Glyxambi 10 mg - 5 mg
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Elke filmomhulde tablet bevat 10 mg empagliflozine en 5 mg linagliptine.
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Elke filmomhulde tablet bevat 25 mg empagliflozine en 5 mg linagliptine.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Filmomhulde tablet (tablet).
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Lichtgele, driehoekige, platte, afgeschuinde, filmomhulde tabletten. Een zijde is ingegraveerd met het
symbool van Boehringer Ingelheim, de andere zijde is ingegraveerd met “10/5” (tabletafmetingen:
8 mm elke zijde).
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Lichtroze, driehoekige, platte, afgeschuinde, filmomhulde tabletten. Een zijde is ingegraveerd met het
symbool van Boehringer Ingelheim, de andere zijde is ingegraveerd met “25/5” (tabletafmetingen:
8 mm elke zijde).
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Glyxambi, de vaste-dosiscombinatie van empagliflozine en linagliptine, is geïndiceerd voor
volwassenen van 18 jaar en ouder met diabetes mellitus type 2:
ter verbetering van de glucoseregulatie wanneer metformine en/of een sulfonylureumderivaat
(SU) en een van de monocomponenten van Glyxambi onvoldoende glucoseregulatie bieden;
wanneer de patiënt reeds behandeld wordt met de losse combinatie van empagliflozine en
linagliptine.
(Zie rubriek 4.2, 4.4, 4.5 en 5.1 voor de beschikbare gegevens over onderzochte combinaties)
4.2
Dosering en wijze van toediening
Dosering
De aanbevolen aanvangsdosis is één filmomhulde tablet Glyxambi 10 mg/5 mg (10 mg empagliflozine
plus 5 mg linagliptine) eenmaal daags.
Bij patiënten die deze aanvangsdosis verdragen en die meer bloedglucoseregulatie nodig hebben, kan
2
de dosis verhoogd worden naar één filmomhulde tablet Glyxambi 25 mg/5 mg (25 mg empagliflozine
plus 5 mg linagliptine) eenmaal daags.
Als Glyxambi wordt gebruikt in combinatie met metformine, dient de metforminedosis te worden
voortgezet.
Als Glyxambi wordt gebruikt in combinatie met een sulfonylureumderivaat of met insuline, kan
worden overwogen om de dosering van het sulfonylureumderivaat of de insuline te verlagen om de
kans op hypoglykemie te verminderen (zie rubriek 4.4, 4.5 en 4.8).
Patiënten die overschakelen van empagliflozine (10 mg of 25 mg dagelijkse dosis) en linagliptine
(5 mg dagelijkse dosis) naar Glyxambi dienen dezelfde dagelijkse dosis empagliflozine en linagliptine
in de vaste-dosiscombinatie als in aparte tabletten te krijgen.
Overgeslagen doses
Als een dosis wordt overgeslagen, en het duurt 12 uur of langer tot de volgende dosis, dan dient de
dosis te worden ingenomen zodra de patiënt eraan denkt. De volgende dosis moet op de gebruikelijke
tijd worden ingenomen. Als een dosis wordt overgeslagen, en het duurt minder dan 12 uur tot de
volgende dosis, dan dient de dosis te worden overgeslagen en de volgende dosis op de gebruikelijke
tijd te worden ingenomen. Er mag geen dubbele dosis worden ingenomen om een overgeslagen dosis
in te halen.
Speciale patiëntengroepen
Nierinsufficiëntie
De glykemische werkzaamheid van empagliflozine is afhankelijk van de nierfunctie. Ter vermindering
van het cardiovasculaire risico dient als aanvulling op de standaardzorg een dosis van 10 mg
empagliflozine eenmaal daags te worden toegepast bij patiënten met een eGFR onder
60 ml/min/1,73 m
2
(zie tabel 1). Omdat de glucoseverlagende werking van empagliflozine minder is
bij patiënten met matige nierinsufficiëntie en bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie
waarschijnlijk uitblijft, dient de toevoeging van andere antihyperglykemische middelen te worden
overwogen als verdere glykemische regulering nodig is.
Voor adviezen over dosisaanpassing met betrekking tot de eGFR of CrCl, zie tabel 1.
Tabel 1: Adviezen over dosisaanpassing
a
eGFR
Empagliflozine
[ml/min/1,73 m²] of
CrCl [ml/min]
≥ 60
Start met 10 mg.
Bij patiënten die 10 mg verdragen en
aanvullende glykemische regulering
nodig hebben, mag de dosis worden
verhoogd naar 25 mg.
Start met 10 mg.
b
Ga door met 10 mg bij patiënten die al
empagliflozine gebruiken.
Start met 10 mg.
b
Linagliptine
5 mg
Voor linagliptine is geen
dosisaanpassing nodig.
45 tot < 60
30 tot < 45
Ga door met 10 mg bij patiënten die al
empagliflozine gebruiken.
b
< 30
Empagliflozine wordt niet aanbevolen.
a
Zie rubriek 4.4, 4.8, 5.1 en 5.2
b
Patiënten met diabetes mellitus type 2 en vastgestelde cardiovasculaire ziekte
3
Glyxambi dient niet te worden gebruikt bij patiënten met terminale nierziekte (ESRD) of bij
dialysepatiënten, omdat er over empagliflozine onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om het
gebruik te ondersteunen bij deze patiënten (zie rubriek 4.4, 5.1 en 5.2).
Leverinsufficiëntie
Er is geen dosisaanpassing nodig bij patiënten met een lichte tot matige leverinsufficiëntie.
De blootstelling aan empagliflozine is verhoogd bij patiënten met ernstige leverinsufficiëntie en de
therapeutische ervaring bij dergelijke patiënten is beperkt (zie rubriek 5.2). Daarom wordt Glyxambi
niet aanbevolen voor gebruik in deze populatie.
Ouderen
Aanpassing van de dosis op basis van leeftijd is niet nodig. Er dient echter rekening gehouden te
worden met de nierfunctie en het risico op volumedepletie bij oudere patiënten (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Op basis van zeer beperkte ervaring bij patiënten van 75 jaar en ouder wordt het starten van een
behandeling met Glyxambi niet aanbevolen in deze populatie (zie rubriek 4.4 en 5.2).
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van Glyxambi bij pediatrische patiënten jonger dan 18 jaar zijn niet
vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar.
Wijze van toediening
Glyxambi tabletten zijn voor oraal gebruik en kunnen op elk moment van de dag met of zonder
maaltijd, met regelmatige tussenpozen worden ingenomen. De tabletten dienen in hun geheel met
water worden ingeslikt.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stoffen, voor andere natrium-glucose-cotransporter-2 (SGLT2)-
remmers, voor andere dipeptidyl-peptidase-4 (DPP4)-remmers, of voor een van de in rubriek 6.1
vermelde hulpstoffen.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Diabetische ketoacidose
Zeldzame gevallen van diabetische ketoacidose (DKA), waaronder levensbedreigende en met fatale
afloop, zijn gemeld bij patiënten die behandeld werden met SGLT2-remmers, inclusief
empagliflozine. Bij een aantal van deze meldingen presenteerde de aandoening zich atypisch met
alleen matig verhoogde bloedglucosewaarden, onder de 14 mmol/l (250 mg/dl). Het is niet bekend of
DKA vaker optreedt bij hogere doseringen van empagliflozine.
In het geval van niet-specifieke symptomen zoals nausea, braken, anorexie, buikpijn, overmatige
dorst, ademhalingsmoeilijkheden, verwardheid, ongewone vermoeidheid of slaperigheid moet
rekening worden gehouden met het risico op DKA. Patiënten dienen onmiddellijk op ketoacidose te
worden onderzocht als deze symptomen zich voordoen, ongeacht de bloedsuikerspiegel.
Bij patiënten bij wie DKA wordt vermoed of gediagnosticeerd, dient de behandeling met
empagliflozine onmiddellijk te worden gestaakt.
De behandeling dient te worden onderbrokenbij patiënten die worden opgenomen in het ziekenhuis
voor grote chirurgische ingrepen of voor ernstige acute medische aandoeningen. Monitoring van
ketonen wordt aanbevolen bij deze patiënten. Het meten van ketonenwaarden in het bloed heeft de
voorkeur boven meten in de urine. Behandeling met dit middel kan opnieuw worden gestart wanneer
de ketonenwaarden normaal zijn en de toestand van de patiënt is gestabiliseerd.
4
Voor aanvang van de behandeling met empagliflozine, dienen factoren in de voorgeschiedenis van de
patiënt die predisponerend kunnen zijn voor ketoacidose in aanmerking te worden genomen.
Patiënten die een hoger risico op DKA kunnen lopen zijn o.a. patiënten met een lage
bètacelfunctiereserve (bv. patiënten met diabetes type 2 met laag C-peptide, latente
auto-immuundiabetes bij volwassenen (LADA) of patiënten met een voorgeschiedenis van
pancreatitis), patiënten met aandoeningen die leiden tot beperkte inname van voedsel of ernstige
uitdroging, patiënten bij wie de insulinedosering is verlaagd en patiënten met een verhoogde
insulinebehoefte als gevolg van een acute medische aandoening, operatie of alcoholmisbruik. Bij deze
patiënten dienen SGLT2-remmers met voorzichtigheid te worden gebruikt.
Het wordt niet aangeraden om een behandeling met SGLT2-remmers te herstarten bij patiënten die
DKA hebben ervaren tijdens een eerdere behandeling met SGLT2-remmers, tenzij een andere
duidelijke precipiterende factor is geïdentificeerd en verholpen.
Glyxambi mag niet gebruikt worden voor de behandeling van patiënten met diabetes type 1. Gegevens
van een klinisch onderzoeksprogramma tonen aan dat diabetes type 1 patiënten, behandeld met
empagliflozine 10 mg en 25 mg als aanvulling op insuline, vaker DKA-voorvallen hadden ten
opzichte van placebo.
Nierinsufficiëntie
Bij patiënten met een eGFR < 60 ml/min/1,73 m
2
of CrCl < 60 ml/min wordt de dagelijkse dosis van
empagliflozine/linagliptine beperkt tot 10 mg/5 mg (zie rubriek 4.2). Empagliflozine/linagliptine
wordt niet aanbevolen als de eGFR onder 30 ml/min/1,73 m
2
is of de CrCl onder 30 ml/min is.
Empagliflozine/linagliptine dient niet te worden gebruikt bij patiënten met ESRD of bij
dialysepatiënten. Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om het gebruik bij deze patiënten te
ondersteunen (zie rubriek 4.2, 5.1 en 5.2).
Monitoren van nierfunctie
Beoordeling van de nierfunctie wordt als volgt aanbevolen:
voordat gestart wordt met empagliflozine/linagliptine en regelmatig tijdens de behandeling,
d.w.z. ten minste jaarlijks (zie rubriek 4.2, 5.1 en 5.2);
voordat gestart wordt met een gelijktijdig te gebruiken geneesmiddel dat een negatief effect kan
hebben op de nierfunctie.
Leverschade
Er zijn gevallen van leverschade gemeld met empagliflozine in klinisch onderzoek. Een causaal
verband tussen empagliflozine en leverschade is niet vastgesteld.
Verhoogd hematocriet
Er werd een stijging van de hematocriet waargenomen bij behandeling met empagliflozine (zie
rubriek 4.8).
Chronische nierschade
Er is ervaring met empagliflozine voor de behandeling van diabetes bij patiënten met chronische
nierschade (eGFR ≥ 30 ml/min/1,73 m
2
), zowel bij aanwezigheid als bij afwezigheid van albuminurie.
Patiënten met albuminurie kunnen meer baat hebben bij een behandeling met empagliflozine.
5
Risico op volumedepletie
Gebaseerd op de werking van SGLT2-remmers kan osmotische diurese bij therapeutische glucosurie
leiden tot een geringe daling van de bloeddruk (zie rubriek 5.1). Daarom is voorzichtigheid geboden
bij patiënten voor wie een door empagliflozine geïnduceerde daling van de bloeddruk een risico kan
vormen, zoals patiënten met bekende cardiovasculaire aandoeningen, patiënten met antihypertensieve
therapie (bv. thiazide- en lisdiuretica, zie ook rubriek 4.5) met een geschiedenis van hypotensie of
patiënten van 75 jaar en ouder.
In geval van aandoeningen die kunnen leiden tot vochtverlies (bv. gastro-intestinale ziekte), wordt
zorgvuldige controle van de volumestatus (bv. lichamelijk onderzoek, bloeddrukmetingen,
laboratoriumtests waaronder hematocriet) en elektrolyten aanbevolen voor patiënten die
empagliflozine krijgen. Tijdelijke onderbreking van de behandeling met Glyxambi moet worden
overwogen totdat het vloeistofverlies is gecorrigeerd.
Ouderen
Er werd een hoger risico gemeld op bijwerkingen die aan volumedepletie gerelateerd waren bij
patiënten van 75 jaar en ouder die werden behandeld met empagliflozine, vooral bij 25 mg/dag (zie
rubriek 4.8). Daarom dient speciale aandacht gegeven te worden aan hun vochtinname in het geval van
gelijktijdige inname van geneesmiddelen die tot volumedepletie kunnen leiden (bv. diuretica,
ACE-remmers). De therapeutische ervaring is beperkt met Glyxambi bij patiënten > 75 jaar en er is
geen ervaring bij patiënten van 85 jaar en ouder. Het starten van Glyxambi wordt niet aanbevolen bij
deze patiënten (zie rubriek 4.2).
Urineweginfectie
In klinische studies met Glyxambi was de incidentie van urineweginfecties over het algemeen gelijk
tussen de patiënten die behandeld werden met Glyxambi en de patiënten die behandeld werden met
empagliflozine of linagliptine. De frequenties waren vergelijkbaar met de incidentie van
urineweginfecties in klinische studies met empagliflozine (zie rubriek 4.8).
In een pool van placebogecontroleerde dubbelblinde studies van 18 tot 24 weken was de totale
frequentie van urineweginfectie gemeld als bijwerking gelijk bij patiënten die werden behandeld met
empagliflozine 25 mg en placebo en hoger bij patiënten behandeld met empagliflozine 10 mg (zie
rubriek 4.8). Post-marketing zijn er gevallen van gecompliceerde urineweginfecties gemeld,
waaronder pyelonefritis en urosepsis, bij patiënten die werden behandeld met empagliflozine.
Pyelonefritis en urosepsis werden niet gemeld in de klinische studies bij patiënten die met Glyxambi
werden behandeld. Tijdelijke onderbreking van Glyxambi moet echter worden overwogen bij
patiënten met gecompliceerde urineweginfecties.
Necrotiserende fasciitis van het perineum (fournier-gangreen)
Na het in de handel brengen zijn er gevallen van necrotiserende fasciitis van het perineum (ook bekend
als fournier-gangreen) gemeld bij vrouwelijke en mannelijke patiënten die SGLT2-remmers innemen.
Dit is een zeldzaam maar ernstig en potentieel levensbedreigend voorval dat met spoed een
chirurgische ingreep en antibiotische behandeling vereist.
Patiënten moet worden geadviseerd een arts te raadplegen als ze last hebben van een combinatie van
de symptomen pijn, gevoeligheid, erytheem, of zwelling in het genitale of perineale gebied, met koorts
of malaise. Wees ervan bewust dat urogenitale infectie of perineaal abces aan necrotiserende fasciitis
vooraf kan gaan. Als fournier-gangreen vermoed wordt, dient de toediening van Glyxambi te worden
stopgezet en onmiddellijk een behandeling (waaronder antibiotica en chirurgisch debridement) te
worden ingesteld.
6
Amputatie van de onderste ledematen
Een toename in amputaties van de onderste ledematen (voornamelijk van de tenen) is waargenomen in
klinische langetermijnonderzoeken met een andere SGLT2-remmer. Het is niet bekend of dit een
klasse-effect betreft. Het is voor alle diabetespatiënten belangrijk om goed geadviseerd te worden over
standaard preventieve voetverzorging.
Hartfalen
Ervaring met empagliflozine in New York Heart Association (NYHA)-klasse I-II is beperkt en er is
geen ervaring uit klinische onderzoeken met empagliflozine in NYHA-klasse III-IV. In het
EMPA-REG OUTCOME onderzoek was 10,1% van de patiënten bekend met hartfalen op baseline.
De afname van cardiovasculaire dood bij deze patiënten kwam overeen met de gehele
onderzoekspopulatie.
Laboratoriumbepalingen urine
Vanwege het werkingsmechanisme van empagliflozine zullen patiënten die Glyxambi innemen
positief testen op glucose in de urine.
Interferentie met 1,5-anhydroglucitol (1,5-AG)-gehaltebepaling
Bepaling van de bloedglucoseregulatie met de 1,5-AG-gehaltebepaling wordt niet aanbevolen,
aangezien metingen met 1,5-AG onbetrouwbaar zijn bij de beoordeling van de bloedglucoseregulatie
bij patiënten die SGLT2-remmers gebruiken. Om de bloedglucoseregulatie te controleren dienen er
andere methoden te worden gebruikt.
Acute pancreatitis
Gebruik van een dipeptylpeptidase-4 (DPP-4)-remmer is in verband gebracht met een risico op het
ontwikkelen van acute pancreatitis. Acute pancreatitis is waargenomen bij patiënten die werden
behandeld met linagliptine. In een cardiovasculair en renaal veiligheidsonderzoek (CARMELINA)
met een mediane observatieperiode van 2,2 jaar, werd acute pancreatitis (bevestigd door een
onafhankelijke commissie) gerapporteerd bij 0,3% van de patiënten die werden behandeld met
linagliptine en bij 0,1% van de patiënten die placebo kregen. Patiënten moeten worden geïnformeerd
over de karakteristieke symptomen van acute pancreatitis.
Als pancreatitis wordt vermoed, moet inname van Glyxambi worden gestaakt; als acute pancreatitis
wordt bevestigd, mag de behandeling met Glyxambi niet worden hervat. Bij patiënten met een
voorgeschiedenis van pancreatitis moet voorzichtigheid worden betracht.
Bulleus pemfigoïd
Bulleus pemfigoïd is waargenomen bij patiënten die linagliptine gebruiken. In het CARMELINA-
onderzoek werd bulleus pemfigoïd gerapporteerd bij 0,2% van de patiënten die werden behandeld met
linagliptine en niet bij de patiënten die placebo kregen. Indien er een verdenking op bulleus pemfigoïd
bestaat, dient Glyxambi te worden gestaakt.
Gebruik met geneesmiddelen waarvan bekend is dat zij hypoglykemie veroorzaken
Empagliflozine en linagliptine als afzonderlijk gebruikte middelen vertoonden een incidentie van
hypoglykemie vergelijkbaar met placebo wanneer alleen gebruikt of in combinatie met andere
antidiabetica waarvan niet bekend is of zij hypoglykemie veroorzaken (bv. metformine,
thiazolidinedionen). Bij gebruik in combinatie met antidiabetica waarvan bekend is dat zij
hypoglykemie veroorzaken (bv. sulfonylureumderivaten en/of insuline), was de incidentie van
hypoglykemie van beide middelen verhoogd (zie rubriek 4.8).
7
Er zijn geen gegevens over het risico op hypoglykemie van Glyxambi bij gebruik met insuline en/of
andere sulfonylureumderivaten. Voorzichtigheid is echter geboden wanneer Glyxambi wordt gebruikt
in combinatie met antidiabetica. Er kan een dosisverlaging van het sulfonylureumderivaat of insuline
worden overwogen (zie rubriek 4.2 en 4.5).
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er is geen onderzoek naar geneesmiddelinteracties uitgevoerd met Glyxambi en andere
geneesmiddelen. Dergelijk onderzoek is echter wel uitgevoerd met de individuele werkzame
bestanddelen.
Op basis van de resultaten van farmacokinetische studies wordt geen dosisaanpassing van Glyxambi
aanbevolen bij toediening samen met vaak voorgeschreven geneesmiddelen, behalve degene die
hieronder worden vermeld.
Farmacodynamische interacties
Insuline en sulfonylureumderivaten
Insuline en sulfonylureumderivaten kunnen het risico op hypoglykemie verhogen. Een lagere dosis
insuline of sulfonylureumderivaten kan daarom nodig zijn om het risico op hypoglykemie te
verminderen bij gebruik in combinatie met Glyxambi (zie rubriek 4.2, 4.4 en 4.8).
Diuretica
Empagliflozine kan bijdragen aan het diuretische effect van thiazide- en lisdiuretica en kan het risico
van uitdroging en hypotensie verhogen (zie rubriek 4.4).
Farmacokinetische interacties
Effecten van andere geneesmiddelen op empagliflozine
Empagliflozine wordt hoofdzakelijk onveranderd uitgescheiden. Een kleine fractie wordt
gemetaboliseerd via uridine-5'-difosfoglucuronosyltransferases (UGT). Een klinisch relevant effect
van UGT-remmers op empagliflozine wordt daarom niet verwacht (zie rubriek 5.2). Het effect van
UGT-inductie op empagliflozine (bijvoorbeeld inductie door rifampicine of fenytoïne) is niet
onderzocht. Gecombineerde behandeling met bekende inductoren van UGT-enzymen wordt niet
aanbevolen vanwege een potentieel risico op verminderde werkzaamheid van empagliflozine. Als een
induceerder van deze UGT-enzymen gelijktijdig moet worden toegediend, is controle van de
bloedglucoseregulatie ter beoordeling van de respons op Glyxambi aangewezen
Gelijktijdige toediening van empagliflozine met probenecide, een remmer van UGT-enzymen en
OAT3, resulteerde in een toename van 26% van de piekplasmaconcentratie (C
max
) van empagliflozine
en een toename van 53% van de oppervlakte onder de concentratie/tijd-curve (AUC). Deze
veranderingen werden niet als klinisch relevant beschouwd.
Uit een interactiestudie met gemfibrozil, een
in-vitro-remmer
van OAT3 en
OATP1B1/1B3-transporters, bleek dat de C
max
van empagliflozine toenam met 15% en de AUC
toenam met 59% na gelijktijdige toediening. Deze veranderingen werden niet als klinisch relevant
beschouwd.
Remming van OATP1B1/1B3-transporters door gelijktijdige toediening met rifampicine resulteerde in
een toename van 75% van de C
max
en een toename van 35% van de AUC van empagliflozine. Deze
veranderingen werden niet als klinisch relevant beschouwd.
Interactiestudies suggereren dat de farmacokinetiek van empagliflozine niet wordt beïnvloed door
gelijktijdige toediening met metformine, glimepiride, pioglitazon, sitagliptine, linagliptine, warfarine,
verapamil, ramipril, simvastatine, torasemide en hydrochloorthiazide.
8
Effecten van empagliflozine op andere geneesmiddelen
Empagliflozine kan de renale lithiumexcretie verhogen en de lithiumconcentraties in het bloed kunnen
dalen. De serumconcentratie van lithium moet vaker worden gecontroleerd na het starten met
empagliflozine en na dosisaanpassingen. Voor het monitoren van de serumconcentratie van lithium
moet de patiënt worden verwezen naar de arts die lithium voorschrijft.
Interactiestudies uitgevoerd bij gezonde vrijwilligers suggereren dat empagliflozine geen klinisch
relevant effect heeft op de farmacokinetiek van metformine, glimepiride, pioglitazon, sitagliptine,
linagliptine, simvastatine, warfarine, ramipril, digoxine, diuretica en orale anticonceptiva.
Effecten van andere geneesmiddelen op linagliptine
Gelijktijdige toediening van rifampicine verlaagde de blootstelling aan linagliptine met 40%, wat kan
wijzen op een mogelijke verlaging van de werkzaamheid van linagliptine bij toediening in combinatie
met een sterke P-glycoproteïne (P-gp)- of cytochroom P450 (CYP) isozym CYP3A4-inductor, met
name als deze langdurig worden toegediend (zie rubriek 5.2). Er is geen onderzoek uitgevoerd naar
gelijktijdige toediening met andere sterke inductoren van P-gp en CYP3A4, zoals carbamazepine,
fenobarbital en fenytoïne.
Gelijktijdige toediening van een enkelvoudige orale dosis van 5 mg linagliptine en meervoudige orale
doses van 200 mg ritonavir, een sterke remmer van P-glycoproteïne en CYP3A4, verhoogde de AUC
en C
max
van linagliptine met respectievelijk circa een factor twee en een factor drie. De ongebonden
concentraties, die meestal lager zijn dan 1% bij de therapeutische dosis van linagliptine, waren
4-5 maal verhoogd na gelijktijdige toediening met ritonavir. Uit simulaties van steady-state-
plasmaconcentraties van linagliptine met en zonder ritonavir bleek dat de toename in blootstelling niet
gepaard gaat met een toegenomen accumulatie. Deze veranderingen in de farmacokinetiek van
linagliptine werden niet als klinisch relevant beschouwd. Daarom worden er geen klinisch relevante
interacties verwacht met andere P-glycoproteïne/CYP3A4-remmers.
Interactiestudies uitgevoerd bij gezonde vrijwilligers suggereren dat de farmacokinetiek van
linagliptine niet wordt beïnvloed door gelijktijdige toediening met metformine en glibenclamide.
Effecten van linagliptine op andere geneesmiddelen
Linagliptine is een zwak competitieve en een zwak tot matig mechanismegebaseerde remmer van
CYP-iso-enzym CYP3A4, maar remt geen andere CYP-iso-enzymen. Linagliptine is geen inductor
van CYP-iso-enzymen. Linagliptine is een substraat van P-glycoproteïne en remt
P-glycoproteïnegemedieerd transport van digoxine met lage potentie.
Linagliptine had geen klinisch relevant effect op de farmacokinetiek van metformine, glibenclamide,
simvastatine, pioglitazon, warfarine, digoxine, empagliflozine of orale anticonceptiva. Hieruit blijkt
ook
in vivo
dat er met linagliptine weinig geneesmiddelinteracties te verwachten zijn met substraten
van CYP3A4, CYP2C9, CYP2C8, P-gp en organische kationtransporter (OCT).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen gegevens over het gebruik van empagliflozine en linagliptine bij zwangere vrouwen.
Uit dieronderzoek is gebleken dat empagliflozine en linagliptine de placenta passeren tijdens de late
zwangerschap, maar de resultaten van dieronderzoek duiden niet op directe of indirecte schadelijke
effecten wat betreft de vroege embryonale ontwikkeling door empagliflozine of linagliptine (zie
rubriek 5.3). Dieronderzoeken met empagliflozine hebben nadelige effecten op de postnatale
ontwikkeling aangetoond (zie rubriek 5.3). Uit voorzorg heeft het de voorkeur het gebruik van
9
Glyxambi te vermijden tijdens de zwangerschap.
Borstvoeding
Het is niet bekend of empagliflozine en linagliptine in de moedermelk worden uitgescheiden. Uit
beschikbare niet-klinische gegevens bij dieren blijkt dat empagliflozine en linagliptine in melk worden
uitgescheiden. Risico voor pasgeborenen/zuigelingen kan niet worden uitgesloten. Glyxambi mag niet
worden gebruikt in de periode dat borstvoeding wordt gegeven.
Vruchtbaarheid
Er is geen onderzoek uitgevoerd naar het effect van Glyxambi of de individuele werkzame stoffen op
de vruchtbaarheid bij de mens. De resultaten van niet-klinisch onderzoek met empagliflozine en
linagliptine als individuele middelen duiden niet op directe of indirecte schadelijke effecten wat betreft
de vruchtbaarheid (zie rubriek 5.3).
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Glyxambi heeft geringe invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen.
Patiënten moet worden geadviseerd om voorzorgsmaatregelen te nemen om hypoglykemie tijdens het
rijden en tijdens het bedienen van machines te voorkomen, vooral wanneer Glyxambi wordt gebruikt
in combinatie met andere antidiabetica waarvan bekend is dat zij hypoglykemie veroorzaken (bv.
insuline en analogen, sulfonylureumderivaten).
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De frequentste bijwerking was urineweginfectie (7,5% met Glyxambi 10 mg empagliflozine/5 mg
linagliptine en 8,5% met Glyxambi 25 mg empagliflozine/5 mg linagliptine) (zie Beschrijving van
geselecteerde bijwerkingen). De ernstigste bijwerkingen waren ketoacidose (< 0,1%), pancreatitis
(0,2%), overgevoeligheid (0,6%) en hypoglykemie (2,4%) (zie rubriek 4.4).
Over het algemeen was het veiligheidsprofiel van Glyxambi in lijn met de veiligheidsprofielen van de
individuele werkzame stoffen (empagliflozine en linagliptine). Er werden bij Glyxambi geen
aanvullende bijwerkingen geïdentificeerd.
Bijwerkingen in tabelvorm
De bijwerkingen in onderstaande tabel (zie tabel 2) worden vermeld per systeem/orgaanklasse en zijn
gebaseerd op de veiligheidsprofielen van empagliflozine- en linagliptine-monotherapie.
Frequentiecategorieën worden gedefinieerd als zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100 tot < 1/10), soms
(≥ 1/1 000 tot < 1/100), zelden (≥ 1/10 000 tot < 1/1 000), zeer zelden (< 1/10 000) en niet bekend
(kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
10
Tabel 2
Lijst met bijwerkingen (MedDRA) in tabelvorm gerapporteerd in placebogecontroleerde
studies en gegevens die zijn verkregen uit postmarketingervaring
Systeem/orgaanklasse
Frequentie
Bijwerking
Infecties en parasitaire
Vaak
Urineweginfectie
1,*
(waaronder
aandoeningen
pyelonefritis en urosepsis)
4
Vaak
Vaginale candidiasis, vulvovaginitis,
balanitis en andere genitale infecties
1,*
Vaak
Nasofaryngitis
2
Zelden
Necrotiserende fasciitis van het
perineum (fournier-gangreen)
#
Immuunsysteemaandoeningen
Soms
Overgevoeligheid
2
Soms
Angio-oedeem
3,4
, urticaria
3,4
Voedings- en
Vaak
Hypoglykemie (wanneer gebruikt met
stofwisselingsstoornissen
een sulfonylureumderivaat of insuline)
*
Vaak
Dorst
Zelden
Diabetische ketoacidose
4,#
Bloedvataandoeningen
Soms
Volumedepletie
1,*,b
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en Vaak
Hoest
2
mediastinumaandoeningen
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak
Constipatie
Soms
Pancreatitis
2
Zelden
Mondulceratie
3
Huid- en onderhuidaandoeningen Vaak
Pruritus
1
Vaak
Uitslag
3,4
Niet bekend
Bulleus pemfigoïd
2,a
Nier- en urinewegaandoeningen
Vaak
Vaker plassen
1,*
Soms
Dysurie
1
Zeer zelden
Tubulo-interstitiële nefritis
4
Onderzoeken
Vaak
Amylase verhoogd
2
Vaak
Lipase verhoogd
2
Soms
Hematocriet verhoogd
1,5
Soms
Serumlipiden verhoogd
1,6
Soms
Bloedcreatinine verhoogd/glomerulaire
filtratiesnelheid verlaagd
1,*
op basis van ervaringen met empagliflozine
op basis van ervaringen met linagliptine
op basis van postmarketing ervaring met linagliptine
op basis van postmarketing ervaring met empagliflozine
Gemiddelde veranderingen in hematocriet ten opzichte van baseline waren respectievelijk 3,3% en 4,2% voor
Glyxambi 10 mg/5 mg en 25 mg/5 mg, vergeleken met 0,2% voor placebo. In een klinische studie met empagliflozine
keerden de hematocrietwaarden terug naar baselinewaarden na een follow-upperiode van 30 dagen na beëindiging
van de behandeling.
Gemiddelde procentuele stijgingen vanaf baseline voor Glyxambi 10 mg/5 mg en 25 mg/5 mg versus placebo waren
respectievelijk totaal cholesterol 3,2% en 4,6% versus 0,5%; HDL-cholesterol 8,5% en 6,2% versus 0,4%;
LDL-cholesterol 5,8% en 11,0% versus 3,3%; triglyceriden -0,5% en 3,3% versus 6,4%.
In het CARMELINA-onderzoek (zie rubriek 5.1) werd bulleus pemfigoïd gerapporteerd bij 0,2% van de patiënten die
werden behandeld met linagliptine en niet bij de patiënten die placebo kregen.
gepoolde gegevens van onderzoeken met empagliflozine bij patiënten met hartfalen (waarbij de helft van de patiënten
diabetes mellitus type 2 had) lieten een hogere frequentie van volumedepletie zien ('zeer vaak': 11,4% voor
empagliflozine versus 9,7% voor placebo)
zie rubriek 4.4
zie onderstaande deelrubriek voor aanvullende informatie
1
2
3
4
5
6
a
b
#
*
11
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Hypoglykemie
In gepoolde klinische studies met Glyxambi bij patiënten met type 2-diabetes en onvoldoende
bloedglucoseregulatie op achtergrond-metformine, was de frequentie van de gerapporteerde
hypoglykemische gebeurtenissen 2,4%. De incidentie van bevestigde hypoglykemische gebeurtenissen
was laag (< 1,5%). Er was geen noemenswaardig verschil in de incidentie bij patiënten die behandeld
werden met verschillende dosissterkten van Glyxambi vergeleken met de behandeling met
empagliflozine en linagliptine.
Eén patiënt die Glyxambi kreeg toegediend ervoer een bevestigde (door de onderzoeker
gedefinieerde), ernstige hypoglykemische gebeurtenis (gedefinieerd als een gebeurtenis waarvoor hulp
nodig was) in de studies met werkzame controle of placebo (totale frequentie 0,1%).
Op basis van de ervaring met empagliflozine en linagliptine wordt een verhoogd risico op
hypoglykemie verwacht bij de gelijktijdige behandeling met insuline en/of sulfonylureumderivaten
(zie rubriek 4.4 en onderstaande informatie).
Hypoglykemie met empagliflozine
De frequentie van hypoglykemie was afhankelijk van de achtergrondtherapie in de respectieve
onderzoeken en was gelijk voor empagliflozine en placebo als monotherapie, als aanvullende therapie
bij metformine en als aanvullende therapie bij pioglitazon +/- metformine. De frequentie van patiënten
met hypoglykemie was hoger bij patiënten die met empagliflozine werden behandeld dan met placebo
indien gegeven als aanvullende therapie bij metformine plus een sulfonylureumderivaat
(empagliflozine 10 mg: 16,1%, empagliflozine 25 mg: 11,5%, placebo: 8,4%), als aanvullende
therapie bij basale insuline +/- metformine en +/- een sulfonylureumderivaat (empagliflozine 10 mg:
19,5%, empagliflozine 25 mg: 28,4%, placebo: 20,6% gedurende de eerste 18 weken behandeling toen
insuline niet kon worden aangepast; empagliflozine 10 mg en 25 mg: 36,1%, placebo 35,3%
gedurende de studie van 78 weken) en als aanvullende therapie bij MDI insuline met of zonder
metformine (empagliflozine 10 mg: 39,8%, empagliflozine 25 mg: 41,3%, placebo: 37,2% gedurende
de eerste 18 weken behandeling toen insuline niet kon worden aangepast; empagliflozine 10 mg:
51,1%, empagliflozine 25 mg: 57,7%, placebo: 58% gedurende de studie van 52 weken).
Ernstige hypoglykemie met empagliflozine (gebeurtenissen waarbij hulp nodig was)
De frequentie van patiënten met ernstige hypoglykemie was laag (< 1%) en gelijk voor empagliflozine
en placebo als monotherapie, als aanvullende therapie bij metformine +/- een sulfonylureumderivaat,
en als aanvullende therapie bij pioglitazon +/- metformine.
De frequentie van patiënten met ernstige hypoglykemie was hoger bij patiënten die met
empagliflozine werden behandeld dan met placebo indien gegeven als aanvullende therapie bij basale
insuline +/- metformine en +/- een sulfonylureumderivaat (empagliflozine 10 mg: 0%, empagliflozine
25 mg: 1,3%, placebo: 0% gedurende de eerste 18 weken van behandeling toen de insuline niet kon
worden aangepast; empagliflozine 10 mg: 0%, empagliflozine 25 mg: 1,3%, placebo 0% gedurende de
studie van 78 weken) en als aanvullende therapie bij MDI insuline met of zonder metformine
(empagliflozine 10 mg: 1,6%, empagliflozine 25 mg: 0,5%, placebo: 1,6% gedurende de eerste
18 weken behandeling toen insuline niet kon worden aangepast en gedurende de studie van 52 weken).
Hypoglykemie met linagliptine
De meest gemelde bijwerking in klinische studies met linagliptine was hypoglykemie zoals gezien bij
de drievoudige combinatie linagliptine plus metformine plus een sulfonylureumderivaat (22,9% vs.
14,8% met placebo).
Hypoglykemieën in de placebogecontroleerde onderzoeken (10,9%; N= 471) waren licht (80%;
N= 384), matig (16,6%; N= 78) of ernstig (1,9%; N= 9) in intensiteit.
12
Urineweginfectie
In klinische studies met Glyxambi was er geen opvallend verschil tussen de frequentie van
urineweginfecties bij patiënten die behandeld werden met Glyxambi (Glyxambi 25 mg/5 mg: 8,5%;
Glyxambi 10 mg/5 mg: 7,5%) en die van patiënten behandeld met empagliflozine en linagliptine. De
frequenties zijn vergelijkbaar met de gerapporteerde frequenties in de klinische studies met
empagliflozine (zie ook rubriek 4.4).
In studies met empagliflozine was de totale frequentie van urineweginfectie vergelijkbaar bij patiënten
behandeld met empagliflozine 25 mg en placebo (7,0% en 7,2%) en hoger bij patiënten behandeld met
empagliflozine 10 mg (8,8%). Vergelijkbaar met placebo werd urineweginfectie vaker gemeld voor
empagliflozine bij patiënten met een geschiedenis van chronische of terugkerende urineweginfecties.
De intensiteit van urineweginfecties was vergelijkbaar met placebo voor meldingen van lichte, matige
en ernstige intensiteit. Urineweginfectie werd vaker gemeld bij vrouwen behandeld met
empagliflozine vergeleken met placebo, maar niet bij mannen.
Vaginale candidiasis, vulvovaginitis, balanitis en andere genitale infecties
In klinische studies met Glyxambi werden genitale infecties bij patiënten die behandeld werden met
Glyxambi (Glyxambi 25 mg/5 mg: 3,0%; Glyxambi 10 mg/5 mg: 2,5%) vaker gemeld dan voor
linagliptine, maar minder vaak dan voor empagliflozine. De frequenties voor Glyxambi zijn over het
algemeen vergelijkbaar met die gerapporteerd in de klinische studies met empagliflozine.
Vaginale candidiasis, vulvovaginitis, balanitis en andere genitale infecties werden vaker gemeld in
empagliflozinestudies voor empagliflozine 10 mg (4,0%) en empagliflozine 25 mg (3,9%) vergeleken
met placebopatiënten (1,0%). Deze infecties werden vaker gemeld bij vrouwelijke patiënten behandeld
met empagliflozine vergeleken met placebopatiënten, en het verschil in frequentie was minder
uitgesproken bij mannelijke patiënten. De genitale infecties waren licht of matig in intensiteit, er
waren geen infecties die ernstig in intensiteit waren.
Vaker plassen
In klinische studies met Glyxambi werd bij patiënten die behandeld werden met Glyxambi (Glyxambi
25 mg/5 mg: 2,6%; Glyxambi 10 mg/5 mg: 1,4%) vaker plassen vaker gemeld dan voor linagliptine en
met dezelfde frequentie voor empagliflozine. De frequenties voor Glyxambi waren over het algemeen
vergelijkbaar met die gerapporteerd in de klinische studies met empagliflozine.
Vaker plassen (met inbegrip van de vooraf gedefinieerde termen pollakisurie, polyurie en nycturie)
werd in klinische studies met empagliflozine met hogere frequenties waargenomen bij patiënten
behandeld met empagliflozine (empagliflozine 10 mg: 3,5%, empagliflozine 25 mg: 3,3%) vergeleken
met placebopatiënten (1,4%). Vaker plassen was meestal licht of matig in intensiteit. De frequentie
van gemelde nycturie was vergelijkbaar voor placebo en empagliflozine (< 1%).
Volumedepletie
In klinische studies met Glyxambi was er geen opvallend verschil in de frequentie van volumedepletie
bij patiënten die behandeld werden met Glyxambi (Glyxambi 25 mg/5 mg: 0,4%; Glyxambi
10 mg/5 mg: 0,8%) en die van patiënten behandeld met empagliflozine en linagliptine. De frequenties
waren vergelijkbaar met de gerapporteerde frequenties in de klinische studie met empagliflozine.
In klinische studies met empagliflozine was de totale frequentie van volumedepletie (met inbegrip van
de vooraf gedefinieerde termen verlaagde bloeddruk (ambulant), verlaagde systolische bloeddruk,
dehydratie, hypotensie, hypovolemie, orthostatische hypotensie en syncope) vergelijkbaar bij patiënten
behandeld met empagliflozine (empagliflozine 10 mg: 0,6%, empagliflozine 25 mg: 0,4%) en placebo
(0,3%). De frequentie van voorvallen van volumedepletie was verhoogd bij patiënten van 75 jaar en
ouder behandeld met empagliflozine 10 mg (2,3%) of empagliflozine 25 mg (4,3%) vergeleken met
placebo (2,1%).
13
Bloedcreatinine verhoogd/glomerulaire filtratiesnelheid verlaagd
In klinische studies met Glyxambi, was de frequentie van patiënten met verhoogd bloedcreatinine
(Glyxambi 25 mg/5 mg: 0,4%; Glyxambi 10 mg/5 mg: 0%) en verlaagde glomerulaire filtratiesnelheid
(Glyxambi 25 mg/5 mg: 0,4%; Glyxambi 10 mg/5 mg: 0,6%) vergelijkbaar met die gemeld in de
klinische studies met empagliflozine.
In klinische studies met empagliflozine was de totale frequentie van patiënten met verhoogd
bloedcreatinine en verlaagde glomerulaire filtratiesnelheid gelijk voor empagliflozine en placebo
(bloedcreatinine verhoogd: empagliflozine 10 mg 0,6%, empagliflozine 25 mg 0,1%, placebo 0,5%;
glomerulaire filtratiesnelheid verlaagd: empagliflozine 10 mg 0,1%, empagliflozine 25 mg 0%,
placebo 0,3%).
Ouderen
In klinische studies werden negentien patiënten van 75 jaar en ouder behandeld met Glyxambi. Geen
van de patiënten was ouder dan 85 jaar. Het veiligheidsprofiel van Glyxambi was niet anders bij
ouderen. Op basis van ervaringen met empagliflozine, kunnen oudere patiënten een verhoogd risico
hebben op volumedepletie (zie rubriek 4.2, 4.4 en 5.2).
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Symptomen
In gecontroleerde klinische onderzoeken vertoonden enkelvoudige doses tot maximaal 800 mg
empagliflozine (gelijk aan 32 maal de hoogste aanbevolen dagelijkse dosis) bij gezonde vrijwilligers
en meervoudige dagelijkse doses tot maximaal 100 mg empagliflozine (gelijk aan 4 maal de hoogste
aanbevolen dagelijkse dosis) bij patiënten met diabetes type 2 geen toxiciteit. Empagliflozine
verhoogde de uitscheiding van glucose in de urine, wat leidde tot een toename van urinevolume. De
waargenomen toename in urinevolume was niet dosisafhankelijk. Er is geen ervaring bij mensen met
doses boven de 800 mg.
Tijdens gecontroleerd klinisch onderzoek bij gezonde proefpersonen werden enkelvoudige doses van
maximaal 600 mg linagliptine (gelijk aan 120 keer de aanbevolen dosis) doorgaans goed verdragen. Er
is geen ervaring met doses boven 600 mg bij de mens.
Behandeling
In geval van een overdosering is het verstandig om de standaard ondersteunende maatregelen te
nemen, bestaande uit het verwijderen van niet-geresorbeerd materiaal uit het maag-darmkanaal,
klinische controle en waar nodig klinische maatregelen.
De verwijdering van empagliflozine door hemodialyse is niet onderzocht. Er wordt niet verwacht dat
linagliptine in een therapeutisch significante mate wordt verwijderd door hemodialyse of peritoneale
dialyse.
14
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: diabetesmiddelen, combinaties van orale bloedglucoseverlagende
middelen, ATC-code: A10BD19
Werkingsmechanisme
Glyxambi combineert twee antihyperglykemische geneesmiddelen met complementaire
werkingsmechanismen om de bloedglucoseregulatie te verbeteren bij patiënten met diabetes type 2:
empagliflozine, een natrium-glucose-cotransporter (SGLT2)-remmer, en linagliptine, een
DPP4-remmer.
Empagliflozine
Empagliflozine is een reversibele, zeer krachtige (IC
50
van 1,3 nmol) en selectieve competitieve
remmer van SGLT2. Empagliflozine remt geen andere glucosetransporters die belangrijk zijn voor
glucosetransport naar de perifere weefsels en is 5 000 maal selectiever voor SGLT2 dan voor SGLT1,
de belangrijkste transporter verantwoordelijk voor glucoseabsorptie in de darmen.
SGLT2 wordt in hoge mate tot expressie gebracht in de nieren, terwijl expressie in andere weefsels
afwezig is of zeer laag. Het is, als de belangrijkste transporter, verantwoordelijk voor de reabsorptie
van glucose uit het glomerulusfiltraat terug in de circulatie. Bij patiënten met diabetes type 2 en
hyperglykemie wordt een grotere hoeveelheid glucose gefiltreerd en gereabsorbeerd.
Empagliflozine verbetert de bloedglucoseregulatie bij patiënten met diabetes mellitus type 2 door
vermindering van de renale glucose-reabsorptie. De hoeveelheid glucose die door de nieren via dit
glucuretische mechanisme wordt verwijderd, is afhankelijk van de bloedglucoseconcentratie en de
GFR. Remming van SGLT2 bij patiënten met diabetes mellitus type 2 en hyperglykemie leidt tot
overmatige glucose-excretie in de urine. Daarnaast verhoogt het gebruik van empagliflozine de
excretie van natrium, wat leidt tot osmotische diurese en verminderd intravasculair volume.
Bij patiënten met diabetes type 2 nam de urinaire glucose-excretie toe direct na de eerste dosis
empagliflozine en hield aan gedurende het doseringsinterval van 24 uur. Verhoogde urinaire
glucose-excretie was gehandhaafd aan het eind van de 4 weken durende behandelingsperiode met een
gemiddelde van ongeveer 78 g/dag. Verhoogde urinaire glucose-excretie resulteerde in een
onmiddellijke verlaging van plasmaglucosewaarden bij patiënten met diabetes type 2.
Empagliflozine verbetert de plasmaglucosewaarden zowel in nuchtere toestand als na de maaltijd. Het
werkingsmechanisme van empagliflozine is onafhankelijk van bètacelfunctie en de insulineroute en dit
draagt bij aan een laag risico op hypoglykemie. Er werd verbetering van surrogaatmarkers van de
bètacelfunctie met inbegrip van Homeostasis Model Assessment-β (HOMA-β) waargenomen.
Bovendien brengt urinaire glucose-excretie calorieverlies teweeg, geassocieerd met verlies van
lichaamsvet en verlaging van lichaamsgewicht. De glucosurie die wordt waargenomen met
empagliflozine gaat gepaard met diurese, die kan bijdragen aan duurzame en matige verlaging van de
bloeddruk. De glucosurie, natriurese en osmotische diurese die worden waargenomen met
empagliflozine kunnen bijdragen tot de verbetering van cardiovasculaire resultaten.
15
Linagliptine
Linagliptine remt DPP-4, een enzym dat betrokken is bij het inactiveren van de incretinehormonen
GLP-1 en GIP (glucagonachtig peptide 1 en glucoseafhankelijke insulinotrope polypeptide). Deze
hormonen worden snel afgebroken door het enzym DPP-4. Beide incretinehormonen zijn betrokken
bij de fysiologische regulatie van glucosehomeostase. Incretinen worden gedurende de dag op een laag
basisniveau afgescheiden en de spiegels stijgen direct na de maaltijd. GLP-1 en GIP verhogen de
biosynthese en afscheiding van insuline vanuit bètacellen in de alvleesklier bij normale en verhoogde
bloedglucosegehalten. Daarnaast verlaagt GLP-1 ook de glucagonafscheiding uit alfacellen in de
alvleesklier, wat leidt tot een daling van de glucose-output in de lever. Linagliptine bindt zeer effectief
en reversibel aan DPP-4 en leidt zo tot een langdurige toename en een verlenging van actieve
incretinegehalten. Linagliptine veroorzaakt een glucose-afhankelijke verhoging van de
insulineafscheiding en verlaging van de glucagonafscheiding en leidt zo tot een algemene verbetering
van de glucosehomeostase. Linagliptine bindt selectief aan DPP-4 en vertoont een > 10000-voudige
selectiviteit versus DPP-8- of DPP-9-activiteit
in vitro.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
In totaal 2 173 patiënten met diabetes mellitus type 2 en onvoldoende bloedglucoseregulatie werden
behandeld in klinische onderzoeken ter evaluatie van de veiligheid en werkzaamheid van Glyxambi;
1 005 patiënten werden behandeld met Glyxambi 10 mg empagliflozine/5 mg linagliptine of 25 mg
empagliflozine/5 mg linagliptine. Patiënten werden in klinische studies behandeld gedurende 24 of
52 weken.
Glyxambi toegevoegd aan metformine
In een onderzoek met een factoriële opzet werden patiënten die onvoldoende gereguleerd waren met
metformine gedurende 24 weken behandeld met Glyxambi 10 mg/5 mg, Glyxambi 25 mg/5 mg,
empagliflozine 10 mg, empagliflozine 25 mg of linagliptine 5 mg. De behandeling met Glyxambi
resulteerde in statistisch significante verbeteringen in HbA
1c
(zie tabel 3) en nuchtere plasmaglucose
(FPG) vergeleken met linagliptine 5 mg en tevens vergeleken met empagliflozine 10 mg of 25 mg.
Glyxambi bood tevens statistisch significante verbeteringen in lichaamsgewicht in vergelijking met
linagliptine 5 mg.
16
Tabel 3
Werkzaamheidsparameters in klinisch onderzoek waarbij Glyxambi vergeleken werd met
individuele werkzame stoffen als aanvullende therapie bij patiënten die onvoldoende
gereguleerd waren met metformine
Glyxamb Glyxambi Empagliflozi Empaglifloz Linaglipti
i
10 mg/5 m
ne 25 mg
ine 10 mg
ne 5 mg
25 mg/5
g
mg
Primair eindpunt: HbA
1c
( %) – 24 weken
Aantal geanalyseerde
134
135
140
137
128
patiënten
Baseline-gemiddelde (SE)
7,90
8,02
7,95 (0,07)
8,02 (0,07)
8,00 (0,08)
(0,07)
(0,08)
Verandering van baseline in
week 24
1
:
-1,19
-0,70
-
gecorrigeerd
-1,08 (0,06) -0,62 (0,06)
-0,66 (0,06)
(0,06)
(0,06)
gemiddelde
2
(SE)
Vergelijking vs.
vs. 25 mg
vs. 10 mg
--
--
--
1
empagliflozine :
-0,58
-0,42 (0,09)
-
gecorrigeerd
(0,09)
-0,59, -0,25
2
gemiddelde (SE)
-0,75, -0,
< 0,0001
-
95,0% BI
41
-
p-waarde
< 0,0001
Vergelijking vs. linagliptine
--
--
--
1
5 mg :
-0,50
-0,39 (0,09)
-
gecorrigeerd
(0,09)
-0,56, -0,21
2
gemiddelde (SE)
-0,67, -0,
< 0,0001
-
95,0% BI
32
-
p-waarde
< 0,0001
1
2
Last observation (voorafgaand aan glykemische noodmedicatie) carried forward (LOCF)
Gemiddelde gecorrigeerd voor baselinewaarde en stratificatie
In een vooraf gespecificeerde subgroep met patiënten met een baseline-HbA
1c
hoger of gelijk aan
8,5%, was de daling vanaf baseline in HbA
1c
na 24 weken met Glyxambi 25 mg/5 mg -1,8%
(p < 0,0001 versus linagliptine 5 mg, p < 0,001 versus empagliflozine 25 mg) en met Glyxambi
10 mg/5 mg -1,6% (p < 0,01 versus linagliptine 5 mg, n.s. versus empagliflozine 10 mg).
Over het algemeen waren de effecten op HbA
1c
-daling na 24 weken behouden gebleven in week 52.
Empagliflozine bij patiënten die onvoldoende gereguleerd waren met metformine en linagliptine
Bij patiënten die onvoldoende gereguleerd waren op de maximaal verdragen doses metformine, werd
open label linagliptine 5 mg gedurende 16 weken toegevoegd. Patiënten die na deze 16-weekse
periode onvoldoende gereguleerd waren, ontvingen dubbelblinde behandeling met empagliflozine
10 mg, empagliflozine 25 mg of placebo gedurende 24 weken. Na deze dubbelblinde periode liet
behandeling met zowel empagliflozine 10 mg als empagliflozine 25 mg een statistisch significante
verbetering zien van HbA
1c
, FPG en lichaamsgewicht in vergelijking met placebo; alle patiënten zetten
de behandeling met metformine en linagliptine 5 mg voort tijdens het onderzoek. Een statistisch
significant hoger aantal patiënten met een baseline-HbA
1c
≥ 7,0% die met beide doses empagliflozine
werden behandeld, bereikten een doel-HbA
1c
van < 7% vergeleken met placebo (zie tabel 4). Na
24-weekse behandeling met empagliflozine waren zowel de systolische bloeddruk als de diastolische
bloeddruk gedaald: voor empagliflozine 25 mg met -2,6/-1,1 mmHg (n.s. versus placebo voor SBD en
DBD) en voor empagliflozine 10 mg met -1,3/-0,1 mmHg (n.s. versus placebo voor SBD en DBD).
Na 24 weken werd rescue-behandeling gebruikt bij 4 (3,6%) patiënten die behandeld werden met
empagliflozine 25 mg en bij 2 (1,8%) patiënten die behandeld werden met empagliflozine 10 mg,
17
vergeleken met 13 (12,0%) patiënten die met placebo waren behandeld (alle patiënten op
achtergrondtherapie met metformine + linagliptine 5 mg).
Tabel 4
Werkzaamheidsparameters in het klinische onderzoek waarin empagliflozine vergeleken
werd met placebo als aanvullende therapie bij patiënten die onvoldoende gereguleerd
werden met metformine en linagliptine 5 mg
Metformine + linagliptine 5 mg
Empagliflozine
Empagliflozine
1
10 mg
25 mg
1
Placebo
2
HbA
1c
(%) - 24 weken
3
N
109
110
106
Baseline (gemiddelde)
7,97
7,97
7,96
Verandering vanaf baseline
-0,65
-0,56
0,14
(gecorrigeerd gemiddelde)
Vergelijking versus placebo
-0,79
-0,70
(gecorrigeerd gemiddelde)
(-1,02, -0,55)
(-0,93, -0,46)
2
(95% BI)
p < 0,0001
p < 0,0001
Lichaamsgewicht - 24 weke
n
3
N
109
110
106
Baseline (gemiddelde) in kg
88,4
84,4
82,3
Verandering vanaf baseline
-3,1
-2,5
-0,3
(gecorrigeerd gemiddelde)
Vergelijking versus placebo
-2,8
-2,2
(gecorrigeerd gemiddelde)
(-3,5, -2,1)
(-2,9, -1,5)
1
(95% BI)
p < 0,0001
p < 0,0001
Patiënten (%) die een HbA
1c
< 7% bereikten met een
baseline-HbA
1c
≥ 7% - 24 weken
4
N
100
107
100
Patiënten (%) die A1C < 7%
37,0
32,7
17,0
bereikten
Vergelijking versus placebo
4,0
2,9
5
(odds ratio) (95% BI)
(1,9, 8,7)
(1,4, 6,1)
Patiënten die gerandomiseerd waren naar de groep met empagliflozine 10 mg of 25 mg, ontvingen Glyxambi 10 mg/5 mg
of 25 mg/5 mg met achtergrond-metformine.
Patiënten die gerandomiseerd waren naar de placebogroep, ontvingen placebo plus linagliptine 5 mg met achtergrond-
metformine.
Gemengde-effectenmodellen voor herhaalde metingen (MMRM) op FAS (OC) omvat baseline-HbA
1c
, baseline-eGFR
(MDRD), geografische regio, bezoek, behandeling en behandeling per bezoeksinteractie. Voor FPG is baseline-FPG ook
geïncludeerd. Voor gewicht is het baseline-gewicht ook geïncludeerd.
Niet geëvalueerd voor statistische significantie; geen onderdeel van sequentiële testprocedure voor de secundaire
eindpunten.
Logistische regressie op FAS (NCF) omvat baseline-HbA
1c
, baseline-eGFR (MDRD), geografische regio en behandeling;
op basis van patiënten met een HbA
1c
van 7% en hoger bij baseline.
1
2
3
4
5
In een vooraf gespecificeerde subgroep patiënten met baseline-HbA
1c
hoger of gelijk aan 8,5%, was de
daling vanaf baseline in HbA
1c
met empagliflozine 25 mg/linagliptine 5 mg -1,3% na 24 weken
(p < 0,0001 versus placebo en linagliptine 5 mg) en met empagliflozine 10 mg/linagliptine 5 mg -1,3%
na 24 weken (p < 0,0001 versus placebo en linagliptine 5 mg)
18
Linagliptine 5 mg bij patiënten die onvoldoende gereguleerd waren met metformine en empagliflozine
10 mg of empagliflozine 25 mg
Bij patiënten die onvoldoende gereguleerd waren op de maximaal verdragen doses metformine werd
gedurende 16 weken open label empagliflozine 10 mg of empagliflozine 25 mg toegevoegd. Patiënten
die na deze 16-weekse periode onvoldoende gereguleerd waren, ontvingen dubbelblinde behandeling
met linagliptine 5 mg of placebo gedurende 24 weken. Na deze dubbelblinde periode liet linagliptine
5 mg in beide populaties (metformine + empagliflozine 10 mg en metformine + empagliflozine 25 mg)
een statistisch significante verbetering van HbA
1c
zien in vergelijking met placebo; alle patiënten
zetten de behandeling met metformine en empagliflozine voort tijdens het onderzoek. Een statistisch
significant hoger aantal patiënten met een baseline HbA
1c
≥ 7,0% die met linagliptine werden
behandeld, bereikten een doel-HbA
1c
van < 7% vergeleken met placebo (zie tabel 5).
Tabel 5
Werkzaamheidsparameters in klinische onderzoeken waarbij Glyxambi 10 mg/5 mg
vergeleken werd met empagliflozine 10 mg en Glyxambi 25 mg/5 mg met empagliflozine
25 mg als aanvullende therapie bij patiënten die onvoldoende gereguleerd waren met
empagliflozine 10 mg/25 mg en metformine
Metformine +
Metformine +
empagliflozine 10 mg
empagliflozine 25 mg
Linagliptine
Placebo
Linagliptine
Placebo
5 mg
5 mg
1
HbA
1c
(%) – 24 weken
N
122
125
109
108
Baseline (gemiddelde)
8,04
8,03
7,82
7,88
Verandering vanaf baseline
-0,53
-0,21
-0,58
-0,10
(gecorrigeerd gemiddelde)
Vergelijking versus placebo
-0,32 (-0,52; -
-0,47 (-0,66; -
(gecorrigeerd gemiddelde) (95%
0,13)
0,28)
BI)
p = 0,0013
p < 0,0001
Patiënten (%) die een HbA
1c
< 7% bereikten met een
baseline-HbA
1c
≥ 7% - 24 weken
2
N
116
119
100
107
Patiënten (%) die HbA
1c
< 7%
25,9
10,9
36,0
15,0
bereikten
Vergelijking versus placebo
3,965 (1,771;
4,429 (2,097;
3
(odds ratio) (95% BI)
8,876)
9,353)
p = 0,0008
p < 0,0001
Patiënten die gerandomiseerd waren naar de groep met linagliptine 5 mg ontvingen ofwel tabletten met de
vaste-dosiscombinatie Glyxambi 10 mg/5 mg plus metformine ofwel tabletten met de vaste-dosiscombinatie Glyxambi
25 mg/5 mg plus metformine; patiënten die naar de placebogroep waren gerandomiseerd, ontvingen placebo plus
empagliflozine 10 mg plus metformine of placebo plus empagliflozine 25 mg plus metformine
1
MMRM-model op FAS (OC) omvat baseline-HbA
1c
, baseline-eGFR (MDRD), geografische regio, bezoek,
behandeling en behandeling per bezoeksinteractie. Voor FPG is baseline-FPG ook geïncludeerd.
2
Niet geëvalueerd voor statistische significantie; geen onderdeel van sequentiële testprocedure voor de secundaire
eindpunten.
3
Logistische regressie op FAS (NCF) omvat baseline-HbA
1c
, baseline-eGFR (MDRD), geografische regio en
behandeling; op basis van patiënten met een HbA
1c
van 7% en hoger bij baseline.
Cardiovasculaire veiligheid
Onderzoek van de cardiovasculaire uitkomst bij empagliflozine (EMPA-REG OUTCOME)
Het dubbelblinde, placebogecontroleerde EMPA-REG OUTCOME onderzoek vergeleek gepoolde
doses empagliflozine 10 mg en 25 mg met placebo als aanvulling op standaard behandeling bij
patiënten met diabetes type 2 en vastgestelde cardiovasculaire ziekte. In totaal werden 7 020 patiënten
behandeld (empagliflozine 10 mg: 2 345, empagliflozine 25 mg: 2 342, placebo: 2 333) en gevolgd
voor een mediaan van 3,1 jaar. De gemiddelde leeftijd was 63 jaar, de gemiddelde HbA
1c
was 8,1% en
19
71,5% was mannelijk. Op baseline werd 74% van de patiënten behandeld met metformine, 48% met
insuline en 43% met een sulfonylureumderivaat. Ongeveer de helft van de patiënten (52,2%) had een
eGFR van 60-90 ml/min/1,73 m
2
, 17,8% van 45-60 ml/min/1,73 m
2
en 7,7% van
30-40 ml/min/1,73 m
2
.
In week 12 werd een aangepaste gemiddelde (SE) verbetering van HbA
1c
, vergeleken met baseline,
van 0,11% (0,02) in de placebogroep, 0,65% (0,02) en 0,71% (0,02) in de empagliflozine 10 en 25 mg
groepen waargenomen. Na de eerste 12 weken werd glucoseregulering geoptimaliseerd, onafhankelijk
van de experimentele behandeling. Daarom was het effect bij week 94 verminderd met een aangepaste
gemiddelde (SE) verbetering van HbA
1c
van 0,08% (0,02) in de placebogroep, 0,50% (0,02) en 0,55%
(0,02) in de empagliflozine 10 en 25 mg groepen.
Empagiflozine was superieur t.o.v. placebo in het voorkomen van het primaire gecombineerde
eindpunt cardiovasculaire dood, niet-fataal myocardinfact of niet-fatale beroerte. Dit effect werd
vooral bepaald door een significante afname in cardiovasculaire dood met een niet-significante
verandering in niet-fataal myocardinfact of niet-fatale beroerte. De afname in cardiovasculaire dood
was vergelijkbaar tussen empagliflozine 10 mg en 25 mg en werd bevestigd door een verbeterde totale
overleving (zie tabel 6). Het effect van empagliflozine op het primaire gecombineerde eindpunt
cardiovasculaire dood, niet-fataal myocardinfarct of niet-fatale beroerte was grotendeels onafhankelijk
van glykemische regulering of de nierfunctie (eGFR) en in het algemeen consistent voor alle
eGFR-categorieën tot een eGFR van 30 ml/min/1,73 m
2
in de EMPA-REG OUTCOME-studie.
Tabel 6
Behandeleffect voor het primaire samengestelde eindpunt, zijn onderdelen en mortaliteit
a
Placebo
Empagliflozine
b
N
2333
4687
Tijd tot eerste gebeurtenis voor CV dood,
282 (12,1)
490 (10,5)
niet-fataal MI of niet-fatale beroerte N
(%)
Hazardratio vs. placebo (95,02% BI)
*
0,86 (0,74, 0,99)
p-waarde voor superioriteit
0,0382
137 (5,9)
172 (3,7)
CV Dood N (%)
Hazardratio vs. placebo (95% BI)
0,62 (0,49, 0,77)
p-waarde
<0,0001
121 (5,2)
213 (4,5)
Niet-fataal MI N (%)
Hazardratio vs. placebo (95% BI)
0,87 (0,70, 1,09)
p-waarde
0,2189
60 (2,6)
150 (3,2)
Niet-fatale beroerte N (%)
Hazardratio vs. placebo (95% BI)
1,24 (0,92, 1,67)
p-waarde
0,1638
194 (8,3)
269 (5,7)
Mortaliteit-alle oorzaken N (%)
Hazardratio vs. placebo (95% BI)
0,68 (0,57, 0,82)
p-waarde
<0,0001
57 (2,4)
97 (2,1)
Niet-CV mortaliteit N (%)
Hazardratio vs. placebo (95% BI)
0,84 (0,60, 1,16)
CV = cardiovasculair, MI = myocardinfarct
a
Behandelde deel (Treated Set, TS), d.w.z. patiënten die ten minste één dosis van het onderzochte geneesmiddel hebben
ingenomen
b
Gepoolde doses empagliflozine 10 mg en 25 mg
*
Aangezien gegevens van de studie in een interimanalyse werden geïncludeerd, is een tweezijdig 95,02%
betrouwbaarheidsinterval toegepast dat overeenkomt met een p-waarde van minder dan 0,0498 voor significantie.
De werkzaamheid in het voorkomen van cardiovasculaire mortaliteit kon niet goed worden vastgesteld
voor patiënten die empagliflozine gelijktijdig met DPP-4 remmers gebruikten of negroïde patiënten
doordat het aantal patiënten in deze groepen in het EMPA-REG OUTCOME onderzoek beperkt was.
20
Hospitalisatie voor hartfalen
In het EMPA-REG OUTCOME onderzoek verminderde empagliflozine het risico op hospitalisatie
voor hartfalen in vergelijking met placebo (empagliflozine 2,7%; placebo 4,1%; HR 0,65; 95% BI:
0,50; 0,85).
Nefropathie
In het EMPA-REG OUTCOME onderzoek was de HR voor de tijd tot het eerste nefropathie event
0,61 (95% BI: 0,53; 0,70) voor empagliflozine (12,7%) vs. placebo (18,8%).
Daarnaast vertoonde empagliflozine een hogere (HR 1,82; 95% BI: 1,40; 2,37) incidentie van
aanhoudende normo- of micro-albuminurie (49,7%) bij patiënten met baseline macro-albuminurie in
vergelijking met placebo (28,8%).
Cardiovasculair en renaal veiligheidsonderzoek van linagliptine (CARMELINA)
Het dubbelblinde, placebogecontroleerde CARMELINA-onderzoek evalueerde de cardiovasculaire en
renale veiligheid van linagliptine versus placebo als aanvulling op de standaardzorg bij patiënten met
type 2-diabetes en met verhoogd cardiovasculair risico op basis van een voorgeschiedenis van
vastgestelde macrovasculaire of renale aandoening. In totaal werden 6 979 patiënten behandeld
(linagliptine 5 mg: 3 494, placebo: 3 485) en gevolgd gedurende een mediane periode van 2,2 jaar. De
onderzoekspopulatie omvatte 1 211 (17,4%) patiënten van ≥75 jaar, de gemiddelde HbA
1c
was 8,0%,
63% was man. Ongeveer 19% van de populatie had een eGFR van 45–60 ml/min/1,73 m
2
, 28% had
30–45 ml/min/1,73 m
2
en 15% had < 30 ml/min/1,73 m².
Linagliptine leidde niet tot een verhoging van het risico van het gecombineerde eindpunt van
cardiovasculair overlijden, niet-fataal myocardinfarct of niet-fataal CVA (MACE-3) [HR = 1,02; (95%
BI 0,89, 1,17); p = 0,0002 voor niet-inferioriteit], of het risico van het gecombineerde eindpunt van
renaal overlijden, ESRD, langdurige verlaging met ten minste 40% van eGFR [HR = 1,04; (95% BI
0,89, 1,22)]. In analyses voor albuminurie-progressie (verandering van normo-albuminurie naar micro-
of macro-albuminurie, of van micro-albuminurie naar macro-albuminurie) bedroeg de geschatte
hazardratio 0,86 (95% BI 0,78, 0,95) voor linagliptine versus placebo. Bovendien leidde linagliptine
niet tot een grotere kans op ziekenhuisopname wegens hartfalen [HR = 0,90; (95% BI 0,74, 1,08)]. Er
werd geen grotere kans op cardiovasculair overlijden of overlijden ongeacht de oorzaak waargenomen.
Veiligheidsgegevens van dit onderzoek waren in lijn met het eerdere veiligheidsprofiel van
linagliptine.
Cardiovasculair veiligheidsonderzoek van linagliptine (CAROLINA)
Het dubbelblinde CAROLINA-onderzoek met parallelle groepen evalueerde de cardiovasculaire
veiligheid van linagliptine versus glimepiride als aanvulling op de standaardzorg bij patiënten met
diabetes type 2 en met verhoogd cardiovasculair risico. In totaal werden 6 033 patiënten behandeld
(linagliptine 5 mg: 3 023, glimepiride 1 mg tot 4 mg: 3 010) en gevolgd gedurende een mediane
periode van 6,25 jaar. De gemiddelde leeftijd was 64 jaar, de gemiddelde HbA1
c
was 7,15% en 60%
was man. Ongeveer 19% van de populatie had een eGFR < 60 ml/min/1,73 m
2
.
Het onderzoek werd opgezet om de non-inferioriteit aan te tonen voor het primaire cardiovasculaire
eindpunt: het samengesteld eindpunt van het eerste optreden van cardiovasculaire sterfte of van een
niet-fataal myocardinfarct (MI) of van een niet-fatale beroerte (3P-MACE). Linagliptine leidde niet tot
een verhoging van het risico van het samengestelde eindpunt van cardiovasculaire sterfte, niet-fataal
myocardinfarct of niet-fatale beroerte (MACE-3) [hazardratio (HR) = 0,98; (95% BI 0,84; 1,14);
p < 0,0001 voor non-inferioriteit], indien toegevoegd aan de standaardzorg bij volwassen patiënten
met diabetes type 2 met verhoogd cardiovasculair risico, in vergelijking met glimepiride (zie tabel 7).
21
Tabel 7
Belangrijke cardiovasculaire voorvallen (MACE) en mortaliteit per behandelingsgroep in
het CAROLINA-onderzoek
Linagliptine 5 mg
Glimepiride (1-4 mg)
Hazard ratio
Aantal
Incidentie
Aantal
Incidentie
(95% BI)
proefperson
per
proefpersonen
per
en (%)
1000 PY*
(%)
1000 PY*
Aantal patiënten
3023
3010
Primaire
356 (11,8)
20,7
362 (12,0)
21,2
0,98 (0,84;
CV-samengesteld
1,14)**
eindpunt
(cardiovasculair
overlijden,
niet-fataal MI,
niet-fataal CVA)
Overlijden ongeacht
308 (10,2)
16,8
336 (11,2)
18,4
0,91 (0,78; 1,06)
de oorzaak
Cardiovasculair
169 (5,6)
9,2
168 (5,6)
9,2
1,00 (0,81; 1,24)
overlijden
Ziekenhuisopname
112 (3,7)
6,4
92 (3,1)
5,3
1,21 (0,92; 1,59)
wegens hartfalen
* PY = patiëntjaren
** Test op non-inferioriteit om aan te tonen dat de bovengrens van het 95% BI voor de hazardratio minder is dan 1,3
Pediatrische patiënten
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten af te zien van de verplichting voor de fabrikant
om de resultaten in te dienen van onderzoek met Glyxambi in alle subgroepen van pediatrische
patiënten met diabetes mellitus type 2 (zie rubriek 4.2 voor informatie over pediatrisch gebruik).
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
De snelheid en mate van absorptie van empagliflozine en linagliptine in Glyxambi zijn gelijkwaardig
aan de biologische beschikbaarheid van empagliflozine en linagliptine bij toediening als individuele
tabletten. De farmacokinetiek van empagliflozine en linagliptine als afzonderlijk gebruikte middelen is
uitgebreid gekarakteriseerd bij gezonde proefpersonen en patiënten met diabetes type 2. De
farmacokinetiek was bij gezonde proefpersonen en bij patiënten met diabetes type 2 over het algemeen
vergelijkbaar.
Glyxambi liet een vergelijkbaar voedseleffect zien als de individuele werkzame stoffen. De tabletten
kunnen daarom met of zonder voedsel worden ingenomen.
Empagliflozine
Absorptie
Na orale toediening werd empagliflozine snel geabsorbeerd met piekplasmaconcentraties optredend na
een mediane t
max
van 1,5 uur postdosis. Daarna nam de plasmaconcentratie op bifasische wijze af met
een snelle distributiefase en een relatief langzame terminale fase. De gemiddelde
plasma-oppervlakte-onder-de-concentratiecurve (AUC) en C
max
tijdens steady state waren
1870 nmol.uur en 259 nmol/l met empagliflozine 10 mg en 4740 nmol.uur en 687 nmol/l met
empagliflozine 25 mg eenmaal daags. Systemische blootstelling aan empagliflozine nam op
dosisproportionele wijze toe. De farmacokinetische parameters van de enkelvoudige dosis en steady
state van empagliflozine waren vergelijkbaar en suggereren een lineaire farmacokinetiek in de tijd.
Toediening van empagliflozine 25 mg na inname van een maaltijd met een hoog vet- en caloriegehalte
resulteerde in een licht verlaagde blootstelling; de AUC nam af met ongeveer 16% en C
max
met
ongeveer 37% vergeleken met de nuchtere toestand. Het waargenomen effect van voedsel op de
farmacokinetiek van empagliflozine werd niet als klinisch relevant beschouwd en empagliflozine kan
worden toegediend met of zonder voedsel.
22
Distributie
Het schijnbare distributievolume tijdens steady state werd geschat op 73,8 l gebaseerd op de
populatiefarmacokinetische analyse. Na toediening van een orale [
14
C]-empagliflozineoplossing aan
gezonde vrijwilligers was de verdeling naar de rode bloedcellen ongeveer 37% en de
plasma-eiwitbinding 86%.
Biotransformatie
Er werden geen belangrijke metabolieten van empagliflozine aangetroffen in menselijk plasma en de
meest voorkomende metabolieten waren drie glucuronideconjugaten (2-, 3- en 6-O-glucuronide).
Systemische blootstelling van elke metaboliet was minder dan 10% van het totale
geneesmiddelgerelateerde materiaal.
In-vitro-studies
suggereren dat de primaire route van de
metabolisering van empagliflozine bij de mens glucuronidering is door de
uridine-5'-difosfoglucuronosyltransferases UGT2B7, UGT1A3, UGT1A8 en UGT1A9.
Eliminatie
Op basis van de populatiefarmacokinetische analyse werd de schijnbare terminale
eliminatiehalfwaardetijd van empagliflozine geschat op 12,4 uur en de schijnbare orale klaring was
10,6 l/uur. De variabiliteit tussen proefpersonen en de residuele variabiliteit voor klaring van oraal
ingenomen empagliflozine waren respectievelijk 39,1% en 35,8%. Met eenmaaldaagse dosering
werden steady-state-plasmaconcentraties van empagliflozine bereikt bij de vijfde dosis. In
overeenstemming met de halfwaardetijd werd met betrekking tot de plasma-AUC tijdens de
steady-state-fase tot 22% accumulatie waargenomen.
Na toediening van een orale dosis [
14
C]-empagliflozineoplossing aan gezonde vrijwilligers werd
ongeveer 96% van de geneesmiddelgerelateerde radioactiviteit geëlimineerd in de feces (41%) of de
urine (54%). Het grootste deel van de geneesmiddelgerelateerde radioactiviteit teruggevonden in de
feces was onveranderd oorspronkelijk geneesmiddel en ongeveer de helft van de
geneesmiddelgerelateerde radioactiviteit uitgescheiden in de urine was onveranderd oorspronkelijk
geneesmiddel.
Linagliptine
Absorptie
Na orale toediening van een dosis van 5 mg aan gezonde vrijwilligers of patiënten werd linagliptine
snel geabsorbeerd, met piekplasmaconcentraties (mediane T
max
) 1,5 uur postdosis.
Na eenmaaldaagse toediening van 5 mg linagliptine worden bij de derde dosis steady-state-
plasmaconcentraties bereikt. De plasma-AUC van linagliptine nam ongeveer 33% toe na doses van
5 mg bij steady state vergeleken met de eerste dosis. De intrasubject- en
intersubject-variatiecoëfficiënten voor de AUC van linagliptine waren klein (respectievelijk 12,6% en
28,5%). Als gevolg van de concentratieafhankelijke binding van linagliptine aan DPP-4 is de
farmacokinetiek van linagliptine, gebaseerd op de totale blootstelling, niet lineair; de totale
plasma-AUC van linagliptine nam juist op een minder dan dosisproportionele wijze toe, terwijl de
ongebonden AUC ruwweg op dosisproportionele wijze toeneemt.
De absolute biologische beschikbaarheid van linagliptine is ongeveer 30%. Gelijktijdige toediening
van een vetrijke maaltijd en linagliptine verlengde de tijd tot het bereiken van C
max
met 2 uur en
verlaagde C
max
met 15%, maar er werd geen invloed op de AUC
0-72 uur
gezien. Er wordt geen klinisch
relevant effect op wijzigingen in C
max
en T
max
verwacht; linagliptine kan dus worden toegediend met of
zonder voedsel.
23
De steady-state-plasma-AUC
τ,ss
en C
max,ss-
concentraties van linagliptine waren 153 nmol*uur/l en
12,9 nmol/l voor linagliptine 5 mg eenmaal daags gedurende 7 dagen.
Distributie
Vanwege weefselbinding is het gemiddelde schijnbare distributievolume bij steady state na een
enkelvoudige dosis van 5 mg linagliptine via intraveneuze toediening aan gezonde proefpersonen
ongeveer 1110 liter. Dit betekent dat linagliptine uitgebreid wordt verspreid over de weefsels. De
plasma-eiwitbinding van linagliptine is concentratieafhankelijk en daalt van circa 99% bij 1 nmol/l tot
75-89% bij ≥ 30 nmol/l, een weerspiegeling van de verzadiging van binding aan DPP-4 bij een
toenemende concentratie van linagliptine. Bij hoge concentraties, waarbij DPP-4 volledig verzadigd is,
bond 70-80% van de linagliptine aan andere plasma-eiwitten dan DPP-4, en 30-20% was ongebonden
in plasma.
Biotransformatie
Na een orale dosis van 10 mg [
14
C]-linagliptine werd circa 5% van de radioactiviteit in de urine
uitgescheiden. Metabolisering speelt een ondergeschikte rol in de eliminatie van linagliptine. Er werd
één belangrijke metaboliet gevonden met een relatieve blootstelling van 13,3% van linagliptine bij
steady state, die farmacologisch inactief bleek te zijn en dus niet bijdraagt aan de remmende activiteit
van linagliptine op plasma-DPP-4.
Eliminatie
De plasmaconcentraties van linagliptine dalen trifasisch met een lange terminale halfwaardetijd
(terminale halfwaardetijd voor linagliptine meer dan 100 uur) die voornamelijk verband houdt met de
verzadigbare, sterke binding van linagliptine aan DPP-4 en die niet bijdraagt aan accumulatie van het
geneesmiddel. De effectieve halfwaardetijd voor accumulatie van linagliptine, bepaald aan de hand
van orale toediening van meervoudige doses van 5 mg linagliptine, is ongeveer 12 uur.
Na toediening van een orale dosis [
14
C]-linagliptine aan gezonde proefpersonen werd ongeveer 85%
van de toegediende radioactiviteit binnen 4 dagen na toediening geëlimineerd in de feces (80%) of de
urine (5%). Renale klaring bij steady state was ongeveer 70 ml/min.
Nierinsufficiëntie
Empagliflozine
Bij patiënten met lichte, matige of ernstige nierinsufficiëntie (eGFR < 30 - < 90 ml/min/1,73 m
2
) en
patiënten met nierfalen of terminale nierziekte (ESRD) steeg de AUC van empagliflozine met
respectievelijk ongeveer 18%, 20%, 66% en 48% in vergelijking met proefpersonen met een normale
nierfunctie. De piekplasmaspiegels van empagliflozine waren vergelijkbaar bij patiënten met matige
nierinsufficiëntie en nierfalen/terminale nierziekte in vergelijking met patiënten met een normale
nierfunctie. De piekplasmaspiegels van empagliflozine waren ruwweg 20% hoger bij patiënten met
lichte en ernstige nierinsufficiëntie in vergelijking met patiënten met een normale nierfunctie. De
populatiefarmacokinetische analyse toonde aan dat de schijnbare klaring van oraal ingenomen
empagliflozine daalde met een daling van de eGFR leidend tot een toename van de blootstelling aan
het geneesmiddel (zie rubriek 4.2).
Linagliptine
In een open-labelonderzoek met meermalige doses werd de farmacokinetiek van linagliptine (5 mg)
bij patiënten met verschillende stadia van chronische nierinsufficiëntie vergeleken met die van
controlepersonen met een normale nierfunctie. Het onderzoek omvatte patiënten met nierinsufficiëntie,
ingedeeld op basis van de creatinineklaring: licht (50 tot < 80 ml/min), matig (30 tot < 50 ml/min) en
ernstig (< 30 ml/min) nierinsufficiënte patiënten en dialyse-afhankelijke patiënten met terminale
nierziekte (ESRD). Daarnaast werden patiënten met T2DM en ernstige nierinsufficiëntie
(< 30 ml/min) vergeleken met patiënten met T2DM en een normale nierfunctie.
24
Onder steady-state omstandigheden was de blootstelling aan linagliptine bij patiënten met lichte
nierinsufficiëntie vergelijkbaar met die van gezonde proefpersonen. Bij matige nierinsufficiëntie werd
een matige toename in de blootstelling gezien van ongeveer 1,7 maal die van de controlegroep.
Blootstelling bij patiënten met T2DM en ernstig verminderde nierfunctie was ongeveer 1,4-voudig
verhoogd vergeleken met patiënten met T2DM en een normale nierfunctie. Steady-state
voorspellingen voor de AUC van linagliptine bij patiënten met ESRD duidden op een blootstelling
vergelijkbaar met die van patiënten met matige of ernstige nierinsufficiëntie. Daarnaast wordt niet
verwacht dat linagliptine in een therapeutisch significante mate wordt geëlimineerd door hemodialyse
of peritoneale dialyse (zie rubriek 4.2).
Leverinsufficiëntie
Empagliflozine
Bij proefpersonen met lichte, matige en ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pugh-classificatie) steeg de
AUC en C
max
van empagliflozine (AUC met 23%, 47% en 75% en de C
max
met 4%, 23% en 48%)
vergeleken met controlepersonen met een normale leverfunctie (zie rubriek 4.2).
Linagliptine
Na toediening van meervoudige doses van 5 mg linagliptine bij niet-diabetische patiënten met lichte,
matige en ernstige leverinsufficiëntie (volgens de Child-Pugh classificatie) waren de gemiddelde AUC
en C
max
van linagliptine vergelijkbaar met die bij gezonde personen.
Body mass index (BMI)
Aanpassing van de dosis van Glyxambi op basis van body mass index is niet nodig. Gebaseerd op de
populatiefarmacokinetische analyse had body mass index geen klinisch relevant effect op de
farmacokinetiek van empagliflozine of linagliptine.
Geslacht
Gebaseerd op de populatiefarmacokinetische analyse had geslacht geen klinisch relevant effect op de
farmacokinetiek van empagliflozine of linagliptine.
Etniciteit
In de populatiefarmacokinetische analyse en speciale fase I-onderzoeken werd geen klinisch relevant
verschil gezien in de farmacokinetiek van empagliflozine en linagliptine.
Ouderen
Gebaseerd op de populatiefarmacokinetische analyse had leeftijd geen klinisch betekenisvol effect op
de farmacokinetiek van empagliflozine of linagliptine. Oudere proefpersonen (65 tot 80 jaar) hadden
vergelijkbare plasmaconcentraties van linagliptine vergeleken met jongere proefpersonen.
Pediatrische patiënten
Empagliflozine
In een pediatrisch fase I-onderzoek werden de farmacokinetiek en farmacodynamiek van
empagliflozine (5 mg, 10 mg en 25 mg) onderzocht bij kinderen en adolescenten van 10 tot 18 jaar
met diabetes mellitus type 2. De waargenomen farmacokinetische en farmacodynamische responsen
kwamen overeen met die bij volwassen patiënten werden waargenomen.
25
Linagliptine
In een pediatrisch fase II-onderzoek werden de farmacokinetiek en farmacodynamiek van 1 mg en 5
mg linagliptine onderzocht bij kinderen en adolescenten van 10 tot 18 jaar met diabetes mellitus type
2. De waargenomen farmacokinetische en farmacodynamische responsen kwamen overeen met die bij
volwassen patiënten werden waargenomen. Linagliptine 5 mg was superieur aan 1 mg wat betreft DPP
4-remming bij de dalconcentratie (72% vs. 32%, p = 0,0050) en liet een numeriek grotere afname zien
wat betreft de gecorrigeerde gemiddelde verandering vanaf baseline in HbA
1c
(- 0,63% vs. -0,48%,
n.s.). Gezien de beperkte dataset dienen de gegevens met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd.
Geneesmiddelinteracties
Er is geen onderzoek naar geneesmiddelinteracties uitgevoerd met Glyxambi en andere
geneesmiddelen; dergelijk onderzoek is echter wel verricht met de individuele werkzame
bestanddelen.
In-vitro-beoordeling van empagliflozine
Uit
in-vitro-studies
blijkt dat empagliflozine de CYP450-isovormen niet remt, inactiveert of induceert.
Empagliflozine remt UGT1A1, UGT1A3, UGT1A8, UGT1A9 of UGT2B7 niet.
Geneesmiddeleninteracties tussen de belangrijkste CYP450- en UGT-isovormen met empagliflozine
en gelijktijdig toegediende substraten van deze enzymen worden daarom onwaarschijnlijk geacht.
In-vitro-gegevens
suggereren dat de primaire route van metabolisering van empagliflozine bij mensen
glucuronidering is door uridine-5'-difosfoglucuronosyltransferases UGT1A3, UGT1A8, UGT1A9 en
UGT2B7.
Empagliflozine is een substraat van de humane opnametransporters OAT3, OATP1B1 en OATP1B3,
maar niet van organische aniontransporter 1 (OAT1) en organische kationtransporter 2 (OCT2).
Empagliflozine is een substraat van P-glycoproteïne (P-gp) en borstkankerresistentieproteïne (BCRP).
Empagliflozine remt P-gp niet bij therapeutische doses. Op basis van
in-vitro-studies
wordt het
onwaarschijnlijk geacht dat empagliflozine interacties veroorzaakt met geneesmiddelen die
P-gp-substraten zijn. Gelijktijdige toediening van digoxine, een P-gp-substraat, met empagliflozine
resulteerde in een toename met 6% van de AUC en een toename met 14% van de C
max
van digoxine.
Deze veranderingen werden niet als klinisch relevant beschouwd.
Empagliflozine remt
in vitro
bij klinisch relevante plasmaconcentraties geen humane
opnametransporters zoals OAT3, OATP1B1 en OATP1B3 en daarom worden
geneesmiddeleninteracties met substraten van deze opnametransporters onwaarschijnlijk geacht.
In-vitro-beoordeling van linagliptine
Linagliptine was een substraat voor OATP8-, OCT2-, OAT4-, OCTN1- en OCTN2, wat wijst op een
mogelijke OATP8-gemedieerde leveropname, OCT2-gemedieerde nieropname en OAT4-, OCTN1- en
OCTN2-gemedieerde renale uitscheiding en reabsorptie van linagliptine
in vivo.
OATP2-, OATP8-,
OCTN1-, OCT1- en OATP2-activiteiten werden licht tot zwak geremd door linagliptine.
26
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Er werden algemene toxiciteitsstudies bij ratten tot 13 weken uitgevoerd met de combinatie van
empagliflozine en linagliptine.
Focale gebieden van hepatocellulaire necrose werden gevonden in de combinatiegroepen bij
≥ 15 : 30 mg/kg linagliptine : empagliflozine (3,8 maal de klinische blootstelling voor linagliptine en
7,8 maal de klinische blootstelling voor empagliflozine) alsmede in de groep die alleen met
empagliflozine behandeld werd, maar niet in de controlegroep. De klinische relevantie van deze
bevinding is nog onzeker.
Bij blootstellingen die voldoende hoger boven de blootstelling na therapeutische doses bij de mens
liggen, was de combinatie empagliflozine en linagliptine niet teratogeen en liet geen maternale
toxiciteit zien. Er werden geen bijwerkingen op nierontwikkeling waargenomen na toediening van
empagliflozine alleen, linagliptine alleen of na toediening van de combinatie.
Empagliflozine
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig
van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, genotoxiciteit,
vruchtbaarheid en vroege embryonale ontwikkeling.
In langetermijntoxiciteitsstudies bij knaagdieren en honden werden tekenen van toxiciteit
waargenomen bij blootstellingen hoger of gelijk aan 10 maal de klinische dosis van empagliflozine.
De meeste toxiciteit was consistent met secundaire farmacologie wat betreft glucoseverlies via de
urine en verstoring van de elektrolytenbalans, waaronder verminderd lichaamsgewicht en lichaamsvet,
verhoogde voedselconsumptie, diarree, uitdroging, verlaagd serumglucose en verhogingen van andere
serumparameters gerelateerd aan verhoogd eiwitmetabolisme en gluconeogenese, urineveranderingen
zoals polyurie en glucosurie, en microscopische veranderingen waaronder mineralisatie in de nieren en
sommige weke delen en vasculaire weefsels. Microscopisch bewijs van de effecten van overmatige
farmacologie op de nieren waargenomen bij sommige soorten omvatte tubulaire dilatatie en
mineralisatie in de tubuli en het bekken bij ongeveer 4 maal de klinische AUC-blootstelling van
empagliflozine geassocieerd met de dosis van 25 mg.
In een 2 jaar durende carcinogeniteitsstudie gaf empagliflozine geen verhoging van de incidentie van
tumoren bij vrouwelijke ratten tot de hoogste dosis van 700 mg/kg/dag, wat overeenkomt met
ongeveer 72 maal de maximale klinische AUC-blootstelling aan empagliflozine. Bij mannelijke ratten
werden behandelinggerelateerde goedaardige proliferatieve vasculaire laesies (hemangiomen) van de
mesenteriale lymfeknoop waargenomen bij de hoogste doses, maar niet bij 300 mg/kg/dag, wat
overeenkomt met ongeveer 26 maal de maximale klinische blootstelling aan empagliflozine. Er
werden bij ratten interstitiële celtumoren in de testes waargenomen met een hogere incidentie bij
300 mg/kg/dag en hoger, maar niet bij 100 mg/kg/dag, wat overeenkomt met ongeveer 18 maal de
maximale klinische blootstelling aan empagliflozine. Beide tumoren komen vaak voor bij ratten en het
is onwaarschijnlijk dat ze relevant zijn voor mensen.
Empagliflozine zorgde niet voor een verhoogde incidentie van tumoren in vrouwelijke muizen bij
doses tot 1 000 mg/kg/dag, wat overeenkomt met ongeveer 62 maal de maximale klinische
blootstelling aan empagliflozine. Empagliflozine induceerde niertumoren bij mannelijke muizen bij
1 000 mg/kg/dag, maar niet bij 300 mg/kg/dag, wat overeenkomt met ongeveer 11 maal de maximale
klinische blootstelling aan empagliflozine. Het werkingsmechanisme voor deze tumoren is afhankelijk
van de natuurlijke aanleg van de mannelijke muis voor renale pathologie en een metabolische route
die niet voorkomt bij mensen. De niertumoren bij mannelijke muizen worden als niet relevant voor de
mens beschouwd.
Bij blootstellingen die voldoende hoger zijn dan de blootstelling bij de mens na therapeutische doses,
had empagliflozine geen nadelige effecten op de vruchtbaarheid of de vroege embryonale
ontwikkeling. Empagliflozine toegediend tijdens de periode van organogenese was niet teratogeen.
27
Alleen bij toxische doses voor de moeder veroorzaakte empagliflozine ook gebogen botten in de
ledematen bij ratten en toegenomen embryofoetaal verlies bij konijnen.
In pre- en postnatale toxiciteitsstudies met empagliflozine bij ratten werd een verminderde
gewichtstoename van de nakomelingen waargenomen bij blootstellingen van de moeder aan ongeveer
4 maal de maximale klinische blootstelling aan empagliflozine. Een dergelijk effect werd niet gezien
bij een systemische blootstelling die gelijk is aan de maximale klinische blootstelling aan
empagliflozine. De relevantie van deze bevinding voor de mens is onduidelijk.
In een studie naar juveniele toxiciteit bij ratten, waarbij empagliflozine toegediend werd vanaf
postnatale dag 21 tot postnatale dag 90, werd onschadelijke, minimale tot lichte renale tubulaire en
bekkendilatatie pas gezien bij 100 mg/kg/dag, wat ongeveer 11 maal de maximale klinische dosis van
25 mg is. Deze bevindingen waren afwezig na een 13 weken durende, geneesmiddelvrije periode.
Linagliptine
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig
van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, genotoxiciteit,
vruchtbaarheid en vroege embryonale ontwikkeling.
In langetermijntoxiciteitsstudies bij knaagdieren en Cynomolgusapen werden tekenen van toxiciteit
waargenomen bij blootstellingen hoger dan 300 maal de klinische dosis van linagliptine.
Lever, nieren en maag-darmkanaal zijn de belangrijkste doelorganen van toxiciteit bij muizen en
ratten. Bijwerkingen op voortplantingsorganen, schildklier en de lymfoïde organen werden bij ratten
gezien bij meer dan 1 500 keer de klinische blootstelling. Er werden sterke pseudoallergische reacties
gezien bij honden bij middelhoge doses, die secundair leidden tot cardiovasculaire veranderingen, die
als hondspecifiek werden beschouwd. Lever, nieren, maag, voortplantingsorganen, thymus, milt en
lymfeklieren waren doelorganen van toxiciteit in Cynomolgusapen bij meer dan 450 keer de klinische
blootstelling. Bij meer dan 100 keer de klinische blootstelling bij de mens was maagirritatie de
belangrijkste bevinding bij deze apen.
Uit 2 jaar durende carcinogeniciteitsonderzoeken met orale toediening bij ratten en muizen bleken
geen aanwijzingen van carcinogeniciteit bij ratten of mannelijke muizen. Een significant hogere
incidentie van maligne lymfomen uitsluitend bij vrouwtjesmuizen met de hoogste doses (> 200 keer de
blootstelling bij de mens) wordt niet als relevant voor de mens beschouwd. Op basis van deze
onderzoeken bestaat er geen bezorgdheid omtrent carcinogeniciteit bij de mens.
Linagliptine had bij blootstellingen hoger dan 900 maal de klinische blootstelling geen bijwerkingen
op vruchtbaarheid of de vroege embryonale ontwikkeling. Linagliptine, toegediend tijdens de periode
van organogenese, was niet teratogeen. Alleen bij toxische doses voor de moeder veroorzaakte
linagliptine een lichte vertraging van de skeletossificatie bij ratten en een verhoogd embryofoetaal
verlies bij konijnen.
In pre- en postnatale toxiciteitsstudies met linagliptine bij ratten werd verminderde gewichtstoename
van de nakomelingen waargenomen bij blootstellingen van de moeder aan ongeveer 1 500 maal de
maximale klinische blootstelling aan linagliptine. Een dergelijk effect werd niet gezien bij een
systemische blootstelling van 49 maal de maximale klinische blootstelling aan linagliptine.
28
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Tabletkern
Mannitol (E421)
Gepregelatineerd zetmeel (maïs)
Maïszetmeel
Copovidon (K-waarde nominaal 28)
Crospovidon (type B)
Talk
Magnesiumstearaat
Filmomhulling
Hypromellose 2910
Mannitol (E421)
Talk
Titaandioxide (E171)
Macrogol 6000
IJzeroxide geel (E172)
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Tabletkern
Mannitol (E421)
Gepregelatineerd zetmeel (maïs)
Maïszetmeel
Copovidon (K-waarde nominaal 28)
Crospovidon (type B)
Talk
Magnesiumstearaat
Filmomhulling
Hypromellose 2910
Mannitol (E421)
Talk
Titaandioxide (E171)
Macrogol 6000
IJzeroxide rood (E172)
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
3 jaar.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Houdbaarheid
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
29
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Geperforeerde PVC/PVDC/aluminium eenheidsdosisblisterverpakkingen.
Verpakkingsgrootten van 7 x 1, 10 x 1, 14 x 1, 28 x 1, 30 x 1, 60 x 1, 70 x 1, 90 x 1 en
100 x 1 filmomhulde tablet.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Geen bijzondere vereisten voor verwijdering.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Boehringer Ingelheim International GmbH
Binger Str. 173
55216 Ingelheim am Rhein
Duitsland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
EU/1/16/1146/001 (7 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/002 (10 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/003 (14 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/004 (28 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/005 (30 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/006 (60 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/007 (70 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/008 (90 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/009 (100 x 1 filmomhulde tablet)
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
EU/1/16/1146/010 (7 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/011 (10 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/012 (14 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/013 (28 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/014 (30 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/015 (60 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/016 (70 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/017 (90 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/018 (100 x 1 filmomhulde tablet)
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 11 november 2016
Datum van laatste verlenging: 16 juli 2021
30
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau
http://www.ema.europa.eu.
31
BIJLAGE II
A.
B.
C.
FABRIKANTEN VERANTWOORDELIJK VOOR
VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN
VAN LEVERING EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
D.
32
A.
FABRIKANTEN VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikanten verantwoordelijk voor vrijgifte
Boehringer Ingelheim Pharma GmbH & Co. KG
Binger Str. 173
55216 Ingelheim am Rhein
Duitsland
Rottendorf Pharma GmbH
Ostenfelder Strasse 51 – 61
59320 Ennigerloh
Duitsland
In de gedrukte bijsluiter van het geneesmiddel moeten de naam en het adres van de fabrikant die
verantwoordelijk is voor vrijgifte van de desbetreffende batch zijn opgenomen.
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
De vergunninghouder zal het eerste periodieke veiligheidsverslag voor dit geneesmiddel binnen
6 maanden na toekenning van de vergunning indienen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-
aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico’s of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico’s tot een minimum) is bereikt.
33
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
34
A. ETIKETTERING
35
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
OMDOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
empagliflozine/linagliptine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke filmomhulde tablet bevat 10 mg empagliflozine en 5 mg linagliptine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
filmomhulde tablet
7 x 1 filmomhulde tablet
10 x 1 filmomhulde tablet
14 x 1 filmomhulde tablet
28 x 1 filmomhulde tablet
30 x 1 filmomhulde tablet
60 x 1 filmomhulde tablet
70 x 1 filmomhulde tablet
90 x 1 filmomhulde tablet
100 x 1 filmomhulde tablet
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Voor oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
36
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Boehringer Ingelheim International GmbH
55216 Ingelheim am Rhein
Duitsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1146/001 7 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/002 10 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/003 14 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/004 28 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/005 30 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/006 60 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/007 70 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/008 90 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/009 100 x 1 filmomhulde tablet
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Glyxambi 10 mg/5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
37
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERVERPAKKING (GEPERFOREERD)
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Glyxambi 10 mg/5 mg tabletten
empagliflozine/linagliptine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Boehringer Ingelheim
3.
EXP
4.
Lot
5.
OVERIGE
PARTIJNUMMER
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
38
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
OMDOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
empagliflozine/linagliptine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 25 mg empagliflozine en 5 mg linagliptine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
filmomhulde tablet
7 x 1 filmomhulde tablet
10 x 1 filmomhulde tablet
14 x 1 filmomhulde tablet
28 x 1 filmomhulde tablet
30 x 1 filmomhulde tablet
60 x 1 filmomhulde tablet
70 x 1 filmomhulde tablet
90 x 1 filmomhulde tablet
100 x 1 filmomhulde tablet
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Voor oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
39
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Boehringer Ingelheim International GmbH
55216 Ingelheim am Rhein
Duitsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1146/010 7 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/011 10 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/012 14 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/013 28 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/014 30 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/015 60 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/016 70 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/017 90 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/018 100 x 1 filmomhulde tablet
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Glyxambi 25 mg/5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
40
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERVERPAKKING(geperforeerd)
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Glyxambi 25 mg/5 mg tabletten
empagliflozine/linagliptine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Boehringer Ingelheim
3.
EXP
4.
Lot
5.
OVERIGE
PARTIJNUMMER
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
41
B. BIJSLUITER
42
Bijsluiter: informatie voor de patiënt
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
empagliflozine/linagliptine
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat innemen want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
2.
3.
4.
5.
6.
1.
Wat is Glyxambi en waarvoor wordt dit middel ingenomen?
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Hoe neemt u dit middel in?
Mogelijke bijwerkingen
Hoe bewaart u dit middel?
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Wat is Glyxambi en waarvoor wordt dit middel ingenomen?
Wat is Glyxambi?
Glyxambi bevat twee werkzame stoffen, empagliflozine en linagliptine genaamd. Ze behoren elk tot
een groep geneesmiddelen die ‘orale antidiabetica’ worden genoemd. Deze geneesmiddelen worden
via de mond ingenomen om diabetes type 2 te behandelen.
Wat is diabetes type 2?
Diabetes type 2 is een aandoening die ontstaat door zowel uw genen als uw manier van leven. Als u
diabetes type 2 heeft, maakt uw alvleesklier mogelijk niet genoeg insuline om de hoeveelheid glucose
(bloedsuiker) in uw bloed onder controle te houden en is uw lichaam niet in staat om zijn eigen
insuline effectief te gebruiken. Dit resulteert in een hoog suikergehalte in uw bloed dat kan leiden tot
medische problemen zoals hartziekte, nierziekte, blindheid en slechte bloedcirculatie in uw ledematen.
Hoe werkt Glyxambi?
Empagliflozine behoort tot een groep geneesmiddelen, natrium-glucose-cotransporter-2
(SGLT2-)-remmers genaamd. Het werkt door het eiwit SGLT2 in uw nieren te blokkeren. Hierdoor
wordt bloedsuiker (glucose) verwijderd via uw plas. Linagliptine werkt op een andere manier,
namelijk door het mogelijk te maken dat de alvleesklier meer insuline produceert om het
bloedglucosegehalte te verlagen. Dat doet het door een eiwit, DDP-4 genaamd, te blokkeren.
Daardoor verlaagt Glyxambi de hoeveelheid suiker in uw bloed.
Waarvoor wordt dit middel ingenomen?
Glyxambi wordt aan metformine en/of een sulfonylureumderivaat (SU) toegevoegd voor de
behandeling van diabetes type 2 bij volwassen patiënten van 18 jaar en ouder van wie de
diabetes niet onder controle kan worden gebracht door behandeling met metformine en/of een
sulfonylureumderivaat in combinatie met empagliflozine of door behandeling met metformine
en/of een sulfonylureumderivaat in combinatie met linagliptine.
Glyxambi kan ook als alternatief gebruikt worden voor de aparte tabletten met alleen
empagliflozine en alleen linagliptine. Blijf de empagliflozine- en linagliptinetabletten niet apart
nemen, als u dit geneesmiddel gebruikt, om een overdosering te vermijden.
43
Het is belangrijk dat u doorgaat met uw dieet en bewegingsplan zoals aanbevolen door uw arts,
apotheker of verpleegkundige.
2.
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet innemen?
-
U bent allergisch voor empagliflozine, linagliptine, een andere SGLT2-remmer (bv.
dapagliflozine, canagliflozine), een andere DPP4-remmer (bv. sitagliptine, vildagliptine), of een
van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat u dit middel inneemt en tijdens
de behandeling:
als u ‘diabetes type 1’ heeft (uw lichaam produceert geen insuline). Glyxambi mag niet worden
gebruikt bij patiënten met diabetes type 1
als u symptomen krijgt zoals snel gewichtsverlies, misselijkheid of overgeven, buikpijn, vaak
dorst hebben, snelle en diepe ademhaling, verwardheid, ongebruikelijke slaperigheid of
vermoeidheid, een zoete geur van uw adem, een zoete of metaalachtige smaak in uw mond of
wanneer uw urine of zweet anders gaat ruiken. Neem dan onmiddellijk contact op met een arts
of het dichtstbijzijnde ziekenhuis aangezien deze symptomen een aanwijzing kunnen zijn voor
“diabetische ketoacidose” – een zeldzaam maar ernstig, soms levensbedreigend probleem dat
kan optreden bij diabetes waarbij er bij laboratoriumtests een verhoogde concentratie van
“ketonlichamen” in uw bloed of urine wordt gevonden. Bij langere tijd niet of nauwelijks eten
of drinken, overmatig alcoholgebruik, uitdroging of een plotselinge verlaging van de
insulinedosering of een grotere behoefte aan insuline als gevolg van grote chirurgische ingrepen
of ernstige ziekte kan het risico toenemen dat er diabetische ketoacidose optreedt
als u een ander middel tegen diabetes inneemt dat ‘sulfonylureumderivaat’ (bv. glimepiride,
glipizide) wordt genoemd en/of insuline gebruikt. Om te voorkomen dat uw bloedsuikergehalte
te laag wordt, kan uw arts uw dosis van deze middelen verlagen wanneer u deze samen met
Glyxambi gebruikt
als u een aandoening van de alvleesklier heeft of heeft gehad
als u ernstige nierproblemen heeft. Uw arts kan uw dagelijkse dosis beperken of u vragen een
ander geneesmiddel te nemen (zie ook rubriek 3, ‘Hoe neemt u dit middel in?’)
als u ernstige leverproblemen heeft. Uw arts kan u vragen een ander geneesmiddel te nemen
als u mogelijk een risico loopt op uitdroging, bijvoorbeeld:
o
als u moet overgeven of diarree of koorts heeft of als u niet kunt eten of drinken
o
als u geneesmiddelen gebruikt die de urineproductie verhogen [plasmiddelen] of de
bloeddruk verlagen
o
als u ouder bent dan 75 jaar
Mogelijke verschijnselen worden vermeld in rubriek 4 onder ‘uitdroging’. Uw arts kan u vragen
te stoppen met het innemen van Glyxambi totdat u hersteld bent, om verlies van te veel
lichaamsvocht te voorkomen. Vraag naar manieren om uitdroging te vermijden
als u 75 jaar of ouder bent, mag u niet beginnen met het innemen van Glyxambi.
als een stijging van de hoeveelheid rode bloedcellen in uw bloed (hematocriet) wordt gevonden
bij laboratoriumonderzoek (zie ook rubriek 4, ‘Mogelijke bijwerkingen’).
Neem contact op met uw arts als u tijdens de behandeling met Glyxambi een of meer van de volgende
verschijnselen heeft:
als u symptomen van acute ontsteking van de alvleesklier heeft, zoals aanhoudende hevige
buikpijn. Mogelijke symptomen staan vermeld in rubriek 4: ‘Mogelijke bijwerkingen’. Het kan
zijn dat de arts uw behandeling moet aanpassen
als u een ernstige infectie van de nieren of van de urinewegen met koorts heeft. Uw arts kan u
vragen te stoppen met het innemen van Glyxambi totdat u hersteld bent
als u blaarvorming van de huid ervaart kan dit een teken zijn van een aandoening die bulleus
pemfigoïd wordt genoemd. Uw arts kan u vragen met Glyxambi te stoppen.
44
Neem onmiddellijk contact op met uw arts als u last krijgt van een combinatie van de symptomen pijn,
gevoeligheid, roodheid, of zwelling van de geslachtsorganen of het gebied tussen de geslachtsdelen en
de anus, met koorts of een algeheel gevoel van onwelzijn. Deze symptomen kunnen wijzen op een
zeldzame maar ernstige of zelfs levensbedreigende infectie, genaamd necrotiserende fasciitis van het
perineum of fournier-gangreen, dat het weefsel onder de huid beschadigt. Fournier-gangreen dient
onmiddellijk te worden behandeld.
Voetverzorging
Net als voor alle diabetespatiënten is het belangrijk voor u om uw voeten regelmatig te controleren en
om ieder advies over voetverzorging van uw zorgverlener op te volgen.
Nierfunctie
Voordat u begint met de behandeling met Glyxambi en met regelmatige tussenpozen tijdens de
behandeling zal uw arts controleren hoe goed uw nieren werken.
Urineglucose
Vanwege de manier waarop dit geneesmiddel werkt, zal uw urine suiker bevatten terwijl u dit
geneesmiddel gebruikt.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Dit middel wordt niet aanbevolen voor gebruik door kinderen en jongeren tot 18 jaar, omdat het niet is
onderzocht bij deze patiënten.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Glyxambi nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of
apotheker. Vertel het uw arts met name als u de volgende geneesmiddelen gebruikt:
andere middelen tegen diabetes, zoals insuline of een sulfonylureumderivaat. Uw arts wil
mogelijk de dosering van deze andere geneesmiddelen verlagen, om te voorkomen dat uw
bloedsuiker te laag wordt
als u een geneesmiddel gebruikt om water uit uw lichaam te verwijderen (plaspil). Uw arts kan
u vragen te stoppen met het innemen van Glyxambi
geneesmiddelen die een effect kunnen hebben op de afbraak van empagliflozine of linagliptine
in uw lichaam zoals rifampicine (een antibioticum dat gebruikt wordt bij de behandeling van
tuberculose) of bepaalde geneesmiddelen die gebruikt worden om toevallen (epilepsie) te
behandelen (zoals carbamazepine, fenobarbital of fenytoïne). Het effect van Glyxambi kan
hierdoor verminderd zijn.
als u lithium gebruikt. Glyxambi kan de hoeveelheid lithium in uw bloed kan verlagen.
Zwangerschap, borstvoeding en vruchtbaarheid
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Het is niet bekend of Glyxambi schadelijk is voor het ongeboren kind. Uit voorzorg heeft het de
voorkeur om Glyxambi niet te gebruiken tijdens de zwangerschap.
Het is niet bekend of de werkzame stoffen in Glyxambi overgaan in de moedermelk. Gebruik dit
geneesmiddel niet als u borstvoeding geeft.
Het is niet bekend of Glyxambi een effect heeft op de vruchtbaarheid bij de mens.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Glyxambi heeft geringe invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen.
Het innemen van dit geneesmiddel in combinatie met middelen die sulfonylureumderivaten worden
genoemd of met insuline kan een te laag bloedglucosegehalte (hypoglykemie) veroorzaken. Dit kan
45
leiden tot symptomen zoals trillen, zweten en veranderingen in het gezichtsvermogen en het kan uw
rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen beïnvloeden. Rijd niet en gebruik geen
gereedschap of machines als u een van deze symptomen heeft terwijl u Glyxambi gebruikt.
3.
Hoe neemt u dit middel in?
Neem dit geneesmiddel altijd in precies zoals uw arts u dat heeft verteld. Twijfelt u over het juiste
gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Hoeveel moet u innemen?
De startdosis is 1 keer per dag 1 filmomhulde tablet Glyxambi 10 mg/5 mg (10 mg empagliflozine en
5 mg linagliptine).
Uw arts beslist of u uw dosis moet verhogen naar 1 keer dag 1 filmomhulde tablet Glyxambi
25 mg/5 mg (25 mg empagliflozine en 5 mg linagliptine). Als u al 25 mg empagliflozine en 5 mg
linagliptine inneemt als aparte tabletten en u schakelt over naar Glyxambi, dan kunt u direct beginnen
met Glyxambi 25 mg/5 mg.
Nierproblemen
Praat met uw arts als u nierproblemen heeft. Uw arts kan de dosis verlagen of besluiten om een ander
geneesmiddel te gebruiken.
Leverstoornissen
Praat met uw arts als u ernstige leverstoornissen heeft. Glyxambi wordt dan niet aanbevolen en uw arts
kan besluiten om een ander geneesmiddel te gebruiken.
Ouderen
Er is zeer weinig ervaring bij patënten van 75 jaar of ouder. Er moet niet met een behandeling met
Glyxambi worden begonnen bij patiënten ouder dan 75 jaar.
Hoe neemt u dit geneesmiddel in?
Slik de tablet in zijn geheel in met water.
U kunt Glyxambi met of zonder voedsel innemen.
U kunt de tablet op elk moment van de dag innemen. Probeer hem echter elke dag op dezelfde
tijd in te nemen. Dit zal u helpen te onthouden dat u hem in moet nemen.
Uw arts kan Glyxambi samen met een ander middel tegen diabetes voorschrijven. Vergeet niet om alle
geneesmiddelen volgens de aanwijzingen van uw arts in te nemen om het beste resultaat te bereiken
voor uw gezondheid.
Een geschikt voedingsplan en geschikte lichaamsbeweging helpen uw lichaam om de bloedsuiker
beter te gebruiken. Het is belangrijk om door te gaan met het voedingsplan en de lichaamsbeweging
aanbevolen door uw arts terwijl u Glyxambi gebruikt.
Heeft u te veel van dit middel ingenomen?
Als u te veel van dit middel heeft ingenomen, neem dan onmiddellijk contact op met een arts of ga
direct naar een ziekenhuis. Neem de verpakking van het geneesmiddel mee.
Bent u vergeten dit middel in te nemen?
Wat u moet doen als u vergeet een tablet in te nemen, hangt af van hoe lang het duurt voor u uw
volgende dosis moet innemen.
Als het nog 12 uur of langer is tot uw volgende dosis, neem dan Glyxambi in zodra u eraan
denkt. Neem dan de volgende dosis op de normale tijd in.
Als het minder dan 12 uur is tot de volgende dosis, dan moet u de overgeslagen dosis niet meer
innemen. Neem dan de volgende dosis op de normale tijd in.
Neem geen dubbele dosis van dit middel om een vergeten dosis in te halen.
46
Als u stopt met het innemen van dit middel
Stop niet met het innemen van dit middel zonder eerst advies te vragen aan uw arts. Wanneer u stopt
met het innemen van Glyxambi, kan uw bloedsuikergehalte stijgen.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts,
apotheker of verpleegkundige.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken.
Neem onmiddellijk contact op met een arts of het dichtstbijzijnde ziekenhuis als u een van de
volgende bijwerkingen heeft:
Diabetische ketoacidose, komt zelden voor (kan voorkomen bij maximaal 1 op de
1 000 personen)
Dit zijn de symptomen van diabetische ketoacidose (zie ook rubriek 2, ‘Wanneer moet u extra
voorzichtig zijn met dit middel?’):
–
een verhoogde hoeveelheid ‘ketonlichamen’ in uw bloed of urine
–
snel gewichtsverlies (afvallen)
–
misselijkheid of overgeven
–
buikpijn
–
vaak dorst hebben
–
snelle en diepe ademhaling
–
verwardheid
–
ongebruikelijke slaperigheid of vermoeidheid
–
een zoete geur van uw adem, een zoete of metaalachtige smaak in uw mond of wanneer uw
urine of zweet anders gaat ruiken.
Deze symptomen kunnen optreden hoe hoog of hoe laag de bloedsuikerspiegel ook is. Uw arts kan
beslissen om tijdelijk of voorgoed te stoppen met uw behandeling met dit geneesmiddel.
Neem onmiddellijk contact op met een arts als u een van de volgende bijwerkingen ondervindt:
Allergische reacties, soms gezien (kan voorkomen bij maximaal 1 op de 100 personen)
Dit middel kan allergische reacties veroorzaken, die ernstig kunnen zijn, waaronder netelroos
(galbulten of urticaria) en opzwellen van gezicht, lippen, tong en keel, wat problemen met ademhalen
en slikken kan veroorzaken (angio-oedeem).
Ontsteking van de alvleesklier (pancreatitis), soms gezien
Dit geneesmiddel kan ontsteking van de alvleesklier veroorzaken, wat zich meestal uit als
aanhoudende, ernstige buikpijn die naar de rug kan uitstralen, vaak vergezeld van misselijkheid of
overgeven. Mogelijk moet de arts uw behandeling aanpassen.
Lage bloedsuiker (hypoglykemie), vaak gezien (kan voorkomen bij maximaal 1 op de 10 personen)
Als u Glyxambi inneemt met een ander geneesmiddel dat een laag bloedsuikergehalte kan
veroorzaken, zoals een sulfonylureumderivaat of insuline, dan bestaat de kans op het krijgen van een
te laag bloedsuikergehalte (hypoglykemie). De symptomen van een te laag bloedsuikergehalte kunnen
zijn:
trillen, zweten, zich zeer angstig of verward voelen, snelle hartslag
overmatige honger, hoofdpijn.
47
Uw arts zal u vertellen hoe u het lage bloedsuikergehalte moet behandelen en wat u moet doen als u
een van bovengenoemde symptomen krijgt. Als u symptomen heeft van een laag bloedsuikergehalte,
neem dan glucosetabletten in, eet een snack met veel suiker of drink vruchtensap. Meet zo mogelijk
uw bloedsuiker en neem rust.
Urineweginfectie, vaak gezien
De symptomen van een urineweginfectie zijn:
brandend gevoel tijdens het plassen
urine ziet er troebel uit
pijn in het bekken of pijn in de middenrug (wanneer nieren geïnfecteerd zijn).
Een drang om te plassen of vaker plassen kan liggen aan de manier waarop dit middel werkt, maar kan
ook een symptoom zijn van een urineweginfectie. Als u een toename van dergelijke symptomen
opmerkt, moet u ook contact opnemen met uw arts.
Verlies van lichaamsvocht (dehydratie), soms gezien
De symptomen van uitdroging zijn niet specifiek, maar kunnen zijn:
ongewone dorst
licht gevoel in het hoofd of duizeligheid bij het opstaan
flauwvallen of bewustzijnsverlies.
Andere bijwerkingen tijdens het innemen van Glyxambi:
Wordt vaak gezien
schimmelinfectie van de geslachtsdelen, zoals spruw
ontstoken neus of keel (nasofaryngitis)
hoest
meer plassen dan normaal of vaker moeten plassen
jeuk
huiduitslag
verhoogd bloedenzym amylase
verhoogd alvleesklierenzym lipase
dorst
verstopping.
Wordt soms gezien
moeite of pijn bij het legen van de blaas
laboratoriumonderzoek van het bloed kan veranderingen in de hoeveelheid vetten in het bloed,
een stijging van de hoeveelheid rode bloedcellen (stijging hematocriet) en veranderingen in
verband met de nierfunctie (daling van filtratiesnelheid en verhoging van bloedcreatinine)
aantonen.
Wordt zelden gezien
zweren in de mond
een ernstige infectie van weke delen van de geslachtsorganen of het gebied tussen de
geslachtsdelen en de anus (necrotiserende fasciitis van het perineum of Fournier-gangreen).
Wordt zeer zelden gezien
ontsteking van de nieren (tubulo-interstitiële nefritis).
Frequentie niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald)
blaarvorming van de huid (bulleus pemfigoïd).
48
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit
geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook
rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V*.
Door
bijwerkingen te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit
geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit middel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de blisterverpakking
en de doos na ‘EXP’. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de uiterste
houdbaarheidsdatum.
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale voorschriften voor het bewaren.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat de verpakking beschadigd is of tekenen van geknoei
vertoont.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert, worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het
milieu terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
-
-
De werkzame stoffen in dit middel zijn empagliflozine en linagliptine. Elke filmomhulde tablet
bevat 10 mg empagliflozine en 5 mg linagliptine.
De andere stoffen in dit middel zijn:
Tabletkern: mannitol (E421), gepregelatineerd zetmeel (maïs), maïszetmeel, copovidon,
crospovidon, talk en magnesiumstearaat.
Filmomhulling: hypromellose, mannitol (E421), talk, titaandioxide (E171), macrogol 6000 en
ijzeroxide geel (E172).
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
-
-
De werkzame stoffen in dit middel zijn empagliflozine en linagliptine. Elke filmomhulde tablet
bevat 25 mg empagliflozine en 5 mg linagliptine.
De andere stoffen in dit middel zijn:
Tabletkern: mannitol (E421), gepregelatineerd zetmeel (maïs), maïszetmeel, copovidon,
crospovidon, talk en magnesiumstearaat.
Filmomhulling: hypromellose, mannitol (E421), talk, titaandioxide (E171), macrogol 6000 en
ijzeroxide rood (E172).
49
Hoe ziet Glyxambi eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten (tabletten) zijn lichtgeel, driehoekig, plat en
afgeschuind. Ze hebben de inscriptie ‘10/5’ aan de ene zijde en het logo van Boehringer Ingelheim aan
de andere zijde. Elke zijde van de tablet is 8 mm lang.
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten (tabletten) zijn lichtroze, driehoekig, plat en
afgeschuind. Ze hebben de inscriptie ‘25/5’ aan de ene zijde en het logo van Boehringer Ingelheim aan
de andere zijde. Elke zijde van de tablet is 8 mm lang.
Glyxambi is verkrijgbaar in geperforeerde PVC/PVDC/aluminium eenheidsdosisblisterverpakkingen.
De verpakkingsgrootten zijn 7 x 1, 10 x 1, 14 x 1, 28 x 1, 30 x 1, 60 x 1, 70 x 1, 90 x 1 en
100 x 1 filmomhulde tablet.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Boehringer Ingelheim International GmbH
Binger Str. 173
55216 Ingelheim am Rhein
Duitsland
Fabrikant
Boehringer Ingelheim Pharma GmbH & Co. KG
Binger Strasse 173
55216 Ingelheim am Rhein
Duitsland
Rottendorf Pharma GmbH
Ostenfelder Strasse 51 – 61
59320 Ennigerloh
Duitsland
50
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
SCS Boehringer Ingelheim Comm.V
Tél/Tel: +32 2 773 33 11
България
Бьори½гер И½гелхайм РЦВ ГмбХ и Ко. КГ -
кло½ България
Тел: +359 2 958 79 98
Česká republika
Boehringer Ingelheim spol. s r.o.
Tel: +420 234 655 111
Danmark
Boehringer Ingelheim Danmark A/S
Tlf: +45 39 15 88 88
Deutschland
Boehringer Ingelheim Pharma GmbH & Co. KG
Tel: +49 (0) 800 77 90 900
Lilly Deutschland GmbH
Tel. +49 (0) 6172 273 2222
Eesti
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
Eesti filiaal
Tel: +372 612 8000
Ελλάδα
Boehringer Ingelheim Ελλάς Μο½οπρόσωπη A.E.
Tηλ: +30 2 10 89 06 300
España
Boehringer Ingelheim España, S.A.
Tel: +34 93 404 51 00
Lilly S.A.
Tel: +34 91 663 50 00
France
Boehringer Ingelheim France S.A.S.
Tél: +33 3 26 50 45 33
Lilly France SAS
Tél: +33 1 55 49 34 34
Hrvatska
Boehringer Ingelheim Zagreb d.o.o.
Tel: +385 1 2444 600
Portugal
Boehringer Ingelheim Portugal, Lda.
Tel: +351 21 313 53 00
Lilly Portugal Produtos Farmacêuticos, Lda
Tel: +351 21 412 66 00
România
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
Viena - Sucursala Bucureşti
Tel: +40 21 302 28 00
Norge
Boehringer Ingelheim Norway KS
Tlf: +47 66 76 13 00
Österreich
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
Tel: +43 1 80 105-7870
Polska
Boehringer Ingelheim Sp. z o.o.
Tel: +48 22 699 0 699
Lietuva
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
Lietuvos filialas
Tel: +370 5 2595942
Luxembourg/Luxemburg
SCS Boehringer Ingelheim Comm.V
Belgique/Belgien
Tél/Tel: +32 2 773 33 11
Magyarország
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
Magyarországi Fióktelepe
Tel: +36 1 299 89 00
Malta
Boehringer Ingelheim Ireland Ltd.
Tel: +353 1 295 9620
Nederland
Boehringer Ingelheim b.v.
Tel: +31 (0) 800 22 55 889
51
Ireland
Boehringer Ingelheim Ireland Ltd.
Tel: +353 1 295 9620
Eli Lilly and Company (Ireland) Limited
Tel: +353 1 661 4377
Ísland
Vistor hf.
Sími: +354 535 7000
Italia
Boehringer Ingelheim Italia S.p.A.
Tel: +39 02 5355 1
Eli Lilly Italia S.p.A.
Tel: +39 05 5425 71
Κύπρος
Boehringer Ingelheim Ελλάς Μο½οπρόσωπη A.E.
Tηλ: +30 2 10 89 06 300
Latvija
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
Latvijas filiāle
Tel: +371 67 240 011
Slovenija
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
Podružnica Ljubljana
Tel: +386 1 586 40 00
Slovenská republika
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
organizačná zložka
Tel: +421 2 5810 1211
Suomi/Finland
Boehringer Ingelheim Finland Ky
Puh/Tel: +358 10 3102 800
Sverige
Boehringer Ingelheim AB
Tel: +46 8 721 21 00
United Kingdom (Northern Ireland)
Boehringer Ingelheim Ireland Ltd.
Tel: +353 1 295 9620
Eli Lilly and Company (Ireland) Limited
Tel: +353 1 661 4377
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in {maand JJJJ}.
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau:
http://www.ema.europa.eu.
52
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Elke filmomhulde tablet bevat 10 mg empagliflozine en 5 mg linagliptine.
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Elke filmomhulde tablet bevat 25 mg empagliflozine en 5 mg linagliptine.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Filmomhulde tablet (tablet).
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Lichtgele, driehoekige, platte, afgeschuinde, filmomhulde tabletten. Een zijde is ingegraveerd met het
symbool van Boehringer Ingelheim, de andere zijde is ingegraveerd met '10/5' (tabletafmetingen:
8 mm elke zijde).
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Lichtroze, driehoekige, platte, afgeschuinde, filmomhulde tabletten. Een zijde is ingegraveerd met het
symbool van Boehringer Ingelheim, de andere zijde is ingegraveerd met '25/5' (tabletafmetingen:
8 mm elke zijde).
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Glyxambi, de vaste-dosiscombinatie van empagliflozine en linagliptine, is geïndiceerd voor
volwassenen van 18 jaar en ouder met diabetes mellitus type 2:
ter verbetering van de glucoseregulatie wanneer metformine en/of een sulfonylureumderivaat
(SU) en een van de monocomponenten van Glyxambi onvoldoende glucoseregulatie bieden;
wanneer de patiënt reeds behandeld wordt met de losse combinatie van empagliflozine en
linagliptine.
(Zie rubriek 4.2, 4.4, 4.5 en 5.1 voor de beschikbare gegevens over onderzochte combinaties)
4.2
Dosering en wijze van toediening
Dosering
De aanbevolen aanvangsdosis is één filmomhulde tablet Glyxambi 10 mg/5 mg (10 mg empagliflozine
plus 5 mg linagliptine) eenmaal daags.
Bij patiënten die deze aanvangsdosis verdragen en die meer bloedglucoseregulatie nodig hebben, kan
Als Glyxambi wordt gebruikt in combinatie met metformine, dient de metforminedosis te worden
voortgezet.
Als Glyxambi wordt gebruikt in combinatie met een sulfonylureumderivaat of met insuline, kan
worden overwogen om de dosering van het sulfonylureumderivaat of de insuline te verlagen om de
kans op hypoglykemie te verminderen (zie rubriek 4.4, 4.5 en 4.8).
Patiënten die overschakelen van empagliflozine (10 mg of 25 mg dagelijkse dosis) en linagliptine
(5 mg dagelijkse dosis) naar Glyxambi dienen dezelfde dagelijkse dosis empagliflozine en linagliptine
in de vaste-dosiscombinatie als in aparte tabletten te krijgen.
Overgeslagen doses
Als een dosis wordt overgeslagen, en het duurt 12 uur of langer tot de volgende dosis, dan dient de
dosis te worden ingenomen zodra de patiënt eraan denkt. De volgende dosis moet op de gebruikelijke
tijd worden ingenomen. Als een dosis wordt overgeslagen, en het duurt minder dan 12 uur tot de
volgende dosis, dan dient de dosis te worden overgeslagen en de volgende dosis op de gebruikelijke
tijd te worden ingenomen. Er mag geen dubbele dosis worden ingenomen om een overgeslagen dosis
in te halen.
Speciale patiëntengroepen
Nierinsufficiëntie
De glykemische werkzaamheid van empagliflozine is afhankelijk van de nierfunctie. Ter vermindering
van het cardiovasculaire risico dient als aanvulling op de standaardzorg een dosis van 10 mg
empagliflozine eenmaal daags te worden toegepast bij patiënten met een eGFR onder
60 ml/min/1,73 m2 (zie tabel 1). Omdat de glucoseverlagende werking van empagliflozine minder is
bij patiënten met matige nierinsufficiëntie en bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie
waarschijnlijk uitblijft, dient de toevoeging van andere antihyperglykemische middelen te worden
overwogen als verdere glykemische regulering nodig is.
Voor adviezen over dosisaanpassing met betrekking tot de eGFR of CrCl, zie tabel 1.
Tabel 1: Adviezen over dosisaanpassinga
eGFR
Empagliflozine
Linagliptine
[ml/min/1,73 m²] of
CrCl [ml/min]
60
Start met 10 mg.
5 mg
Bij patiënten die 10 mg verdragen en
Voor linagliptine is geen
aanvullende glykemische regulering
dosisaanpassing nodig.
nodig hebben, mag de dosis worden
verhoogd naar 25 mg.
45 tot < 60
Start met 10 mg.b
Ga door met 10 mg bij patiënten die al
empagliflozine gebruiken.
30 tot < 45
Start met 10 mg.b
Ga door met 10 mg bij patiënten die al
empagliflozine gebruiken.b
< 30
Empagliflozine wordt niet aanbevolen.
a Zie rubriek 4.4, 4.8, 5.1 en 5.2
b Patiënten met diabetes mellitus type 2 en vastgestelde cardiovasculaire ziekte
Leverinsufficiëntie
Er is geen dosisaanpassing nodig bij patiënten met een lichte tot matige leverinsufficiëntie.
De blootstelling aan empagliflozine is verhoogd bij patiënten met ernstige leverinsufficiëntie en de
therapeutische ervaring bij dergelijke patiënten is beperkt (zie rubriek 5.2). Daarom wordt Glyxambi
niet aanbevolen voor gebruik in deze populatie.
Ouderen
Aanpassing van de dosis op basis van leeftijd is niet nodig. Er dient echter rekening gehouden te
worden met de nierfunctie en het risico op volumedepletie bij oudere patiënten (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Op basis van zeer beperkte ervaring bij patiënten van 75 jaar en ouder wordt het starten van een
behandeling met Glyxambi niet aanbevolen in deze populatie (zie rubriek 4.4 en 5.2).
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van Glyxambi bij pediatrische patiënten jonger dan 18 jaar zijn niet
vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar.
Wijze van toediening
Glyxambi tabletten zijn voor oraal gebruik en kunnen op elk moment van de dag met of zonder
maaltijd, met regelmatige tussenpozen worden ingenomen. De tabletten dienen in hun geheel met
water worden ingeslikt.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stoffen, voor andere natrium-glucose-cotransporter-2 (SGLT2)-
remmers, voor andere dipeptidyl-peptidase-4 (DPP4)-remmers, of voor een van de in rubriek 6.1
vermelde hulpstoffen.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Diabetische ketoacidose
Zeldzame gevallen van diabetische ketoacidose (DKA), waaronder levensbedreigende en met fatale
afloop, zijn gemeld bij patiënten die behandeld werden met SGLT2-remmers, inclusief
empagliflozine. Bij een aantal van deze meldingen presenteerde de aandoening zich atypisch met
alleen matig verhoogde bloedglucosewaarden, onder de 14 mmol/l (250 mg/dl). Het is niet bekend of
DKA vaker optreedt bij hogere doseringen van empagliflozine.
In het geval van niet-specifieke symptomen zoals nausea, braken, anorexie, buikpijn, overmatige
dorst, ademhalingsmoeilijkheden, verwardheid, ongewone vermoeidheid of slaperigheid moet
rekening worden gehouden met het risico op DKA. Patiënten dienen onmiddellijk op ketoacidose te
worden onderzocht als deze symptomen zich voordoen, ongeacht de bloedsuikerspiegel.
Bij patiënten bij wie DKA wordt vermoed of gediagnosticeerd, dient de behandeling met
empagliflozine onmiddellijk te worden gestaakt.
De behandeling dient te worden onderbrokenbij patiënten die worden opgenomen in het ziekenhuis
voor grote chirurgische ingrepen of voor ernstige acute medische aandoeningen. Monitoring van
ketonen wordt aanbevolen bij deze patiënten. Het meten van ketonenwaarden in het bloed heeft de
voorkeur boven meten in de urine. Behandeling met dit middel kan opnieuw worden gestart wanneer
de ketonenwaarden normaal zijn en de toestand van de patiënt is gestabiliseerd.
Patiënten die een hoger risico op DKA kunnen lopen zijn o.a. patiënten met een lage
bètacelfunctiereserve (bv. patiënten met diabetes type 2 met laag C-peptide, latente
auto-immuundiabetes bij volwassenen (LADA) of patiënten met een voorgeschiedenis van
pancreatitis), patiënten met aandoeningen die leiden tot beperkte inname van voedsel of ernstige
uitdroging, patiënten bij wie de insulinedosering is verlaagd en patiënten met een verhoogde
insulinebehoefte als gevolg van een acute medische aandoening, operatie of alcoholmisbruik. Bij deze
patiënten dienen SGLT2-remmers met voorzichtigheid te worden gebruikt.
Het wordt niet aangeraden om een behandeling met SGLT2-remmers te herstarten bij patiënten die
DKA hebben ervaren tijdens een eerdere behandeling met SGLT2-remmers, tenzij een andere
duidelijke precipiterende factor is geïdentificeerd en verholpen.
Glyxambi mag niet gebruikt worden voor de behandeling van patiënten met diabetes type 1. Gegevens
van een klinisch onderzoeksprogramma tonen aan dat diabetes type 1 patiënten, behandeld met
empagliflozine 10 mg en 25 mg als aanvulling op insuline, vaker DKA-voorvallen hadden ten
opzichte van placebo.
Nierinsufficiëntie
Bij patiënten met een eGFR < 60 ml/min/1,73 m2 of CrCl < 60 ml/min wordt de dagelijkse dosis van
empagliflozine/linagliptine beperkt tot 10 mg/5 mg (zie rubriek 4.2). Empagliflozine/linagliptine
wordt niet aanbevolen als de eGFR onder 30 ml/min/1,73 m2 is of de CrCl onder 30 ml/min is.
Empagliflozine/linagliptine dient niet te worden gebruikt bij patiënten met ESRD of bij
dialysepatiënten. Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om het gebruik bij deze patiënten te
ondersteunen (zie rubriek 4.2, 5.1 en 5.2).
Monitoren van nierfunctie
Beoordeling van de nierfunctie wordt als volgt aanbevolen:
voordat gestart wordt met empagliflozine/linagliptine en regelmatig tijdens de behandeling,
d.w.z. ten minste jaarlijks (zie rubriek 4.2, 5.1 en 5.2);
voordat gestart wordt met een gelijktijdig te gebruiken geneesmiddel dat een negatief effect kan
hebben op de nierfunctie.
Leverschade
Er zijn gevallen van leverschade gemeld met empagliflozine in klinisch onderzoek. Een causaal
verband tussen empagliflozine en leverschade is niet vastgesteld.
Verhoogd hematocriet
Er werd een stijging van de hematocriet waargenomen bij behandeling met empagliflozine (zie
rubriek 4.8).
Chronische nierschade
Er is ervaring met empagliflozine voor de behandeling van diabetes bij patiënten met chronische
nierschade (eGFR 30 ml/min/1,73 m2), zowel bij aanwezigheid als bij afwezigheid van albuminurie.
Patiënten met albuminurie kunnen meer baat hebben bij een behandeling met empagliflozine.
Gebaseerd op de werking van SGLT2-remmers kan osmotische diurese bij therapeutische glucosurie
leiden tot een geringe daling van de bloeddruk (zie rubriek 5.1). Daarom is voorzichtigheid geboden
bij patiënten voor wie een door empagliflozine geïnduceerde daling van de bloeddruk een risico kan
vormen, zoals patiënten met bekende cardiovasculaire aandoeningen, patiënten met antihypertensieve
therapie (bv. thiazide- en lisdiuretica, zie ook rubriek 4.5) met een geschiedenis van hypotensie of
patiënten van 75 jaar en ouder.
In geval van aandoeningen die kunnen leiden tot vochtverlies (bv. gastro-intestinale ziekte), wordt
zorgvuldige controle van de volumestatus (bv. lichamelijk onderzoek, bloeddrukmetingen,
laboratoriumtests waaronder hematocriet) en elektrolyten aanbevolen voor patiënten die
empagliflozine krijgen. Tijdelijke onderbreking van de behandeling met Glyxambi moet worden
overwogen totdat het vloeistofverlies is gecorrigeerd.
Ouderen
Er werd een hoger risico gemeld op bijwerkingen die aan volumedepletie gerelateerd waren bij
patiënten van 75 jaar en ouder die werden behandeld met empagliflozine, vooral bij 25 mg/dag (zie
rubriek 4.8). Daarom dient speciale aandacht gegeven te worden aan hun vochtinname in het geval van
gelijktijdige inname van geneesmiddelen die tot volumedepletie kunnen leiden (bv. diuretica,
ACE-remmers). De therapeutische ervaring is beperkt met Glyxambi bij patiënten > 75 jaar en er is
geen ervaring bij patiënten van 85 jaar en ouder. Het starten van Glyxambi wordt niet aanbevolen bij
deze patiënten (zie rubriek 4.2).
Urineweginfectie
In klinische studies met Glyxambi was de incidentie van urineweginfecties over het algemeen gelijk
tussen de patiënten die behandeld werden met Glyxambi en de patiënten die behandeld werden met
empagliflozine of linagliptine. De frequenties waren vergelijkbaar met de incidentie van
urineweginfecties in klinische studies met empagliflozine (zie rubriek 4.8).
In een pool van placebogecontroleerde dubbelblinde studies van 18 tot 24 weken was de totale
frequentie van urineweginfectie gemeld als bijwerking gelijk bij patiënten die werden behandeld met
empagliflozine 25 mg en placebo en hoger bij patiënten behandeld met empagliflozine 10 mg (zie
rubriek 4.8). Post-marketing zijn er gevallen van gecompliceerde urineweginfecties gemeld,
waaronder pyelonefritis en urosepsis, bij patiënten die werden behandeld met empagliflozine.
Pyelonefritis en urosepsis werden niet gemeld in de klinische studies bij patiënten die met Glyxambi
werden behandeld. Tijdelijke onderbreking van Glyxambi moet echter worden overwogen bij
patiënten met gecompliceerde urineweginfecties.
Necrotiserende fasciitis van het perineum (fournier-gangreen)
Na het in de handel brengen zijn er gevallen van necrotiserende fasciitis van het perineum (ook bekend
als fournier-gangreen) gemeld bij vrouwelijke en mannelijke patiënten die SGLT2-remmers innemen.
Dit is een zeldzaam maar ernstig en potentieel levensbedreigend voorval dat met spoed een
chirurgische ingreep en antibiotische behandeling vereist.
Patiënten moet worden geadviseerd een arts te raadplegen als ze last hebben van een combinatie van
de symptomen pijn, gevoeligheid, erytheem, of zwelling in het genitale of perineale gebied, met koorts
of malaise. Wees ervan bewust dat urogenitale infectie of perineaal abces aan necrotiserende fasciitis
vooraf kan gaan. Als fournier-gangreen vermoed wordt, dient de toediening van Glyxambi te worden
stopgezet en onmiddellijk een behandeling (waaronder antibiotica en chirurgisch debridement) te
worden ingesteld.
Een toename in amputaties van de onderste ledematen (voornamelijk van de tenen) is waargenomen in
klinische langetermijnonderzoeken met een andere SGLT2-remmer. Het is niet bekend of dit een
klasse-effect betreft. Het is voor alle diabetespatiënten belangrijk om goed geadviseerd te worden over
standaard preventieve voetverzorging.
Hartfalen
Ervaring met empagliflozine in New York Heart Association (NYHA)-klasse I-II is beperkt en er is
geen ervaring uit klinische onderzoeken met empagliflozine in NYHA-klasse III-IV. In het
EMPA-REG OUTCOME onderzoek was 10,1% van de patiënten bekend met hartfalen op baseline.
De afname van cardiovasculaire dood bij deze patiënten kwam overeen met de gehele
onderzoekspopulatie.
Laboratoriumbepalingen urine
Vanwege het werkingsmechanisme van empagliflozine zullen patiënten die Glyxambi innemen
positief testen op glucose in de urine.
Interferentie met 1,5-anhydroglucitol (1,5-AG)-gehaltebepaling
Bepaling van de bloedglucoseregulatie met de 1,5-AG-gehaltebepaling wordt niet aanbevolen,
aangezien metingen met 1,5-AG onbetrouwbaar zijn bij de beoordeling van de bloedglucoseregulatie
bij patiënten die SGLT2-remmers gebruiken. Om de bloedglucoseregulatie te controleren dienen er
andere methoden te worden gebruikt.
Acute pancreatitis
Gebruik van een dipeptylpeptidase-4 (DPP-4)-remmer is in verband gebracht met een risico op het
ontwikkelen van acute pancreatitis. Acute pancreatitis is waargenomen bij patiënten die werden
behandeld met linagliptine. In een cardiovasculair en renaal veiligheidsonderzoek (CARMELINA)
met een mediane observatieperiode van 2,2 jaar, werd acute pancreatitis (bevestigd door een
onafhankelijke commissie) gerapporteerd bij 0,3% van de patiënten die werden behandeld met
linagliptine en bij 0,1% van de patiënten die placebo kregen. Patiënten moeten worden geïnformeerd
over de karakteristieke symptomen van acute pancreatitis.
Als pancreatitis wordt vermoed, moet inname van Glyxambi worden gestaakt; als acute pancreatitis
wordt bevestigd, mag de behandeling met Glyxambi niet worden hervat. Bij patiënten met een
voorgeschiedenis van pancreatitis moet voorzichtigheid worden betracht.
Bulleus pemfigoïd
Bulleus pemfigoïd is waargenomen bij patiënten die linagliptine gebruiken. In het CARMELINA-
onderzoek werd bulleus pemfigoïd gerapporteerd bij 0,2% van de patiënten die werden behandeld met
linagliptine en niet bij de patiënten die placebo kregen. Indien er een verdenking op bulleus pemfigoïd
bestaat, dient Glyxambi te worden gestaakt.
Gebruik met geneesmiddelen waarvan bekend is dat zij hypoglykemie veroorzaken
Empagliflozine en linagliptine als afzonderlijk gebruikte middelen vertoonden een incidentie van
hypoglykemie vergelijkbaar met placebo wanneer alleen gebruikt of in combinatie met andere
antidiabetica waarvan niet bekend is of zij hypoglykemie veroorzaken (bv. metformine,
thiazolidinedionen). Bij gebruik in combinatie met antidiabetica waarvan bekend is dat zij
hypoglykemie veroorzaken (bv. sulfonylureumderivaten en/of insuline), was de incidentie van
hypoglykemie van beide middelen verhoogd (zie rubriek 4.8).
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er is geen onderzoek naar geneesmiddelinteracties uitgevoerd met Glyxambi en andere
geneesmiddelen. Dergelijk onderzoek is echter wel uitgevoerd met de individuele werkzame
bestanddelen.
Op basis van de resultaten van farmacokinetische studies wordt geen dosisaanpassing van Glyxambi
aanbevolen bij toediening samen met vaak voorgeschreven geneesmiddelen, behalve degene die
hieronder worden vermeld.
Farmacodynamische interacties
Insuline en sulfonylureumderivaten
Insuline en sulfonylureumderivaten kunnen het risico op hypoglykemie verhogen. Een lagere dosis
insuline of sulfonylureumderivaten kan daarom nodig zijn om het risico op hypoglykemie te
verminderen bij gebruik in combinatie met Glyxambi (zie rubriek 4.2, 4.4 en 4.8).
Diuretica
Empagliflozine kan bijdragen aan het diuretische effect van thiazide- en lisdiuretica en kan het risico
van uitdroging en hypotensie verhogen (zie rubriek 4.4).
Farmacokinetische interacties
Effecten van andere geneesmiddelen op empagliflozine
Empagliflozine wordt hoofdzakelijk onveranderd uitgescheiden. Een kleine fractie wordt
gemetaboliseerd via uridine-5'-difosfoglucuronosyltransferases (UGT). Een klinisch relevant effect
van UGT-remmers op empagliflozine wordt daarom niet verwacht (zie rubriek 5.2). Het effect van
UGT-inductie op empagliflozine (bijvoorbeeld inductie door rifampicine of fenytoïne) is niet
onderzocht. Gecombineerde behandeling met bekende inductoren van UGT-enzymen wordt niet
aanbevolen vanwege een potentieel risico op verminderde werkzaamheid van empagliflozine. Als een
induceerder van deze UGT-enzymen gelijktijdig moet worden toegediend, is controle van de
bloedglucoseregulatie ter beoordeling van de respons op Glyxambi aangewezen
Gelijktijdige toediening van empagliflozine met probenecide, een remmer van UGT-enzymen en
OAT3, resulteerde in een toename van 26% van de piekplasmaconcentratie (Cmax) van empagliflozine
en een toename van 53% van de oppervlakte onder de concentratie/tijd-curve (AUC). Deze
veranderingen werden niet als klinisch relevant beschouwd.
Uit een interactiestudie met gemfibrozil, een in-vitro-remmer van OAT3 en
OATP1B1/1B3-transporters, bleek dat de Cmax van empagliflozine toenam met 15% en de AUC
toenam met 59% na gelijktijdige toediening. Deze veranderingen werden niet als klinisch relevant
beschouwd.
Remming van OATP1B1/1B3-transporters door gelijktijdige toediening met rifampicine resulteerde in
een toename van 75% van de Cmax en een toename van 35% van de AUC van empagliflozine. Deze
veranderingen werden niet als klinisch relevant beschouwd.
Interactiestudies suggereren dat de farmacokinetiek van empagliflozine niet wordt beïnvloed door
gelijktijdige toediening met metformine, glimepiride, pioglitazon, sitagliptine, linagliptine, warfarine,
verapamil, ramipril, simvastatine, torasemide en hydrochloorthiazide.
Empagliflozine kan de renale lithiumexcretie verhogen en de lithiumconcentraties in het bloed kunnen
dalen. De serumconcentratie van lithium moet vaker worden gecontroleerd na het starten met
empagliflozine en na dosisaanpassingen. Voor het monitoren van de serumconcentratie van lithium
moet de patiënt worden verwezen naar de arts die lithium voorschrijft.
Interactiestudies uitgevoerd bij gezonde vrijwilligers suggereren dat empagliflozine geen klinisch
relevant effect heeft op de farmacokinetiek van metformine, glimepiride, pioglitazon, sitagliptine,
linagliptine, simvastatine, warfarine, ramipril, digoxine, diuretica en orale anticonceptiva.
Effecten van andere geneesmiddelen op linagliptine
Gelijktijdige toediening van rifampicine verlaagde de blootstelling aan linagliptine met 40%, wat kan
wijzen op een mogelijke verlaging van de werkzaamheid van linagliptine bij toediening in combinatie
met een sterke P-glycoproteïne (P-gp)- of cytochroom P450 (CYP) isozym CYP3A4-inductor, met
name als deze langdurig worden toegediend (zie rubriek 5.2). Er is geen onderzoek uitgevoerd naar
gelijktijdige toediening met andere sterke inductoren van P-gp en CYP3A4, zoals carbamazepine,
fenobarbital en fenytoïne.
Gelijktijdige toediening van een enkelvoudige orale dosis van 5 mg linagliptine en meervoudige orale
doses van 200 mg ritonavir, een sterke remmer van P-glycoproteïne en CYP3A4, verhoogde de AUC
en Cmax van linagliptine met respectievelijk circa een factor twee en een factor drie. De ongebonden
concentraties, die meestal lager zijn dan 1% bij de therapeutische dosis van linagliptine, waren
4-5 maal verhoogd na gelijktijdige toediening met ritonavir. Uit simulaties van steady-state-
plasmaconcentraties van linagliptine met en zonder ritonavir bleek dat de toename in blootstelling niet
gepaard gaat met een toegenomen accumulatie. Deze veranderingen in de farmacokinetiek van
linagliptine werden niet als klinisch relevant beschouwd. Daarom worden er geen klinisch relevante
interacties verwacht met andere P-glycoproteïne/CYP3A4-remmers.
Interactiestudies uitgevoerd bij gezonde vrijwilligers suggereren dat de farmacokinetiek van
linagliptine niet wordt beïnvloed door gelijktijdige toediening met metformine en glibenclamide.
Effecten van linagliptine op andere geneesmiddelen
Linagliptine is een zwak competitieve en een zwak tot matig mechanismegebaseerde remmer van
CYP-iso-enzym CYP3A4, maar remt geen andere CYP-iso-enzymen. Linagliptine is geen inductor
van CYP-iso-enzymen. Linagliptine is een substraat van P-glycoproteïne en remt
P-glycoproteïnegemedieerd transport van digoxine met lage potentie.
Linagliptine had geen klinisch relevant effect op de farmacokinetiek van metformine, glibenclamide,
simvastatine, pioglitazon, warfarine, digoxine, empagliflozine of orale anticonceptiva. Hieruit blijkt
ook in vivo dat er met linagliptine weinig geneesmiddelinteracties te verwachten zijn met substraten
van CYP3A4, CYP2C9, CYP2C8, P-gp en organische kationtransporter (OCT).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen gegevens over het gebruik van empagliflozine en linagliptine bij zwangere vrouwen.
Uit dieronderzoek is gebleken dat empagliflozine en linagliptine de placenta passeren tijdens de late
zwangerschap, maar de resultaten van dieronderzoek duiden niet op directe of indirecte schadelijke
effecten wat betreft de vroege embryonale ontwikkeling door empagliflozine of linagliptine (zie
rubriek 5.3). Dieronderzoeken met empagliflozine hebben nadelige effecten op de postnatale
ontwikkeling aangetoond (zie rubriek 5.3). Uit voorzorg heeft het de voorkeur het gebruik van
Borstvoeding
Het is niet bekend of empagliflozine en linagliptine in de moedermelk worden uitgescheiden. Uit
beschikbare niet-klinische gegevens bij dieren blijkt dat empagliflozine en linagliptine in melk worden
uitgescheiden. Risico voor pasgeborenen/zuigelingen kan niet worden uitgesloten. Glyxambi mag niet
worden gebruikt in de periode dat borstvoeding wordt gegeven.
Vruchtbaarheid
Er is geen onderzoek uitgevoerd naar het effect van Glyxambi of de individuele werkzame stoffen op
de vruchtbaarheid bij de mens. De resultaten van niet-klinisch onderzoek met empagliflozine en
linagliptine als individuele middelen duiden niet op directe of indirecte schadelijke effecten wat betreft
de vruchtbaarheid (zie rubriek 5.3).
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Glyxambi heeft geringe invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen.
Patiënten moet worden geadviseerd om voorzorgsmaatregelen te nemen om hypoglykemie tijdens het
rijden en tijdens het bedienen van machines te voorkomen, vooral wanneer Glyxambi wordt gebruikt
in combinatie met andere antidiabetica waarvan bekend is dat zij hypoglykemie veroorzaken (bv.
insuline en analogen, sulfonylureumderivaten).
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De frequentste bijwerking was urineweginfectie (7,5% met Glyxambi 10 mg empagliflozine/5 mg
linagliptine en 8,5% met Glyxambi 25 mg empagliflozine/5 mg linagliptine) (zie Beschrijving van
geselecteerde bijwerkingen). De ernstigste bijwerkingen waren ketoacidose (< 0,1%), pancreatitis
(0,2%), overgevoeligheid (0,6%) en hypoglykemie (2,4%) (zie rubriek 4.4).
Over het algemeen was het veiligheidsprofiel van Glyxambi in lijn met de veiligheidsprofielen van de
individuele werkzame stoffen (empagliflozine en linagliptine). Er werden bij Glyxambi geen
aanvullende bijwerkingen geïdentificeerd.
Bijwerkingen in tabelvorm
De bijwerkingen in onderstaande tabel (zie tabel 2) worden vermeld per systeem/orgaanklasse en zijn
gebaseerd op de veiligheidsprofielen van empagliflozine- en linagliptine-monotherapie.
Frequentiecategorieën worden gedefinieerd als zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100 tot < 1/10), soms
( 1/1 000 tot < 1/100), zelden ( 1/10 000 tot < 1/1 000), zeer zelden (< 1/10 000) en niet bekend
(kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
Lijst met bijwerkingen (MedDRA) in tabelvorm gerapporteerd in placebogecontroleerde
studies en gegevens die zijn verkregen uit postmarketingervaring
Systeem/orgaanklasse
Frequentie
Bijwerking
Infecties en parasitaire
Vaak
Urineweginfectie1,* (waaronder
aandoeningen
pyelonefritis en urosepsis)4
Vaak
Vaginale candidiasis, vulvovaginitis,
balanitis en andere genitale infecties1,*
Vaak
Nasofaryngitis2
Zelden
Necrotiserende fasciitis van het
perineum (fournier-gangreen)#
Immuunsysteemaandoeningen
Soms
Overgevoeligheid2
Soms
Angio-oedeem3,4, urticaria3,4
Voedings- en
Vaak
Hypoglykemie (wanneer gebruikt met
stofwisselingsstoornissen
een sulfonylureumderivaat of insuline)*
Vaak
Dorst
Zelden
Diabetische ketoacidose4,#
Bloedvataandoeningen
Soms
Volumedepletie1,*,b
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en Vaak
Hoest2
mediastinumaandoeningen
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak
Constipatie
Soms
Pancreatitis2
Zelden
Mondulceratie3
Huid- en onderhuidaandoeningen
Vaak
Pruritus1
Vaak
Uitslag3,4
Niet bekend
Bulleus pemfigoïd2,a
Nier- en urinewegaandoeningen
Vaak
Vaker plassen1,*
Soms
Dysurie1
Zeer zelden
Tubulo-interstitiële nefritis4
Onderzoeken
Vaak
Amylase verhoogd2
Vaak
Lipase verhoogd2
Soms
Hematocriet verhoogd1,5
Soms
Serumlipiden verhoogd1,6
Soms
Bloedcreatinine verhoogd/glomerulaire
filtratiesnelheid verlaagd1,*
1
op basis van ervaringen met empagliflozine
2
op basis van ervaringen met linagliptine
3
op basis van postmarketing ervaring met linagliptine
4
op basis van postmarketing ervaring met empagliflozine
5
Gemiddelde veranderingen in hematocriet ten opzichte van baseline waren respectievelijk 3,3% en 4,2% voor
Glyxambi 10 mg/5 mg en 25 mg/5 mg, vergeleken met 0,2% voor placebo. In een klinische studie met empagliflozine
keerden de hematocrietwaarden terug naar baselinewaarden na een follow-upperiode van 30 dagen na beëindiging
van de behandeling.
6
Gemiddelde procentuele stijgingen vanaf baseline voor Glyxambi 10 mg/5 mg en 25 mg/5 mg versus placebo waren
respectievelijk totaal cholesterol 3,2% en 4,6% versus 0,5%; HDL-cholesterol 8,5% en 6,2% versus 0,4%;
LDL-cholesterol 5,8% en 11,0% versus 3,3%; triglyceriden -0,5% en 3,3% versus 6,4%.
a
In het CARMELINA-onderzoek (zie rubriek 5.1) werd bulleus pemfigoïd gerapporteerd bij 0,2% van de patiënten die
werden behandeld met linagliptine en niet bij de patiënten die placebo kregen.
b
gepoolde gegevens van onderzoeken met empagliflozine bij patiënten met hartfalen (waarbij de helft van de patiënten
diabetes mellitus type 2 had) lieten een hogere frequentie van volumedepletie zien ('zeer vaak': 11,4% voor
empagliflozine versus 9,7% voor placebo)
#
zie rubriek 4.4
*
zie onderstaande deelrubriek voor aanvullende informatie
Hypoglykemie
In gepoolde klinische studies met Glyxambi bij patiënten met type 2-diabetes en onvoldoende
bloedglucoseregulatie op achtergrond-metformine, was de frequentie van de gerapporteerde
hypoglykemische gebeurtenissen 2,4%. De incidentie van bevestigde hypoglykemische gebeurtenissen
was laag (< 1,5%). Er was geen noemenswaardig verschil in de incidentie bij patiënten die behandeld
werden met verschillende dosissterkten van Glyxambi vergeleken met de behandeling met
empagliflozine en linagliptine.
Eén patiënt die Glyxambi kreeg toegediend ervoer een bevestigde (door de onderzoeker
gedefinieerde), ernstige hypoglykemische gebeurtenis (gedefinieerd als een gebeurtenis waarvoor hulp
nodig was) in de studies met werkzame controle of placebo (totale frequentie 0,1%).
Op basis van de ervaring met empagliflozine en linagliptine wordt een verhoogd risico op
hypoglykemie verwacht bij de gelijktijdige behandeling met insuline en/of sulfonylureumderivaten
(zie rubriek 4.4 en onderstaande informatie).
Hypoglykemie met empagliflozine
De frequentie van hypoglykemie was afhankelijk van de achtergrondtherapie in de respectieve
onderzoeken en was gelijk voor empagliflozine en placebo als monotherapie, als aanvullende therapie
bij metformine en als aanvullende therapie bij pioglitazon +/- metformine. De frequentie van patiënten
met hypoglykemie was hoger bij patiënten die met empagliflozine werden behandeld dan met placebo
indien gegeven als aanvullende therapie bij metformine plus een sulfonylureumderivaat
(empagliflozine 10 mg: 16,1%, empagliflozine 25 mg: 11,5%, placebo: 8,4%), als aanvullende
therapie bij basale insuline +/- metformine en +/- een sulfonylureumderivaat (empagliflozine 10 mg:
19,5%, empagliflozine 25 mg: 28,4%, placebo: 20,6% gedurende de eerste 18 weken behandeling toen
insuline niet kon worden aangepast; empagliflozine 10 mg en 25 mg: 36,1%, placebo 35,3%
gedurende de studie van 78 weken) en als aanvullende therapie bij MDI insuline met of zonder
metformine (empagliflozine 10 mg: 39,8%, empagliflozine 25 mg: 41,3%, placebo: 37,2% gedurende
de eerste 18 weken behandeling toen insuline niet kon worden aangepast; empagliflozine 10 mg:
51,1%, empagliflozine 25 mg: 57,7%, placebo: 58% gedurende de studie van 52 weken).
Ernstige hypoglykemie met empagliflozine (gebeurtenissen waarbij hulp nodig was)
De frequentie van patiënten met ernstige hypoglykemie was laag (< 1%) en gelijk voor empagliflozine
en placebo als monotherapie, als aanvullende therapie bij metformine +/- een sulfonylureumderivaat,
en als aanvullende therapie bij pioglitazon +/- metformine.
De frequentie van patiënten met ernstige hypoglykemie was hoger bij patiënten die met
empagliflozine werden behandeld dan met placebo indien gegeven als aanvullende therapie bij basale
insuline +/- metformine en +/- een sulfonylureumderivaat (empagliflozine 10 mg: 0%, empagliflozine
25 mg: 1,3%, placebo: 0% gedurende de eerste 18 weken van behandeling toen de insuline niet kon
worden aangepast; empagliflozine 10 mg: 0%, empagliflozine 25 mg: 1,3%, placebo 0% gedurende de
studie van 78 weken) en als aanvullende therapie bij MDI insuline met of zonder metformine
(empagliflozine 10 mg: 1,6%, empagliflozine 25 mg: 0,5%, placebo: 1,6% gedurende de eerste
18 weken behandeling toen insuline niet kon worden aangepast en gedurende de studie van 52 weken).
Hypoglykemie met linagliptine
De meest gemelde bijwerking in klinische studies met linagliptine was hypoglykemie zoals gezien bij
de drievoudige combinatie linagliptine plus metformine plus een sulfonylureumderivaat (22,9% vs.
14,8% met placebo).
Hypoglykemieën in de placebogecontroleerde onderzoeken (10,9%; N= 471) waren licht (80%;
N= 384), matig (16,6%; N= 78) of ernstig (1,9%; N= 9) in intensiteit.
In klinische studies met Glyxambi was er geen opvallend verschil tussen de frequentie van
urineweginfecties bij patiënten die behandeld werden met Glyxambi (Glyxambi 25 mg/5 mg: 8,5%;
Glyxambi 10 mg/5 mg: 7,5%) en die van patiënten behandeld met empagliflozine en linagliptine. De
frequenties zijn vergelijkbaar met de gerapporteerde frequenties in de klinische studies met
empagliflozine (zie ook rubriek 4.4).
In studies met empagliflozine was de totale frequentie van urineweginfectie vergelijkbaar bij patiënten
behandeld met empagliflozine 25 mg en placebo (7,0% en 7,2%) en hoger bij patiënten behandeld met
empagliflozine 10 mg (8,8%). Vergelijkbaar met placebo werd urineweginfectie vaker gemeld voor
empagliflozine bij patiënten met een geschiedenis van chronische of terugkerende urineweginfecties.
De intensiteit van urineweginfecties was vergelijkbaar met placebo voor meldingen van lichte, matige
en ernstige intensiteit. Urineweginfectie werd vaker gemeld bij vrouwen behandeld met
empagliflozine vergeleken met placebo, maar niet bij mannen.
Vaginale candidiasis, vulvovaginitis, balanitis en andere genitale infecties
In klinische studies met Glyxambi werden genitale infecties bij patiënten die behandeld werden met
Glyxambi (Glyxambi 25 mg/5 mg: 3,0%; Glyxambi 10 mg/5 mg: 2,5%) vaker gemeld dan voor
linagliptine, maar minder vaak dan voor empagliflozine. De frequenties voor Glyxambi zijn over het
algemeen vergelijkbaar met die gerapporteerd in de klinische studies met empagliflozine.
Vaginale candidiasis, vulvovaginitis, balanitis en andere genitale infecties werden vaker gemeld in
empagliflozinestudies voor empagliflozine 10 mg (4,0%) en empagliflozine 25 mg (3,9%) vergeleken
met placebopatiënten (1,0%). Deze infecties werden vaker gemeld bij vrouwelijke patiënten behandeld
met empagliflozine vergeleken met placebopatiënten, en het verschil in frequentie was minder
uitgesproken bij mannelijke patiënten. De genitale infecties waren licht of matig in intensiteit, er
waren geen infecties die ernstig in intensiteit waren.
Vaker plassen
In klinische studies met Glyxambi werd bij patiënten die behandeld werden met Glyxambi (Glyxambi
25 mg/5 mg: 2,6%; Glyxambi 10 mg/5 mg: 1,4%) vaker plassen vaker gemeld dan voor linagliptine en
met dezelfde frequentie voor empagliflozine. De frequenties voor Glyxambi waren over het algemeen
vergelijkbaar met die gerapporteerd in de klinische studies met empagliflozine.
Vaker plassen (met inbegrip van de vooraf gedefinieerde termen pollakisurie, polyurie en nycturie)
werd in klinische studies met empagliflozine met hogere frequenties waargenomen bij patiënten
behandeld met empagliflozine (empagliflozine 10 mg: 3,5%, empagliflozine 25 mg: 3,3%) vergeleken
met placebopatiënten (1,4%). Vaker plassen was meestal licht of matig in intensiteit. De frequentie
van gemelde nycturie was vergelijkbaar voor placebo en empagliflozine (< 1%).
Volumedepletie
In klinische studies met Glyxambi was er geen opvallend verschil in de frequentie van volumedepletie
bij patiënten die behandeld werden met Glyxambi (Glyxambi 25 mg/5 mg: 0,4%; Glyxambi
10 mg/5 mg: 0,8%) en die van patiënten behandeld met empagliflozine en linagliptine. De frequenties
waren vergelijkbaar met de gerapporteerde frequenties in de klinische studie met empagliflozine.
In klinische studies met empagliflozine was de totale frequentie van volumedepletie (met inbegrip van
de vooraf gedefinieerde termen verlaagde bloeddruk (ambulant), verlaagde systolische bloeddruk,
dehydratie, hypotensie, hypovolemie, orthostatische hypotensie en syncope) vergelijkbaar bij patiënten
behandeld met empagliflozine (empagliflozine 10 mg: 0,6%, empagliflozine 25 mg: 0,4%) en placebo
(0,3%). De frequentie van voorvallen van volumedepletie was verhoogd bij patiënten van 75 jaar en
ouder behandeld met empagliflozine 10 mg (2,3%) of empagliflozine 25 mg (4,3%) vergeleken met
placebo (2,1%).
In klinische studies met Glyxambi, was de frequentie van patiënten met verhoogd bloedcreatinine
(Glyxambi 25 mg/5 mg: 0,4%; Glyxambi 10 mg/5 mg: 0%) en verlaagde glomerulaire filtratiesnelheid
(Glyxambi 25 mg/5 mg: 0,4%; Glyxambi 10 mg/5 mg: 0,6%) vergelijkbaar met die gemeld in de
klinische studies met empagliflozine.
In klinische studies met empagliflozine was de totale frequentie van patiënten met verhoogd
bloedcreatinine en verlaagde glomerulaire filtratiesnelheid gelijk voor empagliflozine en placebo
(bloedcreatinine verhoogd: empagliflozine 10 mg 0,6%, empagliflozine 25 mg 0,1%, placebo 0,5%;
glomerulaire filtratiesnelheid verlaagd: empagliflozine 10 mg 0,1%, empagliflozine 25 mg 0%,
placebo 0,3%).
Ouderen
In klinische studies werden negentien patiënten van 75 jaar en ouder behandeld met Glyxambi. Geen
van de patiënten was ouder dan 85 jaar. Het veiligheidsprofiel van Glyxambi was niet anders bij
ouderen. Op basis van ervaringen met empagliflozine, kunnen oudere patiënten een verhoogd risico
hebben op volumedepletie (zie rubriek 4.2, 4.4 en 5.2).
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Symptomen
In gecontroleerde klinische onderzoeken vertoonden enkelvoudige doses tot maximaal 800 mg
empagliflozine (gelijk aan 32 maal de hoogste aanbevolen dagelijkse dosis) bij gezonde vrijwilligers
en meervoudige dagelijkse doses tot maximaal 100 mg empagliflozine (gelijk aan 4 maal de hoogste
aanbevolen dagelijkse dosis) bij patiënten met diabetes type 2 geen toxiciteit. Empagliflozine
verhoogde de uitscheiding van glucose in de urine, wat leidde tot een toename van urinevolume. De
waargenomen toename in urinevolume was niet dosisafhankelijk. Er is geen ervaring bij mensen met
doses boven de 800 mg.
Tijdens gecontroleerd klinisch onderzoek bij gezonde proefpersonen werden enkelvoudige doses van
maximaal 600 mg linagliptine (gelijk aan 120 keer de aanbevolen dosis) doorgaans goed verdragen. Er
is geen ervaring met doses boven 600 mg bij de mens.
Behandeling
In geval van een overdosering is het verstandig om de standaard ondersteunende maatregelen te
nemen, bestaande uit het verwijderen van niet-geresorbeerd materiaal uit het maag-darmkanaal,
klinische controle en waar nodig klinische maatregelen.
De verwijdering van empagliflozine door hemodialyse is niet onderzocht. Er wordt niet verwacht dat
linagliptine in een therapeutisch significante mate wordt verwijderd door hemodialyse of peritoneale
dialyse.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: diabetesmiddelen, combinaties van orale bloedglucoseverlagende
middelen, ATC-code: A10BD19
Werkingsmechanisme
Glyxambi combineert twee antihyperglykemische geneesmiddelen met complementaire
werkingsmechanismen om de bloedglucoseregulatie te verbeteren bij patiënten met diabetes type 2:
empagliflozine, een natrium-glucose-cotransporter (SGLT2)-remmer, en linagliptine, een
DPP4-remmer.
Empagliflozine
Empagliflozine is een reversibele, zeer krachtige (IC50 van 1,3 nmol) en selectieve competitieve
remmer van SGLT2. Empagliflozine remt geen andere glucosetransporters die belangrijk zijn voor
glucosetransport naar de perifere weefsels en is 5 000 maal selectiever voor SGLT2 dan voor SGLT1,
de belangrijkste transporter verantwoordelijk voor glucoseabsorptie in de darmen.
SGLT2 wordt in hoge mate tot expressie gebracht in de nieren, terwijl expressie in andere weefsels
afwezig is of zeer laag. Het is, als de belangrijkste transporter, verantwoordelijk voor de reabsorptie
van glucose uit het glomerulusfiltraat terug in de circulatie. Bij patiënten met diabetes type 2 en
hyperglykemie wordt een grotere hoeveelheid glucose gefiltreerd en gereabsorbeerd.
Empagliflozine verbetert de bloedglucoseregulatie bij patiënten met diabetes mellitus type 2 door
vermindering van de renale glucose-reabsorptie. De hoeveelheid glucose die door de nieren via dit
glucuretische mechanisme wordt verwijderd, is afhankelijk van de bloedglucoseconcentratie en de
GFR. Remming van SGLT2 bij patiënten met diabetes mellitus type 2 en hyperglykemie leidt tot
overmatige glucose-excretie in de urine. Daarnaast verhoogt het gebruik van empagliflozine de
excretie van natrium, wat leidt tot osmotische diurese en verminderd intravasculair volume.
Bij patiënten met diabetes type 2 nam de urinaire glucose-excretie toe direct na de eerste dosis
empagliflozine en hield aan gedurende het doseringsinterval van 24 uur. Verhoogde urinaire
glucose-excretie was gehandhaafd aan het eind van de 4 weken durende behandelingsperiode met een
gemiddelde van ongeveer 78 g/dag. Verhoogde urinaire glucose-excretie resulteerde in een
onmiddellijke verlaging van plasmaglucosewaarden bij patiënten met diabetes type 2.
Empagliflozine verbetert de plasmaglucosewaarden zowel in nuchtere toestand als na de maaltijd. Het
werkingsmechanisme van empagliflozine is onafhankelijk van bètacelfunctie en de insulineroute en dit
draagt bij aan een laag risico op hypoglykemie. Er werd verbetering van surrogaatmarkers van de
bètacelfunctie met inbegrip van Homeostasis Model Assessment- (HOMA-) waargenomen.
Bovendien brengt urinaire glucose-excretie calorieverlies teweeg, geassocieerd met verlies van
lichaamsvet en verlaging van lichaamsgewicht. De glucosurie die wordt waargenomen met
empagliflozine gaat gepaard met diurese, die kan bijdragen aan duurzame en matige verlaging van de
bloeddruk. De glucosurie, natriurese en osmotische diurese die worden waargenomen met
empagliflozine kunnen bijdragen tot de verbetering van cardiovasculaire resultaten.
Linagliptine remt DPP-4, een enzym dat betrokken is bij het inactiveren van de incretinehormonen
GLP-1 en GIP (glucagonachtig peptide 1 en glucoseafhankelijke insulinotrope polypeptide). Deze
hormonen worden snel afgebroken door het enzym DPP-4. Beide incretinehormonen zijn betrokken
bij de fysiologische regulatie van glucosehomeostase. Incretinen worden gedurende de dag op een laag
basisniveau afgescheiden en de spiegels stijgen direct na de maaltijd. GLP-1 en GIP verhogen de
biosynthese en afscheiding van insuline vanuit bètacellen in de alvleesklier bij normale en verhoogde
bloedglucosegehalten. Daarnaast verlaagt GLP-1 ook de glucagonafscheiding uit alfacellen in de
alvleesklier, wat leidt tot een daling van de glucose-output in de lever. Linagliptine bindt zeer effectief
en reversibel aan DPP-4 en leidt zo tot een langdurige toename en een verlenging van actieve
incretinegehalten. Linagliptine veroorzaakt een glucose-afhankelijke verhoging van de
insulineafscheiding en verlaging van de glucagonafscheiding en leidt zo tot een algemene verbetering
van de glucosehomeostase. Linagliptine bindt selectief aan DPP-4 en vertoont een > 10000-voudige
selectiviteit versus DPP-8- of DPP-9-activiteit in vitro.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
In totaal 2 173 patiënten met diabetes mellitus type 2 en onvoldoende bloedglucoseregulatie werden
behandeld in klinische onderzoeken ter evaluatie van de veiligheid en werkzaamheid van Glyxambi;
1 005 patiënten werden behandeld met Glyxambi 10 mg empagliflozine/5 mg linagliptine of 25 mg
empagliflozine/5 mg linagliptine. Patiënten werden in klinische studies behandeld gedurende 24 of
52 weken.
Glyxambi toegevoegd aan metformine
In een onderzoek met een factoriële opzet werden patiënten die onvoldoende gereguleerd waren met
metformine gedurende 24 weken behandeld met Glyxambi 10 mg/5 mg, Glyxambi 25 mg/5 mg,
empagliflozine 10 mg, empagliflozine 25 mg of linagliptine 5 mg. De behandeling met Glyxambi
resulteerde in statistisch significante verbeteringen in HbA1c (zie tabel 3) en nuchtere plasmaglucose
(FPG) vergeleken met linagliptine 5 mg en tevens vergeleken met empagliflozine 10 mg of 25 mg.
Glyxambi bood tevens statistisch significante verbeteringen in lichaamsgewicht in vergelijking met
linagliptine 5 mg.
Werkzaamheidsparameters in klinisch onderzoek waarbij Glyxambi vergeleken werd met
individuele werkzame stoffen als aanvullende therapie bij patiënten die onvoldoende
gereguleerd waren met metformine
Glyxamb
Glyxambi
Empagliflozi Empaglifloz Linaglipti
i
10 mg/5 m
ne 25 mg
ine 10 mg
ne 5 mg
25 mg/5
g
mg
Primair eindpunt: HbA1c ( %) 24 weken
Aantal geanalyseerde
134
135
140
137
128
patiënten
Baseline-gemiddelde (SE)
7,90
8,02
7,95 (0,07)
8,02 (0,07)
8,00 (0,08)
(0,07)
(0,08)
Verandering van baseline in
week 241:
-1,19
-0,70
- gecorrigeerd
-1,08 (0,06)
-0,62 (0,06)
-0,66 (0,06)
(0,06)
(0,06)
gemiddelde2 (SE)
Vergelijking vs.
vs. 25 mg
vs. 10 mg
--
--
--
empagliflozine1:
-0,58
-0,42 (0,09)
- gecorrigeerd
(0,09)
-0,59, -0,25
gemiddelde2 (SE)
-0,75, -0,
< 0,0001
- 95,0% BI
41
- p-waarde
< 0,0001
Vergelijking vs. linagliptine
--
--
--
5 mg1:
-0,50
-0,39 (0,09)
- gecorrigeerd
(0,09)
-0,56, -0,21
gemiddelde2 (SE)
-0,67, -0,
< 0,0001
- 95,0% BI
32
- p-waarde
< 0,0001
1
Last observation (voorafgaand aan glykemische noodmedicatie) carried forward (LOCF)
2
Gemiddelde gecorrigeerd voor baselinewaarde en stratificatie
In een vooraf gespecificeerde subgroep met patiënten met een baseline-HbA1c hoger of gelijk aan
8,5%, was de daling vanaf baseline in HbA1c na 24 weken met Glyxambi 25 mg/5 mg -1,8%
(p < 0,0001 versus linagliptine 5 mg, p < 0,001 versus empagliflozine 25 mg) en met Glyxambi
10 mg/5 mg -1,6% (p < 0,01 versus linagliptine 5 mg, n.s. versus empagliflozine 10 mg).
Over het algemeen waren de effecten op HbA1c-daling na 24 weken behouden gebleven in week 52.
Empagliflozine bij patiënten die onvoldoende gereguleerd waren met metformine en linagliptine
Bij patiënten die onvoldoende gereguleerd waren op de maximaal verdragen doses metformine, werd
open label linagliptine 5 mg gedurende 16 weken toegevoegd. Patiënten die na deze 16-weekse
periode onvoldoende gereguleerd waren, ontvingen dubbelblinde behandeling met empagliflozine
10 mg, empagliflozine 25 mg of placebo gedurende 24 weken. Na deze dubbelblinde periode liet
behandeling met zowel empagliflozine 10 mg als empagliflozine 25 mg een statistisch significante
verbetering zien van HbA1c, FPG en lichaamsgewicht in vergelijking met placebo; alle patiënten zetten
de behandeling met metformine en linagliptine 5 mg voort tijdens het onderzoek. Een statistisch
significant hoger aantal patiënten met een baseline-HbA1c 7,0% die met beide doses empagliflozine
werden behandeld, bereikten een doel-HbA1c van < 7% vergeleken met placebo (zie tabel 4). Na
24-weekse behandeling met empagliflozine waren zowel de systolische bloeddruk als de diastolische
bloeddruk gedaald: voor empagliflozine 25 mg met -2,6/-1,1 mmHg (n.s. versus placebo voor SBD en
DBD) en voor empagliflozine 10 mg met -1,3/-0,1 mmHg (n.s. versus placebo voor SBD en DBD).
Na 24 weken werd rescue-behandeling gebruikt bij 4 (3,6%) patiënten die behandeld werden met
empagliflozine 25 mg en bij 2 (1,8%) patiënten die behandeld werden met empagliflozine 10 mg,
Tabel 4
Werkzaamheidsparameters in het klinische onderzoek waarin empagliflozine vergeleken
werd met placebo als aanvullende therapie bij patiënten die onvoldoende gereguleerd
werden met metformine en linagliptine 5 mg
Metformine + linagliptine 5 mg
Empagliflozine
Empagliflozine
10 mg1
25 mg1
Placebo2
HbA1c (%) - 24 weken 3
N
109
110
106
Baseline (gemiddelde)
7,97
7,97
7,96
Verandering vanaf baseline
-0,65
-0,56
0,14
(gecorrigeerd gemiddelde)
Vergelijking versus placebo
-0,79
-0,70
(gecorrigeerd gemiddelde)
(-1,02, -0,55)
(-0,93, -0,46)
(95% BI)2
p < 0,0001
p < 0,0001
Lichaamsgewicht - 24 weke
n 3
N
109
110
106
Baseline (gemiddelde) in kg
88,4
84,4
82,3
Verandering vanaf baseline
-3,1
-2,5
-0,3
(gecorrigeerd gemiddelde)
Vergelijking versus placebo
-2,8
-2,2
(gecorrigeerd gemiddelde)
(-3,5, -2,1)
(-2,9, -1,5)
(95% BI)
1
p < 0,0001
p < 0,0001
Patiënten (%) die een HbA1c
< 7% bereikten met een
baseline-HbA1c
7% - 24 weken 4
N
100
107
100
Patiënten (%) die A1C < 7%
37,0
32,7
17,0
bereikten
Vergelijking versus placebo
4,0
2,9
(odds ratio) (95% BI)5
(1,9, 8,7)
(1,4, 6,1)
1
Patiënten die gerandomiseerd waren naar de groep met empagliflozine 10 mg of 25 mg, ontvingen Glyxambi 10 mg/5 mg
of 25 mg/5 mg met achtergrond-metformine.
2
Patiënten die gerandomiseerd waren naar de placebogroep, ontvingen placebo plus linagliptine 5 mg met achtergrond-
metformine.
3
Gemengde-effectenmodellen voor herhaalde metingen (MMRM) op FAS (OC) omvat baseline-HbA1c, baseline-eGFR
(MDRD), geografische regio, bezoek, behandeling en behandeling per bezoeksinteractie. Voor FPG is baseline-FPG ook
geïncludeerd. Voor gewicht is het baseline-gewicht ook geïncludeerd.
4
Niet geëvalueerd voor statistische significantie; geen onderdeel van sequentiële testprocedure voor de secundaire
eindpunten.
5
Logistische regressie op FAS (NCF) omvat baseline-HbA1c, baseline-eGFR (MDRD), geografische regio en behandeling;
op basis van patiënten met een HbA1c van 7% en hoger bij baseline.
In een vooraf gespecificeerde subgroep patiënten met baseline-HbA1c hoger of gelijk aan 8,5%, was de
daling vanaf baseline in HbA1c met empagliflozine 25 mg/linagliptine 5 mg -1,3% na 24 weken
(p < 0,0001 versus placebo en linagliptine 5 mg) en met empagliflozine 10 mg/linagliptine 5 mg -1,3%
na 24 weken (p < 0,0001 versus placebo en linagliptine 5 mg)
Bij patiënten die onvoldoende gereguleerd waren op de maximaal verdragen doses metformine werd
gedurende 16 weken open label empagliflozine 10 mg of empagliflozine 25 mg toegevoegd. Patiënten
die na deze 16-weekse periode onvoldoende gereguleerd waren, ontvingen dubbelblinde behandeling
met linagliptine 5 mg of placebo gedurende 24 weken. Na deze dubbelblinde periode liet linagliptine
5 mg in beide populaties (metformine + empagliflozine 10 mg en metformine + empagliflozine 25 mg)
een statistisch significante verbetering van HbA1c zien in vergelijking met placebo; alle patiënten
zetten de behandeling met metformine en empagliflozine voort tijdens het onderzoek. Een statistisch
significant hoger aantal patiënten met een baseline HbA1c 7,0% die met linagliptine werden
behandeld, bereikten een doel-HbA1c van < 7% vergeleken met placebo (zie tabel 5).
Tabel 5
Werkzaamheidsparameters in klinische onderzoeken waarbij Glyxambi 10 mg/5 mg
vergeleken werd met empagliflozine 10 mg en Glyxambi 25 mg/5 mg met empagliflozine
25 mg als aanvullende therapie bij patiënten die onvoldoende gereguleerd waren met
empagliflozine 10 mg/25 mg en metformine
Metformine +
Metformine +
empagliflozine 10 mg
empagliflozine 25 mg
Linagliptine
Placebo
Linagliptine
Placebo
5 mg
5 mg
HbA1c (%) 24 weken 1
N
122
125
109
108
Baseline (gemiddelde)
8,04
8,03
7,82
7,88
Verandering vanaf baseline
-0,53
-0,21
-0,58
-0,10
(gecorrigeerd gemiddelde)
Vergelijking versus placebo
-0,32 (-0,52; -
-0,47 (-0,66; -
(gecorrigeerd gemiddelde) (95%
0,13)
0,28)
BI)
p = 0,0013
p < 0,0001
Patiënten (%) die een HbA1c
< 7% bereikten met een
baseline-HbA1c
7% - 24 weken 2
N
116
119
100
107
Patiënten (%) die HbA1c < 7%
25,9
10,9
36,0
15,0
bereikten
Vergelijking versus placebo
3,965 (1,771;
4,429 (2,097;
(odds ratio) (95% BI)3
8,876)
9,353)
p = 0,0008
p < 0,0001
Patiënten die gerandomiseerd waren naar de groep met linagliptine 5 mg ontvingen ofwel tabletten met de
vaste-dosiscombinatie Glyxambi 10 mg/5 mg plus metformine ofwel tabletten met de vaste-dosiscombinatie Glyxambi
25 mg/5 mg plus metformine; patiënten die naar de placebogroep waren gerandomiseerd, ontvingen placebo plus
empagliflozine 10 mg plus metformine of placebo plus empagliflozine 25 mg plus metformine
1
MMRM-model op FAS (OC) omvat baseline-HbA1c, baseline-eGFR (MDRD), geografische regio, bezoek,
behandeling en behandeling per bezoeksinteractie. Voor FPG is baseline-FPG ook geïncludeerd.
2
Niet geëvalueerd voor statistische significantie; geen onderdeel van sequentiële testprocedure voor de secundaire
eindpunten.
3
Logistische regressie op FAS (NCF) omvat baseline-HbA1c, baseline-eGFR (MDRD), geografische regio en
behandeling; op basis van patiënten met een HbA1c van 7% en hoger bij baseline.
Cardiovasculaire veiligheid
Onderzoek van de cardiovasculaire uitkomst bij empagliflozine (EMPA-REG OUTCOME)
Het dubbelblinde, placebogecontroleerde EMPA-REG OUTCOME onderzoek vergeleek gepoolde
doses empagliflozine 10 mg en 25 mg met placebo als aanvulling op standaard behandeling bij
patiënten met diabetes type 2 en vastgestelde cardiovasculaire ziekte. In totaal werden 7 020 patiënten
behandeld (empagliflozine 10 mg: 2 345, empagliflozine 25 mg: 2 342, placebo: 2 333) en gevolgd
voor een mediaan van 3,1 jaar. De gemiddelde leeftijd was 63 jaar, de gemiddelde HbA1c was 8,1% en
In week 12 werd een aangepaste gemiddelde (SE) verbetering van HbA1c, vergeleken met baseline,
van 0,11% (0,02) in de placebogroep, 0,65% (0,02) en 0,71% (0,02) in de empagliflozine 10 en 25 mg
groepen waargenomen. Na de eerste 12 weken werd glucoseregulering geoptimaliseerd, onafhankelijk
van de experimentele behandeling. Daarom was het effect bij week 94 verminderd met een aangepaste
gemiddelde (SE) verbetering van HbA1c van 0,08% (0,02) in de placebogroep, 0,50% (0,02) en 0,55%
(0,02) in de empagliflozine 10 en 25 mg groepen.
Empagiflozine was superieur t.o.v. placebo in het voorkomen van het primaire gecombineerde
eindpunt cardiovasculaire dood, niet-fataal myocardinfact of niet-fatale beroerte. Dit effect werd
vooral bepaald door een significante afname in cardiovasculaire dood met een niet-significante
verandering in niet-fataal myocardinfact of niet-fatale beroerte. De afname in cardiovasculaire dood
was vergelijkbaar tussen empagliflozine 10 mg en 25 mg en werd bevestigd door een verbeterde totale
overleving (zie tabel 6). Het effect van empagliflozine op het primaire gecombineerde eindpunt
cardiovasculaire dood, niet-fataal myocardinfarct of niet-fatale beroerte was grotendeels onafhankelijk
van glykemische regulering of de nierfunctie (eGFR) en in het algemeen consistent voor alle
eGFR-categorieën tot een eGFR van 30 ml/min/1,73 m2 in de EMPA-REG OUTCOME-studie.
Tabel 6
Behandeleffect voor het primaire samengestelde eindpunt, zijn onderdelen en mortaliteita
Placebo
Empagliflozineb
N
2333
4687
Tijd tot eerste gebeurtenis voor CV dood,
niet-fataal MI of niet-fatale beroerte N
282 (12,1)
490 (10,5)
(%)
Hazardratio vs. placebo (95,02% BI)*
0,86 (0,74, 0,99)
p-waarde voor superioriteit
0,0382
CV Dood N (%)
137 (5,9)
172 (3,7)
Hazardratio vs. placebo (95% BI)
0,62 (0,49, 0,77)
p-waarde
<0,0001
Niet-fataal MI N (%)
121 (5,2)
213 (4,5)
Hazardratio vs. placebo (95% BI)
0,87 (0,70, 1,09)
p-waarde
0,2189
Niet-fatale beroerte N (%)
60 (2,6)
150 (3,2)
Hazardratio vs. placebo (95% BI)
1,24 (0,92, 1,67)
p-waarde
0,1638
Mortaliteit-alle oorzaken N (%)
194 (8,3)
269 (5,7)
Hazardratio vs. placebo (95% BI)
0,68 (0,57, 0,82)
p-waarde
<0,0001
Niet-CV mortaliteit N (%)
57 (2,4)
97 (2,1)
Hazardratio vs. placebo (95% BI)
0,84 (0,60, 1,16)
CV = cardiovasculair, MI = myocardinfarct
a Behandelde deel (Treated Set, TS), d.w.z. patiënten die ten minste één dosis van het onderzochte geneesmiddel hebben
ingenomen
b Gepoolde doses empagliflozine 10 mg en 25 mg
* Aangezien gegevens van de studie in een interimanalyse werden geïncludeerd, is een tweezijdig 95,02%
betrouwbaarheidsinterval toegepast dat overeenkomt met een p-waarde van minder dan 0,0498 voor significantie.
De werkzaamheid in het voorkomen van cardiovasculaire mortaliteit kon niet goed worden vastgesteld
voor patiënten die empagliflozine gelijktijdig met DPP-4 remmers gebruikten of negroïde patiënten
doordat het aantal patiënten in deze groepen in het EMPA-REG OUTCOME onderzoek beperkt was.
Nefropathie
In het EMPA-REG OUTCOME onderzoek was de HR voor de tijd tot het eerste nefropathie event
0,61 (95% BI: 0,53; 0,70) voor empagliflozine (12,7%) vs. placebo (18,8%).
Daarnaast vertoonde empagliflozine een hogere (HR 1,82; 95% BI: 1,40; 2,37) incidentie van
aanhoudende normo- of micro-albuminurie (49,7%) bij patiënten met baseline macro-albuminurie in
vergelijking met placebo (28,8%).
Cardiovasculair en renaal veiligheidsonderzoek van linagliptine (CARMELINA)
Het dubbelblinde, placebogecontroleerde CARMELINA-onderzoek evalueerde de cardiovasculaire en
renale veiligheid van linagliptine versus placebo als aanvulling op de standaardzorg bij patiënten met
type 2-diabetes en met verhoogd cardiovasculair risico op basis van een voorgeschiedenis van
vastgestelde macrovasculaire of renale aandoening. In totaal werden 6 979 patiënten behandeld
(linagliptine 5 mg: 3 494, placebo: 3 485) en gevolgd gedurende een mediane periode van 2,2 jaar. De
onderzoekspopulatie omvatte 1 211 (17,4%) patiënten van 75 jaar, de gemiddelde HbA1c was 8,0%,
63% was man. Ongeveer 19% van de populatie had een eGFR van 4560 ml/min/1,73 m2, 28% had
3045 ml/min/1,73 m2 en 15% had < 30 ml/min/1,73 m².
Linagliptine leidde niet tot een verhoging van het risico van het gecombineerde eindpunt van
cardiovasculair overlijden, niet-fataal myocardinfarct of niet-fataal CVA (MACE-3) [HR = 1,02; (95%
BI 0,89, 1,17); p = 0,0002 voor niet-inferioriteit], of het risico van het gecombineerde eindpunt van
renaal overlijden, ESRD, langdurige verlaging met ten minste 40% van eGFR [HR = 1,04; (95% BI
0,89, 1,22)]. In analyses voor albuminurie-progressie (verandering van normo-albuminurie naar micro-
of macro-albuminurie, of van micro-albuminurie naar macro-albuminurie) bedroeg de geschatte
hazardratio 0,86 (95% BI 0,78, 0,95) voor linagliptine versus placebo. Bovendien leidde linagliptine
niet tot een grotere kans op ziekenhuisopname wegens hartfalen [HR = 0,90; (95% BI 0,74, 1,08)]. Er
werd geen grotere kans op cardiovasculair overlijden of overlijden ongeacht de oorzaak waargenomen.
Veiligheidsgegevens van dit onderzoek waren in lijn met het eerdere veiligheidsprofiel van
linagliptine.
Cardiovasculair veiligheidsonderzoek van linagliptine (CAROLINA)
Het dubbelblinde CAROLINA-onderzoek met parallelle groepen evalueerde de cardiovasculaire
veiligheid van linagliptine versus glimepiride als aanvulling op de standaardzorg bij patiënten met
diabetes type 2 en met verhoogd cardiovasculair risico. In totaal werden 6 033 patiënten behandeld
(linagliptine 5 mg: 3 023, glimepiride 1 mg tot 4 mg: 3 010) en gevolgd gedurende een mediane
periode van 6,25 jaar. De gemiddelde leeftijd was 64 jaar, de gemiddelde HbA1c was 7,15% en 60%
was man. Ongeveer 19% van de populatie had een eGFR < 60 ml/min/1,73 m2.
Het onderzoek werd opgezet om de non-inferioriteit aan te tonen voor het primaire cardiovasculaire
eindpunt: het samengesteld eindpunt van het eerste optreden van cardiovasculaire sterfte of van een
niet-fataal myocardinfarct (MI) of van een niet-fatale beroerte (3P-MACE). Linagliptine leidde niet tot
een verhoging van het risico van het samengestelde eindpunt van cardiovasculaire sterfte, niet-fataal
myocardinfarct of niet-fatale beroerte (MACE-3) [hazardratio (HR) = 0,98; (95% BI 0,84; 1,14);
p < 0,0001 voor non-inferioriteit], indien toegevoegd aan de standaardzorg bij volwassen patiënten
met diabetes type 2 met verhoogd cardiovasculair risico, in vergelijking met glimepiride (zie tabel 7).
Belangrijke cardiovasculaire voorvallen (MACE) en mortaliteit per behandelingsgroep in
het CAROLINA-onderzoek
Linagliptine 5 mg
Glimepiride (1-4 mg)
Hazard ratio
Aantal
Incidentie
Aantal
Incidentie
(95% BI)
proefperson
per
proefpersonen
per
en (%)
1000 PY*
(%)
1000 PY*
Aantal patiënten
3023
3010
Primaire
356 (11,8)
20,7
362 (12,0)
21,2
0,98 (0,84;
CV-samengesteld
1,14)**
eindpunt
(cardiovasculair
overlijden,
niet-fataal MI,
niet-fataal CVA)
Overlijden ongeacht
308 (10,2)
16,8
336 (11,2)
18,4
0,91 (0,78; 1,06)
de oorzaak
Cardiovasculair
169 (5,6)
9,2
168 (5,6)
9,2
1,00 (0,81; 1,24)
overlijden
Ziekenhuisopname
112 (3,7)
6,4
92 (3,1)
5,3
1,21 (0,92; 1,59)
wegens hartfalen
*
PY = patiëntjaren
** Test op non-inferioriteit om aan te tonen dat de bovengrens van het 95% BI voor de hazardratio minder is dan 1,3
Pediatrische patiënten
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten af te zien van de verplichting voor de fabrikant
om de resultaten in te dienen van onderzoek met Glyxambi in alle subgroepen van pediatrische
patiënten met diabetes mellitus type 2 (zie rubriek 4.2 voor informatie over pediatrisch gebruik).
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
De snelheid en mate van absorptie van empagliflozine en linagliptine in Glyxambi zijn gelijkwaardig
aan de biologische beschikbaarheid van empagliflozine en linagliptine bij toediening als individuele
tabletten. De farmacokinetiek van empagliflozine en linagliptine als afzonderlijk gebruikte middelen is
uitgebreid gekarakteriseerd bij gezonde proefpersonen en patiënten met diabetes type 2. De
farmacokinetiek was bij gezonde proefpersonen en bij patiënten met diabetes type 2 over het algemeen
vergelijkbaar.
Glyxambi liet een vergelijkbaar voedseleffect zien als de individuele werkzame stoffen. De tabletten
kunnen daarom met of zonder voedsel worden ingenomen.
Empagliflozine
Absorptie
Na orale toediening werd empagliflozine snel geabsorbeerd met piekplasmaconcentraties optredend na
een mediane tmax van 1,5 uur postdosis. Daarna nam de plasmaconcentratie op bifasische wijze af met
een snelle distributiefase en een relatief langzame terminale fase. De gemiddelde
plasma-oppervlakte-onder-de-concentratiecurve (AUC) en Cmax tijdens steady state waren
1870 nmol.uur en 259 nmol/l met empagliflozine 10 mg en 4740 nmol.uur en 687 nmol/l met
empagliflozine 25 mg eenmaal daags. Systemische blootstelling aan empagliflozine nam op
dosisproportionele wijze toe. De farmacokinetische parameters van de enkelvoudige dosis en steady
state van empagliflozine waren vergelijkbaar en suggereren een lineaire farmacokinetiek in de tijd.
Toediening van empagliflozine 25 mg na inname van een maaltijd met een hoog vet- en caloriegehalte
resulteerde in een licht verlaagde blootstelling; de AUC nam af met ongeveer 16% en Cmax met
ongeveer 37% vergeleken met de nuchtere toestand. Het waargenomen effect van voedsel op de
farmacokinetiek van empagliflozine werd niet als klinisch relevant beschouwd en empagliflozine kan
worden toegediend met of zonder voedsel.
Het schijnbare distributievolume tijdens steady state werd geschat op 73,8 l gebaseerd op de
populatiefarmacokinetische analyse. Na toediening van een orale [14C]-empagliflozineoplossing aan
gezonde vrijwilligers was de verdeling naar de rode bloedcellen ongeveer 37% en de
plasma-eiwitbinding 86%.
Biotransformatie
Er werden geen belangrijke metabolieten van empagliflozine aangetroffen in menselijk plasma en de
meest voorkomende metabolieten waren drie glucuronideconjugaten (2-, 3- en 6-O-glucuronide).
Systemische blootstelling van elke metaboliet was minder dan 10% van het totale
geneesmiddelgerelateerde materiaal. In-vitro-studies suggereren dat de primaire route van de
metabolisering van empagliflozine bij de mens glucuronidering is door de
uridine-5'-difosfoglucuronosyltransferases UGT2B7, UGT1A3, UGT1A8 en UGT1A9.
Eliminatie
Op basis van de populatiefarmacokinetische analyse werd de schijnbare terminale
eliminatiehalfwaardetijd van empagliflozine geschat op 12,4 uur en de schijnbare orale klaring was
10,6 l/uur. De variabiliteit tussen proefpersonen en de residuele variabiliteit voor klaring van oraal
ingenomen empagliflozine waren respectievelijk 39,1% en 35,8%. Met eenmaaldaagse dosering
werden steady-state-plasmaconcentraties van empagliflozine bereikt bij de vijfde dosis. In
overeenstemming met de halfwaardetijd werd met betrekking tot de plasma-AUC tijdens de
steady-state-fase tot 22% accumulatie waargenomen.
Na toediening van een orale dosis [14C]-empagliflozineoplossing aan gezonde vrijwilligers werd
ongeveer 96% van de geneesmiddelgerelateerde radioactiviteit geëlimineerd in de feces (41%) of de
urine (54%). Het grootste deel van de geneesmiddelgerelateerde radioactiviteit teruggevonden in de
feces was onveranderd oorspronkelijk geneesmiddel en ongeveer de helft van de
geneesmiddelgerelateerde radioactiviteit uitgescheiden in de urine was onveranderd oorspronkelijk
geneesmiddel.
Linagliptine
Absorptie
Na orale toediening van een dosis van 5 mg aan gezonde vrijwilligers of patiënten werd linagliptine
snel geabsorbeerd, met piekplasmaconcentraties (mediane Tmax) 1,5 uur postdosis.
Na eenmaaldaagse toediening van 5 mg linagliptine worden bij de derde dosis steady-state-
plasmaconcentraties bereikt. De plasma-AUC van linagliptine nam ongeveer 33% toe na doses van
5 mg bij steady state vergeleken met de eerste dosis. De intrasubject- en
intersubject-variatiecoëfficiënten voor de AUC van linagliptine waren klein (respectievelijk 12,6% en
28,5%). Als gevolg van de concentratieafhankelijke binding van linagliptine aan DPP-4 is de
farmacokinetiek van linagliptine, gebaseerd op de totale blootstelling, niet lineair; de totale
plasma-AUC van linagliptine nam juist op een minder dan dosisproportionele wijze toe, terwijl de
ongebonden AUC ruwweg op dosisproportionele wijze toeneemt.
De absolute biologische beschikbaarheid van linagliptine is ongeveer 30%. Gelijktijdige toediening
van een vetrijke maaltijd en linagliptine verlengde de tijd tot het bereiken van Cmax met 2 uur en
verlaagde Cmax met 15%, maar er werd geen invloed op de AUC0-72 uur gezien. Er wordt geen klinisch
relevant effect op wijzigingen in Cmax en Tmax verwacht; linagliptine kan dus worden toegediend met of
zonder voedsel.
Distributie
Vanwege weefselbinding is het gemiddelde schijnbare distributievolume bij steady state na een
enkelvoudige dosis van 5 mg linagliptine via intraveneuze toediening aan gezonde proefpersonen
ongeveer 1110 liter. Dit betekent dat linagliptine uitgebreid wordt verspreid over de weefsels. De
plasma-eiwitbinding van linagliptine is concentratieafhankelijk en daalt van circa 99% bij 1 nmol/l tot
75-89% bij 30 nmol/l, een weerspiegeling van de verzadiging van binding aan DPP-4 bij een
toenemende concentratie van linagliptine. Bij hoge concentraties, waarbij DPP-4 volledig verzadigd is,
bond 70-80% van de linagliptine aan andere plasma-eiwitten dan DPP-4, en 30-20% was ongebonden
in plasma.
Biotransformatie
Na een orale dosis van 10 mg [14C]-linagliptine werd circa 5% van de radioactiviteit in de urine
uitgescheiden. Metabolisering speelt een ondergeschikte rol in de eliminatie van linagliptine. Er werd
één belangrijke metaboliet gevonden met een relatieve blootstelling van 13,3% van linagliptine bij
steady state, die farmacologisch inactief bleek te zijn en dus niet bijdraagt aan de remmende activiteit
van linagliptine op plasma-DPP-4.
Eliminatie
De plasmaconcentraties van linagliptine dalen trifasisch met een lange terminale halfwaardetijd
(terminale halfwaardetijd voor linagliptine meer dan 100 uur) die voornamelijk verband houdt met de
verzadigbare, sterke binding van linagliptine aan DPP-4 en die niet bijdraagt aan accumulatie van het
geneesmiddel. De effectieve halfwaardetijd voor accumulatie van linagliptine, bepaald aan de hand
van orale toediening van meervoudige doses van 5 mg linagliptine, is ongeveer 12 uur.
Na toediening van een orale dosis [14C]-linagliptine aan gezonde proefpersonen werd ongeveer 85%
van de toegediende radioactiviteit binnen 4 dagen na toediening geëlimineerd in de feces (80%) of de
urine (5%). Renale klaring bij steady state was ongeveer 70 ml/min.
Nierinsufficiëntie
Empagliflozine
Bij patiënten met lichte, matige of ernstige nierinsufficiëntie (eGFR < 30 - < 90 ml/min/1,73 m2) en
patiënten met nierfalen of terminale nierziekte (ESRD) steeg de AUC van empagliflozine met
respectievelijk ongeveer 18%, 20%, 66% en 48% in vergelijking met proefpersonen met een normale
nierfunctie. De piekplasmaspiegels van empagliflozine waren vergelijkbaar bij patiënten met matige
nierinsufficiëntie en nierfalen/terminale nierziekte in vergelijking met patiënten met een normale
nierfunctie. De piekplasmaspiegels van empagliflozine waren ruwweg 20% hoger bij patiënten met
lichte en ernstige nierinsufficiëntie in vergelijking met patiënten met een normale nierfunctie. De
populatiefarmacokinetische analyse toonde aan dat de schijnbare klaring van oraal ingenomen
empagliflozine daalde met een daling van de eGFR leidend tot een toename van de blootstelling aan
het geneesmiddel (zie rubriek 4.2).
Linagliptine
In een open-labelonderzoek met meermalige doses werd de farmacokinetiek van linagliptine (5 mg)
bij patiënten met verschillende stadia van chronische nierinsufficiëntie vergeleken met die van
controlepersonen met een normale nierfunctie. Het onderzoek omvatte patiënten met nierinsufficiëntie,
ingedeeld op basis van de creatinineklaring: licht (50 tot < 80 ml/min), matig (30 tot < 50 ml/min) en
ernstig (< 30 ml/min) nierinsufficiënte patiënten en dialyse-afhankelijke patiënten met terminale
nierziekte (ESRD). Daarnaast werden patiënten met T2DM en ernstige nierinsufficiëntie
(< 30 ml/min) vergeleken met patiënten met T2DM en een normale nierfunctie.
Leverinsufficiëntie
Empagliflozine
Bij proefpersonen met lichte, matige en ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pugh-classificatie) steeg de
AUC en Cmax van empagliflozine (AUC met 23%, 47% en 75% en de Cmax met 4%, 23% en 48%)
vergeleken met controlepersonen met een normale leverfunctie (zie rubriek 4.2).
Linagliptine
Na toediening van meervoudige doses van 5 mg linagliptine bij niet-diabetische patiënten met lichte,
matige en ernstige leverinsufficiëntie (volgens de Child-Pugh classificatie) waren de gemiddelde AUC
en Cmax van linagliptine vergelijkbaar met die bij gezonde personen.
Body mass index (BMI)
Aanpassing van de dosis van Glyxambi op basis van body mass index is niet nodig. Gebaseerd op de
populatiefarmacokinetische analyse had body mass index geen klinisch relevant effect op de
farmacokinetiek van empagliflozine of linagliptine.
Geslacht
Gebaseerd op de populatiefarmacokinetische analyse had geslacht geen klinisch relevant effect op de
farmacokinetiek van empagliflozine of linagliptine.
Etniciteit
In de populatiefarmacokinetische analyse en speciale fase I-onderzoeken werd geen klinisch relevant
verschil gezien in de farmacokinetiek van empagliflozine en linagliptine.
Ouderen
Gebaseerd op de populatiefarmacokinetische analyse had leeftijd geen klinisch betekenisvol effect op
de farmacokinetiek van empagliflozine of linagliptine. Oudere proefpersonen (65 tot 80 jaar) hadden
vergelijkbare plasmaconcentraties van linagliptine vergeleken met jongere proefpersonen.
Pediatrische patiënten
Empagliflozine
In een pediatrisch fase I-onderzoek werden de farmacokinetiek en farmacodynamiek van
empagliflozine (5 mg, 10 mg en 25 mg) onderzocht bij kinderen en adolescenten van 10 tot 18 jaar
met diabetes mellitus type 2. De waargenomen farmacokinetische en farmacodynamische responsen
kwamen overeen met die bij volwassen patiënten werden waargenomen.
In een pediatrisch fase II-onderzoek werden de farmacokinetiek en farmacodynamiek van 1 mg en 5
mg linagliptine onderzocht bij kinderen en adolescenten van 10 tot 18 jaar met diabetes mellitus type
2. De waargenomen farmacokinetische en farmacodynamische responsen kwamen overeen met die bij
volwassen patiënten werden waargenomen. Linagliptine 5 mg was superieur aan 1 mg wat betreft DPP
4-remming bij de dalconcentratie (72% vs. 32%, p = 0,0050) en liet een numeriek grotere afname zien
wat betreft de gecorrigeerde gemiddelde verandering vanaf baseline in HbA1c (- 0,63% vs. -0,48%,
n.s.). Gezien de beperkte dataset dienen de gegevens met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd.
Geneesmiddelinteracties
Er is geen onderzoek naar geneesmiddelinteracties uitgevoerd met Glyxambi en andere
geneesmiddelen; dergelijk onderzoek is echter wel verricht met de individuele werkzame
bestanddelen.
In-vitro-beoordeling van empagliflozine
Uit in-vitro-studies blijkt dat empagliflozine de CYP450-isovormen niet remt, inactiveert of induceert.
Empagliflozine remt UGT1A1, UGT1A3, UGT1A8, UGT1A9 of UGT2B7 niet.
Geneesmiddeleninteracties tussen de belangrijkste CYP450- en UGT-isovormen met empagliflozine
en gelijktijdig toegediende substraten van deze enzymen worden daarom onwaarschijnlijk geacht.
In-vitro-gegevens suggereren dat de primaire route van metabolisering van empagliflozine bij mensen
glucuronidering is door uridine-5'-difosfoglucuronosyltransferases UGT1A3, UGT1A8, UGT1A9 en
UGT2B7.
Empagliflozine is een substraat van de humane opnametransporters OAT3, OATP1B1 en OATP1B3,
maar niet van organische aniontransporter 1 (OAT1) en organische kationtransporter 2 (OCT2).
Empagliflozine is een substraat van P-glycoproteïne (P-gp) en borstkankerresistentieproteïne (BCRP).
Empagliflozine remt P-gp niet bij therapeutische doses. Op basis van in-vitro-studies wordt het
onwaarschijnlijk geacht dat empagliflozine interacties veroorzaakt met geneesmiddelen die
P-gp-substraten zijn. Gelijktijdige toediening van digoxine, een P-gp-substraat, met empagliflozine
resulteerde in een toename met 6% van de AUC en een toename met 14% van de Cmax van digoxine.
Deze veranderingen werden niet als klinisch relevant beschouwd.
Empagliflozine remt in vitro bij klinisch relevante plasmaconcentraties geen humane
opnametransporters zoals OAT3, OATP1B1 en OATP1B3 en daarom worden
geneesmiddeleninteracties met substraten van deze opnametransporters onwaarschijnlijk geacht.
In-vitro-beoordeling van linagliptine
Linagliptine was een substraat voor OATP8-, OCT2-, OAT4-, OCTN1- en OCTN2, wat wijst op een
mogelijke OATP8-gemedieerde leveropname, OCT2-gemedieerde nieropname en OAT4-, OCTN1- en
OCTN2-gemedieerde renale uitscheiding en reabsorptie van linagliptine in vivo. OATP2-, OATP8-,
OCTN1-, OCT1- en OATP2-activiteiten werden licht tot zwak geremd door linagliptine.
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Er werden algemene toxiciteitsstudies bij ratten tot 13 weken uitgevoerd met de combinatie van
empagliflozine en linagliptine.
Focale gebieden van hepatocellulaire necrose werden gevonden in de combinatiegroepen bij
15 : 30 mg/kg linagliptine : empagliflozine (3,8 maal de klinische blootstelling voor linagliptine en
7,8 maal de klinische blootstelling voor empagliflozine) alsmede in de groep die alleen met
empagliflozine behandeld werd, maar niet in de controlegroep. De klinische relevantie van deze
bevinding is nog onzeker.
Bij blootstellingen die voldoende hoger boven de blootstelling na therapeutische doses bij de mens
liggen, was de combinatie empagliflozine en linagliptine niet teratogeen en liet geen maternale
toxiciteit zien. Er werden geen bijwerkingen op nierontwikkeling waargenomen na toediening van
empagliflozine alleen, linagliptine alleen of na toediening van de combinatie.
Empagliflozine
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig
van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, genotoxiciteit,
vruchtbaarheid en vroege embryonale ontwikkeling.
In langetermijntoxiciteitsstudies bij knaagdieren en honden werden tekenen van toxiciteit
waargenomen bij blootstellingen hoger of gelijk aan 10 maal de klinische dosis van empagliflozine.
De meeste toxiciteit was consistent met secundaire farmacologie wat betreft glucoseverlies via de
urine en verstoring van de elektrolytenbalans, waaronder verminderd lichaamsgewicht en lichaamsvet,
verhoogde voedselconsumptie, diarree, uitdroging, verlaagd serumglucose en verhogingen van andere
serumparameters gerelateerd aan verhoogd eiwitmetabolisme en gluconeogenese, urineveranderingen
zoals polyurie en glucosurie, en microscopische veranderingen waaronder mineralisatie in de nieren en
sommige weke delen en vasculaire weefsels. Microscopisch bewijs van de effecten van overmatige
farmacologie op de nieren waargenomen bij sommige soorten omvatte tubulaire dilatatie en
mineralisatie in de tubuli en het bekken bij ongeveer 4 maal de klinische AUC-blootstelling van
empagliflozine geassocieerd met de dosis van 25 mg.
In een 2 jaar durende carcinogeniteitsstudie gaf empagliflozine geen verhoging van de incidentie van
tumoren bij vrouwelijke ratten tot de hoogste dosis van 700 mg/kg/dag, wat overeenkomt met
ongeveer 72 maal de maximale klinische AUC-blootstelling aan empagliflozine. Bij mannelijke ratten
werden behandelinggerelateerde goedaardige proliferatieve vasculaire laesies (hemangiomen) van de
mesenteriale lymfeknoop waargenomen bij de hoogste doses, maar niet bij 300 mg/kg/dag, wat
overeenkomt met ongeveer 26 maal de maximale klinische blootstelling aan empagliflozine. Er
werden bij ratten interstitiële celtumoren in de testes waargenomen met een hogere incidentie bij
300 mg/kg/dag en hoger, maar niet bij 100 mg/kg/dag, wat overeenkomt met ongeveer 18 maal de
maximale klinische blootstelling aan empagliflozine. Beide tumoren komen vaak voor bij ratten en het
is onwaarschijnlijk dat ze relevant zijn voor mensen.
Empagliflozine zorgde niet voor een verhoogde incidentie van tumoren in vrouwelijke muizen bij
doses tot 1 000 mg/kg/dag, wat overeenkomt met ongeveer 62 maal de maximale klinische
blootstelling aan empagliflozine. Empagliflozine induceerde niertumoren bij mannelijke muizen bij
1 000 mg/kg/dag, maar niet bij 300 mg/kg/dag, wat overeenkomt met ongeveer 11 maal de maximale
klinische blootstelling aan empagliflozine. Het werkingsmechanisme voor deze tumoren is afhankelijk
van de natuurlijke aanleg van de mannelijke muis voor renale pathologie en een metabolische route
die niet voorkomt bij mensen. De niertumoren bij mannelijke muizen worden als niet relevant voor de
mens beschouwd.
Bij blootstellingen die voldoende hoger zijn dan de blootstelling bij de mens na therapeutische doses,
had empagliflozine geen nadelige effecten op de vruchtbaarheid of de vroege embryonale
ontwikkeling. Empagliflozine toegediend tijdens de periode van organogenese was niet teratogeen.
In pre- en postnatale toxiciteitsstudies met empagliflozine bij ratten werd een verminderde
gewichtstoename van de nakomelingen waargenomen bij blootstellingen van de moeder aan ongeveer
4 maal de maximale klinische blootstelling aan empagliflozine. Een dergelijk effect werd niet gezien
bij een systemische blootstelling die gelijk is aan de maximale klinische blootstelling aan
empagliflozine. De relevantie van deze bevinding voor de mens is onduidelijk.
In een studie naar juveniele toxiciteit bij ratten, waarbij empagliflozine toegediend werd vanaf
postnatale dag 21 tot postnatale dag 90, werd onschadelijke, minimale tot lichte renale tubulaire en
bekkendilatatie pas gezien bij 100 mg/kg/dag, wat ongeveer 11 maal de maximale klinische dosis van
25 mg is. Deze bevindingen waren afwezig na een 13 weken durende, geneesmiddelvrije periode.
Linagliptine
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig
van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, genotoxiciteit,
vruchtbaarheid en vroege embryonale ontwikkeling.
In langetermijntoxiciteitsstudies bij knaagdieren en Cynomolgusapen werden tekenen van toxiciteit
waargenomen bij blootstellingen hoger dan 300 maal de klinische dosis van linagliptine.
Lever, nieren en maag-darmkanaal zijn de belangrijkste doelorganen van toxiciteit bij muizen en
ratten. Bijwerkingen op voortplantingsorganen, schildklier en de lymfoïde organen werden bij ratten
gezien bij meer dan 1 500 keer de klinische blootstelling. Er werden sterke pseudoallergische reacties
gezien bij honden bij middelhoge doses, die secundair leidden tot cardiovasculaire veranderingen, die
als hondspecifiek werden beschouwd. Lever, nieren, maag, voortplantingsorganen, thymus, milt en
lymfeklieren waren doelorganen van toxiciteit in Cynomolgusapen bij meer dan 450 keer de klinische
blootstelling. Bij meer dan 100 keer de klinische blootstelling bij de mens was maagirritatie de
belangrijkste bevinding bij deze apen.
Uit 2 jaar durende carcinogeniciteitsonderzoeken met orale toediening bij ratten en muizen bleken
geen aanwijzingen van carcinogeniciteit bij ratten of mannelijke muizen. Een significant hogere
incidentie van maligne lymfomen uitsluitend bij vrouwtjesmuizen met de hoogste doses (> 200 keer de
blootstelling bij de mens) wordt niet als relevant voor de mens beschouwd. Op basis van deze
onderzoeken bestaat er geen bezorgdheid omtrent carcinogeniciteit bij de mens.
Linagliptine had bij blootstellingen hoger dan 900 maal de klinische blootstelling geen bijwerkingen
op vruchtbaarheid of de vroege embryonale ontwikkeling. Linagliptine, toegediend tijdens de periode
van organogenese, was niet teratogeen. Alleen bij toxische doses voor de moeder veroorzaakte
linagliptine een lichte vertraging van de skeletossificatie bij ratten en een verhoogd embryofoetaal
verlies bij konijnen.
In pre- en postnatale toxiciteitsstudies met linagliptine bij ratten werd verminderde gewichtstoename
van de nakomelingen waargenomen bij blootstellingen van de moeder aan ongeveer 1 500 maal de
maximale klinische blootstelling aan linagliptine. Een dergelijk effect werd niet gezien bij een
systemische blootstelling van 49 maal de maximale klinische blootstelling aan linagliptine.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Tabletkern
Mannitol (E421)
Gepregelatineerd zetmeel (maïs)
Maïszetmeel
Copovidon (K-waarde nominaal 28)
Crospovidon (type B)
Talk
Magnesiumstearaat
Filmomhulling
Hypromellose 2910
Mannitol (E421)
Talk
Titaandioxide (E171)
Macrogol 6000
IJzeroxide geel (E172)
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Tabletkern
Mannitol (E421)
Gepregelatineerd zetmeel (maïs)
Maïszetmeel
Copovidon (K-waarde nominaal 28)
Crospovidon (type B)
Talk
Magnesiumstearaat
Filmomhulling
Hypromellose 2910
Mannitol (E421)
Talk
Titaandioxide (E171)
Macrogol 6000
IJzeroxide rood (E172)
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
Houdbaarheid
3 jaar.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
Aard en inhoud van de verpakking
Geperforeerde PVC/PVDC/aluminium eenheidsdosisblisterverpakkingen.
Verpakkingsgrootten van 7 x 1, 10 x 1, 14 x 1, 28 x 1, 30 x 1, 60 x 1, 70 x 1, 90 x 1 en
100 x 1 filmomhulde tablet.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Geen bijzondere vereisten voor verwijdering.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Boehringer Ingelheim International GmbH
Binger Str. 173
55216 Ingelheim am Rhein
Duitsland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
EU/1/16/1146/001 (7 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/002 (10 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/003 (14 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/004 (28 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/005 (30 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/006 (60 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/007 (70 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/008 (90 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/009 (100 x 1 filmomhulde tablet)
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
EU/1/16/1146/010 (7 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/011 (10 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/012 (14 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/013 (28 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/014 (30 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/015 (60 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/016 (70 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/017 (90 x 1 filmomhulde tablet)
EU/1/16/1146/018 (100 x 1 filmomhulde tablet)
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 11 november 2016
Datum van laatste verlenging: 16 juli 2021
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu.
A.
FABRIKANTEN VERANTWOORDELIJK VOOR
VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN
VAN LEVERING EN GEBRUIK
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
FABRIKANTEN VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikanten verantwoordelijk voor vrijgifte
Boehringer Ingelheim Pharma GmbH & Co. KG
Binger Str. 173
55216 Ingelheim am Rhein
Duitsland
Rottendorf Pharma GmbH
Ostenfelder Strasse 51 61
59320 Ennigerloh
Duitsland
In de gedrukte bijsluiter van het geneesmiddel moeten de naam en het adres van de fabrikant die
verantwoordelijk is voor vrijgifte van de desbetreffende batch zijn opgenomen.
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
De vergunninghouder zal het eerste periodieke veiligheidsverslag voor dit geneesmiddel binnen
6 maanden na toekenning van de vergunning indienen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-
aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot een minimum) is bereikt.
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
OMDOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
empagliflozine/linagliptine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke filmomhulde tablet bevat 10 mg empagliflozine en 5 mg linagliptine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
filmomhulde tablet
7 x 1 filmomhulde tablet
10 x 1 filmomhulde tablet
14 x 1 filmomhulde tablet
28 x 1 filmomhulde tablet
30 x 1 filmomhulde tablet
60 x 1 filmomhulde tablet
70 x 1 filmomhulde tablet
90 x 1 filmomhulde tablet
100 x 1 filmomhulde tablet
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Voor oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Boehringer Ingelheim International GmbH
55216 Ingelheim am Rhein
Duitsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1146/001 7 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/002 10 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/003 14 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/004 28 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/005 30 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/006 60 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/007 70 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/008 90 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/009 100 x 1 filmomhulde tablet
13.
PARTIJNUMMER
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Glyxambi 10 mg/5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
BLISTERVERPAKKING (GEPERFOREERD)
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Glyxambi 10 mg/5 mg tabletten
empagliflozine/linagliptine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Boehringer Ingelheim
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
OVERIGE
OMDOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
empagliflozine/linagliptine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat 25 mg empagliflozine en 5 mg linagliptine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
filmomhulde tablet
7 x 1 filmomhulde tablet
10 x 1 filmomhulde tablet
14 x 1 filmomhulde tablet
28 x 1 filmomhulde tablet
30 x 1 filmomhulde tablet
60 x 1 filmomhulde tablet
70 x 1 filmomhulde tablet
90 x 1 filmomhulde tablet
100 x 1 filmomhulde tablet
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Voor oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Boehringer Ingelheim International GmbH
55216 Ingelheim am Rhein
Duitsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/16/1146/010 7 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/011 10 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/012 14 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/013 28 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/014 30 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/015 60 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/016 70 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/017 90 x 1 filmomhulde tablet
EU/1/16/1146/018 100 x 1 filmomhulde tablet
13.
PARTIJNUMMER
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Glyxambi 25 mg/5 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
BLISTERVERPAKKING(geperforeerd)
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Glyxambi 25 mg/5 mg tabletten
empagliflozine/linagliptine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Boehringer Ingelheim
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
OVERIGE
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
empagliflozine/linagliptine
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat innemen want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
- Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
- Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
- Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Glyxambi en waarvoor wordt dit middel ingenomen?
2.
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe neemt u dit middel in?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Glyxambi en waarvoor wordt dit middel ingenomen?
Wat is Glyxambi?
Glyxambi bevat twee werkzame stoffen, empagliflozine en linagliptine genaamd. Ze behoren elk tot
een groep geneesmiddelen die `orale antidiabetica' worden genoemd. Deze geneesmiddelen worden
via de mond ingenomen om diabetes type 2 te behandelen.
Wat is diabetes type 2?
Diabetes type 2 is een aandoening die ontstaat door zowel uw genen als uw manier van leven. Als u
diabetes type 2 heeft, maakt uw alvleesklier mogelijk niet genoeg insuline om de hoeveelheid glucose
(bloedsuiker) in uw bloed onder controle te houden en is uw lichaam niet in staat om zijn eigen
insuline effectief te gebruiken. Dit resulteert in een hoog suikergehalte in uw bloed dat kan leiden tot
medische problemen zoals hartziekte, nierziekte, blindheid en slechte bloedcirculatie in uw ledematen.
Hoe werkt Glyxambi?
Empagliflozine behoort tot een groep geneesmiddelen, natrium-glucose-cotransporter-2
(SGLT2-)-remmers genaamd. Het werkt door het eiwit SGLT2 in uw nieren te blokkeren. Hierdoor
wordt bloedsuiker (glucose) verwijderd via uw plas. Linagliptine werkt op een andere manier,
namelijk door het mogelijk te maken dat de alvleesklier meer insuline produceert om het
bloedglucosegehalte te verlagen. Dat doet het door een eiwit, DDP-4 genaamd, te blokkeren.
Daardoor verlaagt Glyxambi de hoeveelheid suiker in uw bloed.
Waarvoor wordt dit middel ingenomen?
Glyxambi wordt aan metformine en/of een sulfonylureumderivaat (SU) toegevoegd voor de
behandeling van diabetes type 2 bij volwassen patiënten van 18 jaar en ouder van wie de
diabetes niet onder controle kan worden gebracht door behandeling met metformine en/of een
sulfonylureumderivaat in combinatie met empagliflozine of door behandeling met metformine
en/of een sulfonylureumderivaat in combinatie met linagliptine.
Glyxambi kan ook als alternatief gebruikt worden voor de aparte tabletten met alleen
empagliflozine en alleen linagliptine. Blijf de empagliflozine- en linagliptinetabletten niet apart
nemen, als u dit geneesmiddel gebruikt, om een overdosering te vermijden.
2.
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet innemen?
-
U bent allergisch voor empagliflozine, linagliptine, een andere SGLT2-remmer (bv.
dapagliflozine, canagliflozine), een andere DPP4-remmer (bv. sitagliptine, vildagliptine), of een
van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige voordat u dit middel inneemt en tijdens
de behandeling:
als u `diabetes type 1' heeft (uw lichaam produceert geen insuline). Glyxambi mag niet worden
gebruikt bij patiënten met diabetes type 1
als u symptomen krijgt zoals snel gewichtsverlies, misselijkheid of overgeven, buikpijn, vaak
dorst hebben, snelle en diepe ademhaling, verwardheid, ongebruikelijke slaperigheid of
vermoeidheid, een zoete geur van uw adem, een zoete of metaalachtige smaak in uw mond of
wanneer uw urine of zweet anders gaat ruiken. Neem dan onmiddellijk contact op met een arts
of het dichtstbijzijnde ziekenhuis aangezien deze symptomen een aanwijzing kunnen zijn voor
'diabetische ketoacidose' een zeldzaam maar ernstig, soms levensbedreigend probleem dat
kan optreden bij diabetes waarbij er bij laboratoriumtests een verhoogde concentratie van
'ketonlichamen' in uw bloed of urine wordt gevonden. Bij langere tijd niet of nauwelijks eten
of drinken, overmatig alcoholgebruik, uitdroging of een plotselinge verlaging van de
insulinedosering of een grotere behoefte aan insuline als gevolg van grote chirurgische ingrepen
of ernstige ziekte kan het risico toenemen dat er diabetische ketoacidose optreedt
als u een ander middel tegen diabetes inneemt dat `sulfonylureumderivaat' (bv. glimepiride,
glipizide) wordt genoemd en/of insuline gebruikt. Om te voorkomen dat uw bloedsuikergehalte
te laag wordt, kan uw arts uw dosis van deze middelen verlagen wanneer u deze samen met
Glyxambi gebruikt
als u een aandoening van de alvleesklier heeft of heeft gehad
als u ernstige nierproblemen heeft. Uw arts kan uw dagelijkse dosis beperken of u vragen een
ander geneesmiddel te nemen (zie ook rubriek 3, `Hoe neemt u dit middel in?')
als u ernstige leverproblemen heeft. Uw arts kan u vragen een ander geneesmiddel te nemen
als u mogelijk een risico loopt op uitdroging, bijvoorbeeld:
o als u moet overgeven of diarree of koorts heeft of als u niet kunt eten of drinken
o als u geneesmiddelen gebruikt die de urineproductie verhogen [plasmiddelen] of de
bloeddruk verlagen
o als u ouder bent dan 75 jaar
Mogelijke verschijnselen worden vermeld in rubriek 4 onder `uitdroging'. Uw arts kan u vragen
te stoppen met het innemen van Glyxambi totdat u hersteld bent, om verlies van te veel
lichaamsvocht te voorkomen. Vraag naar manieren om uitdroging te vermijden
als u 75 jaar of ouder bent, mag u niet beginnen met het innemen van Glyxambi.
als een stijging van de hoeveelheid rode bloedcellen in uw bloed (hematocriet) wordt gevonden
bij laboratoriumonderzoek (zie ook rubriek 4, `Mogelijke bijwerkingen').
Neem contact op met uw arts als u tijdens de behandeling met Glyxambi een of meer van de volgende
verschijnselen heeft:
als u symptomen van acute ontsteking van de alvleesklier heeft, zoals aanhoudende hevige
buikpijn. Mogelijke symptomen staan vermeld in rubriek 4: `Mogelijke bijwerkingen'. Het kan
zijn dat de arts uw behandeling moet aanpassen
als u een ernstige infectie van de nieren of van de urinewegen met koorts heeft. Uw arts kan u
vragen te stoppen met het innemen van Glyxambi totdat u hersteld bent
als u blaarvorming van de huid ervaart kan dit een teken zijn van een aandoening die bulleus
pemfigoïd wordt genoemd. Uw arts kan u vragen met Glyxambi te stoppen.
Voetverzorging
Net als voor alle diabetespatiënten is het belangrijk voor u om uw voeten regelmatig te controleren en
om ieder advies over voetverzorging van uw zorgverlener op te volgen.
Nierfunctie
Voordat u begint met de behandeling met Glyxambi en met regelmatige tussenpozen tijdens de
behandeling zal uw arts controleren hoe goed uw nieren werken.
Urineglucose
Vanwege de manier waarop dit geneesmiddel werkt, zal uw urine suiker bevatten terwijl u dit
geneesmiddel gebruikt.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Dit middel wordt niet aanbevolen voor gebruik door kinderen en jongeren tot 18 jaar, omdat het niet is
onderzocht bij deze patiënten.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Glyxambi nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of
apotheker. Vertel het uw arts met name als u de volgende geneesmiddelen gebruikt:
andere middelen tegen diabetes, zoals insuline of een sulfonylureumderivaat. Uw arts wil
mogelijk de dosering van deze andere geneesmiddelen verlagen, om te voorkomen dat uw
bloedsuiker te laag wordt
als u een geneesmiddel gebruikt om water uit uw lichaam te verwijderen (plaspil). Uw arts kan
u vragen te stoppen met het innemen van Glyxambi
geneesmiddelen die een effect kunnen hebben op de afbraak van empagliflozine of linagliptine
in uw lichaam zoals rifampicine (een antibioticum dat gebruikt wordt bij de behandeling van
tuberculose) of bepaalde geneesmiddelen die gebruikt worden om toevallen (epilepsie) te
behandelen (zoals carbamazepine, fenobarbital of fenytoïne). Het effect van Glyxambi kan
hierdoor verminderd zijn.
als u lithium gebruikt. Glyxambi kan de hoeveelheid lithium in uw bloed kan verlagen.
Zwangerschap, borstvoeding en vruchtbaarheid
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Het is niet bekend of Glyxambi schadelijk is voor het ongeboren kind. Uit voorzorg heeft het de
voorkeur om Glyxambi niet te gebruiken tijdens de zwangerschap.
Het is niet bekend of de werkzame stoffen in Glyxambi overgaan in de moedermelk. Gebruik dit
geneesmiddel niet als u borstvoeding geeft.
Het is niet bekend of Glyxambi een effect heeft op de vruchtbaarheid bij de mens.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Glyxambi heeft geringe invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen.
Het innemen van dit geneesmiddel in combinatie met middelen die sulfonylureumderivaten worden
genoemd of met insuline kan een te laag bloedglucosegehalte (hypoglykemie) veroorzaken. Dit kan
3.
Hoe neemt u dit middel in?
Neem dit geneesmiddel altijd in precies zoals uw arts u dat heeft verteld. Twijfelt u over het juiste
gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Hoeveel moet u innemen?
De startdosis is 1 keer per dag 1 filmomhulde tablet Glyxambi 10 mg/5 mg (10 mg empagliflozine en
5 mg linagliptine).
Uw arts beslist of u uw dosis moet verhogen naar 1 keer dag 1 filmomhulde tablet Glyxambi
25 mg/5 mg (25 mg empagliflozine en 5 mg linagliptine). Als u al 25 mg empagliflozine en 5 mg
linagliptine inneemt als aparte tabletten en u schakelt over naar Glyxambi, dan kunt u direct beginnen
met Glyxambi 25 mg/5 mg.
Nierproblemen
Praat met uw arts als u nierproblemen heeft. Uw arts kan de dosis verlagen of besluiten om een ander
geneesmiddel te gebruiken.
Leverstoornissen
Praat met uw arts als u ernstige leverstoornissen heeft. Glyxambi wordt dan niet aanbevolen en uw arts
kan besluiten om een ander geneesmiddel te gebruiken.
Ouderen
Er is zeer weinig ervaring bij patënten van 75 jaar of ouder. Er moet niet met een behandeling met
Glyxambi worden begonnen bij patiënten ouder dan 75 jaar.
Hoe neemt u dit geneesmiddel in?
Slik de tablet in zijn geheel in met water.
U kunt Glyxambi met of zonder voedsel innemen.
U kunt de tablet op elk moment van de dag innemen. Probeer hem echter elke dag op dezelfde
tijd in te nemen. Dit zal u helpen te onthouden dat u hem in moet nemen.
Uw arts kan Glyxambi samen met een ander middel tegen diabetes voorschrijven. Vergeet niet om alle
geneesmiddelen volgens de aanwijzingen van uw arts in te nemen om het beste resultaat te bereiken
voor uw gezondheid.
Een geschikt voedingsplan en geschikte lichaamsbeweging helpen uw lichaam om de bloedsuiker
beter te gebruiken. Het is belangrijk om door te gaan met het voedingsplan en de lichaamsbeweging
aanbevolen door uw arts terwijl u Glyxambi gebruikt.
Heeft u te veel van dit middel ingenomen?
Als u te veel van dit middel heeft ingenomen, neem dan onmiddellijk contact op met een arts of ga
direct naar een ziekenhuis. Neem de verpakking van het geneesmiddel mee.
Bent u vergeten dit middel in te nemen?
Wat u moet doen als u vergeet een tablet in te nemen, hangt af van hoe lang het duurt voor u uw
volgende dosis moet innemen.
Als het nog 12 uur of langer is tot uw volgende dosis, neem dan Glyxambi in zodra u eraan
denkt. Neem dan de volgende dosis op de normale tijd in.
Als het minder dan 12 uur is tot de volgende dosis, dan moet u de overgeslagen dosis niet meer
innemen. Neem dan de volgende dosis op de normale tijd in.
Neem geen dubbele dosis van dit middel om een vergeten dosis in te halen.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts,
apotheker of verpleegkundige.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken.
Neem onmiddellijk contact op met een arts of het dichtstbijzijnde ziekenhuis als u een van de
volgende bijwerkingen heeft:
Diabetische ketoacidose, komt zelden voor (kan voorkomen bij maximaal 1 op de
1 000 personen)
Dit zijn de symptomen van diabetische ketoacidose (zie ook rubriek 2, `Wanneer moet u extra
voorzichtig zijn met dit middel?'):
een verhoogde hoeveelheid `ketonlichamen' in uw bloed of urine
snel gewichtsverlies (afvallen)
misselijkheid of overgeven
buikpijn
vaak dorst hebben
snelle en diepe ademhaling
verwardheid
ongebruikelijke slaperigheid of vermoeidheid
een zoete geur van uw adem, een zoete of metaalachtige smaak in uw mond of wanneer uw
urine of zweet anders gaat ruiken.
Deze symptomen kunnen optreden hoe hoog of hoe laag de bloedsuikerspiegel ook is. Uw arts kan
beslissen om tijdelijk of voorgoed te stoppen met uw behandeling met dit geneesmiddel.
Neem onmiddellijk contact op met een arts als u een van de volgende bijwerkingen ondervindt:
Allergische reacties, soms gezien (kan voorkomen bij maximaal 1 op de 100 personen)
Dit middel kan allergische reacties veroorzaken, die ernstig kunnen zijn, waaronder netelroos
(galbulten of urticaria) en opzwellen van gezicht, lippen, tong en keel, wat problemen met ademhalen
en slikken kan veroorzaken (angio-oedeem).
Ontsteking van de alvleesklier (pancreatitis), soms gezien
Dit geneesmiddel kan ontsteking van de alvleesklier veroorzaken, wat zich meestal uit als
aanhoudende, ernstige buikpijn die naar de rug kan uitstralen, vaak vergezeld van misselijkheid of
overgeven. Mogelijk moet de arts uw behandeling aanpassen.
Lage bloedsuiker (hypoglykemie), vaak gezien (kan voorkomen bij maximaal 1 op de 10 personen)
Als u Glyxambi inneemt met een ander geneesmiddel dat een laag bloedsuikergehalte kan
veroorzaken, zoals een sulfonylureumderivaat of insuline, dan bestaat de kans op het krijgen van een
te laag bloedsuikergehalte (hypoglykemie). De symptomen van een te laag bloedsuikergehalte kunnen
zijn:
trillen, zweten, zich zeer angstig of verward voelen, snelle hartslag
overmatige honger, hoofdpijn.
Urineweginfectie, vaak gezien
De symptomen van een urineweginfectie zijn:
brandend gevoel tijdens het plassen
urine ziet er troebel uit
pijn in het bekken of pijn in de middenrug (wanneer nieren geïnfecteerd zijn).
Een drang om te plassen of vaker plassen kan liggen aan de manier waarop dit middel werkt, maar kan
ook een symptoom zijn van een urineweginfectie. Als u een toename van dergelijke symptomen
opmerkt, moet u ook contact opnemen met uw arts.
Verlies van lichaamsvocht (dehydratie), soms gezien
De symptomen van uitdroging zijn niet specifiek, maar kunnen zijn:
ongewone dorst
licht gevoel in het hoofd of duizeligheid bij het opstaan
flauwvallen of bewustzijnsverlies.
Andere bijwerkingen tijdens het innemen van Glyxambi:
Wordt vaak gezien
schimmelinfectie van de geslachtsdelen, zoals spruw
ontstoken neus of keel (nasofaryngitis)
hoest
meer plassen dan normaal of vaker moeten plassen
jeuk
huiduitslag
verhoogd bloedenzym amylase
verhoogd alvleesklierenzym lipase
dorst
verstopping.
Wordt soms gezien
moeite of pijn bij het legen van de blaas
laboratoriumonderzoek van het bloed kan veranderingen in de hoeveelheid vetten in het bloed,
een stijging van de hoeveelheid rode bloedcellen (stijging hematocriet) en veranderingen in
verband met de nierfunctie (daling van filtratiesnelheid en verhoging van bloedcreatinine)
aantonen.
Wordt zelden gezien
zweren in de mond
een ernstige infectie van weke delen van de geslachtsorganen of het gebied tussen de
geslachtsdelen en de anus (necrotiserende fasciitis van het perineum of Fournier-gangreen).
Wordt zeer zelden gezien
ontsteking van de nieren (tubulo-interstitiële nefritis).
Frequentie niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald)
blaarvorming van de huid (bulleus pemfigoïd).
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit middel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de blisterverpakking
en de doos na `EXP'. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de uiterste
houdbaarheidsdatum.
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale voorschriften voor het bewaren.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat de verpakking beschadigd is of tekenen van geknoei
vertoont.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u geneesmiddelen op de
juiste manier afvoert, worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en komen ze niet in het
milieu terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten
- De werkzame stoffen in dit middel zijn empagliflozine en linagliptine. Elke filmomhulde tablet
bevat 10 mg empagliflozine en 5 mg linagliptine.
- De andere stoffen in dit middel zijn:
Tabletkern: mannitol (E421), gepregelatineerd zetmeel (maïs), maïszetmeel, copovidon,
crospovidon, talk en magnesiumstearaat.
Filmomhulling: hypromellose, mannitol (E421), talk, titaandioxide (E171), macrogol 6000 en
ijzeroxide geel (E172).
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten
- De werkzame stoffen in dit middel zijn empagliflozine en linagliptine. Elke filmomhulde tablet
bevat 25 mg empagliflozine en 5 mg linagliptine.
- De andere stoffen in dit middel zijn:
Tabletkern: mannitol (E421), gepregelatineerd zetmeel (maïs), maïszetmeel, copovidon,
crospovidon, talk en magnesiumstearaat.
Filmomhulling: hypromellose, mannitol (E421), talk, titaandioxide (E171), macrogol 6000 en
ijzeroxide rood (E172).
Glyxambi 10 mg/5 mg filmomhulde tabletten (tabletten) zijn lichtgeel, driehoekig, plat en
afgeschuind. Ze hebben de inscriptie `10/5' aan de ene zijde en het logo van Boehringer Ingelheim aan
de andere zijde. Elke zijde van de tablet is 8 mm lang.
Glyxambi 25 mg/5 mg filmomhulde tabletten (tabletten) zijn lichtroze, driehoekig, plat en
afgeschuind. Ze hebben de inscriptie `25/5' aan de ene zijde en het logo van Boehringer Ingelheim aan
de andere zijde. Elke zijde van de tablet is 8 mm lang.
Glyxambi is verkrijgbaar in geperforeerde PVC/PVDC/aluminium eenheidsdosisblisterverpakkingen.
De verpakkingsgrootten zijn 7 x 1, 10 x 1, 14 x 1, 28 x 1, 30 x 1, 60 x 1, 70 x 1, 90 x 1 en
100 x 1 filmomhulde tablet.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Boehringer Ingelheim International GmbH
Binger Str. 173
55216 Ingelheim am Rhein
Duitsland
Fabrikant
Boehringer Ingelheim Pharma GmbH & Co. KG
Binger Strasse 173
55216 Ingelheim am Rhein
Duitsland
Rottendorf Pharma GmbH
Ostenfelder Strasse 51 61
59320 Ennigerloh
Duitsland
België/Belgique/Belgien
Lietuva
SCS Boehringer Ingelheim Comm.V
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
Tél/Tel: +32 2 773 33 11
Lietuvos filialas
Tel: +370 5 2595942
Luxembourg/Luxemburg
. -
SCS Boehringer Ingelheim Comm.V
Belgique/Belgien
: +359 2 958 79 98
Tél/Tel: +32 2 773 33 11
Ceská republika
Magyarország
Boehringer Ingelheim spol. s r.o.
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
Tel: +420 234 655 111
Magyarországi Fióktelepe
Tel: +36 1 299 89 00
Danmark
Malta
Boehringer Ingelheim Danmark A/S
Boehringer Ingelheim Ireland Ltd.
Tlf: +45 39 15 88 88
Tel: +353 1 295 9620
Deutschland
Nederland
Boehringer Ingelheim Pharma GmbH & Co. KG
Boehringer Ingelheim b.v.
Tel: +49 (0) 800 77 90 900
Tel: +31 (0) 800 22 55 889
Lilly Deutschland GmbH
Tel. +49 (0) 6172 273 2222
Eesti
Norge
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
Boehringer Ingelheim Norway KS
Eesti filiaal
Tlf: +47 66 76 13 00
Tel: +372 612 8000
Österreich
Boehringer Ingelheim A.E.
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
T: +30 2 10 89 06 300
Tel: +43 1 80 105-7870
España
Polska
Boehringer Ingelheim España, S.A.
Boehringer Ingelheim Sp. z o.o.
Tel: +34 93 404 51 00
Tel: +48 22 699 0 699
Lilly S.A.
Tel: +34 91 663 50 00
France
Portugal
Boehringer Ingelheim France S.A.S.
Boehringer Ingelheim Portugal, Lda.
Tél: +33 3 26 50 45 33
Tel: +351 21 313 53 00
Lilly France SAS
Lilly Portugal Produtos Farmacêuticos, Lda
Tél: +33 1 55 49 34 34
Tel: +351 21 412 66 00
Hrvatska
România
Boehringer Ingelheim Zagreb d.o.o.
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
Tel: +385 1 2444 600
Viena - Sucursala Bucureti
Tel: +40 21 302 28 00
Slovenija
Boehringer Ingelheim Ireland Ltd.
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
Tel: +353 1 295 9620
Podruznica Ljubljana
Tel: +386 1 586 40 00
Eli Lilly and Company (Ireland) Limited
Tel: +353 1 661 4377
Ísland
Slovenská republika
Vistor hf.
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
Sími: +354 535 7000
organizacná zlozka
Tel: +421 2 5810 1211
Italia
Suomi/Finland
Boehringer Ingelheim Italia S.p.A.
Boehringer Ingelheim Finland Ky
Tel: +39 02 5355 1
Puh/Tel: +358 10 3102 800
Eli Lilly Italia S.p.A.
Tel: +39 05 5425 71
Sverige
Boehringer Ingelheim A.E.
Boehringer Ingelheim AB
T: +30 2 10 89 06 300
Tel: +46 8 721 21 00
Latvija
United Kingdom (Northern Ireland)
Boehringer Ingelheim RCV GmbH & Co KG
Boehringer Ingelheim Ireland Ltd.
Latvijas filile
Tel: +353 1 295 9620
Tel: +371 67 240 011
Eli Lilly and Company (Ireland) Limited
Tel: +353 1 661 4377
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in {maand JJJJ}.
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu.