Alprolix 250 iu
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ALPROLIX 250 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 500 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 1000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 2000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 3000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
ALPROLIX 250 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat nominaal 250 I.E. humane stollingsfactor IX (rDNA), eftrenonacog alfa.
ALPROLIX bevat na reconstitutie ongeveer 250 I.E. (50 I.E./ml) humane stollingsfactor IX (rDNA),
eftrenonacog alfa.
ALPROLIX 500 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat nominaal 500 I.E. humane stollingsfactor IX (rDNA), eftrenonacog alfa.
ALPROLIX bevat na reconstitutie ongeveer 500 I.E. (100 I.E./ml) humane stollingsfactor IX (rDNA),
eftrenonacog alfa.
ALPROLIX 1000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat nominaal 1000 I.E. humane stollingsfactor IX (rDNA), eftrenonacog alfa.
ALPROLIX bevat na reconstitutie ongeveer 1000 I.E. (200 I.E./ml) humane stollingsfactor IX (rDNA),
eftrenonacog alfa.
ALPROLIX 2000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat nominaal 2000 I.E. humane stollingsfactor IX (rDNA), eftrenonacog alfa.
ALPROLIX bevat na reconstitutie ongeveer 2000 I.E. (400 I.E./ml) humane stollingsfactor IX (rDNA),
eftrenonacog alfa.
ALPROLIX 3000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat nominaal 3000 I.E. humane stollingsfactor IX (rDNA), eftrenonacog alfa.
ALPROLIX bevat na reconstitutie ongeveer 3000 I.E. (600 I.E./ml) humane stollingsfactor IX (rDNA),
eftrenonacog alfa.
De sterkte (I.E.) wordt bepaald aan de hand van de
one-stage clotting-test
(eentrapsstollingstest) van de
Europese Farmacopee. De specifieke activiteit van ALPROLIX is 55-84 I.E./mg eiwit.
Eftrenonacog alfa (recombinant-humane-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit (rFIXFc)) heeft
867 aminozuren. Het is een factorproduct met hoge zuiverheid dat wordt geproduceerd met
recombinant-DNA-technologie in een cellijn van humane embryonale niercellen (HEK) zonder toevoeging
van exogene eiwitten die van mensen of dieren afkomstig zijn, in de celkweek, de zuivering of de
eindformulering.
2
Hulpstof met bekend effect
0,3 mmol (6,4 mg) natrium per injectieflacon.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie.
Poeder: gelyofiliseerd, wit tot gebroken wit poeder of cake.
Oplosmiddel: heldere tot kleurloze oplossing.
pH: 6,5 tot 7,5
Osmolaliteit: 255 tot 345 mOsm/kg
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Behandeling en profylaxe van bloedingen bij patiënten met hemofilie B (aangeboren factor IX-deficiëntie).
ALPROLIX kan worden gebruikt voor alle leeftijdsgroepen.
4.2
Dosering en wijze van toediening
Behandeling moet plaatsvinden onder het toezicht van een arts met ervaring in de behandeling van
hemofilie.
Monitoring van de behandeling
Tijdens behandeling wordt een toepasselijke bepaling van de factor IX-waarde aanbevolen als leidraad
voor de toe te dienen dosis en de frequentie van herhaalde injecties. De respons op factor IX kan van
patiënt tot patiënt verschillen, waardoor verschillende halfwaardetijden en verschillende recoverywaarden
worden aangetoond. Een dosis die wordt gebaseerd op het lichaamsgewicht moet mogelijk worden
aangepast bij patiënten met onder- of overgewicht. Met name in het geval van grote chirurgische ingrepen
is een precieze monitoring van de substitutietherapie aan de hand van stollingsanalyse (factor IX-activiteit
in plasma) onontbeerlijk.
Wanneer een
one-stage clotting assay in vitro
op basis van de geactiveerde partiële tromboplastinetijd
(aPTT) wordt gebruikt voor bepaling van factor IX-activiteit in bloedmonsters van patiënten, kunnen
resultaten van factor IX-activiteit in plasma aanzienlijk beïnvloed worden door zowel het type
aPTT-reagens als de referentiestandaard die in de test worden gebruikt. Dit is vooral van belang wanneer
het laboratorium en/of het in de test gebruikte reagens worden gewijzigd.
Metingen met een
one-stage clotting assay
met gebruikmaking van een aPTT-reagens op basis van kaoline
zullen waarschijnlijk resulteren in een onderschatting van activiteitniveau.
3
Dosering
Dosering en duur van de substitutietherapie zijn afhankelijk van de ernst van de factor IX-deficiëntie, van
de plaats en ernst van de bloeding en van de klinische toestand van de patiënt.
Het aantal eenheden van factor IX dat toegediend wordt, wordt volgens de huidige WHO-standaard voor
factor IX-producten uitgedrukt in Internationale Eenheden (I.E.). De activiteit van factor IX in plasma
wordt uitgedrukt als een percentage (t.o.v. normaal humaan plasma) of in Internationale Eenheden (t.o.v.
een internationale norm voor factor IX in plasma).
Eén Internationale Eenheid (I.E.) van recombinant-factor IX Fc-activiteit is gelijk aan de hoeveelheid
factor IX in één ml normaal humaan plasma.
Behandeling naar behoefte (on demand)
De berekening van de vereiste dosis van recombinant-factor IX Fc is gebaseerd op de empirische
vaststelling dat 1 Internationale Eenheid (I.E.) factor IX per kg lichaamsgewicht de factor IX-activiteit in
plasma met 1% van de normale activiteit (I.E./dl) verhoogt. De vereiste dosis wordt bepaald met behulp
van de volgende formule:
Benodigd aantal eenheden = lichaamsgewicht (kg) × gewenste factor IX-toename (%) (I.E./dl) ×
{reciprook van waargenomen herstel (I.E./kg per I.E./dl)}
De toe te dienen hoeveelheid en de toedieningsfrequentie moeten altijd afgestemd worden op de klinische
werkzaamheid voor die specifieke persoon. Indien een dosis moet worden herhaald om de bloeding onder
controle te brengen, moet rekening worden gehouden met de langere halfwaardetijd van ALPROLIX (zie
rubriek 5.2). De verwachting is dat de tijd tot piekactiviteit niet vertraagd zal zijn.
In het geval van de volgende bloedingsepisodes mag de factor IX-activiteit niet lager zijn dan de vermelde
plasma-activiteit (in % van de normale waarde of I.E./dl) in de betreffende periode. Tabel 1 kan gebruikt
worden als leidraad bij de dosering tijdens bloedingsepisodes en chirurgische ingrepen:
4
Tabel 1: Leidraad voor dosering van ALPROLIX bij behandeling van bloedingsepisodes en chirurgische
ingrepen
Mate van hemorragie / type
chirurgische ingreep
Hemorragie
Hemartrose, spierbloeding of
orale bloeding in een vroeg
stadium
Grotere hemartrose,
spierbloeding of hematoom
Levensbedreigende
bloedingen
Chirurgische ingrepen
Kleine operatie, waaronder
tandextractie
Grote chirurgische ingrepen
Vereiste factor IX-
waarde (%) (I.E./dl)
20-40
Doseringsfrequentie (uren) / duur van
behandeling (dagen)
Injectie elke 48 uur herhalen, tot de
bloedingsepisode zoals aangegeven door pijn
is verdwenen of genezing is bereikt.
Injectie elke 24 tot 48 uur herhalen tot pijn en
acute invaliditeit zijn verdwenen.
Injectie elke 8 tot 24 uur herhalen tot de
toestand niet meer levensbedreigend is.
30-60
60-100
30-60
Injectie na 24 uur herhalen, naar behoefte tot
genezing is bereikt
1
.
Injectie elke 8 tot 24 uur als nodig herhalen tot
adequate wondgenezing, vervolgens
behandeling gedurende ten minste nog eens
7 dagen voortzetten om een factor IX-activiteit
van 30% tot 60% (I.E./dl) te handhaven.
80-100
(pre- en postoperatief)
Bij sommige patiënten en onder sommige omstandigheden kan het doseringsinterval worden verlengd tot 48 uur (zie
rubriek 5.2 voor farmacokinetische gegevens).
1
Profylaxe
Voor een langdurige profylaxe tegen bloedingen, zijn de aanbevolen startschema’s ofwel:
•
50 I.E./kg eenmaal per week, dosis aanpassen op basis van de individuele respons of
•
100 I.E./kg eenmaal elke 10 dagen, interval aanpassen op basis van de individuele respons.
Sommige patiënten bij wie de bloedingen goed onder controle zijn op een schema van eenmaal elke
10 dagen, kunnen worden behandeld met een interval van 14 dagen of langer.
De hoogste aanbevolen dosis voor profylaxe is 100 I.E./kg.
Ouderen
Er is beperkte ervaring bij patiënten ≥
65 jaar.
Pediatrische patiënten
Voor kinderen jonger dan 12 jaar zijn mogelijk hogere of frequentere doses vereist en de aanbevolen
startdosis is 50-60 I.E./kg elke 7 dagen. Voor adolescenten van 12 jaar en ouder zijn de dosisaanbevelingen
dezelfde als voor volwassenen. Zie rubriek 5.1 en 5.2.
De hoogste aanbevolen dosis voor profylaxe is 100 I.E./kg.
Wijze van toediening
Intraveneus gebruik.
In geval van zelftoediening of toediening door een zorgverlener is de juiste training noodzakelijk.
5
ALPROLIX moet over een periode van enkele minuten intraveneus worden geïnjecteerd. De
toedieningssnelheid moet worden afgestemd op wat de patiënt als prettig ervaart en mag niet hoger zijn
dan 10 ml/min.
Voor instructies over reconstitutie van het geneesmiddel voorafgaand aan toediening, zie rubriek 6.6.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Terugvinden herkomst
Om het terugvinden van de herkomst van biologicals te verbeteren moeten de naam en het batchnummer
van het toegediende product goed geregistreerd worden.
Overgevoeligheid
Allergische overgevoeligheidsreacties zijn gemeld met ALPROLIX. Indien zich symptomen van
overgevoeligheid voordoen, moeten patiënten geadviseerd worden het gebruik van het geneesmiddel
onmiddellijk te staken en contact op te nemen met hun arts.
Patiënten moeten geïnformeerd worden over de vroege symptomen van overgevoeligheidsreacties,
waaronder netelroos, gegeneraliseerde urticaria, beklemd gevoel in de borst, piepende ademhaling,
hypotensie en anafylaxie.
In geval van anafylactische shock moet de gebruikelijke medische behandeling voor shock worden
toegepast.
Remmers
Na herhaalde behandeling met humane stollingsfactor IX-producten moeten patiënten worden
gecontroleerd op de ontwikkeling van neutraliserende antilichamen (remmers) die moeten worden
gekwantificeerd in Bethesda-eenheden (BU) aan de hand van de aangewezen biologische tests.
In de literatuur zijn er meldingen geweest die duiden op een correlatie tussen het voorkomen van een
factor IX-remmer en allergische reacties. Daarom moeten patiënten die allergische reacties hebben, worden
onderzocht op de aanwezigheid van een remmer. Er dient rekening mee te worden gehouden dat patiënten
met factor IX-remmers mogelijk een groter risico lopen op anafylaxie bij een volgende blootstelling aan
factor IX.
Vanwege het risico op allergische reacties met factor IX-producten moeten de eerste toedieningen van
factor IX, volgens het oordeel van de behandelend arts, plaatsvinden onder medisch toezicht, waarbij de
aangewezen medische zorg voor allergische reacties kan worden verstrekt.
Trombo-embolie
Vanwege het mogelijke risico op trombotische complicaties met factor IX-producten moet klinische
bewaking voor vroege symptomen van trombotische coagulopathie en verbruikscoagulopathie worden
ingesteld met de aangewezen biologische tests wanneer dit product wordt toegediend aan patiënten met een
leveraandoening, aan patiënten in de postoperatieve periode, aan pasgeboren zuigelingen, of aan patiënten
die een risico lopen op een trombotisch fenomeen of gedissemineerde intravasale stolling (DIS). Het
voordeel van behandeling met ALPROLIX in deze situaties moet worden afgewogen tegen het risico op
deze complicaties.
6
Cardiovasculaire voorvallen
Bij patiënten met bestaande cardiovasculaire risicofactoren kan substitutietherapie met factor IX-producten
het cardiovasculaire risico verhogen.
Kathetergerelateerde complicaties
Indien een centraalveneuze lijn moet worden gebruikt, dient rekening te worden gehouden met het risico
op complicaties die verband houden met de centraalveneuze lijn, waaronder lokale infecties, bacteriëmie
en trombose ter hoogte van de katheter.
Pediatrische patiënten
De vermelde waarschuwingen en voorzorgen zijn van toepassing op zowel volwassenen als kinderen.
Overwegingen met betrekking tot hulpstoffen
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per injectieflacon, dat wil zeggen dat het in
wezen “natriumvrij” is. In geval van behandeling met meerdere injectieflacons, moet rekening worden
gehouden met het totale natriumgehalte.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er zijn geen interacties van ALPROLIX met andere geneesmiddelen gemeld. Er is geen onderzoek naar
interacties uitgevoerd.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap en borstvoeding
Er is geen dieronderzoek met betrekking tot reproductie uitgevoerd met ALPROLIX. Bij muizen is een
onderzoek uitgevoerd naar overdracht door de placenta (zie rubriek 5.3). Aangezien hemofilie B zelden
voorkomt bij vrouwen is er geen ervaring beschikbaar met betrekking tot het gebruik van factor IX tijdens
de zwangerschap en tijdens borstvoeding. Bijgevolg dient factor IX alleen toegediend te worden aan
zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven als het duidelijk is geïndiceerd.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen vruchtbaarheidsgegevens beschikbaar. Bij dieren is geen vruchtbaarheidsonderzoek
uitgevoerd met ALPROLIX.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
ALPROLIX heeft geen invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Overgevoeligheids- of allergische reacties (die kunnen bestaan uit angio-oedeem, brandend en stekend
gevoel op de infuusplaats, koude rillingen, overmatig blozen, gegeneraliseerde urticaria, hoofdpijn,
netelroos, hypotensie, lethargie, nausea, rusteloosheid, tachycardie, beklemd gevoel in de borst,
tintelingen, braken, piepende ademhaling) zijn zelden waargenomen en kunnen in sommige gevallen
verergeren tot ernstige anafylaxie (waaronder shock). In enkele gevallen ontwikkelden deze reacties zich
tot ernstige anafylaxie en traden deze reacties op terwijl er zich vrijwel tegelijkertijd remmers tegen
factor IX ontwikkelden (zie ook rubriek 4.4). Nefrotisch syndroom is gemeld na een poging tot inductie
7
van immuuntolerantie bij hemofilie B-patiënten met factor IX-remmers en een voorgeschiedenis van
allergische reactie.
Patiënten met hemofilie B kunnen neutraliserende antilichamen (remmers) tegen factor IX ontwikkelen.
Indien dergelijke remmers voorkomen, zal de toestand zich manifesteren als een onvoldoende klinische
respons. In dergelijke gevallen wordt aangeraden contact op te nemen met een gespecialiseerd
hemofiliecentrum.
Er bestaat een potentieel risico op trombo-embolische episodes na de toediening van factor IX-producten,
waarbij het risico groter is voor preparaten met geringe zuiverheid. Het gebruik van factor IX-producten
met geringe zuiverheid is in verband gebracht met gevallen van myocardinfarct, gedissemineerde
intravasale stolling, veneuze trombose en longembolie. Het gebruik van factor IX met hoge zuiverheid is
zelden in verband gebracht met trombo-embolische complicaties.
Lijst van bijwerkingen in tabelvorm
Eerder behandelde patiënten: in totaal werden 153 patiënten met ernstige hemofilie B geobserveerd in
klinische fase III-onderzoeken en een verlengingsonderzoek. Ongewenste voorvallen zijn waargenomen
over in totaal 561 persoonjaren. Het totale aantal blootstellingsdagen was 26.106 met een mediaan van
165 (bereik 1 tot 528) blootstellingsdagen per persoon.
Niet eerder behandelde patiënten: in totaal werden 33 patiënten met ernstige hemofilie B geobserveerd in
één klinisch onderzoek. Ongewenste voorvallen zijn waargenomen over in totaal 57,51 persoonjaren. Het
totale aantal blootstellingsdagen was 2.233 met een mediaan van 76 (bereik 1 tot 137) blootstellingsdagen
per persoon.
Tabel 2 hieronder is in overeenstemming met de classificatie van de systeem/orgaanklasse volgens
MedDRA (niveau van SOC en voorkeursterm).
Frequenties zijn geëvalueerd in overeenstemming met de volgende afspraak: zeer vaak (≥
1/10); vaak
(≥
1/100, <
1/10); soms (≥
1/1.000, <
1/100); zelden (≥
1/10.000, < 1/1.000); zeer zelden (< 1/10.000); niet
bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). In de tabel worden de bijwerkingen
vermeld die zijn gemeld in de klinische onderzoeken en die zijn vastgesteld bij postmarketinggebruik.
8
Tabel 2: Bijwerkingen gemeld voor ALPROLIX
Systeem/orgaanklasse volgens MedDRA
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Immuunsysteemaandoeningen
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Zenuwstelselaandoeningen
Hartaandoeningen
Bloedvataandoeningen
Maagdarmstelselaandoeningen
Nier- en urinewegaandoeningen
Algemene aandoeningen en
toedieningsplaatsstoornissen
1
Bijwerkingen
Factor IX-remming
Overgevoeligheid
Anafylactische reactie
Verminderde eetlust
Hoofdpijn
Duizeligheid
Dysgeusie
Hartkloppingen
Hypotensie
Paresthesie oraal
Ademgeur
Obstructieve uropathie
Hematurie
Nierkoliek
Erytheem op injectieplaats
Vermoeidheid
Pijn op infuusplaats
Frequentiecategorie
Vaak
1
Vaak
1
Niet bekend
Soms
Vaak
Soms
Soms
Soms
Soms
Vaak
Soms
Vaak
Soms
Soms
Vaak
Soms
Soms
De frequentie is gebaseerd op optreden in het onderzoek bij niet eerder behandelde patiënten. Beide voorvallen van
factor IX-remming en overgevoeligheid traden op bij één niet eerder behandelde patiënt in onderzoek IV. Zie
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen.
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Gedurende het gehele klinische onderzoeksprogramma was er één (niet eerder behandelde) patiënt in
onderzoek IV die een lage-titerfactor IX-remmer ontwikkelde in combinatie met overgevoeligheid (zie
rubriek 5.1). Na het in de handel brengen zijn ontwikkeling van en overgevoeligheid (waaronder
anafylaxie) voor factor IX-remmers waargenomen.
Pediatrische patiënten
Frequentie, type en ernst van bijwerkingen bij kinderen zijn naar verwachting dezelfde als bij volwassenen.
Zie rubriek 5.1 voor omvang en leeftijdstypering van de veiligheidsdatabase bij kinderen.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze
wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd.
Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via
het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
De effecten van hogere dan aanbevolen doses van ALPROLIX zijn niet onderzocht.
9
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: antihemorragica, bloedstollingsfactor IX, ATC-code: B02BD04
Werkingsmechanisme
Factor IX is een glycoproteïne met enkelvoudige keten met een molecuulmassa van ongeveer
55.000 dalton. Het is een vitamine K-afhankelijke stollingsfactor. Factor IX wordt geactiveerd door
factor XIa in de intrinsieke stollingsroute en door het factor VII/weefselfactor-complex in de extrinsieke
route. Geactiveerde factor IX, in combinatie met geactiveerde factor VIII, activeert factor X. Geactiveerde
factor X zet protrombine om in trombine. Vervolgens zet trombine fibrinogeen om in fibrine en wordt een
stolsel gevormd.
Hemofilie B is een geslachtsgebonden erfelijke afwijking in de bloedstolling, veroorzaakt door verlaagde
factor IX-spiegels en resulterend in bloedingen in gewrichten, spieren of inwendige organen, hetzij
spontaan, hetzij als gevolg van een ongeluk of chirurgisch trauma. Door substitutietherapie wordt de
factor IX-spiegel in plasma verhoogd, waardoor tijdelijk de factordeficiëntie wordt gecorrigeerd en de
bloedingsneigingen worden verholpen.
ALPROLIX (eftrenonacog alfa) is een langwerkend, volledig recombinant fusie-eiwit dat bestaat uit
humane stollingsfactor IX, covalent gekoppeld aan het Fc-domein van humaan immunoglobuline G1 en
dat wordt geproduceerd met recombinant-DNA-technologie.
Het Fc-domein van humaan immunoglobuline G1 bindt met de neonatale Fc-receptor. Deze receptor wordt
gedurende het hele leven tot expressie gebracht als deel van een van nature voorkomende route die
immunoglobulines beschermt tegen lysosomale afbraak door deze eiwitten opnieuw in de circulatie te
brengen, resulterend in hun lange plasmahalfwaardetijd.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
De veiligheid, werkzaamheid en farmacokinetiek van ALPROLIX werden geëvalueerd in 2 multinationale,
open-label hoofdonderzoeken bij eerder behandelde patiënten: een fase 3-onderzoek bij volwassenen en
adolescenten, waarnaar wordt verwezen met onderzoek I, en een fase 3-onderzoek bij kinderen waarnaar
wordt verwezen met onderzoek II (zie Pediatrische patiënten). De veiligheid en werkzaamheid van
ALPROLIX werden ook geëvalueerd bij niet eerder behandelde patiënten met ernstige hemofilie B
(onderzoek IV), zie Pediatrische patiënten.
Onderzoek I vergeleek de werkzaamheid van elk van 2 profylactische behandelingsschema’s (vast
wekelijks interval met een dosering van 50 I.E./kg, en geïndividualiseerd interval met 100 I.E./kg dat om
de 10 dagen begint) met behandeling naar behoefte. In het onderzoek werden in totaal 123 eerder
behandelde mannelijke patiënten (12 tot 71 jaar oud) met ernstige hemofilie B (≤ 2% endogene
FIX-activiteit) opgenomen. Alle patiënten werden behandeld met ALPROLIX en werden tot 77 weken
opgevolgd.
Van de 123 proefpersonen die onderzoek I voltooiden, werden er 93 opgenomen in onderzoek III
(verlengingsonderzoek) met een mediane totale opvolgingsperiode van 6,5 jaar.
Het is van belang dat de ABR-waarden niet vergelijkbaar zijn tussen verschillende concentraten van
factoren en tussen verschillende klinische onderzoeken.
10
Profylaxe met vast wekelijks interval en met geïndividualiseerd interval
In onderzoek I was de mediane wekelijkse dosis voor proefpersonen in de groep met vast wekelijks
interval 45,17 I.E./kg (interkwartielafstand (IQR,
interquartile range)
38,1-53,7). De overeenstemmende
mediane ABR
(Annualised Bleeding Rates)
bij proefpersonen die evalueerbaar waren voor werkzaamheid
waren 2,95 (IQR: 1,01-4,35) en bleven vergelijkbaar gedurende het gehele onderzoek III (1,85 (IQR:
0,76-4,0)). In onderzoek III hadden proefpersonen een mediaan van 0,38 (IQR: 0,00-1,43) spontane
bloedingen in gewrichten.
Voor proefpersonen in de groep met geïndividualiseerd interval was het mediane doseringsinterval
12,53 dagen (IQR: 10,4-13,4) in onderzoek I. De overeenstemmende mediane ABR waren 1,38 (IQR:
0,00-3,43) en bleven vergelijkbaar gedurende het gehele onderzoek III (1,85 (IQR: 0,76-4,0)).
Doseringsintervallen en de factorconsumptie bleven in onderzoek III (verlengingsonderzoek) voor beide
profylactische schema’s vergelijkbaar met die van onderzoek I.
42% van de proefpersonen had geen bloedingsepisodes bij geïndividualiseerde profylaxe en 23,0% van de
proefpersonen bij wekelijkse profylaxe. Er was een kleiner aantal proefpersonen met profylaxe met
geïndividualiseerd interval die bij aanvang ≥
1 doelgewricht hadden dan bij wekelijkse profylaxe
(respectievelijk 27,6% en 57,1%).
Behandeling van bloedingen
Van de 636 bloedingen die werden waargenomen tijdens onderzoek I werd 90,4% onder controle gebracht
met 1 injectie en in totaal 97,3% met 2 of minder injecties. De mediane gemiddelde dosis per injectie voor
de behandeling van een bloedingsepisode was 46,07 (IQR: 32,86-57,03) I.E./kg. De mediane totale dosis
voor behandeling van een bloedingsepisode was 51,47 I.E./kg (IQR: 35,21-61,73) in de groep met
wekelijkse profylaxe, 49,62 I.E./kg (IQR: 35,71-94,82) in de groep met profylaxe met geïndividualiseerd
interval en 46,58 I.E./kg (IQR: 33,33-59,41) in de groep met behandeling naar behoefte.
Perioperatieve behandeling (chirurgische profylaxe)
In totaal vonden 35 grote chirurgische ingrepen plaats en werden 22 proefpersonen (21 volwassenen en
adolescenten, en 1 pediatrische patiënt < 12 jaar) geëvalueerd in onderzoek I en onderzoek III. Bij 28 van
de 35 grote chirurgische ingrepen (80,0%) was een enkele preoperatieve dosis noodzakelijk om hemostase
tijdens de chirurgische ingreep te handhaven. De mediane gemiddelde dosis per injectie om hemostase te
handhaven tijdens de chirurgische ingreep was 94,7 I.E./kg (bereik: 49 tot 152 I.E./kg). De totale dosis op
de dag van de chirurgische ingreep varieerde van 49 tot 341 I.E./kg en de totale dosis in de 14 dagen
durende perioperatieve periode varieerde van 60 tot 1.947 I.E./kg.
Bij 100% van de grote chirurgische ingrepen werd de hemostatische respons als uitstekend of goed
beoordeeld.
Pediatrische patiënten
In onderzoek II werden in totaal 30 eerder behandelde mannelijke pediatrische patiënten met ernstige
hemofilie
B (≤
2% endogene FIX-activiteit) opgenomen. Patiënten waren jonger dan 12 jaar (15 waren
< 6 jaar en 15 waren 6 tot < 12 jaar). Alle patiënten werden behandeld met ALPROLIX en werden tot
52 weken opgevolgd.
Alle 30 patiënten werden behandeld met ALPROLIX volgens een profylactisch doseringsschema, te
beginnen met 50-60 I.E./kg elke 7 dagen, waarbij de dosis werd aangepast tot een maximum van
100 I.E./kg en het doseringsinterval tot een minimum van eenmaal per week en een maximum van
tweemaal per week. Van de 30 patiënten die onderzoek II voltooiden, werden er 27 opgenomen in
11
onderzoek III (verlengingsonderzoek). De mediane duur van opname in onderzoek II+III bedroeg 2,88 jaar
en het mediane aantal blootstellingsdagen bedroeg 166.
In onderzoek IV werden 33 niet eerder behandelde pediatrische patiënten met ernstige hemofilie
B (≤
2%
endogene FIX-activiteit) opgenomen. De mediane leeftijd bij opname in het onderzoek was 0,6 jaar (bereik
0,08 tot 2 jaar); 78,8% van de proefpersonen was minder dan 1 jaar oud. Het mediane aantal weken op
ALPROLIX over het totaal bedroeg 83,01 (bereik 6,7 tot 226,7 weken) en het mediane aantal
blootstellingsdagen over het totaal bedroeg 76 dagen (bereik 1 tot 137 dagen).
Profylaxe met geïndividualiseerd schema
In onderzoek II was de mediane gemiddelde wekelijkse dosis van ALPROLIX 59,40 I.E./kg
(interkwartielafstand 52,95 tot 64,78 I.E./kg) voor proefpersonen < 6 jaar en 57,78 I.E./kg
(interkwartielafstand 51,67 tot 65,01 I.E./kg) voor proefpersonen van 6 tot < 12 jaar. Het mediane
doseringsinterval over het totaal was 6,99 dagen (interkwartielafstand 6,94 tot 7,03) zonder verschil in het
mediane doseringsinterval tussen de leeftijdscohorten. Met uitzondering van één patiënt van wie de laatst
voorgeschreven dosis 100 I.E./kg elke 5 dagen was, waren de laatst voorgeschreven doses van de andere
29 patiënten tot 70 I.E./kg elke 7 dagen. 33% van de pediatrische proefpersonen had geen
bloedingsepisodes. Doseringsintervallen en de factorconsumptie bleven in onderzoek III vergelijkbaar met
die van onderzoek II.
Mediane bloedingspercentages op jaarbasis bij proefpersonen < 12 jaar die evalueerbaar waren voor
werkzaamheid waren 1,97 (interkwartielafstand 0,00 tot 3,13) in onderzoek II en bleven vergelijkbaar
gedurende het gehele onderzoek III (verlengingsonderzoek).
Bij niet eerder behandelde patiënten (onderzoek IV) was de mediane gemiddelde wekelijkse dosis van
ALPROLIX 57,96 I.E./kg (interkwartielafstand 52,45 tot 65,06 I.E./kg) en het mediane doseringsinterval
7 dagen (interkwartielafstand 6,95 tot 7,12 dagen). Doseringsintervallen en factorconsumptie bleven in
onderzoek IV vergelijkbaar met die van onderzoek II en III. Van de niet eerder behandelde patiënten die
een profylactische behandeling kregen, hadden 8 (28,6%) proefpersonen geen bloedingsepisodes. Het
totale mediane ABR voor proefpersonen in het profylactische behandelingsschema was 1,24
(interkwartielafstand 0,0 tot 2,49).
Behandeling van bloedingsepisodes
Van de 60 bloedingsvoorvallen die werden waargenomen tijdens onderzoek II werd 75% onder controle
gebracht met 1 injectie en in totaal 91,7% van de bloedingsepisodes werd onder controle gebracht met 2 of
minder injecties. De mediane gemiddelde dosis per injectie voor de behandeling van een bloedingsepisode
was 63,51 (interkwartielafstand 48,92 tot 99,44) I.E./kg. De mediane totale dosis voor de behandeling van
een bloedingsepisode was 68,22 I.E./kg (interkwartielafstand 50,89 tot 126,19).
Van de 58 bloedingsvoorvallen die werden waargenomen bij niet eerder behandelde patiënten die een
profylactische behandeling kregen in onderzoek IV, werd 87,9% onder controle gebracht met 1 injectie en
werd in totaal 96,6% van de bloedingsepisodes onder controle gebracht met 2 of minder injecties. De
mediane gemiddelde dosis per injectie voor de behandeling van een bloedingsepisode was 71,92 I.E./kg
(interkwartielafstand 52,45 tot 100,81 I.E./kg). De mediane totale dosis voor de behandeling van een
bloedingsepisode was 78,74 I.E./kg (interkwartielafstand 53,57 tot 104,90 I.E./kg).
12
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Alle farmacokinetische onderzoeken met ALPROLIX werden uitgevoerd bij eerder behandelde patiënten
met ernstige hemofilie B. De gegevens die in deze rubriek worden gegeven, werden verkregen aan de hand
van een
one-stage clotting assay
met een aPTT-reagens op basis van silica, gekalibreerd tegen
factor IX-plasmanormen.
Farmacokinetische eigenschappen werden geëvalueerd bij 22
proefpersonen (≥
19 jaar) die ALPROLIX
(rFIXFc) kregen. Na een uitwasperiode van ten minste 120 uur (5 dagen) kregen de proefpersonen een
enkele dosis van 50 I.E./kg. Farmacokinetische monsters werden vóór de dosis afgenomen en daarna
vervolgens op 11 tijdpunten tot 240 uur (10 dagen) na de dosis. Farmacokinetische parameters van de
niet-compartimentele analyse na een dosis van 50 I.E./kg ALPROLIX worden in tabel 3 gegeven.
Tabel 3: Farmacokinetische parameters van ALPROLIX (dosis 50 I.E./kg)
Farmacokinetische parameters
1
ALPROLIX
(95% BI)
N = 22
0,92
(0,77-1,10)
31,58
(28,46-35,05)
46,10
(38,56-55,11)
3,17
(2,85-3,51)
77,60
(70,05-85,95)
5,03
(3,20-7,89)
82,12
(71,39-94,46)
95,82
(88,44-106,21)
303,4
(275,1-334,6)
11,22
(10,20-12,35)
Incrementele recovery (I.E./dl per I.E./kg)
AUC/dosis
(I.E.*uur/dl per I.E./kg)
C
max
(I.E./dl)
CL (ml/uur/kg)
t
½
(uur)
t
½α
(uur)
2
t
½β
(uur)
2
MRT (uur)
V
ss
(ml/kg)
Tijd tot 1% (dagen)
2
1
2
Farmacokinetische parameters worden gegeven in geometrisch gemiddelde (95% BI)
Deze farmacokinetische parameters zijn verkregen uit de compartimentele analyse
Afkortingen:
BI = betrouwbaarheidsinterval; C
max
= maximale activiteit; AUC = oppervlakte onder de FIX-activiteit/tijd-curve; t
½
= terminale halfwaardetijd; t
½α
= distributiehalfwaardetijd; t
½β
= eliminatiehalfwaardetijd; CL = klaring; V
ss
= distributievolume bij
steady-state;
MRT = gemiddelde verblijfstijd (mean
residence time).
De eliminatiehalfwaardetijd (82 uur) wordt beïnvloed door het Fc-domein, waarvan bij diermodellen bleek
dat het wordt gemedieerd door
cycling-routes
van de neonatale Fc-receptor.
Een farmacokinetisch model van de populatie werd ontwikkeld op basis van gegevens van FIX-activiteit
van 161 proefpersonen van alle leeftijden (2-76 jaar) met een gewicht tussen 12,5 kg en 186,7 kg in drie
klinische onderzoeken (12 proefpersonen in een fase 1/2a-onderzoek, 123 proefpersonen in onderzoek I en
26 proefpersonen in onderzoek II). De schatting van CL (klaring) voor een typische volwassene van 70 kg
is 2,30 dl/uur en het distributievolume bij
steady-state
is respectievelijk 194,8 dl. Het waargenomen
13
gemiddelde (SD) activiteit/tijd-profiel na een enkelvoudige dosis van ALPROLIX bij patiënten met
ernstige hemofilie B wordt hieronder weergegeven (zie tabel 4).
Tabel 4: De waargenomen gemiddelde (SD) FIX-activiteit [I.E./dl] na een enkelvoudige dosis van
ALPROLIX
1
(rFIXFc)
voor patiënten ≥
12 jaar
Dosis
(I.E./kg)
10 min.
1 uur
3 uur
6 uur
24 uur
48 uur
96 uur
144
uur
3,4
(1,1)
NB
168
uur
3,2
(1,9)
4,81
(1,67)
192
uur
2,6
(1,0)
NB
240
uur
2,1
(0,9)
2,86
(0,98)
288
uur
50
52,9
(30,6)
112
(24)
34,5
(7,3)
NB
28,7
(6,7)
77,1
(12,8)
25,1
(5,1)
NB
15,1
(3,9)
36,7
(8,0)
9,7
(3,0)
21,8
(4,8)
5,0
(1,6)
10,1
(2,6)
NB
2,30
(0,94)
100
1
Zie rubriek 4.2; NB: niet beschikbaar
Pediatrische patiënten
Farmacokinetische parameters van ALPROLIX werden bepaald voor adolescenten in onderzoek I
(farmacokinetische monsterafname vond plaats vóór de dosis, gevolgd door een evaluatie op meerdere
tijdpunten tot 336 uur (14 dagen) na de dosis) en voor kinderen in onderzoek II (farmacokinetische
monsterafname vond plaats vóór de dosis, gevolgd door een evaluatie op 7 tijdpunten tot 168 uur (7 dagen)
na de dosis). Tabel 5 geeft de farmacokinetische parameters die werden berekend met de pediatrische
gegevens van 35 proefpersonen in de leeftijd jonger dan 18 jaar.
Tabel 5: Vergelijking van FK parameters van ALPROLIX (rFIXFc) volgens leeftijdscategorie
FK parameters
1
IR
(I.E./dl per I.E./kg)
AUC/dosis
(I.E.*uur/dl per I.E./kg)
t
½
(uur)
MRT (uur)
CL (ml/uur/kg)
Vss (ml/kg)
1
Onderzoek II
< 6 jaar
6 tot < 12 jaar
(2, 4)
(6, 10)
N = 11
0,5989
(0,5152; 0,6752)
22,71
(20,32; 25,38)
66,49
(55,86; 79,14)
83,65
(71,76; 97,51)
4,365
(3,901; 4,885)
365,1
(316,2; 421,6)
N = 13
0,7170
(0,6115; 0,8407)
28,53
(24,47; 33,27)
70,34
(60,95; 81,17)
82,46
(72,65; 93,60)
3,505
(3,006; 4,087)
289,0
(236,7; 352,9)
Onderzoek I
12 tot < 18 jaar
(12, 17)
N = 11
0,8470
(0,6767; 1,0600)
29,50
(25,13; 34,63)
82,22
(72,30; 93,50)
93,46
(81,77; 106,81)
3,390
(2,888; 3,979)
316,8
(267,4; 375,5)
FK parameters afgeleid van de niet-compartimentele analyse worden gegeven in geometrisch gemiddelde
(95% BI)
Afkortingen:
BI = betrouwbaarheidsinterval; IR = incrementele recovery; AUC = oppervlakte onder de
FIX-activiteit/tijd-curve; t
½
= terminale halfwaardetijd; MRT = gemiddelde verblijfstijd (mean
residence time);
CL
= klaring; V
ss
= distributievolume bij
steady-state
14
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van
onderzoek op het gebied van trombogeniciteit getest bij konijnen (Wessler-stasemodel) en toxiciteit bij
herhaalde dosering (dat bestond uit beoordeling van lokale toxiciteit, voortplantingsorganen bij
mannetjesdieren en elektrocardiografische parameters) bij ratten en apen. Er is geen onderzoek uitgevoerd
naar genotoxiciteit, carcinogeniciteit, reproductietoxiciteit of embryofoetale ontwikkelingstoxiciteit. In een
onderzoek naar overdracht door de placenta bleek dat eftrenonacog alfa (rFIXFc) bij muizen in kleine
hoeveelheden de placenta passeert.
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Poeder
Sucrose
Histidine
Mannitol
Polysorbaat 20
Natriumhydroxide (voor aanpassing van de pH)
Zoutzuur (voor aanpassing van de pH)
Oplosmiddel
Natriumchloride
Water voor injectie
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Bij gebrek aan onderzoek naar onverenigbaarheden, mag dit geneesmiddel niet met andere geneesmiddelen
gemengd worden.
Alleen de meegeleverde infusieset mag worden gebruikt, omdat behandeling kan falen als gevolg van
adsorptie van stollingsfactor IX op de interne oppervlakken van sommige injectieapparatuur.
6.3
Houdbaarheid
Ongeopende injectieflacon
4 jaar
Tijdens de houdbaarheidsperiode kan het product worden bewaard bij kamertemperatuur (tot 30 °C)
gedurende een enkele periode die 6 maanden niet mag overschrijden. De datum waarop het product uit de
koelkast wordt genomen, moet op de doos worden genoteerd. Na bewaring bij kamertemperatuur mag het
product niet opnieuw in de koelkast worden geplaatst. Het product mag niet worden gebruikt na de uiterste
gebruiksdatum die op de injectieflacon staat gedrukt of zes maanden nadat de doos uit de koelkast werd
genomen, waarbij de kortste periode doorslaggevend is.
15
Na reconstitutie
Chemische en fysische stabiliteit is aangetoond gedurende 6 uur wanneer bij kamertemperatuur (tot 30 °C)
wordt bewaard. Als het product niet binnen 6 uur wordt gebruikt, moet het worden weggegooid. Vanuit
microbiologisch standpunt moet het product onmiddellijk na reconstitutie worden gebruikt. Indien niet
onmiddellijk gebruikt, zijn de bewaartijd en bewaarcondities van de bereide oplossing voorafgaand aan
gebruik de verantwoordelijkheid van de gebruiker. Het product beschermen tegen direct zonlicht.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren in de koelkast (2 °C–8 °C). Niet in de vriezer bewaren. De injectieflacon in de buitenverpakking
bewaren ter bescherming tegen licht.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na reconstitutie, zie rubriek 6.3.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking en speciale benodigdheden voor gebruik, toediening
Elke verpakking bevat:
-
poeder in een glazen injectieflacon van type 1-glas met een chloorbutylrubberen stop
-
5 ml oplosmiddel in een voorgevulde spuit van type 1-glas met een broombutylrubberen plunjerstop
-
een zuigerstaaf
-
een steriele injectieflaconadapter voor reconstitutie
-
een steriele infusieset
-
alcoholdoekje(s)
-
pleister(s)
-
gaasverband(en).
Verpakkingsgrootte van 1.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Het poeder voor injectie in elke injectieflacon moet worden gereconstitueerd met het meegeleverde
oplosmiddel (natriumchlorideoplossing) van de voorgevulde spuit met behulp van de steriele
injectieflaconadapter voor reconstitutie.
Zwenk voorzichtig met de injectieflacon totdat al het poeder is opgelost.
De gereconstitueerde oplossing moet helder tot bijna doorschijnend en kleurloos zijn. Het
gereconstitueerde geneesmiddel moet vóór toediening visueel worden gecontroleerd op deeltjes en
verkleuring. Oplossingen die troebel zijn of die een neerslag bevatten, mogen niet worden gebruikt.
Dit product is uitsluitend voor eenmalig gebruik.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
16
Instructies voor de bereiding en toediening
De procedure hieronder beschrijft de bereiding en toediening van ALPROLIX.
ALPROLIX wordt toegediend met een intraveneuze (i.v., in een ader) injectie nadat het poeder voor
injectie is opgelost met het in de voorgevulde spuit meegeleverde oplosmiddel. De verpakking van
ALPROLIX bevat:
A) 1 injectieflacon met poeder
B) 5 ml oplosmiddel in een voorgevulde spuit
C) 1 zuigerstaaf
D) 1 adapter voor de injectieflacon
E) 1 infusieset
F) 2 alcoholdoekjes
G) 2 pleisters
H) 1 gaasverband
ALPROLIX mag niet met andere oplossingen voor injectie of infusie gemengd worden.
Was uw handen voordat u de verpakking opent.
Bereiding:
1.
Controleer de naam en de sterkte die op de verpakking staan vermeld, om zeker te zijn dat de
verpakking het juiste geneesmiddel bevat. Controleer de uiterste houdbaarheidsdatum op de
doos van ALPROLIX. Gebruik het geneesmiddel niet na de uiterste houdbaarheidsdatum.
Als ALPROLIX in een koelkast is bewaard, laat dan vóór gebruik de injectieflacon met
ALPROLIX (A) en de spuit met het oplosmiddel (B) op kamertemperatuur komen. Gebruik
geen andere methode voor het opwarmen van de injectieflacon en de voorgevulde spuit.
Plaats de injectieflacon op een schoon, vlak oppervlak. Verwijder
de plastic
flip-off
dop van de injectieflacon.
2.
3.
17
4.
Veeg de bovenkant van de injectieflacon schoon met een van de in
de verpakking meegeleverde alcoholdoekjes (F) en laat aan de
lucht drogen. Raak de bovenkant van de injectieflacon niet aan en
laat deze nergens mee in aanraking komen wanneer hij is
schoongeveegd.
5.
Verwijder het papieren beschermlipje van de heldere, plastic injectieflaconadapter (D).
Verwijder de adapter niet uit zijn beschermdop. Raak de binnenkant van de verpakking van de
injectieflaconadapter niet aan.
Plaats de injectieflacon op een vlak oppervlak.
Houd de injectieflaconadapter in zijn
beschermdop vast en plaats hem recht over de
bovenkant van de injectieflacon. Duw de
adapter stevig naar beneden tot hij op zijn plaats
vastklikt op de bovenkant van de injectieflacon,
waarbij de pin van de adapter door de stop van
de injectieflacon prikt.
6.
7.
Bevestig de zuigerstaaf (C) op de spuit met het oplosmiddel door
de top van de zuigerstaaf in de opening in de plunjer van de spuit
in te brengen. Draai de zuigerstaaf stevig rechtsom totdat hij
stevig in de plunjer van de spuit is ingebracht.
8.
Breek de witte, beveiligde, plastic dop van de spuit met het
oplosmiddel af door de perforatie van de dop te buigen tot hij
loskomt. Leg de dop opzij door hem met de bovenkant naar
beneden te leggen op een vlak oppervlak. Raak de binnenkant van
de dop of de punt van de spuit niet aan.
18
9.
Verwijder de beschermdop van de adapter en gooi hem weg.
10.
Breng de spuit met het oplosmiddel aan op de
injectieflaconadapter door de punt van de spuit in de opening van
de adapter in te brengen. Duw stevig en draai de spuit rechtsom
totdat hij stevig vastzit.
11.
Druk langzaam de zuigerstaaf naar beneden om al het oplosmiddel
in de injectieflacon met ALPROLIX te injecteren.
12.
Zwenk voorzichtig met de injectieflacon, terwijl de spuit nog
steeds op de adapter is bevestigd en de zuigerstaaf naar beneden is
geduwd, totdat het poeder is opgelost.
Niet schudden.
13.
De uiteindelijke oplossing moet vóór toediening worden gecontroleerd door hem goed te
bekijken. De oplossing moet helder tot licht glanzend (paarlemoerachtig) en kleurloos zijn.
Gebruik de oplossing niet als die troebel is of zichtbare deeltjes bevat.
19
14.
Keer de injectieflacon om, waarbij u ervoor zorgt dat de
zuigerstaaf van de spuit nog steeds helemaal is ingeduwd. Trek
voorzichtig aan de zuigerstaaf om alle oplossing via de
injectieflaconadapter op te trekken in de spuit.
Opmerking: als u meer dan één injectieflacon met ALPROLIX per
injectie gebruikt, moet elke injectieflacon afzonderlijk worden
bereid volgens de hierboven vermelde instructies (stap 1 tot en
met 13) en moet de spuit met het oplosmiddel worden verwijderd,
terwijl de injectieflaconadapter op zijn plaats moet blijven. Een
enkele, grote luerlockspuit kan worden gebruikt om de bereide
inhoud van elk van de afzonderlijke injectieflacons op te trekken.
15.
Maak de spuit los van de injectieflaconadapter door voorzichtig de
injectieflacon weg te trekken en linksom te draaien.
16.
Gooi de injectieflacon en de adapter weg.
Opmerking: als de oplossing niet onmiddellijk wordt gebruikt, moet de dop van de spuit zorgvuldig op
de punt van de spuit worden teruggeplaatst. Raak de punt van de spuit of de binnenkant van de dop
niet aan.
Na bereiding kan ALPROLIX vóór toediening tot 6 uur worden bewaard bij kamertemperatuur. Na die
tijd moet het bereide ALPROLIX worden weggegooid. Beschermen tegen direct zonlicht.
Toediening (intraveneuze injectie):
ALPROLIX moet met de in deze verpakking meegeleverde infusieset (E) worden toegediend.
1.
Open de verpakking van de infusieset en verwijder de dop aan het
uiteinde van het slangetje. Bevestig de spuit met de bereide
ALPROLIX-oplossing aan het uiteinde van het slangetje van de
infusieset door deze rechtsom te draaien.
20
2.
Indien nodig, breng dan een tourniquet aan. Maak de injectieplaats klaar door de huid goed
schoon te vegen met het andere, in de verpakking meegeleverde alcoholdoekje.
3.
Verwijder eventueel lucht uit het slangetje van de infusieset door de zuigerstaaf langzaam naar
beneden te duwen totdat de vloeistof de naald van de infusieset heeft bereikt. Duw de oplossing
niet door de naald. Verwijder de heldere, plastic beschermdop van de naald.
Breng de naald van de infusieset in een ader in, volgens de instructies van uw arts of
verpleegkundige, en verwijder de tourniquet. Als u daar de voorkeur aan geeft, kunt u een van
de in de verpakking meegeleverde pleisters (G) gebruiken om de plastic vleugeltjes van de naald
op hun plaats te houden op de injectieplaats. Het bereide product moet over een periode van
enkele minuten intraveneus (in de ader) worden geïnjecteerd. Het is mogelijk dat uw arts uw
aanbevolen injectiesnelheid verandert om het voor u aangenamer te maken.
Wanneer de injectie voltooid is en de naald is verwijderd, moet u
de beschermdop van de naald omvouwen en over de naald
klikken.
4.
5.
6.
Gooi de gebruikte naald, alle ongebruikte oplossing, de spuit en de lege injectieflacon op veilige
wijze weg in een daartoe bestemde container voor (scherp) medisch afval, aangezien deze
materialen anderen schade kunnen toebrengen als ze niet op de juiste wijze worden afgevoerd.
Materiaal niet opnieuw gebruiken.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
SE-112 76 Stockholm
Zweden
21
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1098/001
EU/1/16/1098/002
EU/1/16/1098/003
EU/1/16/1098/004
EU/1/16/1098/005
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN DE
VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 12 mei 2016
Datum van laatste verlenging: 11 februari 2021
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau
http://www.ema.europa.eu.
22
BIJLAGE II
A.
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF
EN FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN
LEVERING EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING
TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET
GENEESMIDDEL
B.
C.
D.
23
A.
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF EN FABRIKANT(EN)
VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant(en) van de biologisch werkzame stof
Biogen Inc
5000 Davis Drive
Research Triangle Park
North Carolina
27709-4627
Verenigde Staten
Lonza Biologics Inc.
101 International Drive
Portsmouth
New Hampshire
03801
Verenigde Staten
Naam en adres van de fabrikant(en) verantwoordelijk voor vrijgifte
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
Strandbergsgatan 49
11276 Stockholm
Zweden
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
•
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van Richtlijn
2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese webportaal voor
geneesmiddelen.
D.
•
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
24
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in module 1.8.2
van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
•
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
•
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico’s of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico’s tot een minimum) is bereikt.
25
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
26
A. ETIKETTERING
27
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ALPROLIX 250 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
eftrenonacog alfa (recombinant-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit)
2.
GEHALTE AAN werkzame stof(fen)
Poeder: 250 I.E. eftrenonacog alfa (c. 50 I.E./ml na reconstitutie),
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder:
sucrose, histidine, mannitol, polysorbaat 20, natriumhydroxide, zoutzuur
Oplosmiddel:
natriumchloride, water voor injectie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Inhoud: 1 injectieflacon met poeder, 5 ml oplosmiddel in voorgevulde spuit, 1 zuigerstaaf,
1 injectieflaconadapter, 1 infusieset, 2 alcoholdoekjes, 2 pleisters, 1 gaasverband
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Intraveneus gebruik, na reconstitutie.
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Een instructie-video over de manier van bereiden en toedienen van ALPROLIX is beschikbaar door de
QR-code te scannen met een smartphone of via de website
QR-code toe te voegen +
http://www.alprolix-instructions.com
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET ZICHT
EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
28
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
Gebruiken binnen 6 uur na reconstitutie.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Kan worden bewaard bij kamertemperatuur (tot 30 °C) gedurende een enkele periode van maximaal
6 maanden. Mag niet opnieuw in de koelkast worden geplaatst na bewaring bij kamertemperatuur.
Datum uit de koelkast genomen:
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN
(INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
SE-112 76 Stockholm
Zweden
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1098/001
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
29
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
ALPROLIX 250
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
30
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
ALPROLIX 250 I.E. poeder voor injectie
eftrenonacog alfa
recombinant-stollingsfactor IX
i.v.
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
250 I.E.
6.
OVERIGE
31
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ALPROLIX 500 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
eftrenonacog alfa (recombinant-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit)
2.
GEHALTE AAN werkzame stof(fen)
Poeder: 500 I.E. eftrenonacog alfa (c. 100 I.E./ml na reconstitutie),
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder:
sucrose, histidine, mannitol, polysorbaat 20, natriumhydroxide, zoutzuur
Oplosmiddel:
natriumchloride, water voor injectie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Inhoud: 1 injectieflacon met poeder, 5 ml oplosmiddel in voorgevulde spuit, 1 zuigerstaaf,
1 injectieflaconadapter, 1 infusieset, 2 alcoholdoekjes, 2 pleisters, 1 gaasverband
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Intraveneus gebruik, na reconstitutie.
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Een instructie-video over de manier van bereiden en toedienen van ALPROLIX is beschikbaar door de
QR-code te scannen met een smartphone of via de website
QR-code toe te voegen +
http://www.alprolix-instructions.com
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET ZICHT
EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
32
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
Gebruiken binnen 6 uur na reconstitutie.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Kan worden bewaard bij kamertemperatuur (tot 30 °C) gedurende een enkele periode van maximaal
6 maanden. Mag niet opnieuw in de koelkast worden geplaatst na bewaring bij kamertemperatuur.
Datum uit de koelkast genomen:
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN
(INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
SE-112 76 Stockholm
Zweden
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1098/002
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
33
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
ALPROLIX 500
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
34
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
ALPROLIX 500 I.E. poeder voor injectie
eftrenonacog alfa
recombinant-stollingsfactor IX
i.v.
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
500 I.E.
6.
OVERIGE
35
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ALPROLIX 1000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
eftrenonacog alfa (recombinant-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit)
2.
GEHALTE AAN werkzame stof(fen)
Poeder: 1000 I.E. eftrenonacog alfa (c. 200 I.E./ml na reconstitutie),
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder:
sucrose, histidine, mannitol, polysorbaat 20, natriumhydroxide, zoutzuur
Oplosmiddel:
natriumchloride, water voor injectie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Inhoud: 1 injectieflacon met poeder, 5 ml oplosmiddel in voorgevulde spuit, 1 zuigerstaaf,
1 injectieflaconadapter, 1 infusieset, 2 alcoholdoekjes, 2 pleisters, 1 gaasverband
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Intraveneus gebruik, na reconstitutie.
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Een instructie-video over de manier van bereiden en toedienen van ALPROLIX is beschikbaar door de
QR-code te scannen met een smartphone of via de website
QR-code toe te voegen +
http://www.alprolix-instructions.com
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET ZICHT
EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
36
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
Gebruiken binnen 6 uur na reconstitutie.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Kan worden bewaard bij kamertemperatuur (tot 30 °C) gedurende een enkele periode van maximaal
6 maanden. Mag niet opnieuw in de koelkast worden geplaatst na bewaring bij kamertemperatuur.
Datum uit de koelkast genomen:
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN
(INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
SE-112 76 Stockholm
Zweden
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1098/003
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
37
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
ALPROLIX 1000
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
38
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
ALPROLIX 1000 I.E. poeder voor injectie
eftrenonacog alfa
recombinant-stollingsfactor IX
i.v.
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
1000 I.E.
6.
OVERIGE
39
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ALPROLIX 2000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
eftrenonacog alfa (recombinant-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit)
2.
GEHALTE AAN werkzame stof(fen)
Poeder: 2000 I.E. eftrenonacog alfa (c. 400 I.E./ml na reconstitutie),
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder:
sucrose, histidine, mannitol, polysorbaat 20, natriumhydroxide, zoutzuur
Oplosmiddel:
natriumchloride, water voor injectie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Inhoud: 1 injectieflacon met poeder, 5 ml oplosmiddel in voorgevulde spuit, 1 zuigerstaaf,
1 injectieflaconadapter, 1 infusieset, 2 alcoholdoekjes, 2 pleisters, 1 gaasverband
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Intraveneus gebruik, na reconstitutie.
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Een instructie-video over de manier van bereiden en toedienen van ALPROLIX is beschikbaar door de
QR-code te scannen met een smartphone of via de website
QR-code toe te voegen +
http://www.alprolix-instructions.com
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET ZICHT
EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
40
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
Gebruiken binnen 6 uur na reconstitutie.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Kan worden bewaard bij kamertemperatuur (tot 30 °C) gedurende een enkele periode van maximaal
6 maanden. Mag niet opnieuw in de koelkast worden geplaatst na bewaring bij kamertemperatuur.
Datum uit de koelkast genomen:
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN
(INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
SE-112 76 Stockholm
Zweden
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1098/004
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
41
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
ALPROLIX 2000
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
42
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
ALPROLIX 2000 I.E. poeder voor injectie
eftrenonacog alfa
recombinant-stollingsfactor IX
i.v.
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
2000 I.E.
6.
OVERIGE
43
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ALPROLIX 3000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
eftrenonacog alfa (recombinant-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit)
2.
GEHALTE AAN werkzame stof(fen)
Poeder: 3000 I.E. eftrenonacog alfa (c. 600 I.E./ml na reconstitutie),
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder:
sucrose, histidine, mannitol, polysorbaat 20, natriumhydroxide, zoutzuur
Oplosmiddel:
natriumchloride, water voor injectie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Inhoud: 1 injectieflacon met poeder, 5 ml oplosmiddel in voorgevulde spuit, 1 zuigerstaaf,
1 injectieflaconadapter, 1 infusieset, 2 alcoholdoekjes, 2 pleisters, 1 gaasverband
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Intraveneus gebruik, na reconstitutie.
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Een instructie-video over de manier van bereiden en toedienen van ALPROLIX is beschikbaar door de
QR-code te scannen met een smartphone of via de website
QR-code toe te voegen +
http://www.alprolix-instructions.com
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET ZICHT
EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
44
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
Gebruiken binnen 6 uur na reconstitutie.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Kan worden bewaard bij kamertemperatuur (tot 30 °C) gedurende een enkele periode van maximaal
6 maanden. Mag niet opnieuw in de koelkast worden geplaatst na bewaring bij kamertemperatuur.
Datum uit de koelkast genomen:
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN
(INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
SE-112 76 Stockholm
Zweden
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1098/005
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
45
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
ALPROLIX 3000
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
46
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
ALPROLIX 3000 I.E. poeder voor injectie
eftrenonacog alfa
recombinant-stollingsfactor IX
i.v.
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3000 I.E.
6.
OVERIGE
47
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
ETIKET VOORGEVULDE SPUIT
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Oplosmiddel voor ALPROLIX
natriumchloride
water voor injectie
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
5 ml
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
6.
OVERIGE
48
B. BIJSLUITER
49
Bijsluiter: informatie voor de gebruiker
ALPROLIX 250 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 500 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 1000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 2000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 3000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
eftrenonacog alfa (recombinant-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit)
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die niet
in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Wat is ALPROLIX en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Hoe gebruikt u dit middel?
Mogelijke bijwerkingen
Hoe bewaart u dit middel?
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Instructies voor de bereiding en toediening
1.
Wat is ALPROLIX en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
ALPROLIX bevat de werkzame stof eftrenonacog alfa, een recombinant-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit.
Factor IX is een eiwit, noodzakelijk voor het bloed om stolsels te vormen en bloedingen te stoppen, dat van
nature in het lichaam wordt geproduceerd.
ALPROLIX is een geneesmiddel dat wordt gebruikt voor de behandeling en preventie van bloedingen bij
alle leeftijdsgroepen van patiënten met hemofilie B (erfelijke bloedingsstoornis die wordt veroorzaakt door
een tekort aan factor IX).
ALPROLIX wordt bereid door recombinant-technologie zonder toevoeging van componenten die
afkomstig zijn van mensen of dieren in het productieproces.
Hoe werkt dit middel?
Bij patiënten met hemofilie B ontbreekt factor IX of werkt die niet goed. Dit middel wordt gebruikt om de
ontbrekende of beschadigde factor IX te vervangen. ALPROLIX verhoogt het factor IX-gehalte in het
bloed en corrigeert tijdelijk de bloedingsneiging. Het Fc-fusie-eiwit in dit middel verlengt de werkingsduur
van het geneesmiddel.
50
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
•
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat u dit middel gebruikt.
•
Er bestaat een kleine kans dat u een anafylactische reactie (een ernstige, plotse allergische reactie)
krijgt op ALPROLIX. Tekenen van allergische reacties kunnen bestaan uit jeuk over het hele
lichaam, netelroos, benauwd gevoel op de borstkas, ademhalingsproblemen en lage bloeddruk. Als
zich een of meer van deze symptomen voordoen, stop dan de injectie onmiddellijk en neem contact
op met uw arts. Vanwege het risico op allergische reacties met factor IX moeten uw eerste
toedieningen van ALPROLIX plaatsvinden onder medisch toezicht, waarbij de juiste medische zorg
voor allergische reacties kan worden verstrekt.
Neem contact op met uw arts als u denkt dat uw bloeding niet onder controle is met de dosis die u
krijgt, aangezien daar diverse oorzaken voor kunnen zijn. De vorming van antistoffen (ook wel
remmers genoemd) tegen factor IX is bijvoorbeeld een bekende complicatie die kan optreden tijdens
de behandeling van hemofilie B. De antistoffen verhinderen dat de behandeling goed werkt. Uw arts
zal dit controleren. Verhoog de totale dosis ALPROLIX niet om uw bloeding onder controle te
krijgen zonder eerst contact op te nemen met uw arts.
•
Patiënten met een factor IX-remmer lopen mogelijk een groter risico op anafylaxie tijdens latere
behandeling met factor IX. Als u allergische reacties heeft, zoals ze hierboven worden beschreven, moet u
daarom worden getest op de aanwezigheid van een remmer.
Factor IX-producten kunnen leiden tot een groter risico op ongewenste bloedstolsels in uw lichaam, met
name indien u risicofactoren heeft voor het ontwikkelen van bloedstolsels. Symptomen van een mogelijk
ongewenst bloedstolsel kunnen bestaan uit: pijn en/of gevoeligheid in de buurt van een ader, onverwachte
zwelling van een arm of been, of plotselinge kortademigheid of ademhalingsproblemen.
Voorvallen die verband houden met het hart en de bloedvaten
Als u is verteld dat u een hartziekte heeft of risico loopt op een hartziekte, moet u extra voorzichtig zijn
wanneer u factor IX gebruikt en contact opnemen met uw arts.
Complicaties die verband houden met de katheter
Als u een centraalveneuze lijn (katheter) nodig heeft, dient rekening te worden gehouden met het risico op
complicaties die verband houden met de centraalveneuze lijn, waaronder lokale infecties, aanwezigheid
van bacteriën in het bloed en bloedstolsels ter hoogte van de katheter.
Documentatie
Het verdient ten stelligste aanbeveling dat de productnaam en het partijnummer telkens worden genoteerd
wanneer ALPROLIX wordt toegediend.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast ALPROLIX nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of apotheker.
51
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
ALPROLIX heeft geen invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen.
ALPROLIX bevat natrium
Dit middel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per injectieflacon, dat wil zeggen dat het in wezen
“natriumvrij” is. In geval van behandeling met meerdere injectieflacons, moet rekening worden gehouden
met het totale natriumgehalte.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Een arts die ervaren is in de zorg voor patiënten met hemofilie zal de behandeling met ALPROLIX starten.
Gebruik dit geneesmiddel altijd precies zoals uw arts u dat heeft verteld (zie rubriek 7). Twijfelt u over het
juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
ALPROLIX wordt gegeven met een injectie in een ader. U kunt of iemand anders kan het toedienen nadat
u of die andere persoon de juiste training heeft gehad. Uw arts bepaalt de dosis (in Internationale Eenheden
of “I.E.”) die u krijgt. De dosis zal afhankelijk zijn van uw persoonlijke behoefte aan vervanging van
factor IX en van het feit of het wordt gebruikt voor de preventie of behandeling van bloedingen. Neem
contact op met uw arts als u denkt dat uw bloeding niet onder controle is met de dosis die u krijgt.
Hoe vaak u een injectie nodig heeft, hangt af van hoe goed het middel bij u werkt. Uw arts zal de
aangewezen laboratoriumtesten uitvoeren om zeker te zijn dat het factor IX-gehalte in uw bloed toereikend
is.
Behandeling van bloedingen
De dosis ALPROLIX wordt berekend op basis van uw lichaamsgewicht en de streefwaarden voor
factor IX. De streefwaarden voor factor IX hangen af van de ernst en plaats van de bloeding.
Preventie van bloedingen
Indien u ALPROLIX gebruikt om bloedingen te voorkomen, zal uw arts de dosis voor u berekenen.
De gebruikelijke dosis ALPROLIX is 50 I.E. per kg lichaamsgewicht, eenmaal per week gegeven, of
100 I.E. per kg lichaamsgewicht, eenmaal elke 10 dagen gegeven. Uw arts kan de dosis of het interval
aanpassen. In sommige gevallen, met name bij jongere patiënten, kunnen kortere perioden tussen
doseringen of hogere doses noodzakelijk zijn.
Gebruik bij kinderen en jongeren tot 18 jaar
ALPROLIX kan worden gebruikt bij kinderen en jongeren van alle leeftijden. Bij kinderen jonger dan
12 jaar is het mogelijk dat hogere doses nodig zijn of dat injecties vaker moeten worden gegeven en de
gebruikelijke dosis is 50 tot 60 I.E. per kg lichaamsgewicht, eenmaal elke 7 dagen gegeven.
Heeft u te veel van dit middel gebruikt?
Neem zo snel mogelijk contact op met uw arts. U moet dit geneesmiddel altijd gebruiken precies zoals uw
arts u dat heeft verteld. Twijfelt u over het juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of
verpleegkundige.
52
Bent u vergeten dit middel te gebruiken?
Neem geen dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen. Dien uw dosis toe zodra u hieraan denkt en ga
daarna verder met uw normale doseringsschema. Als u er niet zeker van bent wat u moet doen, vraag dit
dan aan uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Als u stopt met het gebruik van dit middel
Stop het gebruik van ALPROLIX niet zonder uw arts te hebben geraadpleegd. Als u stopt met het gebruik
van ALPROLIX, is het mogelijk dat u niet langer beschermd bent tegen bloedingen of dat een bloeding op
dat moment niet stopt.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts,
apotheker of verpleegkundige.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee te
maken.
Als ernstige, plotse allergische reacties (anafylactische reactie) optreden, moet de injectie onmiddellijk
worden stopgezet. U moet onmiddellijk contact opnemen met uw arts als u een van de volgende
symptomen van allergische reacties heeft: zwelling van het gezicht, huiduitslag, jeuk over het hele
lichaam, netelroos, benauwd gevoel op de borstkas, ademhalingsproblemen, branderig en stekend gevoel
op de plaats van de injectie, koude rillingen, overmatig blozen, hoofdpijn, algemeen gevoel van onwel zijn,
misselijkheid, rusteloosheid, snelle hartslag en lage bloeddruk.
Bij kinderen die niet eerder zijn behandeld met factor IX-geneesmiddelen, kunnen zich vaak (bij maximaal
1 op de 10 patiënten) remmers vormen (zie rubriek 2). Als dit gebeurt, kan het geneesmiddel minder goed
gaan werken en kan uw kind aanhoudende bloedingen krijgen. Als dit gebeurt, moet u onmiddellijk contact
opnemen met uw arts.
De volgende bijwerkingen kunnen voorkomen met dit geneesmiddel.
Vaak voorkomende bijwerkingen (kunnen tot 1 op de 10 personen treffen):
hoofdpijn, gevoelloosheid
of tintelingen van de mond, pijn in uw zijde met bloed in uw urine (obstructieve uropathie) en roodheid op
de injectieplaats.
Kinderen die niet eerder met factor IX-geneesmiddelen zijn behandeld: factor IX-remmers,
overgevoeligheid.
Soms voorkomende bijwerkingen (kunnen tot 1 op de 100 personen treffen):
duizeligheid,
veranderingen in smaakwaarneming, slecht ruikende adem, zich moe voelen, pijn op de injectieplaats,
snelle hartslag, bloed in de urine (hematurie), pijn in uw zijde (nierkoliek), lage bloeddruk en verminderde
eetlust.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts of apotheker of verpleegkundige. Dit geldt
ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks
melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
Door bijwerkingen te melden, kunt
u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
53
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de doos en het
etiket van de injectieflacon na “EXP”. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is
de uiterste houdbaarheidsdatum. Gebruik dit geneesmiddel niet als het langer dan 6 maanden bij
kamertemperatuur werd bewaard.
Bewaren in de koelkast (2 °C–8 °C). Niet in de vriezer bewaren. Bewaren in de oorspronkelijke
verpakking ter bescherming tegen licht.
Als alternatief kan ALPROLIX worden bewaard bij kamertemperatuur (tot 30 °C) gedurende een enkele
periode van maximaal 6 maanden. Noteer op de doos de datum waarop ALPROLIX uit de koelkast werd
genomen en bij kamertemperatuur werd geplaatst. Na bewaring bij kamertemperatuur mag het product niet
opnieuw in de koelkast worden geplaatst.
Wanneer u ALPROLIX heeft bereid, moet het onmiddellijk worden gebruikt. Als u de bereide oplossing
niet onmiddellijk kunt gebruiken, moet deze binnen 6 uur worden gebruikt indien bewaard bij
kamertemperatuur. De oplossing mag na bereiding niet in de koelkast worden geplaatst. Bescherm de
oplossing tegen direct zonlicht.
De bereide oplossing is helder tot licht paarlemoerachtig (glanzend) en kleurloos. Gebruik dit
geneesmiddel niet als u merkt dat het troebel is of zichtbare deeltjes bevat.
Dit product is uitsluitend voor eenmalig gebruik.
Gooi ongebruikte oplossing op de juiste manier weg. Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de
WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet
meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de juiste manier afvoert, worden ze op een verantwoorde manier
vernietigd en komen ze niet in het milieu terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
Poeder:
•
De werkzame stof in dit middel is eftrenonacog alfa (een recombinant-stollingsfactor IX,
Fc-fusie-eiwit). Elke injectieflacon van ALPROLIX bevat nominaal 250, 500, 1000, 2000 of
3000 I.E. eftrenonacog alfa.
•
De andere stoffen in dit middel zijn sucrose, histidine, mannitol, polysorbaat 20, natriumhydroxide
en zoutzuur. Zie rubriek 2 als u een natriumbeperkt dieet (zoutarm dieet) volgt.
Oplosmiddel:
5 ml natriumchloride en water voor injecties
Hoe ziet ALPROLIX eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
ALPROLIX wordt geleverd als een poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie. Het poeder is een
wit tot gebroken wit poeder of een ‘cake’. Het oplosmiddel dat wordt geleverd voor het bereiden van de
oplossing, is een heldere, kleurloze oplossing. Na de bereiding is de oplossing helder tot licht glanzend en
kleurloos.
54
Elke verpakking van ALPROLIX bevat 1 injectieflacon met poeder, 5 ml oplosmiddel in een voorgevulde
spuit, 1 zuigerstaaf, 1 injectieflaconadapter, 1 infusieset, 2 alcoholdoekjes, 2 pleisters en 1 gaasverband.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen en fabrikant
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
SE-112 76 Stockholm
Zweden
Telefoon: +46 8 697 20 00
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau:
http://www.ema.europa.eu.
Hier vindt u ook verwijzingen naar andere websites
over zeldzame ziektes en hun behandelingen.
Draai de bijsluiter om voor rubriek 7, Instructies voor de bereiding en toediening.
7.
Instructies voor de bereiding en toediening
De procedure hieronder beschrijft de bereiding en toediening van ALPROLIX.
ALPROLIX wordt toegediend met een intraveneuze (i.v., in een ader) injectie nadat het poeder voor
injectie is opgelost met het in de voorgevulde spuit meegeleverde oplosmiddel. De verpakking van
ALPROLIX bevat:
A) 1 injectieflacon met poeder
B) 5 ml oplosmiddel in een voorgevulde spuit
C) 1 zuigerstaaf
D) 1 adapter voor de injectieflacon
E) 1 infusieset
F) 2 alcoholdoekjes
G) 2 pleisters
H) 1 gaasverband
ALPROLIX mag niet met andere oplossingen voor injectie of infusie gemengd worden.
Was uw handen voordat u de verpakking opent.
Bereiding:
1.
Controleer de naam en de sterkte die op de verpakking staan vermeld, om zeker te zijn dat de
verpakking het juiste geneesmiddel bevat. Controleer de uiterste houdbaarheidsdatum op de
doos van ALPROLIX. Gebruik het geneesmiddel niet na de uiterste houdbaarheidsdatum.
55
2.
Als ALPROLIX in een koelkast is bewaard, laat dan vóór gebruik de injectieflacon met
ALPROLIX (A) en de spuit met het oplosmiddel (B) op kamertemperatuur komen. Gebruik
geen andere methode voor het opwarmen van de injectieflacon en de voorgevulde spuit.
Plaats de injectieflacon op een schoon, vlak oppervlak. Verwijder
de plastic
flip-off
dop van de injectieflacon.
3.
4.
Veeg de bovenkant van de injectieflacon schoon met een van de in
de verpakking meegeleverde alcoholdoekjes (F) en laat aan de
lucht drogen. Raak de bovenkant van de injectieflacon niet aan en
laat deze nergens mee in aanraking komen wanneer hij is
schoongeveegd.
5.
Verwijder het papieren beschermlipje van de heldere, plastic injectieflaconadapter (D).
Verwijder de adapter niet uit zijn beschermdop. Raak de binnenkant van de verpakking van de
injectieflaconadapter niet aan.
Plaats de injectieflacon op een vlak oppervlak.
Houd de injectieflaconadapter in zijn
beschermdop vast en plaats hem recht over de
bovenkant van de injectieflacon. Duw de
adapter stevig naar beneden tot hij op zijn plaats
vastklikt op de bovenkant van de injectieflacon,
waarbij de pin van de adapter door de stop van
de injectieflacon prikt.
6.
56
7.
Bevestig de zuigerstaaf (C) op de spuit met het oplosmiddel door
de top van de zuigerstaaf in de opening in de plunjer van de spuit
in te brengen. Draai de zuigerstaaf stevig rechtsom totdat hij
stevig in de plunjer van de spuit is ingebracht.
8.
Breek de witte, beveiligde, plastic dop van de spuit met het
oplosmiddel af door de perforatie van de dop te buigen tot hij
loskomt. Leg de dop opzij door hem met de bovenkant naar
beneden te leggen op een vlak oppervlak. Raak de binnenkant van
de dop of de punt van de spuit niet aan.
9.
Verwijder de beschermdop van de adapter en gooi hem weg.
10.
Breng de spuit met het oplosmiddel aan op de
injectieflaconadapter door de punt van de spuit in de opening van
de adapter in te brengen. Duw stevig en draai de spuit rechtsom
totdat hij stevig vastzit.
11.
Druk langzaam de zuigerstaaf naar beneden om al het oplosmiddel
in de injectieflacon met ALPROLIX te injecteren.
57
12.
Zwenk voorzichtig met de injectieflacon, terwijl de spuit nog
steeds op de adapter is bevestigd en de zuigerstaaf naar beneden is
geduwd, totdat het poeder is opgelost.
Niet schudden.
13.
De uiteindelijke oplossing moet vóór toediening worden gecontroleerd door hem goed te
bekijken. De oplossing moet helder tot licht paarlemoerachtig (glanzend) en kleurloos zijn.
Gebruik de oplossing niet als die troebel is of zichtbare deeltjes bevat.
Keer de injectieflacon om, waarbij u ervoor zorgt dat de
zuigerstaaf van de spuit nog steeds helemaal is ingeduwd. Trek
voorzichtig aan de zuigerstaaf om alle oplossing via de
injectieflaconadapter op te trekken in de spuit.
Opmerking: als u meer dan één injectieflacon met ALPROLIX per
injectie gebruikt, moet elke injectieflacon afzonderlijk worden
bereid volgens de hierboven vermelde instructies (stap 1 tot en
met 13) en moet de spuit met het oplosmiddel worden verwijderd,
terwijl de injectieflaconadapter op zijn plaats moet blijven. Een
enkele, grote luerlockspuit kan worden gebruikt om de bereide
inhoud van elk van de afzonderlijke injectieflacons op te trekken.
14.
15.
Maak de spuit los van de injectieflaconadapter door voorzichtig de
injectieflacon weg te trekken en linksom te draaien.
16.
Gooi de injectieflacon en de adapter weg.
Opmerking: als de oplossing niet onmiddellijk wordt gebruikt, moet de dop van de spuit zorgvuldig op
de punt van de spuit worden teruggeplaatst. Raak de punt van de spuit of de binnenkant van de dop
niet aan.
Na bereiding kan ALPROLIX vóór toediening tot 6 uur worden bewaard bij kamertemperatuur. Na die
tijd moet het bereide ALPROLIX worden weggegooid. Beschermen tegen direct zonlicht.
58
Toediening (intraveneuze injectie):
ALPROLIX moet met de in deze verpakking meegeleverde infusieset (E) worden toegediend.
1.
Open de verpakking van de infusieset en verwijder de dop aan het
uiteinde van het slangetje. Bevestig de spuit met de bereide
ALPROLIX-oplossing aan het uiteinde van het slangetje van de
infusieset door deze rechtsom te draaien.
2.
Indien nodig, breng dan een tourniquet aan. Maak de injectieplaats klaar door de huid goed
schoon te vegen met het andere, in de verpakking meegeleverde alcoholdoekje.
3.
Verwijder eventueel lucht uit het slangetje van de infusieset door de zuigerstaaf langzaam naar
beneden te duwen totdat de vloeistof de naald van de infusieset heeft bereikt. Duw de oplossing
niet door de naald. Verwijder de heldere, plastic beschermdop van de naald.
Breng de naald van de infusieset in een ader in, volgens de instructies van uw arts of
verpleegkundige, en verwijder de tourniquet. Als u daar de voorkeur aan geeft, kunt u een van
de in de verpakking meegeleverde pleisters (G) gebruiken om de plastic vleugeltjes van de naald
op hun plaats te houden op de injectieplaats. Het bereide product moet over een periode van
enkele minuten intraveneus (in de ader) worden geïnjecteerd. Het is mogelijk dat uw arts uw
aanbevolen injectiesnelheid verandert om het voor u aangenamer te maken.
Wanneer de injectie voltooid is en de naald is verwijderd, moet u
de beschermdop van de naald omvouwen en over de naald
klikken.
4.
5.
59
6.
Gooi de gebruikte naald, alle ongebruikte oplossing, de spuit en de lege injectieflacon op veilige
wijze weg in een daartoe bestemde container voor (scherp) medisch afval, aangezien deze
materialen anderen schade kunnen toebrengen als ze niet op de juiste wijze worden afgevoerd.
Materiaal niet opnieuw gebruiken.
60
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ALPROLIX 250 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 500 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 1000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 2000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 3000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
ALPROLIX 250 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat nominaal 250 I.E. humane stollingsfactor IX (rDNA), eftrenonacog alfa.
ALPROLIX bevat na reconstitutie ongeveer 250 I.E. (50 I.E./ml) humane stollingsfactor IX (rDNA),
eftrenonacog alfa.
ALPROLIX 500 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat nominaal 500 I.E. humane stollingsfactor IX (rDNA), eftrenonacog alfa.
ALPROLIX bevat na reconstitutie ongeveer 500 I.E. (100 I.E./ml) humane stollingsfactor IX (rDNA),
eftrenonacog alfa.
ALPROLIX 1000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat nominaal 1000 I.E. humane stollingsfactor IX (rDNA), eftrenonacog alfa.
ALPROLIX bevat na reconstitutie ongeveer 1000 I.E. (200 I.E./ml) humane stollingsfactor IX (rDNA),
eftrenonacog alfa.
ALPROLIX 2000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat nominaal 2000 I.E. humane stollingsfactor IX (rDNA), eftrenonacog alfa.
ALPROLIX bevat na reconstitutie ongeveer 2000 I.E. (400 I.E./ml) humane stollingsfactor IX (rDNA),
eftrenonacog alfa.
ALPROLIX 3000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Elke injectieflacon bevat nominaal 3000 I.E. humane stollingsfactor IX (rDNA), eftrenonacog alfa.
ALPROLIX bevat na reconstitutie ongeveer 3000 I.E. (600 I.E./ml) humane stollingsfactor IX (rDNA),
eftrenonacog alfa.
De sterkte (I.E.) wordt bepaald aan de hand van de one-stage clotting-test (eentrapsstollingstest) van de
Europese Farmacopee. De specifieke activiteit van ALPROLIX is 55-84 I.E./mg eiwit.
Eftrenonacog alfa (recombinant-humane-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit (rFIXFc)) heeft
867 aminozuren. Het is een factorproduct met hoge zuiverheid dat wordt geproduceerd met
recombinant-DNA-technologie in een cellijn van humane embryonale niercellen (HEK) zonder toevoeging
van exogene eiwitten die van mensen of dieren afkomstig zijn, in de celkweek, de zuivering of de
eindformulering.
0,3 mmol (6,4 mg) natrium per injectieflacon.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie.
Poeder: gelyofiliseerd, wit tot gebroken wit poeder of cake.
Oplosmiddel: heldere tot kleurloze oplossing.
pH: 6,5 tot 7,5
Osmolaliteit: 255 tot 345 mOsm/kg
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
Behandeling en profylaxe van bloedingen bij patiënten met hemofilie B (aangeboren factor IX-deficiëntie).
ALPROLIX kan worden gebruikt voor alle leeftijdsgroepen.
4.2 Dosering en wijze van toediening
Behandeling moet plaatsvinden onder het toezicht van een arts met ervaring in de behandeling van
hemofilie.
Monitoring van de behandeling
Tijdens behandeling wordt een toepasselijke bepaling van de factor IX-waarde aanbevolen als leidraad
voor de toe te dienen dosis en de frequentie van herhaalde injecties. De respons op factor IX kan van
patiënt tot patiënt verschillen, waardoor verschillende halfwaardetijden en verschillende recoverywaarden
worden aangetoond. Een dosis die wordt gebaseerd op het lichaamsgewicht moet mogelijk worden
aangepast bij patiënten met onder- of overgewicht. Met name in het geval van grote chirurgische ingrepen
is een precieze monitoring van de substitutietherapie aan de hand van stollingsanalyse (factor IX-activiteit
in plasma) onontbeerlijk.
Wanneer een one-stage clotting assay in vitro op basis van de geactiveerde partiële tromboplastinetijd
(aPTT) wordt gebruikt voor bepaling van factor IX-activiteit in bloedmonsters van patiënten, kunnen
resultaten van factor IX-activiteit in plasma aanzienlijk beïnvloed worden door zowel het type
aPTT-reagens als de referentiestandaard die in de test worden gebruikt. Dit is vooral van belang wanneer
het laboratorium en/of het in de test gebruikte reagens worden gewijzigd.
Metingen met een one-stage clotting assay met gebruikmaking van een aPTT-reagens op basis van kaoline
zullen waarschijnlijk resulteren in een onderschatting van activiteitniveau.
Dosering en duur van de substitutietherapie zijn afhankelijk van de ernst van de factor IX-deficiëntie, van
de plaats en ernst van de bloeding en van de klinische toestand van de patiënt.
Het aantal eenheden van factor IX dat toegediend wordt, wordt volgens de huidige WHO-standaard voor
factor IX-producten uitgedrukt in Internationale Eenheden (I.E.). De activiteit van factor IX in plasma
wordt uitgedrukt als een percentage (t.o.v. normaal humaan plasma) of in Internationale Eenheden (t.o.v.
een internationale norm voor factor IX in plasma).
Eén Internationale Eenheid (I.E.) van recombinant-factor IX Fc-activiteit is gelijk aan de hoeveelheid
factor IX in één ml normaal humaan plasma.
Behandeling naar behoefte (on demand)
De berekening van de vereiste dosis van recombinant-factor IX Fc is gebaseerd op de empirische
vaststelling dat 1 Internationale Eenheid (I.E.) factor IX per kg lichaamsgewicht de factor IX-activiteit in
plasma met 1% van de normale activiteit (I.E./dl) verhoogt. De vereiste dosis wordt bepaald met behulp
van de volgende formule:
Benodigd aantal eenheden = lichaamsgewicht (kg) × gewenste factor IX-toename (%) (I.E./dl) ×
{reciprook van waargenomen herstel (I.E./kg per I.E./dl)}
De toe te dienen hoeveelheid en de toedieningsfrequentie moeten altijd afgestemd worden op de klinische
werkzaamheid voor die specifieke persoon. Indien een dosis moet worden herhaald om de bloeding onder
controle te brengen, moet rekening worden gehouden met de langere halfwaardetijd van ALPROLIX (zie
rubriek 5.2). De verwachting is dat de tijd tot piekactiviteit niet vertraagd zal zijn.
In het geval van de volgende bloedingsepisodes mag de factor IX-activiteit niet lager zijn dan de vermelde
plasma-activiteit (in % van de normale waarde of I.E./dl) in de betreffende periode. Tabel 1 kan gebruikt
worden als leidraad bij de dosering tijdens bloedingsepisodes en chirurgische ingrepen:
ingrepen
Mate van hemorragie / type Vereiste factor IX-
Doseringsfrequentie (uren) / duur van
chirurgische ingreep
waarde (%) (I.E./dl)
behandeling (dagen)
Hemorragie
Hemartrose, spierbloeding of 20-40
Injectie elke 48 uur herhalen, tot de
orale bloeding in een vroeg
bloedingsepisode zoals aangegeven door pijn
stadium
is verdwenen of genezing is bereikt.
Grotere hemartrose,
30-60
Injectie elke 24 tot 48 uur herhalen tot pijn en
spierbloeding of hematoom
acute invaliditeit zijn verdwenen.
Levensbedreigende
60-100
Injectie elke 8 tot 24 uur herhalen tot de
bloedingen
toestand niet meer levensbedreigend is.
Chirurgische ingrepen
Kleine operatie, waaronder
30-60
Injectie na 24 uur herhalen, naar behoefte tot
tandextractie
genezing is bereikt1.
Grote chirurgische ingrepen
80-100
Injectie elke 8 tot 24 uur als nodig herhalen tot
(pre- en postoperatief)
adequate wondgenezing, vervolgens
behandeling gedurende ten minste nog eens
7 dagen voortzetten om een factor IX-activiteit
van 30% tot 60% (I.E./dl) te handhaven.
1 Bij sommige patiënten en onder sommige omstandigheden kan het doseringsinterval worden verlengd tot 48 uur (zie
rubriek 5.2 voor farmacokinetische gegevens).
Profylaxe
Voor een langdurige profylaxe tegen bloedingen, zijn de aanbevolen startschema's ofwel:
·
50 I.E./kg eenmaal per week, dosis aanpassen op basis van de individuele respons of
·
100 I.E./kg eenmaal elke 10 dagen, interval aanpassen op basis van de individuele respons.
Sommige patiënten bij wie de bloedingen goed onder controle zijn op een schema van eenmaal elke
10 dagen, kunnen worden behandeld met een interval van 14 dagen of langer.
De hoogste aanbevolen dosis voor profylaxe is 100 I.E./kg.
Ouderen
Er is beperkte ervaring bij patiënten 65 jaar.
Pediatrische patiënten
Voor kinderen jonger dan 12 jaar zijn mogelijk hogere of frequentere doses vereist en de aanbevolen
startdosis is 50-60 I.E./kg elke 7 dagen. Voor adolescenten van 12 jaar en ouder zijn de dosisaanbevelingen
dezelfde als voor volwassenen. Zie rubriek 5.1 en 5.2.
De hoogste aanbevolen dosis voor profylaxe is 100 I.E./kg.
Wijze van toediening
Intraveneus gebruik.
In geval van zelftoediening of toediening door een zorgverlener is de juiste training noodzakelijk.
toedieningssnelheid moet worden afgestemd op wat de patiënt als prettig ervaart en mag niet hoger zijn
dan 10 ml/min.
Voor instructies over reconstitutie van het geneesmiddel voorafgaand aan toediening, zie rubriek 6.6.
4.3 Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Terugvinden herkomst
Om het terugvinden van de herkomst van biologicals te verbeteren moeten de naam en het batchnummer
van het toegediende product goed geregistreerd worden.
Overgevoeligheid
Allergische overgevoeligheidsreacties zijn gemeld met ALPROLIX. Indien zich symptomen van
overgevoeligheid voordoen, moeten patiënten geadviseerd worden het gebruik van het geneesmiddel
onmiddellijk te staken en contact op te nemen met hun arts.
Patiënten moeten geïnformeerd worden over de vroege symptomen van overgevoeligheidsreacties,
waaronder netelroos, gegeneraliseerde urticaria, beklemd gevoel in de borst, piepende ademhaling,
hypotensie en anafylaxie.
In geval van anafylactische shock moet de gebruikelijke medische behandeling voor shock worden
toegepast.
Remmers
Na herhaalde behandeling met humane stollingsfactor IX-producten moeten patiënten worden
gecontroleerd op de ontwikkeling van neutraliserende antilichamen (remmers) die moeten worden
gekwantificeerd in Bethesda-eenheden (BU) aan de hand van de aangewezen biologische tests.
In de literatuur zijn er meldingen geweest die duiden op een correlatie tussen het voorkomen van een
factor IX-remmer en allergische reacties. Daarom moeten patiënten die allergische reacties hebben, worden
onderzocht op de aanwezigheid van een remmer. Er dient rekening mee te worden gehouden dat patiënten
met factor IX-remmers mogelijk een groter risico lopen op anafylaxie bij een volgende blootstelling aan
factor IX.
Vanwege het risico op allergische reacties met factor IX-producten moeten de eerste toedieningen van
factor IX, volgens het oordeel van de behandelend arts, plaatsvinden onder medisch toezicht, waarbij de
aangewezen medische zorg voor allergische reacties kan worden verstrekt.
Trombo-embolie
Vanwege het mogelijke risico op trombotische complicaties met factor IX-producten moet klinische
bewaking voor vroege symptomen van trombotische coagulopathie en verbruikscoagulopathie worden
ingesteld met de aangewezen biologische tests wanneer dit product wordt toegediend aan patiënten met een
leveraandoening, aan patiënten in de postoperatieve periode, aan pasgeboren zuigelingen, of aan patiënten
die een risico lopen op een trombotisch fenomeen of gedissemineerde intravasale stolling (DIS). Het
voordeel van behandeling met ALPROLIX in deze situaties moet worden afgewogen tegen het risico op
deze complicaties.
Bij patiënten met bestaande cardiovasculaire risicofactoren kan substitutietherapie met factor IX-producten
het cardiovasculaire risico verhogen.
Kathetergerelateerde complicaties
Indien een centraalveneuze lijn moet worden gebruikt, dient rekening te worden gehouden met het risico
op complicaties die verband houden met de centraalveneuze lijn, waaronder lokale infecties, bacteriëmie
en trombose ter hoogte van de katheter.
Pediatrische patiënten
De vermelde waarschuwingen en voorzorgen zijn van toepassing op zowel volwassenen als kinderen.
Overwegingen met betrekking tot hulpstoffen
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per injectieflacon, dat wil zeggen dat het in
wezen 'natriumvrij' is. In geval van behandeling met meerdere injectieflacons, moet rekening worden
gehouden met het totale natriumgehalte.
4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er zijn geen interacties van ALPROLIX met andere geneesmiddelen gemeld. Er is geen onderzoek naar
interacties uitgevoerd.
4.6 Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap en borstvoeding
Er is geen dieronderzoek met betrekking tot reproductie uitgevoerd met ALPROLIX. Bij muizen is een
onderzoek uitgevoerd naar overdracht door de placenta (zie rubriek 5.3). Aangezien hemofilie B zelden
voorkomt bij vrouwen is er geen ervaring beschikbaar met betrekking tot het gebruik van factor IX tijdens
de zwangerschap en tijdens borstvoeding. Bijgevolg dient factor IX alleen toegediend te worden aan
zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven als het duidelijk is geïndiceerd.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen vruchtbaarheidsgegevens beschikbaar. Bij dieren is geen vruchtbaarheidsonderzoek
uitgevoerd met ALPROLIX.
4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
ALPROLIX heeft geen invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen.
4.8 Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Overgevoeligheids- of allergische reacties (die kunnen bestaan uit angio-oedeem, brandend en stekend
gevoel op de infuusplaats, koude rillingen, overmatig blozen, gegeneraliseerde urticaria, hoofdpijn,
netelroos, hypotensie, lethargie, nausea, rusteloosheid, tachycardie, beklemd gevoel in de borst,
tintelingen, braken, piepende ademhaling) zijn zelden waargenomen en kunnen in sommige gevallen
verergeren tot ernstige anafylaxie (waaronder shock). In enkele gevallen ontwikkelden deze reacties zich
tot ernstige anafylaxie en traden deze reacties op terwijl er zich vrijwel tegelijkertijd remmers tegen
factor IX ontwikkelden (zie ook rubriek 4.4). Nefrotisch syndroom is gemeld na een poging tot inductie
allergische reactie.
Patiënten met hemofilie B kunnen neutraliserende antilichamen (remmers) tegen factor IX ontwikkelen.
Indien dergelijke remmers voorkomen, zal de toestand zich manifesteren als een onvoldoende klinische
respons. In dergelijke gevallen wordt aangeraden contact op te nemen met een gespecialiseerd
hemofiliecentrum.
Er bestaat een potentieel risico op trombo-embolische episodes na de toediening van factor IX-producten,
waarbij het risico groter is voor preparaten met geringe zuiverheid. Het gebruik van factor IX-producten
met geringe zuiverheid is in verband gebracht met gevallen van myocardinfarct, gedissemineerde
intravasale stolling, veneuze trombose en longembolie. Het gebruik van factor IX met hoge zuiverheid is
zelden in verband gebracht met trombo-embolische complicaties.
Lijst van bijwerkingen in tabelvorm
Eerder behandelde patiënten: in totaal werden 153 patiënten met ernstige hemofilie B geobserveerd in
klinische fase III-onderzoeken en een verlengingsonderzoek. Ongewenste voorvallen zijn waargenomen
over in totaal 561 persoonjaren. Het totale aantal blootstellingsdagen was 26.106 met een mediaan van
165 (bereik 1 tot 528) blootstellingsdagen per persoon.
Niet eerder behandelde patiënten: in totaal werden 33 patiënten met ernstige hemofilie B geobserveerd in
één klinisch onderzoek. Ongewenste voorvallen zijn waargenomen over in totaal 57,51 persoonjaren. Het
totale aantal blootstellingsdagen was 2.233 met een mediaan van 76 (bereik 1 tot 137) blootstellingsdagen
per persoon.
Tabel 2 hieronder is in overeenstemming met de classificatie van de systeem/orgaanklasse volgens
MedDRA (niveau van SOC en voorkeursterm).
Frequenties zijn geëvalueerd in overeenstemming met de volgende afspraak: zeer vaak ( 1/10); vaak
( 1/100, < 1/10); soms ( 1/1.000, < 1/100); zelden ( 1/10.000, < 1/1.000); zeer zelden (< 1/10.000); niet
bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). In de tabel worden de bijwerkingen
vermeld die zijn gemeld in de klinische onderzoeken en die zijn vastgesteld bij postmarketinggebruik.
Systeem/orgaanklasse volgens MedDRA
Bijwerkingen
Frequentiecategorie
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Factor IX-remming
Vaak1
Immuunsysteemaandoeningen
Overgevoeligheid
Vaak1
Anafylactische reactie
Niet bekend
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Verminderde eetlust
Soms
Zenuwstelselaandoeningen
Hoofdpijn
Vaak
Duizeligheid
Soms
Dysgeusie
Soms
Hartaandoeningen
Hartkloppingen
Soms
Bloedvataandoeningen
Hypotensie
Soms
Maagdarmstelselaandoeningen
Paresthesie oraal
Vaak
Ademgeur
Soms
Nier- en urinewegaandoeningen
Obstructieve uropathie
Vaak
Hematurie
Soms
Nierkoliek
Soms
Algemene aandoeningen en
Erytheem op injectieplaats
Vaak
toedieningsplaatsstoornissen
Vermoeidheid
Soms
Pijn op infuusplaats
Soms
1 De frequentie is gebaseerd op optreden in het onderzoek bij niet eerder behandelde patiënten. Beide voorvallen van
factor IX-remming en overgevoeligheid traden op bij één niet eerder behandelde patiënt in onderzoek IV. Zie
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen.
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Gedurende het gehele klinische onderzoeksprogramma was er één (niet eerder behandelde) patiënt in
onderzoek IV die een lage-titerfactor IX-remmer ontwikkelde in combinatie met overgevoeligheid (zie
rubriek 5.1). Na het in de handel brengen zijn ontwikkeling van en overgevoeligheid (waaronder
anafylaxie) voor factor IX-remmers waargenomen.
Pediatrische patiënten
Frequentie, type en ernst van bijwerkingen bij kinderen zijn naar verwachting dezelfde als bij volwassenen.
Zie rubriek 5.1 voor omvang en leeftijdstypering van de veiligheidsdatabase bij kinderen.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze
wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd.
Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via
het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9 Overdosering
De effecten van hogere dan aanbevolen doses van ALPROLIX zijn niet onderzocht.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1 Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: antihemorragica, bloedstollingsfactor IX, ATC-code: B02BD04
Werkingsmechanisme
Factor IX is een glycoproteïne met enkelvoudige keten met een molecuulmassa van ongeveer
55.000 dalton. Het is een vitamine K-afhankelijke stollingsfactor. Factor IX wordt geactiveerd door
factor XIa in de intrinsieke stollingsroute en door het factor VII/weefselfactor-complex in de extrinsieke
route. Geactiveerde factor IX, in combinatie met geactiveerde factor VIII, activeert factor X. Geactiveerde
factor X zet protrombine om in trombine. Vervolgens zet trombine fibrinogeen om in fibrine en wordt een
stolsel gevormd.
Hemofilie B is een geslachtsgebonden erfelijke afwijking in de bloedstolling, veroorzaakt door verlaagde
factor IX-spiegels en resulterend in bloedingen in gewrichten, spieren of inwendige organen, hetzij
spontaan, hetzij als gevolg van een ongeluk of chirurgisch trauma. Door substitutietherapie wordt de
factor IX-spiegel in plasma verhoogd, waardoor tijdelijk de factordeficiëntie wordt gecorrigeerd en de
bloedingsneigingen worden verholpen.
ALPROLIX (eftrenonacog alfa) is een langwerkend, volledig recombinant fusie-eiwit dat bestaat uit
humane stollingsfactor IX, covalent gekoppeld aan het Fc-domein van humaan immunoglobuline G1 en
dat wordt geproduceerd met recombinant-DNA-technologie.
Het Fc-domein van humaan immunoglobuline G1 bindt met de neonatale Fc-receptor. Deze receptor wordt
gedurende het hele leven tot expressie gebracht als deel van een van nature voorkomende route die
immunoglobulines beschermt tegen lysosomale afbraak door deze eiwitten opnieuw in de circulatie te
brengen, resulterend in hun lange plasmahalfwaardetijd.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
De veiligheid, werkzaamheid en farmacokinetiek van ALPROLIX werden geëvalueerd in 2 multinationale,
open-label hoofdonderzoeken bij eerder behandelde patiënten: een fase 3-onderzoek bij volwassenen en
adolescenten, waarnaar wordt verwezen met onderzoek I, en een fase 3-onderzoek bij kinderen waarnaar
wordt verwezen met onderzoek II (zie Pediatrische patiënten). De veiligheid en werkzaamheid van
ALPROLIX werden ook geëvalueerd bij niet eerder behandelde patiënten met ernstige hemofilie B
(onderzoek IV), zie Pediatrische patiënten.
Onderzoek I vergeleek de werkzaamheid van elk van 2 profylactische behandelingsschema's (vast
wekelijks interval met een dosering van 50 I.E./kg, en geïndividualiseerd interval met 100 I.E./kg dat om
de 10 dagen begint) met behandeling naar behoefte. In het onderzoek werden in totaal 123 eerder
behandelde mannelijke patiënten (12 tot 71 jaar oud) met ernstige hemofilie B ( 2% endogene
FIX-activiteit) opgenomen. Alle patiënten werden behandeld met ALPROLIX en werden tot 77 weken
opgevolgd.
Van de 123 proefpersonen die onderzoek I voltooiden, werden er 93 opgenomen in onderzoek III
(verlengingsonderzoek) met een mediane totale opvolgingsperiode van 6,5 jaar.
Het is van belang dat de ABR-waarden niet vergelijkbaar zijn tussen verschillende concentraten van
factoren en tussen verschillende klinische onderzoeken.
In onderzoek I was de mediane wekelijkse dosis voor proefpersonen in de groep met vast wekelijks
interval 45,17 I.E./kg (interkwartielafstand (IQR, interquartile range) 38,1-53,7). De overeenstemmende
mediane ABR (Annualised Bleeding Rates) bij proefpersonen die evalueerbaar waren voor werkzaamheid
waren 2,95 (IQR: 1,01-4,35) en bleven vergelijkbaar gedurende het gehele onderzoek III (1,85 (IQR:
0,76-4,0)). In onderzoek III hadden proefpersonen een mediaan van 0,38 (IQR: 0,00-1,43) spontane
bloedingen in gewrichten.
Voor proefpersonen in de groep met geïndividualiseerd interval was het mediane doseringsinterval
12,53 dagen (IQR: 10,4-13,4) in onderzoek I. De overeenstemmende mediane ABR waren 1,38 (IQR:
0,00-3,43) en bleven vergelijkbaar gedurende het gehele onderzoek III (1,85 (IQR: 0,76-4,0)).
Doseringsintervallen en de factorconsumptie bleven in onderzoek III (verlengingsonderzoek) voor beide
profylactische schema's vergelijkbaar met die van onderzoek I.
42% van de proefpersonen had geen bloedingsepisodes bij geïndividualiseerde profylaxe en 23,0% van de
proefpersonen bij wekelijkse profylaxe. Er was een kleiner aantal proefpersonen met profylaxe met
geïndividualiseerd interval die bij aanvang 1 doelgewricht hadden dan bij wekelijkse profylaxe
(respectievelijk 27,6% en 57,1%).
Behandeling van bloedingen
Van de 636 bloedingen die werden waargenomen tijdens onderzoek I werd 90,4% onder controle gebracht
met 1 injectie en in totaal 97,3% met 2 of minder injecties. De mediane gemiddelde dosis per injectie voor
de behandeling van een bloedingsepisode was 46,07 (IQR: 32,86-57,03) I.E./kg. De mediane totale dosis
voor behandeling van een bloedingsepisode was 51,47 I.E./kg (IQR: 35,21-61,73) in de groep met
wekelijkse profylaxe, 49,62 I.E./kg (IQR: 35,71-94,82) in de groep met profylaxe met geïndividualiseerd
interval en 46,58 I.E./kg (IQR: 33,33-59,41) in de groep met behandeling naar behoefte.
Perioperatieve behandeling (chirurgische profylaxe)
In totaal vonden 35 grote chirurgische ingrepen plaats en werden 22 proefpersonen (21 volwassenen en
adolescenten, en 1 pediatrische patiënt < 12 jaar) geëvalueerd in onderzoek I en onderzoek III. Bij 28 van
de 35 grote chirurgische ingrepen (80,0%) was een enkele preoperatieve dosis noodzakelijk om hemostase
tijdens de chirurgische ingreep te handhaven. De mediane gemiddelde dosis per injectie om hemostase te
handhaven tijdens de chirurgische ingreep was 94,7 I.E./kg (bereik: 49 tot 152 I.E./kg). De totale dosis op
de dag van de chirurgische ingreep varieerde van 49 tot 341 I.E./kg en de totale dosis in de 14 dagen
durende perioperatieve periode varieerde van 60 tot 1.947 I.E./kg.
Bij 100% van de grote chirurgische ingrepen werd de hemostatische respons als uitstekend of goed
beoordeeld.
Pediatrische patiënten
In onderzoek II werden in totaal 30 eerder behandelde mannelijke pediatrische patiënten met ernstige
hemofilie B ( 2% endogene FIX-activiteit) opgenomen. Patiënten waren jonger dan 12 jaar (15 waren
< 6 jaar en 15 waren 6 tot < 12 jaar). Alle patiënten werden behandeld met ALPROLIX en werden tot
52 weken opgevolgd.
Alle 30 patiënten werden behandeld met ALPROLIX volgens een profylactisch doseringsschema, te
beginnen met 50-60 I.E./kg elke 7 dagen, waarbij de dosis werd aangepast tot een maximum van
100 I.E./kg en het doseringsinterval tot een minimum van eenmaal per week en een maximum van
tweemaal per week. Van de 30 patiënten die onderzoek II voltooiden, werden er 27 opgenomen in
en het mediane aantal blootstellingsdagen bedroeg 166.
In onderzoek IV werden 33 niet eerder behandelde pediatrische patiënten met ernstige hemofilie B ( 2%
endogene FIX-activiteit) opgenomen. De mediane leeftijd bij opname in het onderzoek was 0,6 jaar (bereik
0,08 tot 2 jaar); 78,8% van de proefpersonen was minder dan 1 jaar oud. Het mediane aantal weken op
ALPROLIX over het totaal bedroeg 83,01 (bereik 6,7 tot 226,7 weken) en het mediane aantal
blootstellingsdagen over het totaal bedroeg 76 dagen (bereik 1 tot 137 dagen).
Profylaxe met geïndividualiseerd schema
In onderzoek II was de mediane gemiddelde wekelijkse dosis van ALPROLIX 59,40 I.E./kg
(interkwartielafstand 52,95 tot 64,78 I.E./kg) voor proefpersonen < 6 jaar en 57,78 I.E./kg
(interkwartielafstand 51,67 tot 65,01 I.E./kg) voor proefpersonen van 6 tot < 12 jaar. Het mediane
doseringsinterval over het totaal was 6,99 dagen (interkwartielafstand 6,94 tot 7,03) zonder verschil in het
mediane doseringsinterval tussen de leeftijdscohorten. Met uitzondering van één patiënt van wie de laatst
voorgeschreven dosis 100 I.E./kg elke 5 dagen was, waren de laatst voorgeschreven doses van de andere
29 patiënten tot 70 I.E./kg elke 7 dagen. 33% van de pediatrische proefpersonen had geen
bloedingsepisodes. Doseringsintervallen en de factorconsumptie bleven in onderzoek III vergelijkbaar met
die van onderzoek II.
Mediane bloedingspercentages op jaarbasis bij proefpersonen < 12 jaar die evalueerbaar waren voor
werkzaamheid waren 1,97 (interkwartielafstand 0,00 tot 3,13) in onderzoek II en bleven vergelijkbaar
gedurende het gehele onderzoek III (verlengingsonderzoek).
Bij niet eerder behandelde patiënten (onderzoek IV) was de mediane gemiddelde wekelijkse dosis van
ALPROLIX 57,96 I.E./kg (interkwartielafstand 52,45 tot 65,06 I.E./kg) en het mediane doseringsinterval
7 dagen (interkwartielafstand 6,95 tot 7,12 dagen). Doseringsintervallen en factorconsumptie bleven in
onderzoek IV vergelijkbaar met die van onderzoek II en III. Van de niet eerder behandelde patiënten die
een profylactische behandeling kregen, hadden 8 (28,6%) proefpersonen geen bloedingsepisodes. Het
totale mediane ABR voor proefpersonen in het profylactische behandelingsschema was 1,24
(interkwartielafstand 0,0 tot 2,49).
Behandeling van bloedingsepisodes
Van de 60 bloedingsvoorvallen die werden waargenomen tijdens onderzoek II werd 75% onder controle
gebracht met 1 injectie en in totaal 91,7% van de bloedingsepisodes werd onder controle gebracht met 2 of
minder injecties. De mediane gemiddelde dosis per injectie voor de behandeling van een bloedingsepisode
was 63,51 (interkwartielafstand 48,92 tot 99,44) I.E./kg. De mediane totale dosis voor de behandeling van
een bloedingsepisode was 68,22 I.E./kg (interkwartielafstand 50,89 tot 126,19).
Van de 58 bloedingsvoorvallen die werden waargenomen bij niet eerder behandelde patiënten die een
profylactische behandeling kregen in onderzoek IV, werd 87,9% onder controle gebracht met 1 injectie en
werd in totaal 96,6% van de bloedingsepisodes onder controle gebracht met 2 of minder injecties. De
mediane gemiddelde dosis per injectie voor de behandeling van een bloedingsepisode was 71,92 I.E./kg
(interkwartielafstand 52,45 tot 100,81 I.E./kg). De mediane totale dosis voor de behandeling van een
bloedingsepisode was 78,74 I.E./kg (interkwartielafstand 53,57 tot 104,90 I.E./kg).
Alle farmacokinetische onderzoeken met ALPROLIX werden uitgevoerd bij eerder behandelde patiënten
met ernstige hemofilie B. De gegevens die in deze rubriek worden gegeven, werden verkregen aan de hand
van een one-stage clotting assay met een aPTT-reagens op basis van silica, gekalibreerd tegen
factor IX-plasmanormen.
Farmacokinetische eigenschappen werden geëvalueerd bij 22 proefpersonen ( 19 jaar) die ALPROLIX
(rFIXFc) kregen. Na een uitwasperiode van ten minste 120 uur (5 dagen) kregen de proefpersonen een
enkele dosis van 50 I.E./kg. Farmacokinetische monsters werden vóór de dosis afgenomen en daarna
vervolgens op 11 tijdpunten tot 240 uur (10 dagen) na de dosis. Farmacokinetische parameters van de
niet-compartimentele analyse na een dosis van 50 I.E./kg ALPROLIX worden in tabel 3 gegeven.
Tabel 3: Farmacokinetische parameters van ALPROLIX (dosis 50 I.E./kg)
Farmacokinetische parameters1
ALPROLIX
(95% BI)
N = 22
Incrementele recovery (I.E./dl per I.E./kg)
0,92
(0,77-1,10)
AUC/dosis
31,58
(I.E.*uur/dl per I.E./kg)
(28,46-35,05)
Cmax (I.E./dl)
46,10
(38,56-55,11)
CL (ml/uur/kg)
3,17
(2,85-3,51)
t½ (uur)
77,60
(70,05-85,95)
t½ (uur)2
5,03
(3,20-7,89)
t½ (uur)2
82,12
(71,39-94,46)
MRT (uur)
95,82
(88,44-106,21)
Vss (ml/kg)
303,4
(275,1-334,6)
Tijd tot 1% (dagen)2
11,22
(10,20-12,35)
1 Farmacokinetische parameters worden gegeven in geometrisch gemiddelde (95% BI)
2 Deze farmacokinetische parameters zijn verkregen uit de compartimentele analyse
Afkortingen: BI = betrouwbaarheidsinterval; Cmax = maximale activiteit; AUC = oppervlakte onder de FIX-activiteit/tijd-curve; t½
= terminale halfwaardetijd; t½
= distributiehalfwaardetijd; t½
= eliminatiehalfwaardetijd; CL = klaring; Vss = distributievolume bij
steady-state; MRT = gemiddelde verblijfstijd (mean residence time).
De eliminatiehalfwaardetijd (82 uur) wordt beïnvloed door het Fc-domein, waarvan bij diermodellen bleek
dat het wordt gemedieerd door cycling-routes van de neonatale Fc-receptor.
Een farmacokinetisch model van de populatie werd ontwikkeld op basis van gegevens van FIX-activiteit
van 161 proefpersonen van alle leeftijden (2-76 jaar) met een gewicht tussen 12,5 kg en 186,7 kg in drie
klinische onderzoeken (12 proefpersonen in een fase 1/2a-onderzoek, 123 proefpersonen in onderzoek I en
26 proefpersonen in onderzoek II). De schatting van CL (klaring) voor een typische volwassene van 70 kg
is 2,30 dl/uur en het distributievolume bij steady-state is respectievelijk 194,8 dl. Het waargenomen
ernstige hemofilie B wordt hieronder weergegeven (zie tabel 4).
Tabel 4: De waargenomen gemiddelde (SD) FIX-activiteit [I.E./dl] na een enkelvoudige dosis van
ALPROLIX1 (rFIXFc) voor patiënten 12 jaar
Dosis
168
192
240
288
(I.E./kg)
10 min.
1 uur
3 uur
6 uur
24 uur
48 uur
96 uur
144
uur
uur
uur
uur
uur
50
52,9
34,5
28,7
25,1
15,1
9,7
5,0
3,4
3,2
2,6
2,1
(30,6)
(7,3)
(6,7)
(5,1)
(3,9)
(3,0)
(1,6)
(1,1)
(1,9)
(1,0)
(0,9)
NB
100
112
21,8
10,1
2,30
(24)
NB
77,1
(12,8)
NB
36,7
(8,0)
(4,8)
(2,6)
NB
4,81
(1,67)
NB
2,86
(0,98)
(0,94)
1 Zie rubriek 4.2; NB: niet beschikbaar
Pediatrische patiënten
Farmacokinetische parameters van ALPROLIX werden bepaald voor adolescenten in onderzoek I
(farmacokinetische monsterafname vond plaats vóór de dosis, gevolgd door een evaluatie op meerdere
tijdpunten tot 336 uur (14 dagen) na de dosis) en voor kinderen in onderzoek II (farmacokinetische
monsterafname vond plaats vóór de dosis, gevolgd door een evaluatie op 7 tijdpunten tot 168 uur (7 dagen)
na de dosis). Tabel 5 geeft de farmacokinetische parameters die werden berekend met de pediatrische
gegevens van 35 proefpersonen in de leeftijd jonger dan 18 jaar.
Tabel 5: Vergelijking van FK parameters van ALPROLIX (rFIXFc) volgens leeftijdscategorie
Onderzoek II
Onderzoek I
< 6 jaar
6 tot < 12 jaar
12 tot < 18 jaar
FK parameters1
(2, 4)
(6, 10)
(12, 17)
N = 11
N = 13
N = 11
IR
0,5989
0,7170
0,8470
(I.E./dl per I.E./kg)
(0,5152; 0,6752)
(0,6115; 0,8407)
(0,6767; 1,0600)
AUC/dosis
22,71
28,53
29,50
(I.E.*uur/dl per I.E./kg)
(20,32; 25,38)
(24,47; 33,27)
(25,13; 34,63)
t
70,34
82,22
½
(uur)
66,49
(55,86; 79,14)
(60,95; 81,17)
(72,30; 93,50)
MRT (uur)
83,65
82,46
93,46
(71,76; 97,51)
(72,65; 93,60)
(81,77; 106,81)
CL (ml/uur/kg)
4,365
3,505
3,390
(3,901; 4,885)
(3,006; 4,087)
(2,888; 3,979)
V
289,0
316,8
ss (ml/kg)
365,1
(316,2; 421,6)
(236,7; 352,9)
(267,4; 375,5)
1 FK parameters afgeleid van de niet-compartimentele analyse worden gegeven in geometrisch gemiddelde
(95% BI)
Afkortingen: BI = betrouwbaarheidsinterval; IR = incrementele recovery; AUC = oppervlakte onder de
FIX-activiteit/tijd-curve; t½ = terminale halfwaardetijd; MRT = gemiddelde verblijfstijd (mean residence time); CL
= klaring; Vss = distributievolume bij steady-state
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van
onderzoek op het gebied van trombogeniciteit getest bij konijnen (Wessler-stasemodel) en toxiciteit bij
herhaalde dosering (dat bestond uit beoordeling van lokale toxiciteit, voortplantingsorganen bij
mannetjesdieren en elektrocardiografische parameters) bij ratten en apen. Er is geen onderzoek uitgevoerd
naar genotoxiciteit, carcinogeniciteit, reproductietoxiciteit of embryofoetale ontwikkelingstoxiciteit. In een
onderzoek naar overdracht door de placenta bleek dat eftrenonacog alfa (rFIXFc) bij muizen in kleine
hoeveelheden de placenta passeert.
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1 Lijst van hulpstoffen
Poeder
Sucrose
Histidine
Mannitol
Polysorbaat 20
Natriumhydroxide (voor aanpassing van de pH)
Zoutzuur (voor aanpassing van de pH)
Oplosmiddel
Natriumchloride
Water voor injectie
6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Bij gebrek aan onderzoek naar onverenigbaarheden, mag dit geneesmiddel niet met andere geneesmiddelen
gemengd worden.
Alleen de meegeleverde infusieset mag worden gebruikt, omdat behandeling kan falen als gevolg van
adsorptie van stollingsfactor IX op de interne oppervlakken van sommige injectieapparatuur.
6.3 Houdbaarheid
Ongeopende injectieflacon
4 jaar
Tijdens de houdbaarheidsperiode kan het product worden bewaard bij kamertemperatuur (tot 30 °C)
gedurende een enkele periode die 6 maanden niet mag overschrijden. De datum waarop het product uit de
koelkast wordt genomen, moet op de doos worden genoteerd. Na bewaring bij kamertemperatuur mag het
product niet opnieuw in de koelkast worden geplaatst. Het product mag niet worden gebruikt na de uiterste
gebruiksdatum die op de injectieflacon staat gedrukt of zes maanden nadat de doos uit de koelkast werd
genomen, waarbij de kortste periode doorslaggevend is.
Chemische en fysische stabiliteit is aangetoond gedurende 6 uur wanneer bij kamertemperatuur (tot 30 °C)
wordt bewaard. Als het product niet binnen 6 uur wordt gebruikt, moet het worden weggegooid. Vanuit
microbiologisch standpunt moet het product onmiddellijk na reconstitutie worden gebruikt. Indien niet
onmiddellijk gebruikt, zijn de bewaartijd en bewaarcondities van de bereide oplossing voorafgaand aan
gebruik de verantwoordelijkheid van de gebruiker. Het product beschermen tegen direct zonlicht.
6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren in de koelkast (2 °C8 °C). Niet in de vriezer bewaren. De injectieflacon in de buitenverpakking
bewaren ter bescherming tegen licht.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na reconstitutie, zie rubriek 6.3.
6.5 Aard en inhoud van de verpakking en speciale benodigdheden voor gebruik, toediening
Elke verpakking bevat:
-
poeder in een glazen injectieflacon van type 1-glas met een chloorbutylrubberen stop
-
5 ml oplosmiddel in een voorgevulde spuit van type 1-glas met een broombutylrubberen plunjerstop
-
een zuigerstaaf
-
een steriele injectieflaconadapter voor reconstitutie
-
een steriele infusieset
-
alcoholdoekje(s)
-
pleister(s)
-
gaasverband(en).
Verpakkingsgrootte van 1.
6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Het poeder voor injectie in elke injectieflacon moet worden gereconstitueerd met het meegeleverde
oplosmiddel (natriumchlorideoplossing) van de voorgevulde spuit met behulp van de steriele
injectieflaconadapter voor reconstitutie.
Zwenk voorzichtig met de injectieflacon totdat al het poeder is opgelost.
De gereconstitueerde oplossing moet helder tot bijna doorschijnend en kleurloos zijn. Het
gereconstitueerde geneesmiddel moet vóór toediening visueel worden gecontroleerd op deeltjes en
verkleuring. Oplossingen die troebel zijn of die een neerslag bevatten, mogen niet worden gebruikt.
Dit product is uitsluitend voor eenmalig gebruik.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
Instructies voor de bereiding en toediening
De procedure hieronder beschrijft de bereiding en toediening van ALPROLIX.
ALPROLIX wordt toegediend met een intraveneuze (i.v., in een ader) injectie nadat het poeder voor
injectie is opgelost met het in de voorgevulde spuit meegeleverde oplosmiddel. De verpakking van
ALPROLIX bevat:
A) 1 injectieflacon met poeder
B) 5 ml oplosmiddel in een voorgevulde spuit
C) 1 zuigerstaaf
D) 1 adapter voor de injectieflacon
E) 1 infusieset
F) 2 alcoholdoekjes
G) 2 pleisters
H) 1 gaasverband
ALPROLIX mag niet met andere oplossingen voor injectie of infusie gemengd worden.
Was uw handen voordat u de verpakking opent.
Bereiding:
1. Controleer de naam en de sterkte die op de verpakking staan vermeld, om zeker te zijn dat de
verpakking het juiste geneesmiddel bevat. Controleer de uiterste houdbaarheidsdatum op de
doos van ALPROLIX. Gebruik het geneesmiddel niet na de uiterste houdbaarheidsdatum.
2.
Als ALPROLIX in een koelkast is bewaard, laat dan vóór gebruik de injectieflacon met
ALPROLIX (A) en de spuit met het oplosmiddel (B) op kamertemperatuur komen. Gebruik
geen andere methode voor het opwarmen van de injectieflacon en de voorgevulde spuit.
3.
Plaats de injectieflacon op een schoon, vlak oppervlak. Verwijder
de plastic flip-off dop van de injectieflacon.
4.
Veeg de bovenkant van de injectieflacon schoon met een van de in
de verpakking meegeleverde alcoholdoekjes (F) en laat aan de
lucht drogen. Raak de bovenkant van de injectieflacon niet aan en
laat deze nergens mee in aanraking komen wanneer hij is
schoongeveegd.
5.
Verwijder het papieren beschermlipje van de heldere, plastic injectieflaconadapter (D).
Verwijder de adapter niet uit zijn beschermdop. Raak de binnenkant van de verpakking van de
injectieflaconadapter niet aan.
6.
Plaats de injectieflacon op een vlak oppervlak.
Houd de injectieflaconadapter in zijn
beschermdop vast en plaats hem recht over de
bovenkant van de injectieflacon. Duw de
adapter stevig naar beneden tot hij op zijn plaats
vastklikt op de bovenkant van de injectieflacon,
waarbij de pin van de adapter door de stop van
de injectieflacon prikt.
7.
Bevestig de zuigerstaaf (C) op de spuit met het oplosmiddel door
de top van de zuigerstaaf in de opening in de plunjer van de spuit
in te brengen. Draai de zuigerstaaf stevig rechtsom totdat hij
stevig in de plunjer van de spuit is ingebracht.
8.
Breek de witte, beveiligde, plastic dop van de spuit met het
oplosmiddel af door de perforatie van de dop te buigen tot hij
loskomt. Leg de dop opzij door hem met de bovenkant naar
beneden te leggen op een vlak oppervlak. Raak de binnenkant van
de dop of de punt van de spuit niet aan.
Verwijder de beschermdop van de adapter en gooi hem weg.
10. Breng de spuit met het oplosmiddel aan op de
injectieflaconadapter door de punt van de spuit in de opening van
de adapter in te brengen. Duw stevig en draai de spuit rechtsom
totdat hij stevig vastzit.
11. Druk langzaam de zuigerstaaf naar beneden om al het oplosmiddel
in de injectieflacon met ALPROLIX te injecteren.
12. Zwenk voorzichtig met de injectieflacon, terwijl de spuit nog
steeds op de adapter is bevestigd en de zuigerstaaf naar beneden is
geduwd, totdat het poeder is opgelost.
Niet schudden.
13. De uiteindelijke oplossing moet vóór toediening worden gecontroleerd door hem goed te
bekijken. De oplossing moet helder tot licht glanzend (paarlemoerachtig) en kleurloos zijn.
Gebruik de oplossing niet als die troebel is of zichtbare deeltjes bevat.
zuigerstaaf van de spuit nog steeds helemaal is ingeduwd. Trek
voorzichtig aan de zuigerstaaf om alle oplossing via de
injectieflaconadapter op te trekken in de spuit.
Opmerking: als u meer dan één injectieflacon met ALPROLIX per
injectie gebruikt, moet elke injectieflacon afzonderlijk worden
bereid volgens de hierboven vermelde instructies (stap 1 tot en
met 13) en moet de spuit met het oplosmiddel worden verwijderd,
terwijl de injectieflaconadapter op zijn plaats moet blijven. Een
enkele, grote luerlockspuit kan worden gebruikt om de bereide
inhoud van elk van de afzonderlijke injectieflacons op te trekken.
15. Maak de spuit los van de injectieflaconadapter door voorzichtig de
injectieflacon weg te trekken en linksom te draaien.
16. Gooi de injectieflacon en de adapter weg.
Opmerking: als de oplossing niet onmiddellijk wordt gebruikt, moet de dop van de spuit zorgvuldig op
de punt van de spuit worden teruggeplaatst. Raak de punt van de spuit of de binnenkant van de dop
niet aan.
Na bereiding kan ALPROLIX vóór toediening tot 6 uur worden bewaard bij kamertemperatuur. Na die
tijd moet het bereide ALPROLIX worden weggegooid. Beschermen tegen direct zonlicht.
Toediening (intraveneuze injectie):
ALPROLIX moet met de in deze verpakking meegeleverde infusieset (E) worden toegediend.
1. Open de verpakking van de infusieset en verwijder de dop aan het
uiteinde van het slangetje. Bevestig de spuit met de bereide
ALPROLIX-oplossing aan het uiteinde van het slangetje van de
infusieset door deze rechtsom te draaien.
Indien nodig, breng dan een tourniquet aan. Maak de injectieplaats klaar door de huid goed
schoon te vegen met het andere, in de verpakking meegeleverde alcoholdoekje.
3.
Verwijder eventueel lucht uit het slangetje van de infusieset door de zuigerstaaf langzaam naar
beneden te duwen totdat de vloeistof de naald van de infusieset heeft bereikt. Duw de oplossing
niet door de naald. Verwijder de heldere, plastic beschermdop van de naald.
4.
Breng de naald van de infusieset in een ader in, volgens de instructies van uw arts of
verpleegkundige, en verwijder de tourniquet. Als u daar de voorkeur aan geeft, kunt u een van
de in de verpakking meegeleverde pleisters (G) gebruiken om de plastic vleugeltjes van de naald
op hun plaats te houden op de injectieplaats. Het bereide product moet over een periode van
enkele minuten intraveneus (in de ader) worden geïnjecteerd. Het is mogelijk dat uw arts uw
aanbevolen injectiesnelheid verandert om het voor u aangenamer te maken.
5.
Wanneer de injectie voltooid is en de naald is verwijderd, moet u
de beschermdop van de naald omvouwen en over de naald
klikken.
6.
Gooi de gebruikte naald, alle ongebruikte oplossing, de spuit en de lege injectieflacon op veilige
wijze weg in een daartoe bestemde container voor (scherp) medisch afval, aangezien deze
materialen anderen schade kunnen toebrengen als ze niet op de juiste wijze worden afgevoerd.
Materiaal niet opnieuw gebruiken.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
SE-112 76 Stockholm
Zweden
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1098/001
EU/1/16/1098/002
EU/1/16/1098/003
EU/1/16/1098/004
EU/1/16/1098/005
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN DE
VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 12 mei 2016
Datum van laatste verlenging: 11 februari 2021
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu.
BIJLAGE II
A.
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF
EN FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN
LEVERING EN GEBRUIK
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING
TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET
GENEESMIDDEL
VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant(en) van de biologisch werkzame stof
Biogen Inc
5000 Davis Drive
Research Triangle Park
North Carolina
27709-4627
Verenigde Staten
Lonza Biologics Inc.
101 International Drive
Portsmouth
New Hampshire
03801
Verenigde Staten
Naam en adres van de fabrikant(en) verantwoordelijk voor vrijgifte
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
Strandbergsgatan 49
11276 Stockholm
Zweden
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C. ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
·
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van Richtlijn
2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese webportaal voor
geneesmiddelen.
D. VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
·
Risk Management Plan (RMP)
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in module 1.8.2
van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
· op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
· steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot een minimum) is bereikt.
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
A. ETIKETTERING
DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ALPROLIX 250 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
eftrenonacog alfa (recombinant-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit)
2.
GEHALTE AAN werkzame stof(fen)
Poeder: 250 I.E. eftrenonacog alfa (c. 50 I.E./ml na reconstitutie),
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder:
sucrose, histidine, mannitol, polysorbaat 20, natriumhydroxide, zoutzuur
Oplosmiddel:
natriumchloride, water voor injectie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Inhoud: 1 injectieflacon met poeder, 5 ml oplosmiddel in voorgevulde spuit, 1 zuigerstaaf,
1 injectieflaconadapter, 1 infusieset, 2 alcoholdoekjes, 2 pleisters, 1 gaasverband
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Intraveneus gebruik, na reconstitutie.
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Een instructie-video over de manier van bereiden en toedienen van ALPROLIX is beschikbaar door de
QR-code te scannen met een smartphone of via de website
QR-code toe te voegen + http://www.alprolix-instructions.com
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET ZICHT
EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Gebruiken binnen 6 uur na reconstitutie.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Kan worden bewaard bij kamertemperatuur (tot 30 °C) gedurende een enkele periode van maximaal
6 maanden. Mag niet opnieuw in de koelkast worden geplaatst na bewaring bij kamertemperatuur.
Datum uit de koelkast genomen:
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN
(INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
SE-112 76 Stockholm
Zweden
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1098/001
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
16. INFORMATIE IN BRAILLE
ALPROLIX 250
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
ALPROLIX 250 I.E. poeder voor injectie
eftrenonacog alfa
recombinant-stollingsfactor IX
i.v.
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
250 I.E.
6.
OVERIGE
DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ALPROLIX 500 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
eftrenonacog alfa (recombinant-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit)
2.
GEHALTE AAN werkzame stof(fen)
Poeder: 500 I.E. eftrenonacog alfa (c. 100 I.E./ml na reconstitutie),
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder:
sucrose, histidine, mannitol, polysorbaat 20, natriumhydroxide, zoutzuur
Oplosmiddel:
natriumchloride, water voor injectie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Inhoud: 1 injectieflacon met poeder, 5 ml oplosmiddel in voorgevulde spuit, 1 zuigerstaaf,
1 injectieflaconadapter, 1 infusieset, 2 alcoholdoekjes, 2 pleisters, 1 gaasverband
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Intraveneus gebruik, na reconstitutie.
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Een instructie-video over de manier van bereiden en toedienen van ALPROLIX is beschikbaar door de
QR-code te scannen met een smartphone of via de website
QR-code toe te voegen + http://www.alprolix-instructions.com
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET ZICHT
EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Gebruiken binnen 6 uur na reconstitutie.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Kan worden bewaard bij kamertemperatuur (tot 30 °C) gedurende een enkele periode van maximaal
6 maanden. Mag niet opnieuw in de koelkast worden geplaatst na bewaring bij kamertemperatuur.
Datum uit de koelkast genomen:
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN
(INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
SE-112 76 Stockholm
Zweden
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1098/002
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
16. INFORMATIE IN BRAILLE
ALPROLIX 500
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
ALPROLIX 500 I.E. poeder voor injectie
eftrenonacog alfa
recombinant-stollingsfactor IX
i.v.
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
500 I.E.
6.
OVERIGE
DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ALPROLIX 1000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
eftrenonacog alfa (recombinant-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit)
2.
GEHALTE AAN werkzame stof(fen)
Poeder: 1000 I.E. eftrenonacog alfa (c. 200 I.E./ml na reconstitutie),
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder:
sucrose, histidine, mannitol, polysorbaat 20, natriumhydroxide, zoutzuur
Oplosmiddel:
natriumchloride, water voor injectie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Inhoud: 1 injectieflacon met poeder, 5 ml oplosmiddel in voorgevulde spuit, 1 zuigerstaaf,
1 injectieflaconadapter, 1 infusieset, 2 alcoholdoekjes, 2 pleisters, 1 gaasverband
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Intraveneus gebruik, na reconstitutie.
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Een instructie-video over de manier van bereiden en toedienen van ALPROLIX is beschikbaar door de
QR-code te scannen met een smartphone of via de website
QR-code toe te voegen + http://www.alprolix-instructions.com
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET ZICHT
EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Gebruiken binnen 6 uur na reconstitutie.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Kan worden bewaard bij kamertemperatuur (tot 30 °C) gedurende een enkele periode van maximaal
6 maanden. Mag niet opnieuw in de koelkast worden geplaatst na bewaring bij kamertemperatuur.
Datum uit de koelkast genomen:
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN
(INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
SE-112 76 Stockholm
Zweden
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1098/003
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
16. INFORMATIE IN BRAILLE
ALPROLIX 1000
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
ALPROLIX 1000 I.E. poeder voor injectie
eftrenonacog alfa
recombinant-stollingsfactor IX
i.v.
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
1000 I.E.
6.
OVERIGE
DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ALPROLIX 2000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
eftrenonacog alfa (recombinant-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit)
2.
GEHALTE AAN werkzame stof(fen)
Poeder: 2000 I.E. eftrenonacog alfa (c. 400 I.E./ml na reconstitutie),
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder:
sucrose, histidine, mannitol, polysorbaat 20, natriumhydroxide, zoutzuur
Oplosmiddel:
natriumchloride, water voor injectie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Inhoud: 1 injectieflacon met poeder, 5 ml oplosmiddel in voorgevulde spuit, 1 zuigerstaaf,
1 injectieflaconadapter, 1 infusieset, 2 alcoholdoekjes, 2 pleisters, 1 gaasverband
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Intraveneus gebruik, na reconstitutie.
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Een instructie-video over de manier van bereiden en toedienen van ALPROLIX is beschikbaar door de
QR-code te scannen met een smartphone of via de website
QR-code toe te voegen + http://www.alprolix-instructions.com
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET ZICHT
EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Gebruiken binnen 6 uur na reconstitutie.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Kan worden bewaard bij kamertemperatuur (tot 30 °C) gedurende een enkele periode van maximaal
6 maanden. Mag niet opnieuw in de koelkast worden geplaatst na bewaring bij kamertemperatuur.
Datum uit de koelkast genomen:
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN
(INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
SE-112 76 Stockholm
Zweden
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1098/004
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
16. INFORMATIE IN BRAILLE
ALPROLIX 2000
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
ALPROLIX 2000 I.E. poeder voor injectie
eftrenonacog alfa
recombinant-stollingsfactor IX
i.v.
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
2000 I.E.
6.
OVERIGE
DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ALPROLIX 3000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
eftrenonacog alfa (recombinant-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit)
2.
GEHALTE AAN werkzame stof(fen)
Poeder: 3000 I.E. eftrenonacog alfa (c. 600 I.E./ml na reconstitutie),
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder:
sucrose, histidine, mannitol, polysorbaat 20, natriumhydroxide, zoutzuur
Oplosmiddel:
natriumchloride, water voor injectie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Inhoud: 1 injectieflacon met poeder, 5 ml oplosmiddel in voorgevulde spuit, 1 zuigerstaaf,
1 injectieflaconadapter, 1 infusieset, 2 alcoholdoekjes, 2 pleisters, 1 gaasverband
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Intraveneus gebruik, na reconstitutie.
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Een instructie-video over de manier van bereiden en toedienen van ALPROLIX is beschikbaar door de
QR-code te scannen met een smartphone of via de website
QR-code toe te voegen + http://www.alprolix-instructions.com
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET ZICHT
EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
Gebruiken binnen 6 uur na reconstitutie.
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht.
Bewaren in de koelkast.
Niet in de vriezer bewaren.
Kan worden bewaard bij kamertemperatuur (tot 30 °C) gedurende een enkele periode van maximaal
6 maanden. Mag niet opnieuw in de koelkast worden geplaatst na bewaring bij kamertemperatuur.
Datum uit de koelkast genomen:
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN
(INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
SE-112 76 Stockholm
Zweden
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1098/005
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
16. INFORMATIE IN BRAILLE
ALPROLIX 3000
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
ALPROLIX 3000 I.E. poeder voor injectie
eftrenonacog alfa
recombinant-stollingsfactor IX
i.v.
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3000 I.E.
6.
OVERIGE
WORDEN VERMELD
ETIKET VOORGEVULDE SPUIT
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Oplosmiddel voor ALPROLIX
natriumchloride
water voor injectie
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
5 ml
6.
OVERIGE
B. BIJSLUITER
ALPROLIX 250 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 500 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 1000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 2000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
ALPROLIX 3000 I.E. poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
eftrenonacog alfa (recombinant-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit)
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die niet
in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is ALPROLIX en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
7.
Instructies voor de bereiding en toediening
1.
Wat is ALPROLIX en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
ALPROLIX bevat de werkzame stof eftrenonacog alfa, een recombinant-stollingsfactor IX, Fc-fusie-eiwit.
Factor IX is een eiwit, noodzakelijk voor het bloed om stolsels te vormen en bloedingen te stoppen, dat van
nature in het lichaam wordt geproduceerd.
ALPROLIX is een geneesmiddel dat wordt gebruikt voor de behandeling en preventie van bloedingen bij
alle leeftijdsgroepen van patiënten met hemofilie B (erfelijke bloedingsstoornis die wordt veroorzaakt door
een tekort aan factor IX).
ALPROLIX wordt bereid door recombinant-technologie zonder toevoeging van componenten die
afkomstig zijn van mensen of dieren in het productieproces.
Hoe werkt dit middel?
Bij patiënten met hemofilie B ontbreekt factor IX of werkt die niet goed. Dit middel wordt gebruikt om de
ontbrekende of beschadigde factor IX te vervangen. ALPROLIX verhoogt het factor IX-gehalte in het
bloed en corrigeert tijdelijk de bloedingsneiging. Het Fc-fusie-eiwit in dit middel verlengt de werkingsduur
van het geneesmiddel.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
·
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat u dit middel gebruikt.
·
Er bestaat een kleine kans dat u een anafylactische reactie (een ernstige, plotse allergische reactie)
krijgt op ALPROLIX. Tekenen van allergische reacties kunnen bestaan uit jeuk over het hele
lichaam, netelroos, benauwd gevoel op de borstkas, ademhalingsproblemen en lage bloeddruk. Als
zich een of meer van deze symptomen voordoen, stop dan de injectie onmiddellijk en neem contact
op met uw arts. Vanwege het risico op allergische reacties met factor IX moeten uw eerste
toedieningen van ALPROLIX plaatsvinden onder medisch toezicht, waarbij de juiste medische zorg
voor allergische reacties kan worden verstrekt.
·
Neem contact op met uw arts als u denkt dat uw bloeding niet onder controle is met de dosis die u
krijgt, aangezien daar diverse oorzaken voor kunnen zijn. De vorming van antistoffen (ook wel
remmers genoemd) tegen factor IX is bijvoorbeeld een bekende complicatie die kan optreden tijdens
de behandeling van hemofilie B. De antistoffen verhinderen dat de behandeling goed werkt. Uw arts
zal dit controleren. Verhoog de totale dosis ALPROLIX niet om uw bloeding onder controle te
krijgen zonder eerst contact op te nemen met uw arts.
Patiënten met een factor IX-remmer lopen mogelijk een groter risico op anafylaxie tijdens latere
behandeling met factor IX. Als u allergische reacties heeft, zoals ze hierboven worden beschreven, moet u
daarom worden getest op de aanwezigheid van een remmer.
Factor IX-producten kunnen leiden tot een groter risico op ongewenste bloedstolsels in uw lichaam, met
name indien u risicofactoren heeft voor het ontwikkelen van bloedstolsels. Symptomen van een mogelijk
ongewenst bloedstolsel kunnen bestaan uit: pijn en/of gevoeligheid in de buurt van een ader, onverwachte
zwelling van een arm of been, of plotselinge kortademigheid of ademhalingsproblemen.
Voorvallen die verband houden met het hart en de bloedvaten
Als u is verteld dat u een hartziekte heeft of risico loopt op een hartziekte, moet u extra voorzichtig zijn
wanneer u factor IX gebruikt en contact opnemen met uw arts.
Complicaties die verband houden met de katheter
Als u een centraalveneuze lijn (katheter) nodig heeft, dient rekening te worden gehouden met het risico op
complicaties die verband houden met de centraalveneuze lijn, waaronder lokale infecties, aanwezigheid
van bacteriën in het bloed en bloedstolsels ter hoogte van de katheter.
Documentatie
Het verdient ten stelligste aanbeveling dat de productnaam en het partijnummer telkens worden genoteerd
wanneer ALPROLIX wordt toegediend.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast ALPROLIX nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of apotheker.
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
ALPROLIX heeft geen invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen.
ALPROLIX bevat natrium
Dit middel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per injectieflacon, dat wil zeggen dat het in wezen
'natriumvrij' is. In geval van behandeling met meerdere injectieflacons, moet rekening worden gehouden
met het totale natriumgehalte.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Een arts die ervaren is in de zorg voor patiënten met hemofilie zal de behandeling met ALPROLIX starten.
Gebruik dit geneesmiddel altijd precies zoals uw arts u dat heeft verteld (zie rubriek 7). Twijfelt u over het
juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
ALPROLIX wordt gegeven met een injectie in een ader. U kunt of iemand anders kan het toedienen nadat
u of die andere persoon de juiste training heeft gehad. Uw arts bepaalt de dosis (in Internationale Eenheden
of 'I.E.') die u krijgt. De dosis zal afhankelijk zijn van uw persoonlijke behoefte aan vervanging van
factor IX en van het feit of het wordt gebruikt voor de preventie of behandeling van bloedingen. Neem
contact op met uw arts als u denkt dat uw bloeding niet onder controle is met de dosis die u krijgt.
Hoe vaak u een injectie nodig heeft, hangt af van hoe goed het middel bij u werkt. Uw arts zal de
aangewezen laboratoriumtesten uitvoeren om zeker te zijn dat het factor IX-gehalte in uw bloed toereikend
is.
Behandeling van bloedingen
De dosis ALPROLIX wordt berekend op basis van uw lichaamsgewicht en de streefwaarden voor
factor IX. De streefwaarden voor factor IX hangen af van de ernst en plaats van de bloeding.
Preventie van bloedingen
Indien u ALPROLIX gebruikt om bloedingen te voorkomen, zal uw arts de dosis voor u berekenen.
De gebruikelijke dosis ALPROLIX is 50 I.E. per kg lichaamsgewicht, eenmaal per week gegeven, of
100 I.E. per kg lichaamsgewicht, eenmaal elke 10 dagen gegeven. Uw arts kan de dosis of het interval
aanpassen. In sommige gevallen, met name bij jongere patiënten, kunnen kortere perioden tussen
doseringen of hogere doses noodzakelijk zijn.
Gebruik bij kinderen en jongeren tot 18 jaar
ALPROLIX kan worden gebruikt bij kinderen en jongeren van alle leeftijden. Bij kinderen jonger dan
12 jaar is het mogelijk dat hogere doses nodig zijn of dat injecties vaker moeten worden gegeven en de
gebruikelijke dosis is 50 tot 60 I.E. per kg lichaamsgewicht, eenmaal elke 7 dagen gegeven.
Heeft u te veel van dit middel gebruikt?
Neem zo snel mogelijk contact op met uw arts. U moet dit geneesmiddel altijd gebruiken precies zoals uw
arts u dat heeft verteld. Twijfelt u over het juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of
verpleegkundige.
Neem geen dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen. Dien uw dosis toe zodra u hieraan denkt en ga
daarna verder met uw normale doseringsschema. Als u er niet zeker van bent wat u moet doen, vraag dit
dan aan uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Als u stopt met het gebruik van dit middel
Stop het gebruik van ALPROLIX niet zonder uw arts te hebben geraadpleegd. Als u stopt met het gebruik
van ALPROLIX, is het mogelijk dat u niet langer beschermd bent tegen bloedingen of dat een bloeding op
dat moment niet stopt.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts,
apotheker of verpleegkundige.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee te
maken.
Als ernstige, plotse allergische reacties (anafylactische reactie) optreden, moet de injectie onmiddellijk
worden stopgezet. U moet onmiddellijk contact opnemen met uw arts als u een van de volgende
symptomen van allergische reacties heeft: zwelling van het gezicht, huiduitslag, jeuk over het hele
lichaam, netelroos, benauwd gevoel op de borstkas, ademhalingsproblemen, branderig en stekend gevoel
op de plaats van de injectie, koude rillingen, overmatig blozen, hoofdpijn, algemeen gevoel van onwel zijn,
misselijkheid, rusteloosheid, snelle hartslag en lage bloeddruk.
Bij kinderen die niet eerder zijn behandeld met factor IX-geneesmiddelen, kunnen zich vaak (bij maximaal
1 op de 10 patiënten) remmers vormen (zie rubriek 2). Als dit gebeurt, kan het geneesmiddel minder goed
gaan werken en kan uw kind aanhoudende bloedingen krijgen. Als dit gebeurt, moet u onmiddellijk contact
opnemen met uw arts.
De volgende bijwerkingen kunnen voorkomen met dit geneesmiddel.
Vaak voorkomende bijwerkingen (kunnen tot 1 op de 10 personen treffen): hoofdpijn, gevoelloosheid
of tintelingen van de mond, pijn in uw zijde met bloed in uw urine (obstructieve uropathie) en roodheid op
de injectieplaats.
Kinderen die niet eerder met factor IX-geneesmiddelen zijn behandeld: factor IX-remmers,
overgevoeligheid.
Soms voorkomende bijwerkingen (kunnen tot 1 op de 100 personen treffen): duizeligheid,
veranderingen in smaakwaarneming, slecht ruikende adem, zich moe voelen, pijn op de injectieplaats,
snelle hartslag, bloed in de urine (hematurie), pijn in uw zijde (nierkoliek), lage bloeddruk en verminderde
eetlust.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts of apotheker of verpleegkundige. Dit geldt
ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks
melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door bijwerkingen te melden, kunt
u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de doos en het
etiket van de injectieflacon na 'EXP'. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is
de uiterste houdbaarheidsdatum. Gebruik dit geneesmiddel niet als het langer dan 6 maanden bij
kamertemperatuur werd bewaard.
Bewaren in de koelkast (2 °C8 °C). Niet in de vriezer bewaren. Bewaren in de oorspronkelijke
verpakking ter bescherming tegen licht.
Als alternatief kan ALPROLIX worden bewaard bij kamertemperatuur (tot 30 °C) gedurende een enkele
periode van maximaal 6 maanden. Noteer op de doos de datum waarop ALPROLIX uit de koelkast werd
genomen en bij kamertemperatuur werd geplaatst. Na bewaring bij kamertemperatuur mag het product niet
opnieuw in de koelkast worden geplaatst.
Wanneer u ALPROLIX heeft bereid, moet het onmiddellijk worden gebruikt. Als u de bereide oplossing
niet onmiddellijk kunt gebruiken, moet deze binnen 6 uur worden gebruikt indien bewaard bij
kamertemperatuur. De oplossing mag na bereiding niet in de koelkast worden geplaatst. Bescherm de
oplossing tegen direct zonlicht.
De bereide oplossing is helder tot licht paarlemoerachtig (glanzend) en kleurloos. Gebruik dit
geneesmiddel niet als u merkt dat het troebel is of zichtbare deeltjes bevat.
Dit product is uitsluitend voor eenmalig gebruik.
Gooi ongebruikte oplossing op de juiste manier weg. Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de
WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet
meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de juiste manier afvoert, worden ze op een verantwoorde manier
vernietigd en komen ze niet in het milieu terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
Poeder:
·
De werkzame stof in dit middel is eftrenonacog alfa (een recombinant-stollingsfactor IX,
Fc-fusie-eiwit). Elke injectieflacon van ALPROLIX bevat nominaal 250, 500, 1000, 2000 of
3000 I.E. eftrenonacog alfa.
·
De andere stoffen in dit middel zijn sucrose, histidine, mannitol, polysorbaat 20, natriumhydroxide
en zoutzuur. Zie rubriek 2 als u een natriumbeperkt dieet (zoutarm dieet) volgt.
Oplosmiddel:
5 ml natriumchloride en water voor injecties
Hoe ziet ALPROLIX eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
ALPROLIX wordt geleverd als een poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie. Het poeder is een
wit tot gebroken wit poeder of een `cake'. Het oplosmiddel dat wordt geleverd voor het bereiden van de
oplossing, is een heldere, kleurloze oplossing. Na de bereiding is de oplossing helder tot licht glanzend en
kleurloos.
Elke verpakking van ALPROLIX bevat 1 injectieflacon met poeder, 5 ml oplosmiddel in een voorgevulde
spuit, 1 zuigerstaaf, 1 injectieflaconadapter, 1 infusieset, 2 alcoholdoekjes, 2 pleisters en 1 gaasverband.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen en fabrikant
Swedish Orphan Biovitrum AB (publ)
SE-112 76 Stockholm
Zweden
Telefoon: +46 8 697 20 00
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu. Hier vindt u ook verwijzingen naar andere websites
over zeldzame ziektes en hun behandelingen.
Draai de bijsluiter om voor rubriek 7, Instructies voor de bereiding en toediening.
7.
Instructies voor de bereiding en toediening
De procedure hieronder beschrijft de bereiding en toediening van ALPROLIX.
ALPROLIX wordt toegediend met een intraveneuze (i.v., in een ader) injectie nadat het poeder voor
injectie is opgelost met het in de voorgevulde spuit meegeleverde oplosmiddel. De verpakking van
ALPROLIX bevat:
A) 1 injectieflacon met poeder
B) 5 ml oplosmiddel in een voorgevulde spuit
C) 1 zuigerstaaf
D) 1 adapter voor de injectieflacon
E) 1 infusieset
F) 2 alcoholdoekjes
G) 2 pleisters
H) 1 gaasverband
ALPROLIX mag niet met andere oplossingen voor injectie of infusie gemengd worden.
Was uw handen voordat u de verpakking opent.
Bereiding:
1. Controleer de naam en de sterkte die op de verpakking staan vermeld, om zeker te zijn dat de
verpakking het juiste geneesmiddel bevat. Controleer de uiterste houdbaarheidsdatum op de
doos van ALPROLIX. Gebruik het geneesmiddel niet na de uiterste houdbaarheidsdatum.
2.
Als ALPROLIX in een koelkast is bewaard, laat dan vóór gebruik de injectieflacon met
ALPROLIX (A) en de spuit met het oplosmiddel (B) op kamertemperatuur komen. Gebruik
geen andere methode voor het opwarmen van de injectieflacon en de voorgevulde spuit.
3.
Plaats de injectieflacon op een schoon, vlak oppervlak. Verwijder
de plastic flip-off dop van de injectieflacon.
4.
Veeg de bovenkant van de injectieflacon schoon met een van de in
de verpakking meegeleverde alcoholdoekjes (F) en laat aan de
lucht drogen. Raak de bovenkant van de injectieflacon niet aan en
laat deze nergens mee in aanraking komen wanneer hij is
schoongeveegd.
5.
Verwijder het papieren beschermlipje van de heldere, plastic injectieflaconadapter (D).
Verwijder de adapter niet uit zijn beschermdop. Raak de binnenkant van de verpakking van de
injectieflaconadapter niet aan.
6.
Plaats de injectieflacon op een vlak oppervlak.
Houd de injectieflaconadapter in zijn
beschermdop vast en plaats hem recht over de
bovenkant van de injectieflacon. Duw de
adapter stevig naar beneden tot hij op zijn plaats
vastklikt op de bovenkant van de injectieflacon,
waarbij de pin van de adapter door de stop van
de injectieflacon prikt.
Bevestig de zuigerstaaf (C) op de spuit met het oplosmiddel door
de top van de zuigerstaaf in de opening in de plunjer van de spuit
in te brengen. Draai de zuigerstaaf stevig rechtsom totdat hij
stevig in de plunjer van de spuit is ingebracht.
8.
Breek de witte, beveiligde, plastic dop van de spuit met het
oplosmiddel af door de perforatie van de dop te buigen tot hij
loskomt. Leg de dop opzij door hem met de bovenkant naar
beneden te leggen op een vlak oppervlak. Raak de binnenkant van
de dop of de punt van de spuit niet aan.
9.
Verwijder de beschermdop van de adapter en gooi hem weg.
10. Breng de spuit met het oplosmiddel aan op de
injectieflaconadapter door de punt van de spuit in de opening van
de adapter in te brengen. Duw stevig en draai de spuit rechtsom
totdat hij stevig vastzit.
11. Druk langzaam de zuigerstaaf naar beneden om al het oplosmiddel
in de injectieflacon met ALPROLIX te injecteren.
steeds op de adapter is bevestigd en de zuigerstaaf naar beneden is
geduwd, totdat het poeder is opgelost.
Niet schudden.
13. De uiteindelijke oplossing moet vóór toediening worden gecontroleerd door hem goed te
bekijken. De oplossing moet helder tot licht paarlemoerachtig (glanzend) en kleurloos zijn.
Gebruik de oplossing niet als die troebel is of zichtbare deeltjes bevat.
14. Keer de injectieflacon om, waarbij u ervoor zorgt dat de
zuigerstaaf van de spuit nog steeds helemaal is ingeduwd. Trek
voorzichtig aan de zuigerstaaf om alle oplossing via de
injectieflaconadapter op te trekken in de spuit.
Opmerking: als u meer dan één injectieflacon met ALPROLIX per
injectie gebruikt, moet elke injectieflacon afzonderlijk worden
bereid volgens de hierboven vermelde instructies (stap 1 tot en
met 13) en moet de spuit met het oplosmiddel worden verwijderd,
terwijl de injectieflaconadapter op zijn plaats moet blijven. Een
enkele, grote luerlockspuit kan worden gebruikt om de bereide
inhoud van elk van de afzonderlijke injectieflacons op te trekken.
15. Maak de spuit los van de injectieflaconadapter door voorzichtig de
injectieflacon weg te trekken en linksom te draaien.
16. Gooi de injectieflacon en de adapter weg.
Opmerking: als de oplossing niet onmiddellijk wordt gebruikt, moet de dop van de spuit zorgvuldig op
de punt van de spuit worden teruggeplaatst. Raak de punt van de spuit of de binnenkant van de dop
niet aan.
Na bereiding kan ALPROLIX vóór toediening tot 6 uur worden bewaard bij kamertemperatuur. Na die
tijd moet het bereide ALPROLIX worden weggegooid. Beschermen tegen direct zonlicht.
ALPROLIX moet met de in deze verpakking meegeleverde infusieset (E) worden toegediend.
1. Open de verpakking van de infusieset en verwijder de dop aan het
uiteinde van het slangetje. Bevestig de spuit met de bereide
ALPROLIX-oplossing aan het uiteinde van het slangetje van de
infusieset door deze rechtsom te draaien.
2.
Indien nodig, breng dan een tourniquet aan. Maak de injectieplaats klaar door de huid goed
schoon te vegen met het andere, in de verpakking meegeleverde alcoholdoekje.
3.
Verwijder eventueel lucht uit het slangetje van de infusieset door de zuigerstaaf langzaam naar
beneden te duwen totdat de vloeistof de naald van de infusieset heeft bereikt. Duw de oplossing
niet door de naald. Verwijder de heldere, plastic beschermdop van de naald.
4.
Breng de naald van de infusieset in een ader in, volgens de instructies van uw arts of
verpleegkundige, en verwijder de tourniquet. Als u daar de voorkeur aan geeft, kunt u een van
de in de verpakking meegeleverde pleisters (G) gebruiken om de plastic vleugeltjes van de naald
op hun plaats te houden op de injectieplaats. Het bereide product moet over een periode van
enkele minuten intraveneus (in de ader) worden geïnjecteerd. Het is mogelijk dat uw arts uw
aanbevolen injectiesnelheid verandert om het voor u aangenamer te maken.
5.
Wanneer de injectie voltooid is en de naald is verwijderd, moet u
de beschermdop van de naald omvouwen en over de naald
klikken.
Gooi de gebruikte naald, alle ongebruikte oplossing, de spuit en de lege injectieflacon op veilige
wijze weg in een daartoe bestemde container voor (scherp) medisch afval, aangezien deze
materialen anderen schade kunnen toebrengen als ze niet op de juiste wijze worden afgevoerd.
Materiaal niet opnieuw gebruiken.