen
patiënten gewaarschuwd te worden voor het gebruik van machines, waaronder motorvoertuigen.
Patiënten dient te worden geadviseerd na elke injectie voor de rest van de dag niet te rijden en geen
machines te bedienen omdat de mogelijkheid bestaat dat na de injectie het post-injectie syndroom
optreedt, met als gevolg symptomen die overeenkomen met een overdosis olanzapine (zie rubriek 4.4).
4.8 Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Bijwerkingen met olanzapinepamoaat
Na injectie met ZYPADHERA hebben zich reacties van postinjectiesyndroom voorgedaan die geleid
hebben tot symptomen die overeenkomen met een overdosis olanzapine (zie rubriek 4.2 en 4.4).
Klinische klachten en symptomen waren onder andere sedatie (variërend van lichte sedatie tot coma)
en/of delirium (waaronder verwardheid, desoriëntatie, opwinding, angst en andere cognitieve
stoornissen). Andere waargenomen verschijnselen waren extrapiramidale symptomen, onduidelijke
spraak, ataxie, agressie, duizeligheid, zwakte, hypertensie en convulsies.
Andere bijwerkingen die zijn waargenomen bij patiënten die met ZYPADHERA werden behandeld,
komen overeen met de bijwerkingen die bij oraal olanzapine werden gezien. In klinische onderzoeken
met ZYPADHERA was sedatie de enige bijwerking die in de ZYPADHERA-groep statistisch
significant vaker werd gemeld dan in de placebogroep (ZYPADHERA 8,2%, placebo 2,0%). Sedatie
is gemeld bij 4,7% van de patiënten die met ZYPADHERA zijn behandeld.
In klinische onderzoeken met ZYPADHERA was de incidentie van bijwerkingen op de injectieplaats
ongeveer 8%. De meest gemelde bijwerking op de injectieplaats was pijn (5%); andere gemelde
bijwerkingen op de injectieplaats waren (in afnemende frequentie): zwelling, roodheid, niet-specifieke
reacties op de injectieplaats, irritatie, oedeem, blauwe plekken, bloedingen en verdoofd gevoel op de
injectieplaats. Deze bijwerkingen kwamen voor bij 0,1 tot 1,1% van de patiënten.
In een overzicht van veiligheidsdata uit klinische onderzoeken en postmarketing meldingen werd
abces op de injectieplaats zelden (1/10.000, < 1/1.000) gemeld.
Bijwerkingen met olanzapine
De onderstaande bijwerkingen zijn waargenomen na toediening van olanzapine.
Volwassenen
De meest frequent gemelde bijwerkingen (gezien bij 1% van de patiënten) tijdens de behandeling
met olanzapine in klinisch onderzoek waren slaperigheid, gewichtstoename, eosinofilie, verhoogde
prolactine-, cholesterol-, glucose- en triglyceridespiegels (zie rubriek 4.4), glucosurie, toegenomen
eetlust, duizeligheid, acathisie, parkinsonisme, leukopenie, neutropenie (zie rubriek 4.4), dyskinesie,
orthostatische hypotensie, anticholinerge effecten, voorbijgaande asymptomatische verhogingen van
leveraminotransferasen (zie rubriek 4.4), (huid)uitslag, asthenie, moeheid, koorts, artralgie, verhoogd
alkalische fosfatase, hoog gammaglutamyltransferase, hoog urinezuur, hoog creatinefosfokinase en
oedeem.
Lijst met bijwerkingen in tabelvorm
De volgende tabel bevat een overzicht van bijwerkingen en laboratoriumonderzoeken die via spontane
meldingen en tijdens de klinische onderzoeken zijn gemeld. Binnen iedere frequentiegroep worden
bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. De frequenties zijn als volgt gedefinieerd: zeer vaak
( 1/10), vaak ( 1/100, < 1/10), soms ( 1/1.000, < 1/100), zelden (1/10.000, < 1/1.000), zeer zelden
(<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Eosinofilie
Trombocyto-
Leukopenie10
penie11
Neutropenie10
Immuunsysteemaandoeningen
Overgevoeligheid 11
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Gewichtstoename1 Verhoogde
Ontwikkeling of
cholesterolspiegels2,3 exacerbatie van
Onderkoeling12
Verhoogde
diabetes, soms
glucosespiegels4
geassocieerd met
Verhoogde
ketoacidose of coma,
triglyceridespiegels2,5 waaronder enkele
Glucosurie
gevallen met
Toegenomen eetlust dodelijke afloop (zie
rubriek 4.4) 11
Zenuwstelselaandoeningen
Somnolentie
Duizeligheid
Convulsies waarbij
Maligne
Acathisie6
in de meeste van
Neuroleptica
Parkinsonisme6
deze gevallen een
Syndroom
Dyskinesie6
voorgeschiedenis van (MNS) (zie
convulsies of
rubriek 4.4.) 12
risicofactoren voor
Ontwennings-
convulsies zijn
verschijn-
gemeld11
selen7, 12
Dystonie (inclusief
oogdraaiingen) 11
Tardieve dyskinesie11
Amnesie9
Dysartrie
Stotteren11
Restless legs
syndroom11
Hartaandoeningen
Bradycardie
Ventriculaire
QTc-verlenging (zie
tachycardie/fibri
rubriek 4.4)
llatie
Plotselinge dood
(zie rubriek 4.4)
11
Bloedvataandoeningen
Orthostatische
Trombo-embolie
hypotensie10
(inclusief
longembolie en diepe
veneuze trombose)
(zie rubriek 4.4)
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen
Epistaxis9
Maagdarmstelselaandoeningen
Lichte,
Opgezwollen buik9
Pancreatitis11
voorbijgaande
Hypersalivatie11
anticholinerge
effecten inclusief
obstipatie en droge
mond
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Lever- en galwegaandoeningen
Voorbijgaande,
Hepatitis
asymptomatische
(inclusief
verhogingen van
hepatocellulair,
leveraminotransfera-
cholestatisch of
sen (ALAT, ASAT),
gemengd
vooral in het begin
leverletsel) 11
van de behandeling
(zie rubriek 4.4)
Huid- en onderhuidaandoeningen
(Huid)uitslag
Fotosensitieve
Geneesmiddelen-
reactie
reactie met
Alopecia
eosinofilie en
systemische
symptomen
(DRESS)
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Artralgie9
Rabdomyolyse11
Nier- en urinewegaandoeningen
Urine-incontinentie
Urineretentie
Vertraagde
urinelozing11
Zwangerschap, perinatale periode en puerperium
Neonataal
geneesmiddel-
onttrekkings-
syndroom (zie
rubriek 4.6)
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen
Erectiestoornis bij
Amenorroe
Priapisme12
mannen
Vergroting van de
Verminderd libido
borsten
bij mannen en
Galactorroe bij
vrouwen
vrouwen
Gynecomastie/vergro
-ting van de borsten
bij mannen
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Asthenie
Abces op de
Moeheid
injectieplaats
Oedeem
Koorts10
Pijn op de
injectieplaats
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Onderzoeken
Verhoogde
Verhoogde
Verhoogde totale
plasmaprolactine-
alkalische fosfatase10 bilirubine
spiegels8
Hoge
creatinefosfokinase11
Hoge
gammaglutamyl-
transferase10
Hoog urinezuur10
1 Klinisch significante gewichtstoename werd gezien bij alle Body Mass Index (BMI)-categorieën. Na
kortetermijnbehandeling (mediane behandelingsduur 47 dagen) kwam gewichtstoename van 7% van
het lichaamsgewicht na start van de behandeling zeer vaak voor (22,2%), 15% van het
lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam vaak voor (4,2%) en gewichtstoename van 25%
van het lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam soms voor (0,8%). Bij langdurige
blootstelling (tenminste 48 weken), kwam gewichtstoename van 7%, 15% en 25% zeer vaak
voor (respectievelijk 64,4%, 31,7% en 12,3%).
2 Gemiddelde verhogingen in nuchtere lipidenwaarden (totaal cholesterol, LDL-cholesterol en
triglyceriden) waren groter bij patiënten zonder bewijs van dysregulatie van lipiden bij aanvang.
3 Er werd gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 5,17 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 6,2 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang ( 5,17 mmol/l - < 6,2 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 6,2 mmol/l) kwamen zeer vaak voor.
4 Er werd gezien dat normale nuchtere glucosespiegels bij aanvang
( 5,56 - < 7 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 7 mmol/l) kwame (< 5,56 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 7 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere glucosespiegels bij aanvang
n zeer vaak voor.
5 Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (< 1,69 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 2,26 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij
aanvang ( 1,69 mmol/l - < 2,26 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 2,26 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
6 In klinische onderzoeken was de incidentie van Parkinsonisme en dystonie bij patiënten behandeld
met olanzapine numeriek hoger, maar niet statistisch significant verschillend van placebo. Patiënten
behandeld met olanzapine hadden een lagere incidentie van Parkinsonisme, acathisie en dystonie
vergeleken met getitreerde doses van haloperidol. Door gebrek aan gedetailleerde informatie over de
voorgeschiedenis van individuele acute en tardieve extrapiramidale bewegingsstoornissen kan men op
dit ogenblik niet concluderen dat olanzapine minder tardieve dyskinesie en/of andere tardieve
extrapiramidale syndromen met zich meebrengt.
7 Acute symptomen zoals zweten, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid en braken zijn gemeld
wanneer olanzapine plotseling wordt gestaakt.
8 In klinische onderzoeken tot 12 weken overschreden de plasmaprolactineconcentraties de bovenste
limiet van de normale range bij ongeveer 30% van de met olanzapine behandelde patiënten met een
normale uitgangsprolactinewaarde. Bij de meerderheid van deze patiënten waren de verhogingen in
het algemeen bescheiden en bleven beneden twee keer de bovenste limiet van de normale range.
9Bijwerking geïdentificeerd in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapine database.
10Beoordeeld via gemeten waarden in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapine database.
vastgesteld met gebruik van de geïntegreerde olanzapine database.
12Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen met een frequentie geschat op de
bovenste limiet van het 95% betrouwbaarheidsinterval, gebruikmakend van de geïntegreerde
olanzapine database.
Langdurige blootstelling (tenminste 48 weken)
Het aandeel van de patiënten waarbij klinische significante veranderingen in gewichtstoename,
glucose, totale /LDL/HDL cholesterol en triglyceriden optraden, nam toe naarmate de tijd vorderde.
Bij volwassen patiënten die 9-12 maanden therapie hadden ondergaan, verminderde de snelheid
waarmee het gemiddelde bloedglucose steeg na ongeveer 6 maanden.
Aanvullende informatie over speciale patiëntenpopulaties
In klinische onderzoeken bij oudere patiënten met dementie werd behandeling met olanzapine in
verband gebracht met een hogere sterfte-incidentie en hogere incidentie van cerebrovasculaire
bijwerkingen vergeleken met placebo (zie ook rubriek 4.4). Zeer vaak voorkomende bijwerkingen die
geassocieerd worden met het gebruik van olanzapine in deze patiëntengroep waren abnormaal
looppatroon en vallen. Pneumonie, verhoogde lichaamstemperatuur, lethargie, erytheem, visuele
hallucinaties en urine-incontinentie werden vaak waargenomen.
Uit klinische onderzoeken bij patiënten met een geneesmiddelgeïnduceerde (dopamineagonist)
psychose bij de ziekte van Parkinson werd een verergering van de parkinsonsymptomatologie en
-hallucinaties zeer vaak gemeld en vaker dan bij placebo.
In één klinisch onderzoek bij patiënten met bipolaire manie resulteerde de combinatietherapie van
valproaat met olanzapine in een neutropenie-incidentie van 4,1%; mogelijk hebben hoge
valproaatspiegels hiertoe bijgedragen. Olanzapine gaf, in combinatie met lithium of valproaat, een
toename ( 10%) van tremor, droge mond, toename in eetlust en gewicht. Spraakstoornis werd
eveneens vaak gerapporteerd. Tijdens de behandeling met olanzapine in combinatie met lithium of
valproaat werd een gewichtstoename van 7% of meer gezien ten opzichte van het lichaamsgewicht bij
start van de behandeling bij 17,4% van de patiënten tijdens acute therapie (tot 6 weken).
Langetermijnbehandeling met olanzapine (tot 12 maanden) ter preventie van een recidief bij patiënten
met bipolaire stoornis werd in verband gebracht met een gewichtstoename van 7% of meer ten
opzichte van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling bij 39,9% van de patiënten.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar.
Hoewel er geen klinische onderzoeken zijn uitgevoerd om adolescenten te vergelijken met
volwassenen, zijn gegevens uit onderzoeken met adolescenten vergeleken met die uit onderzoeken met
volwassenen.
De volgende tabel geeft een samenvatting van de bijwerkingen die met grotere frequentie bij
adolescente patiënten (leeftijd 13-17 jaar) dan bij volwassen patiënten zijn gemeld of bijwerkingen die
alleen zijn gemeld tijdens klinisch onderzoek met adolescente patiënten. Klinisch significante
gewichtstoename ( 7%) lijkt vaker op te treden in de adolescente populatie. De omvang van de
gewichtstoename en het aandeel van de adolescente patiënten die klinisch significante
gewichtstoename hadden, waren groter bij langdurige blootstelling (tenminste 24 weken) dan bij
kortdurende blootstelling.
Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. De
frequenties zijn als volgt gedefinieerd: zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100, < 1/10).
Zeer vaak: Gewichtstoename13, verhoogde triglyceridespiegels14, toegenomen eetlust.
Vaak:
Verhoogde cholesterolspiegels15
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak: Sedatie (met inbegrip van: hypersomnie, lethargie, slaperigheid).
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak: Droge mond
Lever- en galwegaandoeningen
Zeer vaak: Verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT/ASAT; zie rubriek 4.4).
Onderzoeken
Zeer vaak: Afgenomen totaal bilirubine, toegenomen GGT, verhoogde plasmaprolactinespiegels16.
13Na kortetermijnbehandeling (mediane duur 22 dagen) kwam gewichtstoename van 7% van het
lichaamsgewicht (kg) bij aanvang zeer vaak voor (40,6%), 15% van het lichaamsgewicht bij
aanvang kwam vaak voor (7,1 %) en 25% van het lichaamsgewicht bij aanvang kwam vaak voor
(2,5%). Bij langdurige blootstelling (tenminste 24 weken) kwam 89,4 % 7%, 55,3% 15% en
29,1% 25% van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling aan.
14Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (< 1,016 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen ( 1,467 mmol/l), en dat borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang
( 1,016 mmol/l - < 1,467 mmol/l) naar een hoge spiegel toenamen ( 1,467 mmol/l).
15Er werd vaak gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 4,39 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen ( 5,17 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang ( 4,39 mmol/l - < 5,17 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 5,17 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
16Verhoogde plasmaprolactinespiegels werden gemeld in 47,4% van de adolescente patiënten.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9 Overdosering
Wanneer klachten en symptomen van een overdosis passend bij postinjectiesyndroom na injectie
worden waargenomen, dienen de gepaste ondersteunende maatregelen te worden genomen (zie
rubriek 4.4).
Hoewel een overdosis bij parenterale middelen minder waarschijnlijk is dan bij orale middelen, wordt
hieronder als referentie informatie gegeven voor een overdosis oraal olanzapine:
Klachten en symptomen
Zeer vaak voorkomende symptomen bij overdosering (incidentie > 10%) zijn tachycardie,
agitatie/agressiviteit, dysartrie, verschillende extrapiramidale symptomen en een verminderd
bewustzijn variërend van sedatie tot coma.
Andere medisch significante gevolgen van overdosering zijn delirium, convulsie, coma, mogelijk
maligne neurolepticasyndroom, ademhalingsdepressie, aspiratie, hypertensie of hypotensie, cardiale
aritmieën (< 2% van de gevallen van overdosering) en hart- en ademstilstand. Dodelijke aflopen zijn
gemeld bij acute orale overdoses vanaf 450 mg, maar overleving is ook gemeld na acute overdosis van
ongeveer 2 g oraal olanzapine.
Er bestaat geen specifiek antidotum tegen olanzapine. Symptomatische behandeling en controle van de
vitale orgaanfuncties dienen te worden ingesteld op geleide van het klinisch beeld, waaronder
behandeling van hypotensie en circulatoire collaps en ondersteuning van de ademhalingsfunctie.
Gebruik geen adrenaline, dopamine of andere sympathicomimetica met bèta-agonistische activiteit,
omdat stimulering van de bètareceptoren de hypotensie kan verergeren. Het volgen van de
cardiovasculaire functies is noodzakelijk om mogelijke aritmieën te detecteren. Zorgvuldige medische
supervisie en controle dienen te worden voortgezet totdat de patiënt is hersteld.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1 Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: psycholeptica, diazepinen, oxazepinen, thiazepinen en oxepines,
ATC-code: N05A H03.
Farmacodynamische effecten
Olanzapine is een antipsychoticum, een middel tegen manie en een stemmingsstabilisator en vertoont
een breed farmacologisch profiel in een aantal receptorsystemen.
In preklinische onderzoeken vertoonde olanzapine een reeks van receptoraffiniteiten (Ki; < 100 nM)
voor serotonine 5HT2A/2C-, 5HT3- en 5HT6-receptoren, dopamine D1-, D2-, D3-, D4- en D5-receptoren,
cholinerge muscarinereceptoren (M1-M5), 1-adrenerge receptoren en histamine H1-receptoren.
Ethologisch dieronderzoek met olanzapine duidde op 5HT-, dopamine- en cholinerg antagonisme,
overeenkomend met het receptorbindingsprofiel. Olanzapine vertoonde een hogere in-vitro-affiniteit
voor serotonine 5HT2- dan dopamine D2-receptoren en grotere 5HT2-activiteit dan D2-activiteit in in-
vivo-modellen. Elektrofysiologische onderzoeken toonden aan dat olanzapine selectief het vuren van
de mesolimbische (A10) dopaminerge neuronen reduceert, terwijl het weinig effect heeft op de
striatale (A9) banen betrokken bij motorische functies. Olanzapine verlaagde een geconditioneerde
vermijdingsreactie, een test die voorspellend is voor antipsychotische activiteit, bij doses lager dan die
welke katalepsie veroorzaken, een effect dat wijst op motorische bijwerkingen. Anders dan bij
sommige andere antipsychotica neemt bij olanzapine de respons toe in een `anxiolytische' test.
In een Positron Emissie Tomografie (PET) onderzoek bij patiënten behandeld met ZYPADHERA
(300 mg/4 weken) was de gemiddelde D2-receptorbezetting aan het eind van een periode van
6 maanden 60% of hoger. Dit niveau is consistent met het niveau dat tijdens behandeling met oraal
olanzapine is gevonden.
Klinische werkzaamheid
De werkzaamheid van ZYPADHERA bij de behandeling en onderhoudsbehandeling van schizofrenie
is consistent met de vastgestelde werkzaamheid van het orale preparaat van olanzapine.
In totaal 1469 patiënten met schizofrenie werden in twee hoofdonderzoeken opgenomen.
Het eerste onderzoek was een 8 weken durend, placebogecontroleerd onderzoek onder volwassen
patiënten (n = 404) met acute psychotische symptomen. De patiënten ontvingen via randomisatie
injecties met ZYPADHERA 405 mg elke 4 weken, 300 mg elke 2 weken, 210 mg elke 2 weken of
placebo elke 2 weken. Suppletie met orale antipsychotica was niet toegestaan. De totaalscore op de
Positive and Negative Symptom Scale (PANSS) liet met elke dosis ZYPADHERA (405 mg elke
4 weken, 300 mg elke 2 weken en 210 mg elke 2 weken) een significante verbetering zien van
aanvang (gemiddelde PANSS-totaalscore bij aanvang 101) tot eindpunt (gemiddelde veranderingen
respectievelijk -22,57, -26,32, -22,49) in vergelijking met placebo (gemiddelde verandering -8,51). De
gemiddelde verandering per bezoek van aanvang tot eindpunt in de PANSS-totaalscore wees uit dat op
dag 3 bij patiënten in de behandelgroepen met 300 mg/2 weken en 405 mg/4 weken de PANSS-
totaalscore statistisch significant sterker was verlaagd dan bij placebo (respectievelijk -8,6, -8,2 en -
5,2). Alle drie ZYPADHERA-behandelgroepen vertoonden vanaf het eind van week 1 een statistisch
significant grotere verbetering dan de placebogroep. Deze resultaten ondersteunen werkzaamheid van
starten van de behandeling met ZYPADHERA werd waargenomen.
Het tweede onderzoek betrof een langetermijnonderzoek onder klinisch stabiele patiënten (n = 1065)
(gemiddelde PANSS-totaalscore bij aanvang 54,33 tot 57,75), die eerst gedurende 4 tot 8 weken
werden behandeld met oraal olanzapine en vervolgens gedurende 24 weken doorgingen met oraal
olanzapine of werden overgezet op ZYPADHERA. Suppletie met orale antipsychotica was niet
toegestaan. ZYPADHERA-behandelgroepen met 150 mg en 300 mg elke 2 weken (doses
samengevoegd voor analyse) en 405 mg elke 4 weken waren niet inferieur aan de gecombineerde
doses van 10, 15 en 20 mg oraal olanzapine (doses samengevoegd voor analyse), gemeten aan het
percentage exacerbaties van symptomen van schizofrenie (respectieve exacerbatiepercentages 10%,
10% en 7%). Exacerbatie werd gemeten middels verslechtering van items op de, van de PANSS
afgeleide, positieve symptoomschaal Brief Psychiatric Rating Scale (BPRS) en ziekenhuisopname als
gevolg van verergering van positieve psychotische symptomen. De gecombineerde behandelgroep met
150 mg en 300 mg/2 weken was 24 weken na randomisatie niet inferieur aan de behandelgroep met
405 mg/4 weken (exacerbatiepercentages 10% voor elke groep).
Pediatrische patiënten
ZYPADHERA is niet onderzocht bij kinderen. Gecontroleerde werkzaamheidsgegevens bij
adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar) zijn beperkt tot kortetermijnstudies bij schizofrenie (6 weken) en
manie geassocieerd met bipolaire I-stoornis (3 weken), waarbij minder dan 200 adolescenten
betrokken waren. Olanzapine werd gebruikt in een flexibele dosering beginnend met 2,5 en oplopend
tot 20 mg/dag. Tijdens de behandeling met olanzapine namen de adolescenten significant meer in
gewicht toe dan volwassenen. De omvang van veranderingen in nuchter totaal cholesterol, LDL-
cholesterol, triglyceriden en prolactine (zie rubriek 4.4 en 4.8) was bij adolescenten groter dan bij
volwassenen. Er zijn geen gecontroleerde gegevens over het behoud van effect of over de veiligheid
op de lange termijn (zie rubriek 4.4 en 4.8). Informatie over langetermijnveiligheid is primair beperkt
tot open label, ongecontroleerde data.
5.2 Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie
Olanzapine wordt gemetaboliseerd in de lever via conjugatie en oxidatie. De belangrijkste metaboliet
is het 10-N-glucuronide. Cytochroom P450-CYP1A2 en P450-CYP2D6 dragen bij tot de vorming van
de N-desmethyl- en 2-hydroxymethylmetabolieten, die beide in onderzoeken bij dieren in vivo
significant minder farmacologische activiteit vertoonden dan olanzapine. De overheersende
farmacologische activiteit komt van de moederstof olanzapine.
Na één i.m. injectie met ZYPADHERA begint onmiddellijk de langzame desintegratie van het
olanzapinepamoaatzout in spierweefsel, wat zorgt voor een langzame, continue afgifte van olanzapine
gedurende meer dan vier weken. Na acht tot twaalf weken wordt de afgifte steeds minder. Suppletie
met antipsychotica bij het starten van de ZYPADHERA-behandeling is niet nodig (zie rubriek 4.2).
De combinatie van het afgifteprofiel en het doseringsschema (i.m. injectie elke twee of vier weken)
leidt tot aanhoudende olanzapineconcentraties in plasma. Plasmaconcentraties blijven na elke
ZYPADHERA-injectie nog een aantal maanden meetbaar. De halfwaardetijd van olanzapine na
ZYPADHERA-injectie is 30 dagen, terwijl die na orale toediening 30 uur bedraagt. De absorptie en
eliminatie zijn ongeveer zes tot acht maanden na de laatste injectie volledig.
Distributie
Oraal olanzapine wordt snel verspreid. De plasma-eiwitbinding van olanzapine bedraagt ongeveer
93% over een concentratiebereik van 7 tot ongeveer 1000 ng/ml. In plasma wordt olanzapine
gebonden aan albumine en 1-zure glycoproteïne.
Na herhaalde i.m. injecties met 150 tot 300 mg ZYPADHERA elke twee weken lagen het 10e tot 90e
percentiel van `steady-state'-plasmaconcentraties van olanzapine tussen 4,2 en 73,2 ng/ml. De
plasmaconcentraties van olanzapine, waargenomen in het doseringsbereik van 150 mg elke 4 weken
bij hogere ZYPADHERA-doses. Tijdens de eerste drie maanden van de behandeling met
ZYPADHERA werd accumulatie van olanzapine waargenomen, maar er was geen additionele
accumulatie bij langdurig gebruik (12 maanden) bij patiënten die elke twee weken een injectie met
maximaal 300 mg kregen toegediend.
Eliminatie
De plasmaklaring van olanzapine na orale toediening is lager bij vrouwen (18,9 l/uur) dan bij mannen
(27,3 l/uur) en lager bij niet-rokers (18,6 l/uur) dan bij rokers (27,7 l/uur). Vergelijkbare
farmacokinetische verschillen tussen mannen en vrouwen en tussen rokers en niet-rokers zijn
waargenomen in klinische onderzoeken met ZYPADHERA. De grootte van de invloed van geslacht of
roken op de klaring van olanzapine is echter klein in vergelijking met de totale interindividuele
variabiliteit.
Ouderen
Er is geen specifiek onderzoek met ZYPADHERA bij ouderen uitgevoerd. ZYPADHERA wordt niet
aanbevolen voor de behandeling van oudere patiënten (65 jaar en ouder) tenzij een goed verdragen en
effectief doseringsschema met oraal olanzapine is ingesteld. De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd
bij gezonde ouderen (65 jaar en ouder) was verlengd in vergelijking met niet-ouderen (51,8 t.o.v.
33,8 uur) en de klaring was afgenomen (17,5 t.o.v. 18,2 l/uur). De farmacokinetische variabiliteit
waargenomen bij ouderen valt binnen de variabiliteit bij niet-ouderen. Bij 44 schizofreniepatiënten
van 65 jaar en ouder was een dosering van 5 tot 20 mg/dag niet geassocieerd met een afwijkend
bijwerkingenprofiel.
Nierfunctiestoornis
Bij patiënten met een nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 10 ml/min) was er t.o.v. gezonde
proefpersonen geen significant verschil in gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd (37,7 t.o.v. 32,4 uur)
of klaring (21,2 t.o.v. 25,0 l/uur). Een massa-balansonderzoek toonde aan dat ongeveer 57% van
radioactief gelabeld olanzapine in de urine verscheen, hoofdzakelijk als metabolieten. Hoewel
patiënten met een nierfunctiestoornis niet bij onderzoeken met ZYPADHERA betrokken waren, wordt
aanbevolen voor deze patiënten een goed verdragen en effectief doseringsschema met oraal olanzapine
in te stellen voordat behandeling met ZYPADHERA wordt gestart (zie rubriek 4.2).
Leverfunctiestoornis
Een kleine studie naar het effect van een leverfunctiestoornis bij 6 personen met klinisch significante
cirrose (Child-Pugh score A (n = 5) en B (n = 1)) toonde weinig effect aan op de farmacokinetiek van
oraal toegediend olanzapine (enkelvoudige dosis van 2,5 7,5 mg): personen met een milde tot matige
leverfunctiestoornis hadden een licht verhoogde systemische klaring en een snellere eliminatie-
halfwaardetijd in vergelijking met personen zonder leverfunctiestoornis (n = 3). Er waren meer rokers
onder de personen met cirrose (4/6; 67%) dan onder personen zonder leverfunctiestoornis (0/2; 0%).
Hoewel patiënten met een leverfunctiestoornis niet bij onderzoeken met ZYPADHERA betrokken
waren, wordt aanbevolen voor deze patiënten een goed verdragen en effectief doseringsschema met
oraal olanzapine in te stellen voordat behandeling met ZYPADHERA wordt gestart (zie rubriek 4.2).
In een onderzoek naar oraal olanzapine toegediend aan Kaukasische, Japanse en Chinese
proefpersonen waren er geen verschillen in de farmacokinetische parameters tussen de drie populaties.
5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Er is preklinisch veiligheidsonderzoek uitgevoerd met olanzapine pamoaat-monohydraat. In
toxiciteitsonderzoeken met herhaalde doses (rat, hond), een tweejarig carcinogeniteitsonderzoek met
ratten en onderzoeken naar reproductietoxiciteit (rat, konijn) bleven de voornaamste bevindingen
beperkt tot reacties op de injectieplaats, waarvoor geen NOAEL kon worden vastgesteld. Er konden
geen nieuwe toxische effecten als gevolg van systemische blootstelling aan olanzapine worden
geïdentificeerd. De systemische concentraties waren in deze onderzoeken in het algemeen echter lager
hierna ter referentie vermeld.
Acute toxiciteit (na eenmalige dosis)
De symptomen van toxiciteit bij knaagdieren na orale toediening waren karakteristiek voor potente
antipsychotica: hypoactiviteit, coma, tremoren, clonische convulsies, speekselvloed en gereduceerde
gewichtstoename. De mediane letale doses waren ongeveer 210 mg/kg (muizen) en 175 mg/kg
(ratten). Honden verdroegen eenmalige orale doses tot 100 mg/kg zonder sterfte. De klinische
symptomen omvatten sedatie, ataxie, tremoren, verhoging van de hartfrequentie, bemoeilijkte
ademhaling, miosis en anorexia. Bij apen veroorzaakten eenmalige orale doses tot 100 mg/kg
prostratie en in hogere doses een verlaagd bewustzijn.
Toxiciteit na herhaalde toediening
In onderzoeken met een duur tot 3 maanden bij muizen en tot 1 jaar bij ratten en honden werden
voornamelijk depressie van het centrale zenuwstelsel (CZS), anticholinerge effecten en perifere
hematologische stoornissen gezien. Er ontwikkelde zich tolerantie voor de CZS-depressie.
Groeiparameters verminderden bij hoge doses. Bij ratten zijn reversibele effecten gezien passend bij
een verhoogde prolactinespiegel. Zij omvatten een gewichtsvermindering van de ovaria en uterus en
morfologische veranderingen in het vaginaal epitheel en in de borstklieren.
Hematologische toxiciteit: Effecten op hematologische parameters werden gevonden in alle species,
waaronder dosis-afhankelijke afnamen in circulerende leukocyten in muizen en aspecifieke
verlagingen van circulerende leukocyten in ratten; er was echter geen beenmergcytotoxiciteit
aantoonbaar. Bij enkele honden die werden behandeld met 8 of 10 mg/kg/dag (totale
olanzapineblootstelling [AUC] is 12-15 maal groter dan die bij een dosis van 12 mg aan de mens)
ontwikkelde zich reversibele neutropenie, trombocytopenie of anemie. Bij cytopenische honden
werden geen ongewenste effecten waargenomen op voorlopercellen en prolifererende cellen in het
beenmerg.
Voortplantingstoxiciteit
Olanzapine had geen teratogene effecten. Sedatie beïnvloedde de paringsprestatie van mannelijke
ratten. Bij ratten werden de oestruscycli beïnvloed bij doses van 1,1 mg/kg (3 maal de maximale dosis
bij de mens) en de voortplantingsparameters werden beïnvloed bij doses van 3 mg/kg (9 maal de
maximale dosis bij de mens). De nakomelingen van met olanzapine behandelde ratten bleken in
foetale ontwikkeling vertraagd te zijn en bij deze werden voorbijgaande dalingen in
reproductieactiviteit gezien.
Mutageniciteit
In een volledige reeks van standaardtesten, waaronder bacteriële mutatietesten en in-vitro- en in-vivo-
zoogdiertesten, was olanzapine mutageen noch clastogeen.
Carcinogeniteit
Op basis van de resultaten van onderzoeken bij muizen en ratten werd geconcludeerd dat olanzapine
niet carcinogeen is.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1 Lijst van hulpstoffen
Poeder
Geen
Oplosmiddel
Carmellosenatrium
Mannitol
Polysorbaat 80
Water voor injectie
Zoutzuur (voor pH-aanpassing)
Natriumhydroxide (voor pH-aanpassing)
6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Dit geneesmiddel mag niet gemengd worden met andere geneesmiddelen dan die welke vermeld zijn
in rubriek 6.6.
6.3 Houdbaarheid
2 jaar
Na reconstitutie in de injectieflacon: 24 uur. Als het product niet direct wordt gebruikt, moet het
krachtig worden geschud om het poeder opnieuw te suspenderen. Nadat de suspensie vanuit de
injectieflacon in de injectiespuit is opgetrokken, moet deze onmiddellijk worden gebruikt.
Chemische en fysische stabiliteit van de suspensie in de injectieflacons is aangetoond voor een duur
van 24 uur bij 20-25°C. Uit microbiologisch oogpunt dient het product onmiddellijk te worden
gebruikt. Als het niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de
bewaartijden en de condities tussen bereiding en gebruik, en mag de bewaartijd normaal gesproken
niet meer dan 24 uur bedragen bij 20-25°C.
6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Niet in de koelkast of vriezer bewaren.
6.5 Aard en inhoud van de verpakking
ZYPADHERA 210 mg poeder: glazen injectieflacon type I. Broombutyl stop met roestbruine
verzegeling.
ZYPADHERA 300 mg poeder: glazen injectieflacon type I. Broombutyl stop met olijfkleurige
verzegeling.
ZYPADHERA 405 mg poeder: glazen injectieflacon type I. Broombutyl stop met staalblauwkleurige
verzegeling.
3 ml oplosmiddel: glazen injectieflacon type I. Butyl stop met paarse verzegeling.
Eén doosje bevat één injectieflacon met poeder en één injectieflacon met oplosmiddel, één
Hypodermic 3 ml injectiespuit met vooropgezette 19 gauge (diameter), 38 mm veiligheidsnaald, één
19 gauge, 38 mm Hypodermic veiligheidsnaald en twee 19 gauge, 50 mm Hypodermic
veiligheidsnaalden.
6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere handelingen
UITSLUITEND VOOR DIEPE INTRAGLUTEALE INJECTIE.
NIET INTRAVENEUS OF SUBCUTAAN TOEDIENEN.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
Reconstitutie
STAP 1: Materialen voorbereiden
Het is raadzaam handschoenen te gebruiken, omdat ZYPADHERA de huid kan irriteren.
Reconstitueer ZYPADHERA poeder voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte alleen met het
oplosmiddel dat in de verpakking wordt meegeleverd en gebruik aseptische standaardtechnieken voor
de reconstitutie van parenterale producten.
STAP 2: Het volume van het oplosmiddel voor reconstitutie bepalen
In deze tabel wordt de hoeveelheid oplosmiddel vermeld die nodig is om ZYPADHERA poeder voor
suspensie voor injectie met verlengde afgifte te reconstitueren.
Sterkte
Toe te voegen volume
ZYPADHERA in
oplosmiddel (ml)
injectieflacon
(mg)
210
1,3
300
1,8
405
2,3
Let op: de injectieflacon bevat meer oplosmiddel dan voor de reconstitutie nodig is.
STAP 3: ZYPADHERA reconstitueren
1. Maak het poeder los door lichtjes tegen de injectieflacon te tikken.
2. Haal de Hypodermic injectiespuit en -naald met naaldbeschermingsmechanisme uit de verpakking.
Open de blisterverpakking en haal het hulpmiddel eruit. Bevestig met een gemakkelijke
draaibeweging een injectiespuit (als die er niet al op bevestigd is) op de Luer verbinding van het
hulpmiddel. Bevestig de naald stevig op het hulpmiddel door te duwen en rechtsom te draaien.
Trek vervolgens de naalddop recht van de naald af. Nalatigheid bij het opvolgen van deze
instructies kan een naaldprikverwonding tot gevolg hebben.
3. Zuig het vooraf vastgestelde volume aan oplosmiddel (stap 2) op in de spuit.
4. Injecteer het oplosmiddel in de injectieflacon met het poeder.
5. Zuig lucht op om de druk in de flacon te normaliseren.
6. Verwijder de naald. Houd de injectieflacon hierbij rechtop om te voorkomen dat er oplosmiddel
uitloopt.
7. Activeer het veiligheidsmechanisme van de naald. Druk de naald met één hand in de
beschermhuls. Druk de beschermhuls hiertoe met één hand VOORZICHTIG tegen een vlakke
ondergrond. TERWIJL U OP DE BESCHERMHULS DRUKT (Afb. 1), WORDT DE NAALD
GOED OPGESLOTEN IN DE HULS (Afb. 2).
8. Controleer visueel of de naald volledig in de beschermhuls is opgesloten. Verwijder het
mechanisme met de opgesloten naald alleen van de injectiespuit wanneer dat voor een specifieke
medische procedure vereist is. Pak hiertoe de luer-aansluiting van het
naaldbeschermingsmechanisme tussen duim en wijsvinger en houd de overige drie vingers uit de
buurt van het uiteinde met de naaldpunt (Afb. 3).
Houd de
Afb.1
Afb. 2
Afb. 3
naald in
het zicht
9. Tik de injectieflacon krachtig en herhaaldelijk tegen een hard oppervlak totdat er geen poeder
meer zichtbaar is. Bescherm het oppervlak om de klap op te vangen (zie Afbeelding A).
Afbeelding A: Tik krachtig om te mengen.
10. Controleer de injectieflacon visueel op de aanwezigheid van klontjes. Niet-gesuspendeerd poeder
is zichtbaar als gele, droge klontjes tegen de wand van de injectieflacon. Als er nog klontjes
aanwezig zijn, dient u nogmaals te tikken (zie Afbeelding B).
Niet-gesuspendeerd: zichtbare klontjes Gesuspendeerd: geen klontjes
Afbeelding B: Controleer op niet-gesuspendeerd poeder en tik zo nodig nog enkele malen.
11. Schud de injectieflacon krachtig totdat de suspensie er homogeen uitziet en gelijkmatig van kleur
en structuur is. Het gesuspendeerde product is geel en ondoorzichtig (zie Afbeelding C).
Afbeelding C: Schud de injectieflacon krachtig.
Als er schuimvorming optreedt, laat u de injectieflacon even staan totdat het schuim is verdwenen.
Als het product niet direct wordt gebruikt, moet het voor gebruik krachtig worden geschud om het
poeder opnieuw te suspenderen. Na reconstitutie blijft ZYPADHERA maximaal 24 uur stabiel in
de injectieflacon.
Toediening
STAP 1: ZYPADHERA injecteren
In deze tabel wordt aangegeven hoe groot het uiteindelijk te injecteren volume van de ZYPADHERA-
suspensie is. De concentratie olanzapine in de suspensie is 150 mg/ml.
Dosis
Uiteindelijk te injecteren
(mg)
volume (ml)
150
1,0
210
1,4
300
2,0
405
2,7
1. Bepaal welke naald gebruikt zal worden om de injectie aan de patiënt toe te dienen. Voor obese
patiënten wordt de 50 mm naald voor injectie aanbevolen:
· Als de 50 mm naald voor de injectie wordt gebruikt, bevestig dan de 38 mm veiligheidsnaald
aan de injectiespuit om het vereiste volume van de suspensie op te trekken.
· Als de 38 mm naald voor de injectie wordt gebruikt, bevestig dan de 50 mm veiligheidsnaald
aan de injectiespuit om het vereiste volume van de suspensie op te trekken.
2. Trek langzaam de gewenste hoeveelheid op. Er blijft wat product in de injectieflacon achter.
4. Bevestig de geselecteerde 50 mm of 38 mm veiligheidsnaald op de injectiespuit voorafgaand aan
de injectie. Zodra de suspensie uit de injectieflacon is opgezogen, dient deze onmiddellijk te
worden geïnjecteerd.
5. Selecteer een injectieplaats in de m. gluteus en bereid de injectieplaats voor. NIET
INTRAVENEUS OF SUBCUTAAN INJECTEREN.
6. Aspireer na het inbrengen van de naald gedurende enkele seconden om te controleren of er geen
bloed verschijnt. Als er bloed in de spuit wordt opgetrokken, gooit u de spuit en de dosis weg en
start u de reconstitutie- en toedieningsprocedure opnieuw. De injectie moet met een gelijkmatige,
continue druk worden uitgevoerd.
DE INJECTIEPLAATS NIET MASSEREN.
7. Activeer het veiligheidsmechanisme van de naald (Afb. 1 en 2).
8. Gooi de injectieflacons, injectiespuiten, gebruikte naalden, extra naald en niet-gebruikt
oplosmiddel weg volgens de in de kliniek gebruikelijke procedures. De injectieflacon is uitsluitend
bedoeld voor eenmalig gebruik.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Eli Lilly Nederland B.V., Papendorpseweg 83, 3528 BJ Utrecht, Nederland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/479/001
EU/1/08/479/002
EU/1/08/479/003
9.
DATUM EERSTE VERGUNNING VERLENING/VERLENGING VAN DE
VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 19/11/2008
Datum van laatste verlenging: 26/08/2013
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
MM/JJJJ
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
BIJLAGE II
A.
FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN
LEVERING EN GEBRUIK
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING
TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET
GENEESMIDDEL
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Lilly S.A., Avda. de la Industria 30, 28108 Alcobendas, Madrid, Spanje.
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C. ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
·
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
D. VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
·
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de noodzakelijke onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in module
1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-
aanpassingen.
Een RMP-update wordt ingediend:
·
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
·
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot een minimum) is bereikt.
·
Extra risicobeperkende maatregelen
Een educatieprogramma voor zorgverleners (artsen-verpleegkundigen-apothekers) zal het volgende
omvatten:
1) Een omschrijving van het postinjectiesyndroom
- Voorlichting over de twee verschillende intramusculaire toedieningsvormen van olanzapine,
ook wat betreft de verschillen in verpakking
- Omschrijving hoe het middel gereconstitueerd dient te worden en wat de juiste
toedieningstechniek is.
- Aanbeveling voor een 3 uur durende on-site observatieperiode na de injectie
- Aanbeveling dat direct voorafgaand aan het verlaten van de gezondheidszorginstelling dient te
worden vastgesteld dat de patiënt alert en georiënteerd is en dat er geen klachten of
symptomen van een overdosis zijn.
- Aanbeveling dat, waar klinisch nodig, de observatieperiode van 3 uur verlengd dient te
worden voor patiënten die klachten of symptomen vertonen die overeenkomen met een
overdosis olanzapine.
niet mogen rijden, machines mogen bedienen en waakzaam moeten zijn voor eventuele
tekenen en symptomen van een postinjectiesyndroom, en dat zij, indien nodig, hulp moeten
kunnen krijgen
- Omschrijving van de meest gemelde symptomen van een overdosering van olanzapine die de
klinische manifestatie van een postinjectiesyndroom duidelijk maakt
- Aanbeveling voor het gepast volgen van een bijwerking, als deze voorkomt, totdat de
bijwerking verdwijnt
2) Aanbevelingen voor het controleren van glucose, lipiden en het gewicht van patiënten
- Bevorderen van het bewustzijn dat de metabole effecten op gepaste wijze gecontroleerd
dienen te worden door het distribueren van gebruikte gepubliceerde antipsychoticarichtlijnen.
Een patiëntenkaart zal aan patiënten verstrekt worden met daarop het volgende:
- Omschrijving van het postinjectiesyndroom
- Aanbeveling voor een 3 uur durende on-site observatieperiode na de injectie
- Aanbeveling dat patiënten wordt verteld dat zij gedurende de rest van de dag van de injectie
niet mogen rijden, geen machines mogen bedienen en waakzaam moeten zijn voor eventuele
tekenen en symptomen van een postinjectiesyndroom, en dat zij, indien nodig, hulp moeten
kunnen krijgen
- Omschrijving van de meest gemelde symptomen van een overdosering van olanzapine die de
klinische manifestatie van een postinjectiesyndroom duidelijk maakt
- Aanbeveling voor het gepast volgen van een bijwerking, als deze voorkomt, totdat de
bijwerking verdwijnt
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
A. ETIKETTERING
Buitendoos ZYPADHERA 210 mg poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde
afgifte
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ZYPADHERA 210 mg poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
olanzapine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Olanzapine pamoaat-monohydraat overeenkomend met 210 mg olanzapine. Na reconstitutie:
150 mg/ml olanzapine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen van het oplosmiddel zijn carmellosenatrium, mannitol, polysorbaat 80, water voor
injecties, zoutzuur, natriumhydroxide.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Eén injectieflacon met poeder voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte.
Eén injectieflacon met 3 ml oplosmiddel.
Eén Hypodermic injectiespuit en -veiligheidsnaald.
Drie Hypodermic veiligheidsnaalden.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Intramusculair gebruik.
Niet intraveneus of subcutaan toedienen.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP {MM/JJJJ}
Injectieflacon met suspensie na reconstitutie: 24 uur.
Suspensie onmiddellijk gebruiken na optrekken uit de injectieflacon in de injectiespuit.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Niet in de koelkast of de vriezer bewaren.
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eli Lilly Nederland BV, Papendorpseweg 83, 3528 BJ Utrecht, Nederland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/479/001
13. BATCHNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op beperkt medisch voorschrift.
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Rechtvaardiging voor uitzondering van braille is aanvaardbaar.
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk inbegrepen
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
Etiket injectieflacon ZYPADHERA 210 mg poeder voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
ZYPADHERA 210 mg poeder voor injectie met verlengde afgifte
olanzapine
IM
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Lees voor het gebruik de bijsluiter
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
BATCHNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
210 mg
6. OVERIGE
Buitendoos ZYPADHERA 300 mg poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde
afgifte
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ZYPADHERA 300 mg poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
olanzapine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Olanzapine pamoaat-monohydraat overeenkomend met 300 mg olanzapine. Na reconstitutie:
150 mg/ml olanzapine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen van het oplosmiddel zijn carmellosenatrium, mannitol, polysorbaat 80, water voor
injecties, zoutzuur, natriumhydroxide.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Eén injectieflacon met poeder voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte.
Eén injectieflacon met 3 ml oplosmiddel.
Eén Hypodermic injectiespuit en -veiligheidsnaald.
Drie Hypodermic veiligheidsnaalden.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Intramusculair gebruik.
Niet intraveneus of subcutaan toedienen.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP {MM/JJJJ}
Injectieflacon met suspensie na reconstitutie: 24 uur.
Suspensie onmiddellijk gebruiken na optrekken uit de injectieflacon in de injectiespuit.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Niet in de koelkast of de vriezer bewaren.
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eli Lilly Nederland BV, Papendorpseweg 83, 3528 BJ Utrecht, Nederland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/479/002
13. BATCHNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op beperkt medisch voorschrift.
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Rechtvaardiging voor uitzondering van braille is aanvaardbaar.
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk inbegrepen
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
WORDEN VERMELD
Etiket injectieflacon ZYPADHERA 300 mg poeder voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
ZYPADHERA 300 mg poeder voor injectie met verlengde afgifte
olanzapine
IM
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Lees voor het gebruik de bijsluiter
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
BATCHNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
300 mg
6.
OVERIGE
Buitendoos ZYPADHERA 405 mg poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde
afgifte
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ZYPADHERA 405 mg poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
olanzapine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Olanzapine pamoaat monohydraat overeenkomend met 405 mg olanzapine. Na reconstitutie:
150 mg/ml olanzapine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen van het oplosmiddel zijn carmellosenatrium, mannitol, polysorbaat 80, water voor
injecties, zoutzuur, natriumhydroxide.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Eén injectieflacon met poeder voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte.
Eén injectieflacon met 3 ml oplosmiddel.
Eén Hypodermic injectiespuit en -veiligheidsnaald.
Drie Hypodermic veiligheidsnaalden.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Intramusculair gebruik.
Niet intraveneus of subcutaan toedienen.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP {MM/JJJJ}
Injectieflacon met suspensie na reconstitutie: 24 uur.
Suspensie onmiddellijk gebruiken na optrekken uit de injectieflacon in de injectiespuit.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Niet in de koelkast of de vriezer bewaren.
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Eli Lilly Nederland BV, Papendorpseweg 83, 3528 BJ Utrecht, Nederland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/08/479/003
13. BATCHNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op beperkt medisch voorschrift.
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
Rechtvaardiging voor uitzondering van braille is aanvaardbaar.
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk inbegrepen
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
WORDEN VERMELD
Etiket injectieflacon ZYPADHERA 405 mg poeder voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
ZYPADHERA 405 mg poeder voor injectie met verlengde afgifte
olanzapine
IM
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Lees voor het gebruik de bijsluiter
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
BATCHNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
405 mg
6. OVERIGE
WORDEN VERMELD
Etiket injectieflacon
Oplosmiddel voor ZYPADHERA
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Oplosmiddel voor ZYPADHERA
IM
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Voor gebruik de bijsluiter lezen
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
BATCHNUMMER
Lot
5. INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6. OVERIGE
B. BIJSLUITER
ZYPADHERA 210 mg, poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
ZYPADHERA 300 mg, poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
ZYPADHERA 405 mg, poeder en oplosmiddel voor injectiesuspensie met verlengde afgifte
olanzapine
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
- Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
- Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of verpleegkundige.
- Krijgt u veel last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking
die niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is ZYPADHERA en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe wordt dit middel gegeven?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is ZYPADHERA en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
ZYPADHERA bevat de werkzame stof olanzapine. ZYPADHERA behoort tot een groep
geneesmiddelen die `antipsychotica' wordt genoemd. ZYPADHERA wordt gebruikt voor de
behandeling van schizofrenie, een ziekte met verschijnselen zoals het horen, zien of voelen van dingen
die er niet zijn, waangedachten, ongebruikelijke achterdocht en teruggetrokken gedrag. Mensen met
deze ziekte kunnen zich ook depressief, angstig of gespannen voelen.
ZYPADHERA is bedoeld voor volwassen patiënten die voldoende gestabiliseerd zijn gedurende de
behandeling met oraal olanzapine.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
· U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
Een allergische reactie kan herkend worden aan huiduitslag, jeuk, een gezwollen
gezicht, gezwollen lippen of kortademigheid. Wanneer u dit is overkomen, vertel dit dan aan uw
verpleegkundige of arts.
· In het verleden zijn bij u reeds oogproblemen vastgesteld, zoals bepaalde vormen van glaucoom
(verhoogde druk in het oog).
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts of verpleegkundige voordat u dit middel krijgt toegediend.
·
Na iedere injectie die u krijgt, kan een zeldzame maar ernstige reactie optreden.
ZYPADHERA kan soms te snel in het bloed terechtkomen. Als dit gebeurt, kunt u na uw injectie
onderstaande verschijnselen krijgen. In sommige gevallen kunnen deze verschijnselen tot
bewusteloosheid leiden.
· duizeligheid
· verwardheid
· desoriëntatie
· prikkelbaarheid
· angst
· agressie
· verhoogde bloeddruk
· moeite met praten
· zwakte
· moeite met lopen
· spierstijfheid of spiertrillingen
· stuiptrekkingen
Deze verschijnselen verdwijnen gewoonlijk binnen 24 tot 72 uur na uw injectie. Na iedere injectie
wordt u minimaal 3 uur in de instelling geobserveerd op bovengenoemde verschijnselen.
De verschijnselen kunnen ook later dan 3 uur na de injectie optreden, al is dat onwaarschijnlijk.
Als dit gebeurt, dient u direct contact op te nemen met uw arts of verpleegkundige. Vanwege dit
risico mag u na iedere injectie de rest van de dag niet meer autorijden of machines bedienen.
·
Vertel het de arts of verpleegkundige als u zich na de injectie duizelig voelt of flauwvalt. U zult
waarschijnlijk moeten gaan liggen tot u zich beter voelt. Mogelijk wil de arts of verpleegkundige
ook uw bloeddruk en pols opnemen.
·
Het gebruik van ZYPADHERA bij
oudere patiënten met dementie (verwardheid en
geheugenverlies) wordt niet aanbevolen omdat dit ernstige bijwerkingen kan hebben.
·
Zeer zelden kunnen dit soort geneesmiddelen ongewone bewegingen veroorzaken
(hoofdzakelijk van het gezicht of de tong), of een combinatie van koorts, versnelde ademhaling,
transpireren, spierstijfheid en sufheid of slaperigheid. Vertel het uw arts of verpleegkundige
direct als dit gebeurt nadat u ZYPADHERA hebt gekregen.
·
Bij patiënten die ZYPADHERA gebruiken, is gewichtstoename geconstateerd. U en uw arts
moeten regelmatig uw gewicht controleren. Overweeg, indien nodig, een verwijzing naar een
diëtist of denk aan hulp bij het opstellen van een dieet.
·
Bij patiënten die ZYPADHERA gebruiken, is een hoog bloedsuikergehalte en een hoog
vetgehalte (triglyceriden en cholesterol) geconstateerd. Voordat u begint met het gebruik van
ZYPADHERA, en regelmatig tijdens de behandeling, moet uw arts bloedtesten doen om uw
bloedsuiker en bepaalde vetgehalten te controleren.
·
Vertel het uw arts als u of iemand in uw familie bloedstolsels heeft gehad, omdat
geneesmiddelen als deze in verband zijn gebracht met de vorming van bloedstolsels.
Vertel uw arts zo snel mogelijk wanneer iets van onderstaande op u van toepassing is:
·
beroerte of 'kleine' beroerte (tijdelijke symptomen van beroerte)
·
ziekte van Parkinson
·
prostaatklachten
·
belemmerde darmpassage (paralytische ileus)
·
lever- of nierziekte
·
bloedstoornissen
·
een recente hartaanval, een hartaandoening, het brady-tachycardiesyndroom (een
hartritmestoornis), instabiele angina (pijn op de borst) of lage bloeddruk
·
diabetes
·
toevallen
·
als u weet dat u een zouttekort kunt hebben door langdurige ernstige diarree en braken of door
gebruik van plaspillen (diuretica)
Indien u
ouder dan 65 jaar bent, kan als voorzorgsmaatregel regelmatig uw bloeddruk door uw arts
gecontroleerd worden.
Als u ouder bent dan 75 jaar wordt het niet aanbevolen met ZYPADHERA te beginnen.
ZYPADHERA is niet bestemd voor patiënten jonger dan 18 jaar.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast ZYPADHERA nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat
de mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts.
Vertel het uw arts vooral als u de volgende geneesmiddelen gebruikt:
· geneesmiddelen voor de ziekte van Parkinson
· carbamazepine (gebruikt bij epilepsie en om de stemming in evenwicht te houden), fluvoxamine
(een geneesmiddel tegen depressie) of ciprofloxacine (een antibioticum). Als u dit gebruikt, kan het
nodig zijn uw dosis ZYPADHERA aan te passen
Als u reeds middelen tegen depressie of angst gebruikt of als u geneesmiddelen gebruikt om u te
helpen slapen (een kalmerend middel), kunt u zich suf voelen nadat ZYPADHERA wordt gegeven.
Waarop moet u letten met alcohol?
Drink geen alcohol als u ZYPADHERA hebt gekregen omdat ZYPADHERA samen met alcohol u
slaperig kan maken.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts voordat deze injectie aan u gegeven wordt. U mag deze injectie niet krijgen als
u borstvoeding geeft omdat kleine hoeveelheden olanzapine in de moedermelk terecht kunnen komen.
De volgende symptomen kunnen optreden bij pasgeboren baby's van moeders die ZYPADHERA in
het laatste trimester (laatste drie maanden van hun zwangerschap) hebben gebruikt: trillen, stijve en/of
zwakke spieren, slaperigheid, opwinding, ademhalingsproblemen en problemen met voeden. Als uw
baby last krijgt van een van deze symptomen, neem dan contact op met uw arts.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Rijd geen auto en bedien geen machines gedurende de rest van de dag waarop u een injectie hebt
gekregen.
ZYPADHERA bevat natrium
Na reconstitutie bevat dit geneesmiddel minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per injectieflacon, dat wil
zeggen dat het in wezen `natriumvrij' is.
3.
Hoe wordt dit middel gegeven?
Uw arts zal bepalen hoeveel ZYPADHERA u nodig hebt en hoe vaak u een injectie nodig hebt.
ZYPADHERA wordt eenmaal per 2 weken in een dosis van 150 mg tot 300 mg gegeven of eenmaal per
4 weken in een dosis van 300 mg tot 405 mg.
ZYPADHERA wordt geleverd als poeder waarvan uw arts of verpleegkundige een oplossing maakt
die in uw bilspier wordt ingespoten.
Heeft u te veel van dit middel gekregen?
Dit geneesmiddel wordt onder medisch toezicht aan u toegediend, waardoor het onwaarschijnlijk is dat
u te veel krijgt.
· snelle hartslag, opwinding/agressiviteit, problemen met praten, ongewone bewegingen (vooral van
het gezicht of de tong) en verlaagd bewustzijn.
Andere mogelijke verschijnselen zijn:
· acute verwardheid, epileptische aanvallen, coma, een combinatie van koorts, versnelde
ademhaling, transpireren, spierstijfheid, en sufheid of slaperigheid; vertraagde ademhaling,
verslikken, hoge of lage bloeddruk, abnormaal ritme van het hart.
Als zich een of meer van bovenstaande verschijnselen bij u voordoen, neem dan onmiddellijk contact
op met uw arts of ziekenhuis.
Heeft u een injectie ZYPADHERA gemist?
Stop niet met uw behandeling alleen maar omdat u zich beter voelt. Het is belangrijk dat u zo lang
ZYPADHERA blijft krijgen als uw arts u heeft voorgeschreven.
Als u een injectie mist, neem dan zo snel mogelijk contact op met uw arts voor een afspraak voor het
toedienen van uw volgende injectie.
Als u nog vragen hebt over het gebruik van dit geneesmiddel, raadpleeg dan uw arts of
verpleegkundige.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken.
Informeer uw arts meteen als u een van de volgende verschijnselen heeft:
·
overmatige slaperigheid, duizeligheid, verwardheid, desoriëntatie, moeite met praten, moeite
met lopen, spierstijfheid of spiertrillingen, zwakte, prikkelbaarheid, agressie, angst, verhoogde
bloeddruk of epileptische aanvallen; zij kunnen leiden tot bewustzijnsverlies. Deze klachten en
symptomen kunnen soms voorkomen als ZYPADHERA te snel in de bloedbaan terecht komt
(een vaak voorkomende bijwerking die kan voorkomen bij maximaal 1 op de 10 mensen);
·
ongebruikelijke bewegingen vooral van gezicht en tong (een vaak voorkomende bijwerking die
kan voorkomen bij maximaal 1 op de 10 mensen);
·
bloedstolsels in de aderen (een soms voorkomende bijwerking die kan voorkomen bij maximaal
1 op de 100 mensen), met name in de benen (verschijnselen zijn onder andere zwelling, pijn en
roodkleuring van het been), die zich door de bloedvaten kunnen verplaatsen naar de longen,
waardoor ze pijn op de borst en moeilijkheden bij het ademen kunnen veroorzaken. Als u een
van deze verschijnselen constateert, win dan onmiddellijk medisch advies in;
·
een combinatie van koorts, sneller ademen, zweten, spierstijfheid en sufheid of slaperigheid (hoe
vaak deze bijwerking voorkomt, is op basis van de beschikbare gegevens niet te berekenen).
Andere vaak gemelde bijwerkingen (die kunnen voorkomen bij maximaal 1 op de 10 mensen) bij
gebruik van ZYPADHERA zijn slaperigheid en pijn op de injectieplaats.
Een zelden voorkomende bijwerking (die kan voorkomen bij maximaal 1 op de 1000 mensen) bij
gebruik van ZYPADHERA is infectie op de injectieplaats.
De volgende bijwerkingen zijn waargenomen bij gebruik van olanzapine via de mond, maar kunnen
ook optreden na toediening van ZYPADHERA.
Andere zeer vaak voorkomende bijwerkingen (die kunnen voorkomen bij meer dan 1 op de
10 mensen) zijn onder andere gewichtstoename, slaperigheid en toename van de prolactinespiegel in
het bloed. In de vroege stadia van de behandeling kunnen sommige mensen zich duizelig voelen of
zittende positie. Dit gaat gewoonlijk vanzelf over, maar als dit niet het geval is, raadpleeg dan uw arts.
Andere vaak gemelde bijwerkingen (die kunnen voorkomen bij maximaal 1 op de 10 mensen) zijn
veranderingen in de concentraties van sommige bloedcellen en circulerende vetten in het bloed,
tijdelijke verhogingen van de leverenzymen in het begin van de behandeling, verhogingen in de
suikerspiegel in het bloed en de urine, verhogingen van de spiegels van urinezuur en
creatinefosfokinase in het bloed, meer honger gevoel, duizeligheid, rusteloosheid, beven,
ongebruikelijke bewegingen (dyskinesie), verstopping, droge mond, huiduitslag, krachtsverlies,
extreme vermoeidheid, vasthouden van vocht wat leidt tot zwelling van de handen, enkels of voeten,
koorts, gewrichtspijn en seksueel disfunctioneren zoals afgenomen libido bij mannen en vrouwen of
erectiestoornis bij mannen.
Andere soms voorkomende bijwerkingen (die kunnen voorkomen bij maximaal 1 op de 100 mensen)
zijn overgevoeligheid (bijvoorbeeld zwelling in de mond en keel, jeuk, huiduitslag), diabetes of erger
worden van diabetes, soms geassocieerd met ketoacidose (ketonen in het bloed en de urine) of coma,
toevallen, gewoonlijk geassocieerd met een voorgeschiedenis van toevallen (epilepsie), spierstijfheid
of spasmen (met inbegrip van oogbewegingen), rusteloze benen syndroom, problemen met praten,
stotteren, langzame hartslag, gevoelig zijn voor zonlicht, neusbloeding, opgezwollen buik, kwijlen,
geheugenverlies of vergeetachtigheid, urine-incontinentie, niet kunnen plassen, haaruitval,
afwezigheid of afname van menstruele perioden, veranderingen in de borsten bij mannen en vrouwen
zoals een abnormale productie van melk of abnormale groei.
Zelden voorkomende bijwerkingen (die kunnen voorkomen bij maximaal 1 op de 1000 mensen) zijn
verlaging van de normale lichaamstemperatuur, afwijkende hartritmes, plotselinge onverklaarbare
dood, ontsteking van de alvleesklier die ernstige buikpijn, koorts en ziekte kan veroorzaken,
leveraandoening die tot uiting komt als geel worden van de huid en van de witte gedeelten in de ogen,
spierziekte tot uiting komend als onverklaarbare pijn, en langdurige en/of pijnlijke erectie.
Zeer zelden voorkomende bijwerkingen zijn ernstige allergische reacties zoals een
geneesmiddelenreactie met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS). DRESS begint met
griepachtige verschijnselen met uitslag in het gezicht, daarna met uitgebreide huiduitslag, koorts,
vergrote lymfeklieren, verhoogde waarden van leverenzymen bij bloedtesten en een toename van een
bepaald soort witte bloedcellen (eosinofilie).
Tijdens gebruik van olanzapine hebben oudere patiënten met dementie mogelijk last van een beroerte,
longontsteking, urine-incontinentie, vallen, extreme vermoeidheid, dingen zien die er niet zijn,
verhoging van de lichaamstemperatuur, roodheid van de huid en moeite met lopen. Bij deze specifieke
groep patiënten zijn enkele fatale gevallen gemeld.
Bij patiënten met de ziekte van Parkinson kan gebruik van olanzapine via de mond de symptomen
verergeren.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts of verpleegkundige. Dit geldt ook
voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks
melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door bijwerkingen te melden,
kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op de doos na
EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de uiterste
houdbaarheidsdatum.
Het is bewezen dat de chemische en fysische samenstelling van de oplossing in de injectieflacon
stabiel blijft gedurende 24 uur bij een temperatuur van 20-25°C. Vanuit een microbiologisch standpunt
moet het product direct worden gebruikt. Wanneer het product niet direct gebruikt wordt, zijn de
opslagtijd en omstandigheden voorafgaande aan het gebruik de verantwoordelijkheid van de
gebruiker; deze zijn onder normale condities niet langer dan 24 uur bij een temperatuur van 20-25°C.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat het verkleurd is of andere zichtbare tekenen van bederf
vertoont.
Als het geneesmiddel niet meteen wordt gebruikt, moet de injectieflacon krachtig worden geschud om
het geneesmiddel opnieuw op te lossen. Nadat de oplossing uit de injectieflacon in de injectiespuit is
opgetrokken, moet de oplossing onmiddellijk worden toegediend.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het milieu
terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
De
werkzame stof in dit middel is olanzapine.
ZYPADHERA 210 mg: Iedere injectieflacon bevat olanzapinepamoaat-monohydraat overeenkomend
met 210 mg olanzapine.
ZYPADHERA 300 mg: Iedere injectieflacon bevat olanzapinepamoaat-monohydraat overeenkomend
met 300 mg olanzapine.
ZYPADHERA 405 mg: Iedere injectieflacon bevat olanzapinepamoaat-monohydraat overeenkomend
met 405 mg olanzapine.
Na oplossing: 1 ml oplossing bevat 150 mg/ml olanzapine.
De andere stoffen in dit middel zijn de
stoffen van het oplosmiddel, te weten carmellosenatrium,
mannitol, polysorbaat 80, water voor injecties, zoutzuur en natriumhydroxide.
Hoe ziet ZYPADHERA eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
ZYPADHERA-poeder voor oplossing voor injectie met verlengde afgifte wordt geleverd als geel
poeder in een doorzichtige glazen injectieflacon. Uw arts of verpleegkundige lost het poeder op met het
oplosmiddel voor ZYPADHERA, waarna de oplossing per injectie wordt toegediend. Het oplosmiddel
voor ZYPADHERA wordt geleverd als een doorzichtige, kleurloze tot lichtgele oplossing in een
doorzichtige glazen injectieflacon.
ZYPADHERA is een poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte.
1 verpakking ZYPADHERA bevat 1 flacon met injectiepoeder voor verlengde afgifte, 1 injectieflacon
met 3 ml oplosmiddel, één injectiespuit met bevestigde veiligheidsnaald, 19 gauge, 38 mm en drie
aparte veiligheidsnaalden, één 19 gauge 38 mm naald en twee 19 gauge 50 mm naalden.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Eli Lilly Nederland BV, Papendorpseweg 83, 3528 BJ Utrecht, Nederland.
Fabrikant
Lilly S.A., Avda. de la Industria 30, 28108 Alcobendas, Madrid, Spanje.
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Lietuva
Eli Lilly Benelux S.A./N.V.
Eli Lilly Lietuva
Tél/Tel: + 32 (0) 2 548 84 84
Tel: + 370 (5) 2649600
Luxembourg/Luxemburg
" " .. -
Eli Lilly Benelux S.A./N.V.
: + 359 2 491 41 40
Tél/Tel: + 32 (0) 2 548 84 84
Ceská republika
Magyarország
Eli Lilly CR, s.r.o.
Lilly Hungária Kft.
Tel: + 420 234 664 111
Tel: + 36 1 328 5100
Danmark
Malta
Eli Lilly Danmark A/S
Charles de Giorgio Ltd.
Tlf: + 45 45 26 60 00
Tel: + 356 25600 500
Deutschland
Nederland
Lilly Deutschland GmbH
Eli Lilly Nederland B.V.
Tel: + 49 (0) 6172 273 2222
Tel: + 31(0) 30 6025800
Eesti
Norge
Eli Lilly Nederland B.V.
Eli Lilly Norge A.S
Tel: + 372 6817 280
Tlf: + 47 22 88 18 00
a
Österreich
- ....
Eli Lilly Ges. m.b.H.
: + 30 210 629 4600
Tel: + 43 (0) 1 711 780
España
Polska
Lilly S.A.
Eli Lilly Polska Sp. z o.o.
Tel: + 34 91 663 50 00
Tel: + 48 22 440 33 00
France
Portugal
Lilly France
Lilly Portugal Produtos Farmacêuticos, Lda
Tél: + 33 (0) 1 55 49 34 34
Tel: + 351 21 412 66 00
Hrvatska
România
Eli Lilly Hrvatska d.o.o.
Eli Lilly România S.R.L.
Tel: +385 1 2350 999
Tel: + 40 21 4023000
Ireland
Slovenija
Eli Lilly and Company (Ireland) Limited
Eli Lilly farmacevtska druzba, d.o.o.
Tel: + 353 (0) 1 661 4377
Tel: + 386 (0) 1 580 00 10
Ísland
Slovenská republika
Icepharma hf.
Eli Lilly Slovakia s.r.o.
Sími: + 354 540 8000
Tel: + 421 220 663 111
Italia
Suomi/Finland
Eli Lilly Italia S.p.A.
Oy Eli Lilly Finland Ab
Tel: + 39 055 42571
Puh/Tel: + 358 (0) 9 8545 250
Sverige
Phadisco Ltd
Eli Lilly Sweden AB
: + 357 22 715000
Tel: + 46 (0) 8 7378800
Latvija
United Kingdom (Northern Ireland)
Eli Lilly (Suisse) S.A Prstvniecba Latvij
Eli Lilly and Company (Ireland) Limited
Tel: + 371 67364000
Tel: +353-(0)16614377
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in {maand JJJJ}
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu
INSTRUCTIES VOOR BEROEPSBEOEFENAREN IN DE GEZONDHEIDSZORG
INSTRUCTIES VOOR RECONSTITUTIE EN TOEDIENING
ZYPADHERA olanzapine poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie met verlengde
afgifte
UITSLUITEND VOOR DIEPE INTRAGLUTEALE INJECTIE.
NIET INTRAVENEUS OF SUBCUTAAN TOEDIENEN.
Reconstitutie
STAP 1: Materialen voorbereiden
De verpakking bevat:
· Injectieflacon met ZYPADHERA poeder voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte;
· Injectieflacon met oplosmiddel voor ZYPADHERA;
· Eén Hypodermic injectiespuit en -veiligheidsnaald (Hypodermic Device)
· Eén 19 gauge, 38 mm Hypodermic veiligheidsnaald
· Twee 19 gauge, 50 mm Hypodermic veiligheidsnaalden
· Patiënteninformatiefolder
· Reconstitutie- en toedieningskaart (deze folder)
· Hypodermic Device veiligheidsinformatie en gebruiksaanwijzing
Het is raadzaam handschoenen te gebruiken, omdat ZYPADHERA de huid kan irriteren.
Reconstitueer ZYPADHERA poeder voor suspensie voor injectie met verlengde afgifte alleen met het
oplosmiddel dat in de verpakking wordt meegeleverd en gebruik aseptische standaardtechnieken voor
de reconstitutie van parenterale producten.
STAP 2: Het volume van het oplosmiddel voor reconstitutie bepalen
In deze tabel wordt de hoeveelheid oplosmiddel vermeld die nodig is om ZYPADHERA poeder voor
suspensie voor injectie met verlengde afgifte te reconstitueren.
Sterkte
Toe te voegen volume
ZYPADHERA in
oplosmiddel (ml)
injectieflacon
(mg)
210
1,3
300
1,8
405
2,3
Let op: de injectieflacon bevat meer oplosmiddel dan voor de reconstitutie nodig is.
STAP 3: ZYPADHERA reconstitueren
1. Maak het poeder los door lichtjes tegen de injectieflacon te tikken.
2. Haal de Hypodermic injectiespuit en -naald met naaldbeschermingsmechanisme uit de verpakking.
Open de blisterverpakking en haal het hulpmiddel eruit. Bevestig met een gemakkelijke
draaibeweging een injectiespuit (als die er niet al op bevestigd is) op de Luer verbinding van het
hulpmiddel. Bevestig de naald stevig op het hulpmiddel door te duwen en rechtsom te draaien.
Trek vervolgens de naalddop recht van de naald af. Nalatigheid bij het opvolgen van deze
instructies kan een naaldprikverwonding tot gevolg hebben.
3. Zuig het vooraf vastgestelde volume aan oplosmiddel (stap 2) op in de spuit.
4. Injecteer het oplosmiddel in de injectieflacon met het poeder.
5. Zuig lucht op om de druk in de flacon te normaliseren.
6. Verwijder de naald. Houd de injectieflacon hierbij rechtop om te voorkomen dat er oplosmiddel
uitloopt.
7. Activeer het veiligheidsmechanisme van de naald. Druk de naald met één hand in de
beschermhuls. Druk de beschermhuls hiertoe met één hand VOORZICHTIG tegen een vlakke
ondergrond. TERWIJL U OP DE BESCHERMHULS DRUKT (Afb. 1), WORDT DE NAALD
GOED OPGESLOTEN IN DE HULS (Afb. 1 en 2).
8. Controleer visueel of de naald volledig in de beschermhuls is opgesloten. Verwijder het
mechanisme met de opgesloten naald alleen van de injectiespuit wanneer dat voor een specifieke
medische procedure vereist is. Pak hiertoe de luer-aansluiting van het
naaldbeschermingsmechanisme tussen duim en wijsvinger en houd de overige drie vingers uit de
buurt van het uiteinde met de naaldpunt (Afb. 3).
Houd de
naald in
Afb. 1
Afb. 2
Afb. 3
het zicht
9. Tik de injectieflacon krachtig en herhaaldelijk tegen een hard oppervlak totdat er geen poeder
meer zichtbaar is. Bescherm het oppervlak om de klap op te vangen (zie Afbeelding A).
Afbeelding A: Tik krachtig om te mengen.
10. Controleer de injectieflacon visueel op de aanwezigheid van klontjes. Niet-gesuspendeerd poeder
is zichtbaar als gele, droge klontjes tegen de wand van de injectieflacon. Als er nog klontjes
aanwezig zijn, dient u nogmaals te tikken (zie Afbeelding B).
Niet-gesuspendeerd: zichtbare klontjes Gesuspendeerd: geen klontjes
Afbeelding B: Controleer op niet-gesuspendeerd poeder en tik zo nodig nog enkele malen.
11. Schud de injectieflacon krachtig totdat de suspensie er homogeen uitziet en gelijkmatig van kleur
en structuur is. Het gesuspendeerde product is geel en ondoorzichtig (zie Afbeelding C).
Afbeelding C: Schud de injectieflacon krachtig.
Als er schuimvorming optreedt, laat u de injectieflacon even staan totdat het schuim is verdwenen.
Als het product niet direct wordt gebruikt, moet het voor gebruik krachtig worden geschud om het
poeder opnieuw te suspenderen. Na reconstitutie blijft ZYPADHERA maximaal 24 uur stabiel in
de injectieflacon.
Toediening
STAP 1: ZYPADHERA injecteren
In deze tabel wordt aangegeven hoe groot het uiteindelijk te injecteren volume van de ZYPADHERA-
suspensie is. De concentratie olanzapine in de suspensie is 150 mg/ml.
Dosis
Uiteindelijk te injecteren
(mg)
volume (ml)
150
1,0
210
1,4
300
2,0
405
2,7
1. Bepaal welke naald gebruikt zal worden om de injectie aan de patiënt toe te dienen. Voor obese
patiënten wordt de 50 mm naald voor injectie aanbevolen:
· Als de 50 mm naald voor de injectie wordt gebruikt, bevestig dan de 38 mm veiligheidsnaald
aan de injectiespuit om het vereiste volume van de suspensie op te trekken.
· Als de 38 mm naald voor de injectie wordt gebruikt, bevestig dan de 50 mm veiligheidsnaald
aan de injectiespuit om het vereiste volume van de suspensie op te trekken.
2. Trek langzaam de gewenste hoeveelheid op. Er blijft wat product in de injectieflacon achter.
3. Activeer het veiligheidsmechanisme van de naald en verwijder de naald van de spuit.
4. Bevestig de geselecteerde 50 mm of 38 mm veiligheidsnaald op de injectiespuit voorafgaand aan
de injectie. Zodra de suspensie uit de injectieflacon is opgezogen, dient deze onmiddellijk te
worden geïnjecteerd.
5. Selecteer een injectieplaats in de m. gluteus en bereid de injectieplaats voor. NIET
INTRAVENEUS OF SUBCUTAAN INJECTEREN.
6. Aspireer na het inbrengen van de naald gedurende enkele seconden om te controleren of er geen
bloed verschijnt. Als er bloed in de spuit wordt opgetrokken, gooit u de spuit en de dosis weg en
start u de reconstitutie- en toedieningsprocedure opnieuw. De injectie moet met een gelijkmatige,
continue druk worden uitgevoerd.
DE INJECTIEPLAATS NIET MASSEREN.
7. Activeer het veiligheidsmechanisme van de naald (Afb. 1 en 2).
Gooi de injectieflacons, injectiespuiten, gebruikte naalden, extra naald en niet-gebruikt
oplosmiddel weg volgens de in de kliniek gebruikelijke procedures. De injectieflacon is uitsluitend
bedoeld voor eenmalig gebruik.