Zolgensma 2 × 10*13 vg/ml vial
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe
veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht
alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Zie rubriek 4.8 voor het rapporteren van bijwerkingen.
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Zolgensma 2 × 10
13
vectorgenomen/ml oplossing voor infusie
2.
2.1
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Algemene beschrijving
Onasemnogene abeparvovec is een geneesmiddel voor gentherapie dat het humane 'survival motor
neuron'-eiwit (SMN-eiwit) tot expressie brengt. Het is een niet-replicerende, recombinante,
adenogeassocieerde, op virus serotype 9 (AAV9) gebaseerde vector die het cDNA van het humane
SMN-gen bevat onder controle van de cytomegalovirusversterker/kippen-β-actine-hybride promotor.
Onasemnogene abeparvovec wordt bereid in humane embryonale niercellen door middel van
recombinant-DNA-techniek.
2.2
Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling
Elke ml bevat onasemnogene abeparvovec met een nominale concentratie van 2 × 10
13
vectorgenomen
(vg). De injectieflacons bevatten een extraheerbaar volume van niet minder dan 5,5 ml of 8,3 ml. Het
totale aantal injectieflacons en de combinatie van vulvolumes in elke eindverpakking worden
aangepast aan de dosisvereisten voor individuele patiënten, afhankelijk van hun lichaamsgewicht (zie
rubriek 4.2 en 6.5).
Hulpstof(fen) met bekend effect
Dit geneesmiddel bevat 0,2 mmol natrium per ml.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor infusie.
Een heldere tot licht ondoorzichtige en kleurloze tot witachtige oplossing.
2
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Zolgensma is geïndiceerd voor de behandeling van:
-
patiënten met 5q spinale spieratrofie (SMA) met een bi-allelische mutatie in het
SMN1-gen
en
een klinische diagnose van SMA-type 1 of
-
patiënten met 5q SMA met een bi-allelische mutatie in het
SMN1-gen
en maximaal 3 kopieën
van het
SMN2-gen.
4.2
Dosering en wijze van toediening
De behandeling moet worden geïnitieerd en toegediend in een klinisch centrum onder toezicht van een
arts die ervaren is in het behandelen van patiënten met SMA.
Vóór toediening van onasemnogene abeparvovec dienen in de uitgangssituatie laboratoriumtesten te
worden uitgevoerd, waaronder:
•
testen op AAV9-antistoffen met behulp van een op de juiste wijze gevalideerde test,
•
leverfunctie: alanine-aminotransferase (ALAT), aspartaataminotransferase (ASAT) en totaal
bilirubine,
•
creatinine,
•
volledig bloedbeeld (waaronder hemoglobine en aantal bloedplaatjes), en
•
troponine-I.
De noodzaak van nauwlettende monitoring van de leverfunctie, het aantal bloedplaatjes en troponine I
na toediening en de noodzaak van een corticosteroïdenbehandeling moeten worden overwogen bij het
vaststellen van de timing van de behandeling met onasemnogene abeparvovec (zie rubriek 4.4).
In geval van acute of chronische ongecontroleerde actieve infecties moet behandeling worden
uitgesteld tot de infectie is verdwenen of onder controle is (zie subrubriek 4.2 en 4.4
‘Immunomodulerend behandelingsschema’).
Dosering
Alleen voor intraveneuze toediening van een enkelvoudige dosis.
Patiënten krijgen een dosis van nominaal 1,1 × 10
14
vg/kg onasemnogene abeparvovec. Het totale
volume wordt bepaald op basis van het lichaamsgewicht van de patiënt.
Tabel 1 vermeldt de aanbevolen dosering voor patiënten met een lichaamsgewicht van 2,6 kg tot
21,0 kg.
3
Tabel 1
Aanbevolen dosering op basis van het lichaamsgewicht van de patiënt
Lichaamsgewicht patiënt (kg)
Dosis (vg)
Totaal dosisvolume
a
(ml)
2,6 - 3,0
3,3 × 10
14
16,5
14
3,1 - 3,5
3,9 × 10
19,3
14
3,6 - 4,0
4,4 × 10
22,0
4,1 - 4,5
5,0 × 10
14
24,8
14
4,6 - 5,0
5,5 × 10
27,5
14
5,1 - 5,5
6,1 × 10
30,3
14
5,6 - 6,0
6,6 × 10
33,0
14
6,1 - 6,5
7,2 × 10
35,8
14
6,6 - 7,0
7,7 × 10
38,5
14
7,1 - 7,5
8,3 × 10
41,3
7,6 - 8,0
8,8 × 10
14
44,0
14
8,1 - 8,5
9,4 × 10
46,8
8,6 - 9,0
9,9 × 10
14
49,5
15
9,1 - 9,5
1,05 × 10
52,3
15
9,6 - 10,0
1,10 × 10
55,0
15
10,1 - 10,5
1,16 × 10
57,8
15
10,6 - 11,0
1,21 × 10
60,5
11,1 - 11,5
1,27 × 10
15
63,3
15
11,6 - 12,0
1,32 × 10
66,0
12,1 - 12,5
1,38 × 10
15
68,8
15
12,6 - 13,0
1,43 × 10
71,5
15
13,1 - 13,5
1,49 × 10
74,3
15
13,6 - 14,0
1,54 × 10
77,0
15
14,1 - 14,5
1,60 × 10
79,8
15
14,6 - 15,0
1,65 × 10
82,5
15
15,1 - 15,5
1,71 × 10
85,3
15,6 - 16,0
1,76 × 10
15
88,0
15
16,1 - 16,5
1,82 × 10
90,8
15
16,6 - 17,0
1,87 × 10
93,5
15
17,1 - 17,5
1,93 × 10
96,3
15
17,6 - 18,0
1,98 × 10
99,0
15
18,1 - 18,5
2,04 × 10
101,8
15
18,6 - 19,0
2,09 × 10
104,5
19,1 - 19,5
2,15 × 10
15
107,3
15
19,6 - 20,0
2,20 × 10
110,0
15
20,1 - 20,5
2,26 × 10
112,8
15
20,6 - 21,0
2,31 × 10
115,5
a
OPMERKING: Het aantal injectieflacons per kit en het benodigde aantal kits is afhankelijk van het
gewicht.
Het dosisvolume wordt berekend op basis van de bovengrens van de gewichtscategorie van het
lichaamsgewicht van de patiënt.
4
Immunomodulerend behandelingsschema
Na toediening van onasemnogene abeparvovec ontstaat er een immuunrespons op de capside van de
AAV9 (zie rubriek 4.4). Dit kan leiden tot verhoogde concentraties van leveraminotransferasen,
verhoogde concentraties van troponine I of verlaagde aantallen bloedplaatjes (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Om de immuunrespons te temperen wordt immunomodulatie met corticosteroïden aanbevolen. Waar
mogelijk moet het vaccinatieschema van de patiënt worden aangepast aan de gelijktijdige toediening
van corticosteroïden voorafgaand aan en na de infusie met onasemnogene abeparvovec (zie
rubriek 4.5).
Voorafgaand aan de start van het immunomodulerende behandelingsschema en voorafgaand aan de
toediening van onasemnogene abeparvovec dient de patiënt te worden gecontroleerd op symptomen
van een actieve infectieziekte van welke aard dan ook.
Het wordt aanbevolen om vanaf 24 uur voorafgaand aan de infusie van onasemnogene abeparvovec
een immunomodulerend behandelingsschema te starten volgens het onderstaande schema (zie tabel 2).
Het is aan de behandelend arts om te oordelen of van deze aanbevelingen dient te worden afgeweken
(zie rubriek 4.4).
Tabel 2
Immunomodulerend behandelingsschema vóór en na infusie
Vóór infusie
24 uur voorafgaand aan onasemnogene
Prednisolon oraal 1 mg/kg/dag
(of equivalent als een ander
abeparvovec
corticosteroïd wordt gebruikt)
Na infusie
30 dagen (inclusief de dag waarop
Prednisolon oraal 1 mg/kg/dag
onasemnogene abeparvovec wordt
(of equivalent als een ander
toegediend)
corticosteroïd wordt gebruikt)
Gevolgd door 28 dagen:
Systemische corticosteroïden
moeten geleidelijk afgebouwd
Voor patiënten met niet-afwijkende resultaten
worden.
(normaal klinisch onderzoek, normaal totaal
bilirubine, en wier ALAT- en ASAT-waarden
Afbouwen van prednisolon
beide lager zijn dan 2 × bovengrens van de
(of equivalent als een ander
normaalwaarde (upper limit of normal,
corticosteroïd wordt gebruikt), bijv.
ULN)) aan het einde van de periode van
2 weken 0,5 mg/kg/dag en
30 dagen:
vervolgens 2 weken 0,25 mg/kg/dag
oraal prednisolon
of
Voor patiënten met een afwijkende
Systemische corticosteroïden
leverfunctie aan het eind van de periode van
(overeenkomend met orale
30 dagen: voortzetten totdat de ASAT- en de
prednisolon 1 mg/kg/dag)
ALAT-waarden lager zijn dan 2 × ULN en
alle andere beoordelingen zich weer binnen
Systemische corticosteroïden
het normale bereik bevinden, gevolgd door
moeten geleidelijk afgebouwd
afbouwen gedurende 28 dagen of langer
worden.
indien nodig.
De leverfunctie moet gemonitord worden gedurende ten minste 3 maanden na
de infusie met onasemnogene abeparvovec (zie rubriek 4.4)
Een kindergastroenteroloog of -hepatoloog moet worden geraadpleegd als patiënten niet adequaat
reageren op het equivalent van 1 mg/kg/dag oraal prednisolon (zie rubriek 4.4). Als een behandeling
met orale corticosteroïden niet wordt verdragen, kunnen intraveneuze corticosteroïden overwogen
worden zoals klinisch geïndiceerd.
Indien door de arts in plaats van prednisolon een ander corticosteroïd wordt gebruikt, dienen - in
voorkomend geval - dezelfde overwegingen en dezelfde werkwijze te worden gevolgd om de dosis na
30 dagen af te bouwen.
5
Speciale patiëntencategorieën
Nierfunctiestoornis
De veiligheid en werkzaamheid van onasemnogene abeparvovec zijn niet vastgesteld bij patiënten met
een nierfunctiestoornis en behandeling met onasemnogene abeparvovec moet zorgvuldig worden
overwogen. Een aanpassing van de dosis moet niet worden overwogen.
Leverfunctiestoornis
Patiënten met ALAT-, ASAT-, of totale bilirubinewaarden (behalve omwille van neonatale geelzucht)
>2 × ULN werden niet bestudeerd in de klinische onderzoeken met onasemnogene abeparvovec.
Behandeling met onasemnogene abeparvovec moet zorgvuldig worden overwogen bij patiënten met
een leverfunctiestoornis (zie rubriek 4.4 en 4.8). Een aanpassing van de dosis moet niet worden
overwogen.
0SMN1/1SMN2 genotype
Bij patiënten met een bi-allelische mutatie in het
SMN1-gen
en slechts één kopie van
SMN2
dient
aanpassing van de dosis niet te worden overwogen (zie rubriek 5.1).
Antistoffen tegen AAV9
Bij patiënten met AAV9-antistoftiters boven 1:50 in de uitgangssituatie, dient aanpassing van de dosis
niet te worden overwogen (zie rubriek 4.4).
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van onasemnogene abeparvovec bij premature pasgeborenen die de a
terme gestatieleeftijd nog niet hebben bereikt, zijn niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar.
Toediening van onasemnogene abeparvovec moet zorgvuldig worden overwogen omdat gelijktijdige
behandeling met corticosteroïden een negatief effect kan hebben op de neurologische ontwikkeling.
Er is beperkte ervaring bij patiënten van 2 jaar en ouder of met een lichaamsgewicht boven de 13,5 kg.
De veiligheid en werkzaamheid van onasemnogene abeparvovec bij deze patiënten zijn niet
vastgesteld. De data die op dit moment beschikbaar zijn, worden beschreven in rubriek 5.1. Een
aanpassing van de dosis moet niet worden overwogen (zie tabel 1).
Wijze van toediening
Voor intraveneus gebruik.
Onasemnogene abeparvovec wordt toegediend als een éénmalige intraveneuze infusie. Het moet met
een spuitpomp worden toegediend als een eenmalige intraveneuze infusie met een langzame infusie
gedurende ongeveer 60 minuten. Het mag niet worden toegediend als een intraveneuze injectie of
bolus.
Het is raadzaam een tweede katheter (back-upkatheter) in te brengen voor het geval de eerste katheter
geblokkeerd raakt. Na afloop van de infusie moet de lijn met natriumchloride 9 mg/ml (0,9%)
oplossing voor injectie worden gespoeld.
Te nemen voorzorgen voorafgaand aan hantering of toediening van het geneesmiddel
Dit geneesmiddel bevat een genetisch gemodificeerd organisme. Beroepsbeoefenaren in de
gezondheidszorg moeten daarom gepaste voorzorgsmaatregelen nemen (handschoenen,
veiligheidsbril, laboratoriumjas en armbeschermers moeten worden gebruikt) bij het hanteren of
toedienen van het geneesmiddel (zie rubriek 6.6).
Voor gedetailleerde instructies over bereiding, hantering, accidentele blootstelling en verwijdering
(inclusief de juiste hantering van lichaamsafval) van onasemnogene abeparvovec, zie rubriek 6.6.
6
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof(fen) of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde
hulpstof(fen).
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Terugvinden herkomst
Om het terugvinden van de herkomst van biologicals te verbeteren moeten de naam en het
batchnummer van het toegediende product goed geregistreerd worden.
Vooraf bestaande immuniteit voor AAV9
Vorming van antistoffen tegen AAV9 kan plaatsvinden na natuurlijke blootstelling. Er zijn
verschillende onderzoeken naar de prevalentie van antistoffen tegen AAV9 in de algemene populatie
uitgevoerd die lage niveaus van eerdere blootstelling aan AAV9 aantonen bij pediatrische patiënten.
Voorafgaand aan de infusie met onasemnogene abeparvovec moeten patiënten getest worden op de
aanwezigheid van antistoffen tegen AAV9. Bij AAV9-antistoftiters boven 1:50 kan de test herhaald
worden. Het is nog niet bekend of, en zo ja onder welke omstandigheden, onasemnogene abeparvovec
veilig en effectief kan worden toegediend indien er sprake is van AAV9-antistoffen boven 1:50 (zie
rubriek 4.2 en 5.1).
Gevorderde SMA
Aangezien SMA leidt tot progressieve en niet-reversibele beschadiging van motorische neuronen, is
het voordeel van onasemnogene abeparvovec bij symptomatische patiënten afhankelijk van de graad
van de ziektelast op het moment van de behandeling, waarbij vroegere behandeling resulteert in een
mogelijk groter voordeel. Hoewel patiënten met gevorderde symptomatische SMA niet dezelfde
ontwikkeling van de grove motoriek als niet-aangedane gezonde leeftijdgenoten zullen bereiken,
kunnen ze klinisch baat hebben bij de genvervangingstherapie, afhankelijk van de mate waarin de
ziekte is gevorderd op het moment van de behandeling (zie rubriek 5.1).
De behandelend arts moet rekening houden met het feit dat het voordeel veel kleiner is bij patiënten
met ernstige spierzwakte en ademhalingsinsufficiëntie, patiënten die continu beademd worden en
patiënten die niet kunnen slikken.
Het voordeel/risicoprofiel van onasemnogene abeparvovec is niet vastgesteld bij patiënten met
gevorderde SMA die in leven worden gehouden door middel van continue beademing en bij wie geen
verbetering meer kan optreden.
Immunogeniciteit
Na de infusie met onasemnogene abeparvovec ontstaat er een immuunrespons op de capside van de
AAV9, inclusief de vorming van antistoffen tegen de AAV9-capside, ondanks het immunomodulerend
behandelingsschema dat wordt aanbevolen in rubriek 4.2, en de T-cel-gemedieerde immuunrespons.
Systemische immuunrespons, waaronder immuungemedieerde levertoxiciteit, over het algemeen
gemanifesteerd als verhoogde ALAT- en/of ASAT-niveaus en soms als acute, ernstige leverschade of
acuut leverfalen, is gemeld tijdens het gebruik van onasemnogene abeparvovec. Immuungemedieerde
levertoxiciteit kan een aanpassing van het immunomodulerende behandelingsschema inclusief langere
duur, verhoogde dosering of verlenging van de afbouw van corticosteroïden noodzakelijk maken. Zie
rubriek 4.2 voor het immunomodulerende behandelingsschema en de subrubrieken 'Levertoxiciteit' en
'Immunomodulerend behandelingsschema' hieronder voor details.
7
Levertoxiciteit
•
Toediening van een AAV-vector kan tot aminotransferaseverhogingen leiden, hetgeen ernstig
kan zijn.
•
Acute, ernstige leverschade en acuut leverfalen zijn opgetreden (zie rubriek 4.8).
•
Patiënten met een vooraf bestaande leverfunctiestoornis of een acute virale leverinfectie kunnen
een verhoogd risico lopen op acute, ernstige leverschade (zie rubriek 4.2).
•
Vóór de infusie moet bij elke patiënt de leverfunctie worden beoordeeld door middel van
klinisch onderzoek en laboratoriumonderzoek (bijv. de leveraminotransferasen ASAT en
ALAT, en totaal bilirubine (zie rubriek 4.2)).
•
Om mogelijke aminotransferaseverhogingen te beperken, moet bij elke patiënt vóór en na de
infusie met onasemnogene abeparvovec een systemisch corticosteroïd worden toegediend (zie
rubriek 4.2).
•
De leverfunctie moet gedurende ten minste 3 maanden na de infusie worden gecontroleerd.
•
De risico's en voordelen van een infusie met onasemnogene abeparvovec bij patiënten met reeds
bestaande leverschade moeten zorgvuldig worden afgewogen tegen de risico's van het niet
behandelen van de patiënt.
ASAT/ALAT/totaal bilirubine moeten gedurende 30 dagen wekelijks en vervolgens gedurende een
aanvullende periode van 60 dagen na toediening van onasemnogene abeparvovec om de twee weken
beoordeeld worden totdat de corticosteroïdenbehandeling volledig is afgebouwd, of langer indien
nodig. Het afbouwen van prednisolon mag pas overwogen worden bij ASAT/ALAT-waarden die lager
zijn dan 2 × ULN.
Trombocytopenie
In klinisch onderzoek met onasemnogene abeparvovec zijn voorbijgaande afnames van het aantal
bloedplaatjes waargenomen, waarvan sommige de criteria voor trombocytopenie bereikten. In de
meeste gevallen trad de laagste bloedplaatjeswaarde op in de eerste week na de infusie met
onasemnogene abeparvovec.
Postmarketing-gevallen van bloedplaatjes <50 x 10
9
/l werden gemeld binnen twee weken na
toediening.
Het aantal bloedplaatjes moet vóór de infusie met onasemnogene abeparvovec worden gemeten en
moet nauwkeurig worden gecontroleerd gedurende de eerste twee weken na de infusie en vervolgens
met regelmaat, wekelijks gedurende de eerste maand en om de twee weken gedurende de tweede en de
derde maand totdat het aantal bloedplaatjes genormaliseerd is tot de waarde in de uitgangssituatie.
Trombotische microangiopathie
Gevallen van trombotische microangiopathie (TMA) werden gemeld na ongeveer één week na de
infusie met onasemnogene abeparvovec in de postmarketingsetting (zie rubriek 4.8). TMA is een acute
en levensbedreigende aandoening die wordt gekenmerkt door trombocytopenie en
microangiopathische hemolytische anemie. Acuut nierfalen werd tevens geobserveerd.. In sommige
gevallen werd de gelijktijdige activering van het immuunsysteem (zoals bij infecties en vaccinaties)
gemeld (zie rubriek 4.2 en 4.5 voor informatie over de toediening van vaccinaties).
Trombocytopenie is een belangrijk kenmerk van TMA. Daarom moet het aantal bloedplaatjes
nauwkeurig worden gecontroleerd gedurende de eerste twee weken na de infusie en vervolgens met
regelmaat (zie subrubriek Trombocytopenie). In het geval van trombocytopenie moet verdere evaluatie
worden uitgevoerd, inclusief diagnostische tests voor hemolytische anemie en nierfunctiestoornissen.
Als patiënten klachten, verschijnselen of laboratoriumresultaten vertonen die wijzen op TMA, dient
direct gespecialiseerd advies te worden ingewonnen, en dient TMA onmiddellijk behandeld te worden
zoals klinisch geïndiceerd. Zorgverleners moeten worden geïnformeerd over klachten en
verschijnselen van TMA en moeten worden geadviseerd om dringende medische hulp in te roepen als
dergelijke verschijnselen optreden.
8
Verhoogd troponine-I
Na de infusie met onasemnogene abeparvovec zijn verhogingen van cardiale troponine-I-concentraties
waargenomen (zie rubriek 4.8). Verhoogde troponine-I-concentraties die bij sommige patiënten
worden waargenomen, kunnen wijzen op mogelijk letsel aan myocardweefsel. Op basis van deze
bevindingen en de waargenomen cardiale toxiciteit bij muizen moeten de troponine-I-concentraties
worden gemeten vóór de infusie met onasemnogene abeparvovec en gecontroleerd gedurende ten
minste 3 maanden na de infusie met onasemnogene abeparvovec of totdat de concentraties zich weer
binnen het normale referentiebereik voor SMA-patiënten bevinden. Overweeg, indien nodig, om een
hartspecialist te raadplegen.
Immunomodulerend behandelingsschema
De immunomodulerende behandeling moet niet tegelijk worden gestart met actieve infecties, hetzij
acute (zoals acute luchtweginfecties of acute hepatitis) hetzij ongecontroleerde chronische infecties
(zoals chronische actieve hepatitis B) (zie rubriek 4.2 en 4.4).
Het immunomodulerend behandelingsschema (zie rubriek 4.2) kan ook effect hebben op de
immuunrespons op gelijktijdige infecties (bijv. luchtweginfecties), wat mogelijk leidt tot een ernstiger
klinisch beloop van de gelijktijdige infectie. Extra voorzichtigheid is geboden met betrekking tot de
timing van de toediening van onasemnogene abeparvovec indien er sprake is van een prodromale of
afnemende infectie. Verhoogde waakzaamheid is geboden bij de diagnose en actieve behandeling van
een infectie. Seizoensgebonden profylactische behandelingen, ter voorkoming van infecties met
respiratoir syncytieel virus (RSV), worden aanbevolen en dienen up-to-date te zijn. Waar mogelijk
moet het vaccinatieschema van de patiënt worden aangepast aan de gelijktijdige toediening van
corticosteroïden voorafgaand aan en na de infusie met onasemnogene abeparvovec (zie rubriek 4.5).
Als de duur van de behandeling met corticosteroïden wordt verlengd of de dosis wordt verhoogd, moet
de behandelend arts bekend zijn met de mogelijkheid van bijnierinsufficiëntie.
Uitscheiding
Onasemnogene abeparvovec wordt tijdelijk uitgescheiden, voornamelijk via afvalproducten van het
lichaam. Verzorgers en gezinsleden van de patiënt moeten geadviseerd worden over de volgende
instructies met betrekking tot een correcte hantering van ontlasting van de patiënt:
•
een goede handhygiëne is vereist bij direct contact met lichaamsafval van de patiënt gedurende
minimaal 1 maand na behandeling met onasemnogene abeparvovec.
•
wegwerpluiers moeten in afgesloten dubbele plastic zakken worden geplaatst en kunnen met het
huishoudelijk afval worden verwijderd.
Bloed-, orgaan-, weefsel- en celdonatie
Patiënten behandeld met Zolgensma mogen geen bloed, organen, weefsels of cellen voor transplantatie
doneren.
Natriumgehalte
Dit geneesmiddel bevat 4,6 mg natrium per ml, overeenkomend met 0,23% van de door de WHO
aanbevolen maximale dagelijkse inname van 2 g natrium voor een volwassene. Elke injectieflacon van
5,5 ml bevat 25,3 mg natrium en elke injectieflacon van 8,3 ml bevat 38,2 mg natrium.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd.
De ervaring met het gebruik van onasemnogene abeparvovec bij patiënten die hepatotoxische
geneesmiddelen krijgen of hepatotoxische stoffen gebruiken, is beperkt. De veiligheid van
onasemnogene abeparvovec bij deze patiënten is niet vastgesteld.
De ervaring met het gebruik van gelijktijdige op 5q SMA gerichte middelen, is beperkt.
9
Vaccinaties
Waar mogelijk moet het vaccinatieschema van de patiënt worden aangepast aan de gelijktijdige
toediening van corticosteroïden voorafgaand aan en na de infusie met onasemnogene abeparvovec (zie
rubriek 4.2 en 4.4). Seizoensgebonden RSV-profylaxe wordt aanbevolen (zie rubriek 4.4). Levende
vaccins, zoals het BMR- en het varicellavaccin, mogen niet worden toegediend aan patiënten die
behandeld worden met een immunosuppressieve dosis steroïden (d.w.z. ≥ 2 weken dagelijkse
behandeling met 20 mg of 2 mg/kg lichaamsgewicht prednisolon of een equivalent).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Gegevens over gebruik tijdens de zwangerschap of borstvoeding bij de mens zijn niet beschikbaar en
er is geen vruchtbaarheids- of reproductieonderzoek bij dieren uitgevoerd.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Onasemnogene abeparvovec heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en op het
vermogen om machines te bedienen.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De veiligheid van onasemnogene abeparvovec werd onderzocht bij 99 patiënten die onasemnogene
abeparvovec kregen aan de aanbevolen dosis (1,1 x 10
14
vg/kg) in 5 open-label klinische onderzoeken.
De meest frequent gemelde bijwerkingen na toediening waren verhoogd leverenzymen (24,2%),
hepatotoxiciteit (9,1%), braken (8,1%), trombocytopenie (6,1%), troponine verhoogd (5,1%) en
pyrexie (5,1%) (zie rubriek 4.4).
Lijst van bijwerkingen in tabelvorm
In tabel 3 zijn de bijwerkingen weergegeven die met onasemnogene abeparvovec zijn waargenomen
bij alle patiënten die behandeld werden met een intraveneuze infusie met de aanbevolen dosis en
waarbij een oorzakelijk verband met de behandeling is vastgesteld. De bijwerkingen zijn gerangschikt
volgens MedDRA-systeem/orgaanklasse en frequentie. De frequentiecategorieën zijn als volgt
ingedeeld: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100, < 1/10), soms (≥ 1/1.000, < 1/100), zelden (≥ 1/10.000,
< 1/1.000), zeer zelden (< 1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden
bepaald). Binnen iedere frequentiegroep zijn bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst.
10
Tabel 3
Lijst van bijwerkingen van onasemnogene abeparvovec
Bijwerkingen volgens MedDRA-systeem/orgaanklasse, -voorkeursterm en frequentie
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Vaak
Trombocytopenie
1)
Niet bekend
Trombotische microangiopathie
2)
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak
Braken
Lever- en galaandoeningen
Vaak
Hepatotoxiciteit
3)
Niet bekend
Acuut leverfalen
2)
Niet bekend
Acute leverschade
2)
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Vaak
Pyrexie
Onderzoeken
Zeer vaak
Leverenzymen verhoogd
4)
Vaak
Troponine verhoogd
5)
1)
2)
Trombocytopenie waaronder trombocytopenie en plaatjestelling verlaagd.
Behandelingsgerelateerde bijwerkingen gemeld buiten de klinische onderzoeken, waaronder in de
postmarketingsetting.
3)
Hepatotoxiciteit waaronder hepatische steatose en hypertransaminasemie.
4)
Leverenzymen verhoogd waaronder alanine-aminotransferase verhoogd, ammonium verhoogd,
aspartaataminotransferase verhoogd, gamma-glutamyltransferase verhoogd, leverenzymen
verhoogd, leverfunctietest verhoogd en transaminasen verhoogd.
5)
Troponine verhoogd waaronder troponine verhoogd, troponine T verhoogd, en troponine I
verhoogd (gemeld buiten de klinische onderzoeken, waaronder in de postmarketingsetting).
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Lever- en galaandoeningen
In de klinische studies zijn verhoogde transaminasen > 2 × ULN (en in sommige gevallen
> 20 × ULN) waargenomen bij 31% van de patiënten die behandeld werden met de aanbevolen dosis.
Deze patiënten waren klinisch asymptomatisch en geen van hen had klinisch significante verhogingen
van bilirubine. Verhogingen van serumtransaminasen losten gewoonlijk op met behandeling met
prednisolon en patiënten herstelden zonder klinische gevolgen (zie rubriek 4.2 en 4.4).
Buiten de klinische studies, waaronder in de postmarketingsetting, waren er meldingen van kinderen
die klachten en verschijnselen ontwikkelden van acuut leverfalen (bijv. geelzucht, coagulopathie,
encefalopathie) binnen 2 maanden na de behandeling met onasemnogene abeparvovec, ondanks het
krijgen van corticosteroïden voor en na de infusie. Volgens deze casusrapporten werd een aangepast
behandelingsregime met corticosteroïden gegeven bij diagnose van leverfalen. Deze kinderen
herstelden.
Voorbijgaande trombocytopenie
In klinische studies zijn op verschillende tijdstippen na de toediening voorbijgaande afnames van het
gemiddelde aantal bloedplaatjes ten opzichte van de uitgangssituatie, waarvan sommige
beantwoordden aan de criteria voor trombocytopenie (6,1%), waargenomen die doorgaans binnen
twee weken verdwenen. De afnames van het aantal bloedplaatjes waren meer uitgesproken gedurende
de eerste week van de behandeling. Postmarketing-gevallen van bloedplaatjes <50 x 10
9
/l werden
gemeld binnen twee weken na toediening (zie rubriek 4.4).
11
Verhogingen in troponine I-concentraties
Na de infusie met onasemnogene abeparvovec zijn verhogingen van cardiale troponine I-concentraties
tot 0,2 mcg/l waargenomen. In het klinische studieprogramma werden er geen klinisch duidelijke
cardiale bevindingen waargenomen na toediening van onasemnogene abeparvovec (zie rubriek 4.4).
Immunogeniciteit
In de klinische onderzoeken werden vóór en na de gentherapie antistoffen tegen AAV9 gemeten (zie
rubriek 4.4). Alle patiënten die onasemnogene abeparvovec ontvingen, hadden een AAV9-antistoftiter
van 1:50 of lager vóór de behandeling. Gemiddelde verhogingen van de AAV9-antistoftiter ten
opzichte van de uitgangssituatie werden bij alle patiënten waargenomen op elk van de meetpunten
behalve 1 voor antistoftiters tegen AAV9-peptide, wat wijst op een normale respons op niet-eigen
viraal antigeen. Sommige patiënten hadden AAV9-antistoftiters die hoger waren dan het
kwantificatieniveau, maar de meeste van deze patiënten hadden geen potentieel klinisch significante
bijwerkingen. Er is dus geen verband vastgesteld tussen hoge AAV9-antistoftiters en de kans op
bijwerkingen of werkzaamheidsparameters.
In het klinisch onderzoek AVXS-101-CL-101 werden 16 patiënten gescreend op AAV9-antistoftiters:
13 patiënten hadden titers beneden 1:50 en werden in het onderzoek opgenomen; drie patiënten
hadden titers boven 1:50, van wie twee opnieuw getest werden na stopzetting van de borstvoeding. Bij
hen werden vervolgens titers beneden 1:50 gemeten en beide patiënten werden alsnog opgenomen in
het onderzoek. Er is geen informatie over het feit of borstvoeding moet worden beperkt bij moeders
die mogelijk seropositief zijn voor antistoffen tegen AAV9. Vóór de behandeling met onasemnogene
abeparvovec hadden alle patiënten een AAV9-antistoftiter van minder dan of gelijk aan 1:50 en
vervolgens vertoonden zij een verhoging van de AAV9-antistoftiter tot minimaal 1:102.400 en
maximaal 1:819.200.
De detectie van antistofvorming is sterk afhankelijk van de gevoeligheid en de specificiteit van de test.
Bovendien kan de waargenomen incidentie van positiviteit voor antistoffen (waaronder
neutraliserende antistoffen) in een test door verschillende factoren beïnvloed worden, waaronder de
methodologie van de test, de hantering van het monster, het tijdstip van monstername, gelijktijdige
medicatie en een onderliggende ziekte.
Geen enkele patiënt die met onasemnogene abeparvovec behandeld werd, vertoonde een
immuunrespons op het transgen.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Er zijn geen gegevens van klinisch onderzoek beschikbaar met betrekking tot overdosering van
onasemnogene abeparvovec. Het is raadzaam de dosis prednisolon aan te passen en een zorgvuldige
klinische observatie en controle van de laboratoriumparameters uit te voeren (inclusief klinische
chemie en hematologie) voor een systemische immuunrespons (zie rubriek 4.4).
12
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: andere geneesmiddelen voor aandoeningen van het
skeletspierstelsel, ATC-code: M09AX09
Werkingsmechanisme
Onasemnogene abeparvovec is een gentherapie die ontwikkeld is om een functionele kopie van het
'survival motor neuron'-gen (SMN1-gen) in te brengen in de getransduceerde cellen om de monogene
grondoorzaak van de ziekte aan te pakken. Door in een alternatieve bron van SMN-eiwitexpressie in
motorische neuronen te voorzien, verwacht men dat dit de overleving en de werking van
getransduceerde motorische neuronen bevordert.
Onasemnogene abeparvovec is een niet-replicerende, recombinante AAV9-vector die gebruik maakt
van AAV9-capside om een stabiel, volledig functionerend, humaan
SMN-transgen
af te leveren. Er is
aangetoond dat de AAV9-capside de bloed-hersenbarrière passeert en motorische neuronen
transduceert. Het
SMN1-gen
dat aanwezig is in onasemnogene abeparvovec is ontwikkeld om als een
DNA-episoom in de kern van getransduceerde cellen te verblijven en wordt naar verwachting
gedurende langere tijd stabiel tot expressie gebracht in post-mitotische cellen. Van het AAV9-virus is
niet bekend dat het aandoeningen zou veroorzaken bij de mens. Het transgen wordt ingebracht in
doelcellen als een zelf-complementair, dubbelstrengs molecuul. De expressie van het transgen wordt
aangestuurd door een constitutieve promotor (door het cytomegalovirus versterkt kippen-β-actine
hybride), wat tot een continue en duurzame expressie van het SMN-eiwit leidt. Bewijs van het
werkingsmechanisme is ondersteund door niet-klinisch onderzoek en gegevens met betrekking tot de
biologische distributie bij de mens.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
Fase 3-onderzoek AVXS-101-CL-303 bij patiënten met SMA-type 1
AVXS-101-CL-303 (onderzoek CL-303) is een open-label fase 3-onderzoek met één enkele groep en
een enkelvoudige dosis ter beoordeling van intraveneuze toediening van een therapeutische dosis
onasemnogene abeparvovec (1,1 × 10
14
vg/kg). In dit onderzoek werden 22 patiënten met type 1 SMA
en 2 kopieën van
SMN2
opgenomen. Voor de behandeling met onasemnogene abeparvovec had geen
van de 22 patiënten niet-invasieve ventilatie (NIV)-ondersteuning nodig, en alle patiënten konden
uitsluitend oraal eten (d.w.z. niet-orale voeding was niet nodig). De gemiddelde
Children’s Hospital of
Philadelphia Infant Test of Neuromuscular Disorders
(CHOP-INTEND)-score bij baseline bedroeg
32,0 (spreiding: 18 tot 52). De gemiddelde leeftijd van de 22 patiënten op het moment van de
toediening was 3,7 maanden (0,5 tot 5,9 maanden).
Van de 22 opgenomen patiënten overleefden 21 patiënten zonder permanente ventilatie (d.w.z.
voorvalvrije overleving) tot een leeftijd van ≥10,5 maanden, 20 patiënten overleefden tot een leeftijd
van ≥14 maanden (co-primair werkzaamheidseindpunt), en 20 patiënten overleefden voorvalvrij tot
een leeftijd van ≥18 maanden.
Drie patiënten maakten het onderzoek niet af en bij 2 van deze 3 patiënten deed zich een voorval
(overlijden of continue beademing) voor, waardoor de voorvalvrije overleving (in leven zonder
continue beademing) op een leeftijd van 14 maanden 90,9% (95%-BI: 79,7%; 100.0%) bedroeg, zie
Figuur 1.
13
Figuur 1
Tijd (maanden) tot overlijden of continue beademing in samengevoegde
onderzoeken naar onasemnogene abeparvovec IV (CL-101, CL-302, CL-303, CL-
304-2 kopie cohort)
Met aantal proefpersonen die risico lopen
Voorvalvrije overlevingskans
+ Gecensureerd
Leeftijd (maanden)
Studie
PNCR = cohort met een natuurlijk beloop in pediatrisch neuromusculair klinisch onderzoek (Pediatric
Neuromuscular Clinical Research).
NeuroNext = Network for Excellence in Neuroscience Clinical Trials, cohort met een natuurlijk beloop
Voor de 14 patiënten die in onderzoek CL-303 de mijlpaal van zelfstandig zitten gedurende ten minste
30 seconden bij eender welk bezoek tijdens het onderzoek bereikten, bedroeg de mediane leeftijd op
het moment dat deze mijlpaal voor het eerst werd aangetoond 12,6 maanden (spreiding: 9,2 en
18,6 maanden). Dertien patiënten (59,1%) bevestigden de mijlpaal van zelfstandig zitten gedurende
ten minste 30 seconden tijdens het bezoek op 18 maanden (coprimair eindpunt, p< 0,0001). Eén
patiënt bereikte de mijlpaal van zelfstandig zitten gedurende 30 seconden op een leeftijd van
16 maanden, maar deze mijlpaal werd niet bevestigd tijdens het bezoek op 18 maanden. De met
videobeelden bevestigde mijlpalen voor ontwikkeling bij patiënten in onderzoek CL-303 zijn
samengevat in tabel 4. Drie patiënten bereikten geen enkele motorische mijlpaal (13,6%) en nog 3
andere patiënten (13,6%) bereikten hoofdcontrole als maximale motorische mijlpaal vóór het laatste
onderzoeksbezoek op de leeftijd van 18 maanden.
14
Tabel 4
Mediane tijd tot het bereiken van met videobeelden gedocumenteerde motorische
mijlpalen in onderzoek CL-303
Met videobeelden
Aantal patiënten die de
Mediane leeftijd 95%-betrouwbaarheidsinterval
tot het bereiken
gedocumenteerde mijlpaal mijlpaal bereiken
van de mijlpaal
n/N (%)
(maanden)
Hoofdcontrole
17/20* (85,0)
6,8
(4,77; 7,57)
Rollen van rug naar zij
13/22 (59,1)
11,5
(7,77; 14,53)
Zitten zonder steun
14/22 (63,6)
12,5
(10,17; 15,20)
gedurende 30 seconden
(Bayley)
Zitten zonder steun
14/22 (63,6)
13,9
(11,00; 16,17)
gedurende ten minste
10 seconden (WHO)
*
Op basis van een klinisch beoordeling werd van 2 patiënten gemeld dat zij hoofdcontrole hadden in
de uitgangssituatie.
Eén patiënt (4,5%) kon ook met hulp lopen op een leeftijd van 12,9 maanden. Op basis van het
natuurlijke beloop van de ziekte werd verwacht dat patiënten die aan de inclusiecriteria van het
onderzoek voldeden er niet in zouden slagen om zonder steun te zitten. Daarnaast waren 18 van de
22 patiënten onafhankelijk van beademingsondersteuning op de leeftijd van 18 maanden.
Verbeteringen in de motoriek werden ook waargenomen in metingen op basis van de CHOP-INTEND,
zie figuur 2. Eenentwintig patiënten (95,5%) bereikten een CHOP-INTEND-score ≥ 40, 14 patiënten
(63,6%) bereikten een CHOP-INTEND-score ≥ 50, en 9 patiënten (40,9%) bereikten een
CHOP-INTEND-score ≥ 58. Patiënten met onbehandelde SMA-type 1 bereiken bijna nooit een
CHOP-INTEND-score ≥ 40. Het bereiken van een motorische mijlpaal werd waargenomen bij
sommige patiënten ondanks de zich stabiliserende scores van CHOP-INTEND. Er werd geen
duidelijke correlatie waargenomen tussen de CHOP-INTEND-scores en het bereiken van een
motorische mijlpaal.
Figuur 2
60
CHOP-INTEND-scores voor motoriek in onderzoek CL-303 (N=22)
CHOP-INTEND-score
50
40
30
20
10
0
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
Leeftijd
(maanden)
001-001
008-004
001-002
008-005
001-003
009-001
002-001
009-002
003-001
010-001
004-002
010-002
005-001
012-001
005-002
014-001
006-001
014-002
008-001
014-003
008-003
015-001
Fase 3-onderzoek AVXS-101-CL-302 bij patiënten met SMA-type 1
15
AVXS-101-CL-302 (onderzoek CL-302) is een fase 3, open-label, enkelarmig, enkele dosis onderzoek
waarin onasemnogene abeparvovec werd toegediend als een intraveneuze infusie aan de
therapeutische dosis (1,1 x 10
14
vg/kg). Drieëndertig patiënten werden opgenomen met SMA-type 1 en
2 kopieën van
SMN2.
Vóór de behandeling met onasemnogene abeparvovec meldden 9 patiënten
(27,3%) beademing en 9 patiënten (27,3%) voedingsondersteuning. De gemiddelde CHOP-INTEND-
score van de 33 patiënten bij baseline bedroeg 27,9 (spreiding: 14 tot 55). De gemiddelde leeftijd van
de 33 patiënten op het moment van de behandeling bedroeg 4,1 maanden (spreiding: 1,8 tot
6 maanden).
Van de 33 opgenomen patiënten (Efficacy Completers-populatie) was één patiënt (3%) gedoseerd
buiten het leeftijdsbereik in het protocol en daarom niet opgenomen in de ‘intent to treat’ (ITT)-
populatie. Van de 32 patiënten in de ITT-populatie overleed één patiënt tijdens het onderzoek door
ziekteprogressie.
Van de 32 patiënten in de ITT-populatie bereikten 14 patiënten (43,8%) de mijlpaal van zitten zonder
ondersteuning gedurende minstens 10 seconden bij elk bezoek tot en met het bezoek op 18 maanden
(primair werkzaamheidseindpunt). De mediane leeftijd wanneer deze mijlpaal eerst bereikt werd,
bedroeg 15,9 maanden (spreiding: 7,7 tot 18,6 maanden. Eenendertig patiënten (96,9%) in de ITT-
populatie overleefden zonder permanente beademing (i.e. voorvalvrije overleving) tot de leeftijd van
≥ 14 maanden (secundair werkzaamheidseindpunt).
De bijkomende op video bevestigde ontwikkelingsmijlpalen voor patiënten in de Efficacy Completers
populatie in onderzoek CL-302 bij elk bezoek tot en met het bezoek op 18 maanden worden
weergegeven in tabel 5.
Tabel 5
Mediane tijd tot bereiken van op video bevestigde motorische mijlpalen in
onderzoek CL-302 (Efficacy Completers populatie)
Op video bevestigde
Aantal patiënten die de
Mediane leeftijd 95%-
tot het bereiken betrouwbaarheidsinterval
mijlpaal
mijlpaal bereiken
van de mijlpaal
n/N (%)
(maanden)
Controle van het hoofd
23/30* (76,7)
8,0
(5,8-9,2)
Rolt van rug op zijkanten 19/33 (57,6)
15,3
(12,5-17,4)
Zit zonder steun
16/33 (48,5)
14,3
(8,3-18,3)
gedurende minstens
30 seconden
* over 3 patiënten werd gemeld dat ze controle over het hoofd hadden, zoals beoordeeld door de arts
bij baseline.
Eén patiënt (3%) bereikte de motorische mijlpalen van kruipen, rechtop staan met ondersteuning,
alleen staan, lopen met ondersteuning en alleen lopen allemaal op de leeftijd van 18 maanden.
Van de 33 opgenomen patiënten, bereikten 24 patiënten (72,7%) een CHOP-INTEND-score van ≥ 40,
14 patiënten (42,4%) een CHOP-INTEND-score van ≥ 50 en 3 patiënten (9,1%) een CHOP-INTEND-
score van ≥ 58 (zie figuur 3). Patiënten met onbehandelde SMA-type 1 bereiken bijna nooit een
CHOP-INTEND-score van ≥ 40.
16
Figuur 3
CHOP-INTEND-scores voor motoriek in onderzoek CL-302 (Efficacy
Completers populatie; N=33)*
CHOP-INTEND-score
Leeftijd (maanden)
*Opmerking: De voor één patiënt programmatisch berekende totale score (
) op maand 7
(totale score=3) wordt als ongeldig beschouwd. Niet alle items hadden een score gekregen en de totale
score had op “ontbrekend” (d.w.z. niet berekend) gezet moeten worden.
Fase 1-onderzoek AVXS-101-CL-101 bij patiënten met SMA-type 1
De resultaten van onderzoek CL-303 worden ondersteund door onderzoek AVXS-101-CL-101
(onderzoek CL-101), een fase 1-onderzoek bij patiënten met SMA-type 1 waarin onasemnogene
abeparvovec werd toegediend als een éénmalige, intraveneuze infusie aan 12 patiënten tussen 3,6 kg
en 8,4 kg (in de leeftijd van 0,9 tot 7,9 maanden). Op een leeftijd van 14 maanden waren alle
behandelde patiënten vrij van voorvallen, d.w.z. dat zij zonder continue beademing overleefden, in
vergelijking met 25% in het cohort met een natuurlijk beloop. Aan het einde van het onderzoek
(24 maanden na toediening) waren alle behandelde patiënten vrij van voorvallen, in vergelijking met
minder dan 8% bij een natuurlijk beloop, zie figuur 1.
In het vervolg van 24 maanden na de toediening waren 10 van de 12 patiënten in staat om gedurende
≥ 10 seconden zonder steun te zitten, waren 9 patiënten in staat om gedurende ≥ 30 seconden zonder
steun te zitten en waren 2 patiënten in staat om zonder hulp te staan en te lopen. Eén van de
12 patiënten bereikte geen hoofdcontrole als maximale motorische mijlpaal op de leeftijd van
24 maanden. Tien van de 12 patiënten in onderzoek CL-101 worden verder gevolgd in een
langetermijnonderzoek (gedurende maximaal 6,6 jaar na de toediening) en alle 10 patiënten waren in
leven en vrij van continue beademing op 23 mei 2021. Alle patiënten hebben ofwel eerder bereikte
mijlpalen behouden ofwel nieuwe mijlpalen bereikt, zoals zitten met steun, staan met hulp en alleen
lopen. Vijf van de 10 patiënten kregen een gelijktijdige behandeling met nusinersen of risdiplam op
een bepaald moment tijdens het langdurige onderzoek. Het behoud van de werkzaamheid en het
bereiken van mijlpalen kunnen daarom niet bij alle patiënten uitsluitend aan onasemnogene
abeparvovec worden toegeschreven. Voor het eerst werd de mijlpaal van staan met hulp bereikt door
2 patiënten die op geen enkel moment nusinersen of risdiplam hadden gekregen voordat deze mijlpaal
werd bereikt.
Fase 3-onderzoek AVXS-101-CL-304 bij patiënten met presymptomatische SMA
Onderzoek CL-304 is een wereldwijd, open-label, fase 3-onderzoek met één enkele groep en een
enkelvoudige dosis ter beoordeling van intraveneus toegediende onasemnogene abeparvovec bij
presymptomatische, pasgeboren patiënten met een maximale leeftijd van 6 weken met 2 (cohort 1,
n=14) of 3 (cohort 2, n=15) kopieën van
SMN2.
17
Cohort 1
De 14 behandelde patiënten met 2 kopieën van
SMN2
werden opgevolgd tot de leeftijd van
18 maanden. Alle patiënten overleefden voorvalvrij tot de leeftijd ≥ 14 maanden zonder permanente
beademing.
Alle 14 patiënten bereikten dat zij zonder steun konden zitten gedurende ten minste 30 seconden bij
een bezoek tot het bezoek van de leeftijd van 18 maanden (primair werkzaamheidseindpunt), op een
leeftijd tussen 5,7 en 11,8 maanden, waarbij 11 van de 14 patiënten in staat waren om zelfstandig te
zitten bij of vóór een leeftijd van 279 dagen, het 99
ste
percentiel voor ontwikkeling van deze mijlpaal.
Negen patiënten bereikten de mijlpaal van het alleen lopen (64,3%). Alle 14 patiënten hebben een
CHOP-INTEND-score ≥ 58 bereikt op een bezoek tot het bezoek van de leeftijd van 18 maanden.
Geen enkele patiënt had beademing of voedingsondersteuning nodig gedurende het onderzoek.
Cohort 2
De 15 behandelde patiënten met 3 kopieën van
SMN2
werden opgevolgd tot de leeftijd van
24 maanden. Alle patiënten overleefden voorvalvrij tot de leeftijd van 24 maanden zonder permanente
beademing.
Alle 15 patiënten waren in staat om gedurende ten minste 3 seconden alleen te staan zonder steun
(primair werkzaamheidseindpunt), bij leeftijden van 9,5 tot 18,3 maanden, met 14 van de 15 patiënten
die onafhankelijk konden staan op of voor de leeftijd van 514 dagen, het 99
ste
percentiel voor
ontwikkeling van deze mijlpaal. Veertien patiënten (93,3%) waren in staat om ten minste vijf stappen
zelfstandig te lopen. Alle 15 patiënten bereikten een geschaalde score van ≥ 4 op Bayley-III Gross en
Fine Motor Subtests binnen 2 standaarddeviaties van de gemiddelde leeftijd op een bezoek na baseline
tot de leeftijd van 24 maanden. Geen enkele patiënt had beademing of voedingsondersteuning nodig
tijdens het onderzoek.
Onasemnogene abeparvovec is niet in klinische studies onderzocht bij patiënten met een bi-allelische
mutatie in het
SMN1-gen
en slechts één kopie van
SMN2.
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten tot uitstel van de verplichting voor de fabrikant
om de resultaten in te dienen van onderzoek met onasemnogene abeparvovec in een of meerdere
subgroepen van pediatrische patiënten met spinale spieratrofie bij de toegekende indicatie (zie
rubriek 4.2 voor informatie over pediatrisch gebruik).
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Er is onderzoek uitgevoerd naar de uitscheiding van de onasemnogene abeparvovec vector, waarin de
hoeveelheid vector die via speeksel, urine en feces door het lichaam wordt uitgescheiden, beoordeeld
werd.
Onasemnogene abeparvovec was detecteerbaar in uitscheidingsmonsters die na de infusie werden
afgenomen. De klaring van onasemnogene abeparvovec vond voornamelijk plaats via de feces en de
grootste hoeveelheid werd binnen 30 dagen na toediening van de dosis geklaard.
De biologische distributie is beoordeeld bij 2 patiënten die respectievelijk 5,7 maanden en
1,7 maanden na infusie met onasemnogene abeparvovec in een dosering van 1,1 x 10
14
vg/kg waren
overleden. Uit beide gevallen bleek dat de hoogste concentratie vector-DNA in de lever werd
gevonden. Er werd ook vector-DNA gedetecteerd in milt, hart, pancreas, lymfeklier in de liesstreek,
skeletspieren, perifere zenuwen, nieren, longen, darmen, gonaden, ruggenmerg, hersenen en thymus.
Immunokleuring voor SMN-eiwit toonde een gegeneraliseerde SMN-expressie in motorische
neuronen in het ruggenmerg, neuronale en gliacellen van de hersenen, en in hart, lever, skeletspieren
en andere weefsels die onderzocht werden.
18
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Na intraveneuze toediening aan neonatale muizen, werd de vector uitgebreid verdeeld, waarbij de
hoogste concentraties vector-DNA over het algemeen werden waargenomen in het hart, de lever, de
longen en de skeletspieren. De expressie van transgeen mRNA vertoonde gelijkaardige patronen. Na
intraveneuze toediening aan niet-humane primaten werd de vector uitgebreid verdeeld met
daaropvolgende expressie van transgeen mRNA, met de neiging van hoogste concentraties
vector-DNA en transgeen mRNA in de lever, de spieren en het hart. Vector-DNA en transgeen mRNA
in beide soorten werd waargenomen in het ruggenmerg, de hersenen en de gonaden.
In toxicologische hoofdonderzoeken met muizen gedurende 3 maanden waren het hart en de lever de
belangrijkste doelorganen voor toxiciteit. Aan onasemnogene abeparvovec gerelateerde bevindingen
in de ventrikels van het hart bestonden uit dosisgerelateerd(e) ontsteking, oedeem en fibrose. In de
atria van het hart werden ontsteking, trombose, myocardiale degeneratie/necrose en fibroplasie
waargenomen. Een niveau waarop geen bijwerkingen worden waargenomen (no adverse effect level,
NOAEL) werd voor onasemnogene abeparvovec niet waargenomen in onderzoek met muizen,
aangezien de laagste geteste dosis (1,5 × 10
14
vg/kg) gepaard ging met ontsteking/oedeem/fibrose van
het ventriculair myocard en ontsteking van het atrium. Deze dosis wordt beschouwd als de maximaal
verdraagbare dosis en komt overeen met ongeveer 1,4 maal de aanbevolen klinische dosis
onasemnogene abeparvovec. De aan onasemnogene abeparvovec gerelateerde mortaliteit was bij de
meeste muizen gerelateerd aan atriale trombose en werd waargenomen bij een dosis van
2,4 × 10
14
vg/kg. Bij de overige dieren was de oorzaak van de mortaliteit onbepaald, hoewel in het hart
van deze dieren microscopische degeneratie/regeneratie werd vastgesteld.
Bevindingen in de lever bij muizen bestonden uit hepatocellulaire hypertrofie, Kupffercelactivatie en
verspreide hepatocellulaire necrose. In langetermijntoxiciteitsstudies met intraveneuze en intrathecale
toediening (niet aangewezen voor gebruik) van onasemnogene abeparvovec bij juveniele niet-humane
primaten toonden bevindingen in de lever, waaronder enkelvoudige celnecrose van hepatocyten en
ovale celhyperplasie, gedeeltelijke (IV) of volledige (IT) omkeerbaarheid.
In een toxicologisch onderzoek van 6 maanden met juveniele niet-humane primaten (NHP) resulteerde
toediening van een enkelvoudige dosis onasemnogene abeparvovec aan de klinisch geïndiceerde
intraveneuze dosis, met of zonder corticosteroïdenbehandeling, in acute, minimale tot milde ontsteking
en neuronale degeneratie van mononucleaire cellen in de dorsale wortelganglia (DRG) en trigeminale
ganglia (TG), evenals axonale degeneratie en/of gliose in het ruggenmerg. Op 6 maanden resulteerden
deze niet-progressieve bevindingen in volledige resolutie in de TG en gedeeltelijke resolutie
(verminderd voorkomen en/of ernst) in de DRG en het ruggenmerg. Na intrathecale toediening (niet
aangewezen voor gebruik), werden deze acute, niet-progressieve bevindingen waargenomen met
minimale tot matige ernst in niet-humane primaten met een gedeeltelijke of volledige resolutie op
12 maanden. Deze bevindingen in niet-humane primaten hadden geen correlatieve klinische
observaties, daardoor is de klinische relevantie bij mensen niet bekend.
Er is geen onderzoek naar genotoxiciteit, carcinogeniteit en reproductietoxiciteit uitgevoerd met
onasemnogene abeparvovec.
19
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Tromethamine
Magnesiumchloride
Natriumchloride
Poloxameer 188
Zoutzuur (voor pH-aanpassing)
Water voor injecties
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Bij gebrek aan onderzoek naar onverenigbaarheden, mag dit geneesmiddel niet met andere
geneesmiddelen gemengd worden.
6.3
1 jaar
Na ontdooien
Na ontdooien mag het geneesmiddel niet opnieuw worden ingevroren en kan het gedurende 14 dagen
in de koelkast worden bewaard bij 2°C tot 8°C in de oorspronkelijke doos.
Zodra het dosisvolume is opgetrokken in de spuit, moet het binnen 8 uur worden geïnfundeerd. Werp
de spuit met vector weg indien de infusie niet binnen deze periode van 8 uur heeft plaatsgevonden.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Houdbaarheid
Bewaren in de vriezer en bevroren transporteren (≤ -60°C).
Bewaren in de koelkast (2°C - 8°C) onmiddellijk na ontvangst.
Bewaren in de oorspronkelijke doos.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na ontdooien, zie rubriek 6.3.
De datum van ontvangst moet op de originele doos worden vermeld voordat het product in de koelkast
wordt bewaard.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Onasemnogene abeparvovec wordt afgeleverd in een injectieflacon (10 ml, Crystal Zenith-polymeer)
met stop (20 mm, chloorbutylrubber) en sluitzegel (aluminium, flip-off) met een gekleurde dop
(plastic), in twee injectieflacons met een verschillend vulvolume, namelijk 5,5 ml of 8,3 ml.
De dosis onasemnogene abeparvovec en het precieze aantal injectieflacons dat voor iedere patiënt
vereist is, worden berekend op basis van het lichaamsgewicht van de patiënt (zie rubriek 4.2 en tabel 6
hieronder).
20
Tabel 6:
Configuraties van de doos/kit
Injectieflacon van
5,5 ml
a
Injectieflacon van
8,3 ml
b
a
b
Totale aantal
injectieflacons per
doos
2,6 - 3,0
0
2
2
3,1 - 3,5
2
1
3
3,6 - 4,0
1
2
3
4,1 - 4,5
0
3
3
4,6 - 5,0
2
2
4
5,1 - 5,5
1
3
4
5,6 - 6,0
0
4
4
6,1 - 6,5
2
3
5
6,6 - 7,0
1
4
5
7,1 - 7,5
0
5
5
7,6 - 8,0
2
4
6
8,1 - 8,5
1
5
6
8,6 - 9,0
0
6
6
9,1 - 9,5
2
5
7
9,6 - 10,0
1
6
7
10,1 - 10,5
0
7
7
10,6 - 11,0
2
6
8
11,1 - 11,5
1
7
8
11,6 - 12,0
0
8
8
12,1 - 12,5
2
7
9
12,6 - 13,0
1
8
9
13,1 - 13,5
0
9
9
13,6 - 14,0
2
8
10
14,1 - 14,5
1
9
10
14,6 - 15,0
0
10
10
15,1 - 15,5
2
9
11
15,6 - 16,0
1
10
11
16,1 - 16,5
0
11
11
16,6 - 17,0
2
10
12
17,1 - 17,5
1
11
12
17,6 - 18,0
0
12
12
18,1 - 18,5
2
11
13
18,6 - 19,0
1
12
13
19,1 - 19,5
0
13
13
19,6 - 20,0
2
12
14
20,1 - 20,5
1
13
14
20,6 - 21,0
0
14
14
13
De injectieflacon bevat een nominale concentratie van 2 × 10 vg/ml en bevat een extraheerbaar
volume van niet minder dan 5,5 ml.
De injectieflacon bevat een nominale concentratie van 2 × 10
13
vg/ml en bevat een extraheerbaar
volume van niet minder dan 8,3 ml.
Lichaamsgewicht
patiënt (kg)
21
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Ontvangst en ontdooien van injectieflacons
•
De injectieflacons worden bevroren getransporteerd (≤ 60°C). Na ontvangst moeten de
injectieflacons onmiddellijk in de koelkast worden bewaard bij 2°C tot 8°C in de
oorspronkelijke doos. De behandeling met onasemnogene abeparvovec moet binnen 14 dagen
na ontvangst van de injectieflacons worden opgestart.
De injectieflacons moeten vóór gebruik worden ontdooid. Gebruik onasemnogene abeparvovec
alleen nadat het is ontdooid.
Voor verpakkingsvormen die maximaal 9 injectieflacons bevatten, is het product ontdooid na
ongeveer 12 uur in de koelkast. Voor verpakkingsvormen die maximaal 14 injectieflacons
bevatten, is het product ontdooid na ongeveer 16 uur in de koelkast. Voor onmiddellijk gebruik
kan het product ook op kamertemperatuur worden ontdooid.
Voor verpakkingsvormen die maximaal 9 injectieflacons bevatten, vindt ontdooiing uit bevroren
toestand plaats na ongeveer 4 uur op kamertemperatuur (20°C tot 25°C).
Voor verpakkingsvormen die maximaal 14 injectieflacons bevatten, vindt ontdooiing uit
bevroren toestand plaats na ongeveer 6 uur op kamertemperatuur (20°C tot 25°C).
Zwenk het ontdooide product voorzichtig voordat het dosisvolume in de spuit wordt
opgetrokken. NIET schudden.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u deeltjes of verkleuring opmerkt nadat het bevroren product
is ontdooid en voorafgaand aan de toediening.
Eens ontdooid mag het geneesmiddel niet meer opnieuw worden ingevroren.
Na het is ontdooid, moet onasemnogene abeparvovec zo snel mogelijk worden toegediend.
Zodra het dosisvolume is opgetrokken in de spuit, moet het binnen 8 uur worden geïnfundeerd.
Werp de spuit met vector weg indien de infusie niet binnen deze periode van 8 uur heeft
plaatsgevonden.
•
•
•
•
•
•
•
•
Toediening van onasemnogene abeparvovec aan de patiënt
Om onasemnogene abeparvovec toe te dienen, trekt u het volledige dosisvolume op in de spuit.
Verwijder eventuele lucht uit de spuit alvorens de intraveneuze infusie uit te voeren via een veneuze
katheter.
Te nemen voorzorgsmaatregelen voor de hantering, verwijdering en accidentele blootstelling aan het
geneesmiddel
Dit geneesmiddel bevat genetisch gemodificeerde organismen. Er moeten gepaste
voorzorgsmaatregelen worden genomen voor de hantering en verwijdering van of accidentele
blootstelling aan onasemnogene abeparvovec:
•
•
De spuit met onasemnogene abeparvovec moet aseptisch worden gehanteerd onder steriele
omstandigheden.
Tijdens de hantering en de toediening van onasemnogene abeparvovec moeten persoonlijke
beschermingsmiddelen (met name handschoenen, veiligheidsbril, laboratoriumjas en
armbeschermers) worden gedragen. Onasemnogene abeparvovec mag niet worden gehanteerd
door personeel met een snijwond of geschramde huid.
Als er onasemnogene abeparvovec wordt gemorst, moet dit worden weggeveegd met een
absorberend gaasje en moet het gebied waar is gemorst ontsmet worden met een
bleekmiddeloplossing en vervolgens met alcoholdoekjes. Al het schoonmaakmateriaal moet in
een dubbele zak geplaatst en vernietigd worden overeenkomstig de lokale voorschriften voor het
hanteren van biologisch afval.
•
22
•
•
•
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig
lokale richtlijnen voor het hanteren van biologisch afval.
Al het materiaal dat mogelijk in contact is gekomen met onasemnogene abeparvovec (bijv. de
injectieflacon, al het materiaal dat gebruikt is voor de injectie, waaronder steriel afdekmateriaal
en naalden) moet worden vernietigd overeenkomstig de lokale voorschriften voor het hanteren
van biologisch afval.
Accidentele blootstelling aan onasemnogene abeparvovec moet worden vermeden. Bij
blootstelling van de huid moet het desbetreffende gebied gedurende ten minste 15 minuten
grondig worden gereinigd met water en zeep. Bij blootstelling van de ogen moet het
desbetreffende gebied gedurende ten minste 15 minuten grondig worden gespoeld met water.
Uitscheiding
Onasemnogene abeparvovec kan tijdelijk worden uitgescheiden, voornamelijk via afvalproducten van
het lichaam. Verzorgers en gezinsleden van de patiënt moeten geadviseerd worden over de volgende
instructies met betrekking tot een correcte hantering van lichaamsvocht en lichaamsafval van de
patiënt:
•
Een goede handhygiëne (beschermende handschoenen dragen en de handen nadien zorgvuldig
wassen met zeep en warm stromend water, of een handreiniger op basis van alcohol) is vereist
bij direct contact met lichaamsvocht en lichaamsafval van de patiënt gedurende minimaal
1 maand na behandeling met onasemnogene abeparvovec.
•
Wegwerpluiers moeten in afgesloten dubbele plastic zakken worden geplaatst en kunnen met
het huishoudelijk afval worden verwijderd.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/20/1443/001
EU/1/20/1443/002
EU/1/20/1443/003
EU/1/20/1443/004
EU/1/20/1443/005
EU/1/20/1443/006
EU/1/20/1443/007
EU/1/20/1443/008
EU/1/20/1443/009
EU/1/20/1443/010
EU/1/20/1443/011
EU/1/20/1443/012
EU/1/20/1443/013
EU/1/20/1443/014
EU/1/20/1443/015
EU/1/20/1443/016
EU/1/20/1443/017
EU/1/20/1443/018
EU/1/20/1443/019
EU/1/20/1443/020
EU/1/20/1443/021
23
EU/1/20/1443/022
EU/1/20/1443/023
EU/1/20/1443/024
EU/1/20/1443/025
EU/1/20/1443/026
EU/1/20/1443/027
EU/1/20/1443/028
EU/1/20/1443/029
EU/1/20/1443/030
EU/1/20/1443/031
EU/1/20/1443/032
EU/1/20/1443/033
EU/1/20/1443/034
EU/1/20/1443/035
EU/1/20/1443/036
EU/1/20/1443/037
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 18 mei 2020
Datum van laatste verlenging: 17 mei 2022
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau
http://www.ema.europa.eu.
24
BIJLAGE II
A.
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME
STOF(FEN) EN FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK
VOOR VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN
VAN LEVERING EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
B.
C.
D.
25
A.
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF(FEN) EN
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant(en) van de biologisch werkzame stof(fen)
Novartis Gene Therapies, Inc.
1940 USG Drive
Libertyville
IL 60048
Verenigde Staten
Novartis Gene Therapies, Inc.
2512 S. TriCenter Blvd
Durham
NC 27713
Verenigde Staten
Naam en adres van de fabrikant(en) verantwoordelijk voor vrijgifte
Almac Pharma Services (Ireland) Limited
Finnabair Industrial Estate
Dundalk
Co. Louth
A91 P9KD
Ierland
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
•
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
26
D.
•
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk management plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen
RMP-aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
•
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
•
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico’s of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico’s tot een minimum) is bereikt.
•
Extra risicobeperkende maatregelen
Voorafgaand aan het gebruik van Zolgensma in elke lidstaat, moet de houder van de vergunning voor
het in de handel brengen (MAH) met de nationale bevoegde instantie overeenstemming bereiken over
de inhoud en de vorm van het educatief programma, met inbegrip van de communicatiemedia, de
distributiemodaliteiten en alle andere aspecten van het programma.
De MAH zorgt ervoor dat in elke lidstaat waar Zolgensma op de markt is, alle verzorgers van
patiënten die zullen worden behandeld met Zolgensma of die zijn behandeld met Zolgensma het
volgende Patiënteninformatiepakket krijgen, bestaande uit:
-
Bijsluiter;
-
Informatiebrochure voor verzorgers
Het patiënteninformatiepakket zal de volgende belangrijke boodschappen bevatten:
•
Wat is SMA
•
Wat Zolgensma is en hoe het werkt
•
De risico’s van Zolgensma begrijpen
•
Behandeling met Zolgensma: belangrijke informatie vóór, op de dag van de infusie en na de
behandeling, waaronder wanneer een arts te raadplegen
o
Zolgensma kan het risico op een abnormale bloedstolling in de kleine bloedvaten
verhogen (trombotische microangiopathie).
Vertel het uw arts onmiddellijk als u klachten
of verschijnselen opmerkt zoals blauwe plekken, epileptische aanvallen (stuipen) of een
afname van de urineproductie.
27
•
•
•
•
Zolgensma kan de werking van de lever aantasten en leiden tot schade aan de lever. Mogelijke
klachten waar u waakzaam dient voor te zijn nadat uw kind dit geneesmiddel heeft gekregen
omvatten braken, geelzucht (geel worden van de huid of het wit van de ogen), of verminderde
alertheid. Uw kind zal een bloedonderzoek ondergaan om na te gaan hoe goed de lever werkt
vóór de start van de behandeling met Zolgensma. Uw kind zal tevens regelmatige
bloedonderzoeken ondergaan van de leverenzymen (eiwitten aangemaakt door de lever)
gedurende minstens 3 maanden na de behandeling om te controleren op verhogingen in
leverenzymen.
o
Zolgensma kan leiden tot een verhoging in enzymen (eiwitten die in het lichaam
voorkomen) die aangemaakt worden in de lever. Mogelijke klachten waar u op moet
letten nadat uw kind dit geneesmiddel heeft gekregen, omvatten overgeven, geelzucht
(geel worden van de huid of het wit van de ogen), of verminderde alertheid. Uw kind zal
een bloedonderzoek ondergaan om na te gaan hoe goed de lever werkt vóór de start van
de behandeling met Zolgensma. Uw kind zal tevens regelmatige bloedonderzoeken
ondergaan gedurende minstens 3 maanden na de behandeling om te controleren op
verhogingen in leverenzymen.
o
Het geneesmiddel met corticosteroïden zal de effecten van Zolgensma helpen beheersen,
zoals verhoging in leverenzymen, die uw kind zou kunnen ontwikkelen na de behandeling
met Zolgensma. Uw kind zal een geneesmiddel met corticosteroïden krijgen, bijvoorbeeld
prednisolon, vóór de behandeling Zolgensma en gedurende ongeveer 2 maanden of langer
na de behandeling met Zolgensma.
o
Vertel het uw arts in het geval van overgeven vóór of na de behandeling met Zolgensma
om zeker te zijn dat uw kind geen dosis corticosteroïden mist.
o
Informeer uw arts in geval van klachten of verschijnselen van infectie zoals
luchtweginfectie, hoesten, piepende ademhaling, niezen, loopneus, zere keel of koorts
voorafgaand aan de infusie, aangezien de infusie dan mogelijk uitgesteld moet worden
totdat de infectie voorbij is of na de behandeling met Zolgensma aangezien dit kan leiden
tot medische complicaties.
Nuttige aanvullende informatie (ondersteunende verzorging, lokale verenigingen)
Contactgegevens van de arts/voorschrijver
Verplichting tot het nemen van maatregelen na toekenning van de handelsvergunning
De vergunninghouder moet binnen het vastgestelde tijdschema de volgende verplichtingen nakomen:
Beschrijving
Studie naar de effectiviteit uitgevoerd na verlening van de
handelsvergunning waarbij het geneesmiddel wordt gebruikt zoals
vastgesteld bij verlening van de handelsvergunning (Non-interventional
post-authorisation efficacy study, PAES):
Om de uitkomsten van patiënten met een SMA-diagnose, waaronder de
veiligheid en de werkzaamheid van Zolgensma op lange termijn, verder te
karakteriseren en te contextualiseren, moet de vergunninghouder een
prospectief observationeel registeronderzoek (AVXS-101-RG-001) verrichten
en de resultaten hiervan indienen, volgens een overeengekomen protocol.
Uiterste datum
Tussentijdse
rapporten in te
dienen met
jaarlijkse
vernieuwing.
Definitief
onderzoeksrapport
2038.
28
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
29
A. ETIKETTERING
30
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
OMDOOS – GENERIEKE ETIKETTERING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Zolgensma 2 x 10
13
vectorgenomen/ml oplossing voor infusie
onasemnogene abeparvovec
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke injectieflacon bevat onasemnogene abeparvovec overeenkomend met 2 x 10
13
vectorgenomen/ml.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat ook tromethamine, magnesiumchloride, natriumchloride, poloxameer 188, zoutzuur en water
voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor infusie
Injectieflacon van 8,3 ml x 2
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 1
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 2
Injectieflacon van 8,3 ml x 3
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 2
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 3
Injectieflacon van 8,3 ml x 4
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 3
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 4
Injectieflacon van 8,3 ml x 5
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 4
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 5
Injectieflacon van 8,3 ml x 6
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 5
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 6
Injectieflacon van 8,3 ml x 7
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 6
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 7
Injectieflacon van 8,3 ml x 8
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 7
31
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 8
Injectieflacon van 8,3 ml x 9
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 8
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 9
Injectieflacon van 8,3 ml x 10
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 9
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 10
Injectieflacon van 8,3 ml x 11
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 10
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 11
Injectieflacon van 8,3 ml x 12
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 11
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 12
Injectieflacon van 8,3 ml x 13
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 12
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 13
Injectieflacon van 8,3 ml x 14
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter
Voor intraveneus gebruik
Uitsluitend voor éénmalig gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP:
Te gebruiken binnen 14 dagen na ontvangst
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bevroren bewaren en transporteren bij ≤-60°C.
Bewaren in de koelkast 2°C - 8°C onmiddellijk na ontvangst.
Bewaren in de oorspronkelijke doos.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
Dit geneesmiddel bevat genetisch gemodificeerde organismen.
Ongebruikt geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften voor het hanteren van biologisch afval.
32
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/20/1443/001 – injectieflacon van 8,3 ml x 2
EU/1/20/1443/002 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 1
EU/1/20/1443/003 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 2
EU/1/20/1443/004 – injectieflacon van 8,3 ml x 3
EU/1/20/1443/005 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 2
EU/1/20/1443/006 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 3
EU/1/20/1443/007 – injectieflacon van 8,3 ml x 4
EU/1/20/1443/008 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 3
EU/1/20/1443/009 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 4
EU/1/20/1443/010 – injectieflacon van 8,3 ml x 5
EU/1/20/1443/011 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 4
EU/1/20/1443/012 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 5
EU/1/20/1443/013 – injectieflacon van 8,3 ml x 6
EU/1/20/1443/014 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 5
EU/1/20/1443/015 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 6
EU/1/20/1443/016 – injectieflacon van 8,3 ml x 7
EU/1/20/1443/017 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 6
EU/1/20/1443/018 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 7
EU/1/20/1443/019 – injectieflacon van 8,3 ml x 8
EU/1/20/1443/020 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 7
EU/1/20/1443/021 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 8
EU/1/20/1443/022 – injectieflacon van 8,3 ml x 9
EU/1/20/1443/023 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 8
EU/1/20/1443/024 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 9
EU/1/20/1443/025 – injectieflacon van 8,3 ml x 10
EU/1/20/1443/026 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 9
EU/1/20/1443/027 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 10
EU/1/20/1443/028 – injectieflacon van 8,3 ml x 11
EU/1/20/1443/029 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 10
EU/1/20/1443/030 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 11
EU/1/20/1443/031 – injectieflacon van 8,3 ml x 12
EU/1/20/1443/032 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 11
EU/1/20/1443/033 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 12
EU/1/20/1443/034 – injectieflacon van 8,3 ml x 13
EU/1/20/1443/035 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 12
EU/1/20/1443/036 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 13
EU/1/20/1443/037 – injectieflacon van 8,3 ml x 14
33
13.
Lot:
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Rechtvaardiging voor uitzondering van braille is aanvaardbaar.
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
34
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
OMDOOS – VARIABELE GEGEVENS (rechtstreeks op de omdoos af te drukken op het
moment van verpakking)
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Zolgensma 2 x 10
13
vectorgenomen/ml oplossing voor infusie
onasemnogene abeparvovec
IV
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP:
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot:
PARTIJNUMMER
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
EU/1/20/1443/001 – injectieflacon van 8,3 ml x 2
EU/1/20/1443/002 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 1
EU/1/20/1443/003 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 2
EU/1/20/1443/004 – injectieflacon van 8,3 ml x 3
EU/1/20/1443/005 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 2
EU/1/20/1443/006 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 3
EU/1/20/1443/007 – injectieflacon van 8,3 ml x 4
EU/1/20/1443/008 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 3
EU/1/20/1443/009 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 4
EU/1/20/1443/010 – injectieflacon van 8,3 ml x 5
EU/1/20/1443/011 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 4
EU/1/20/1443/012 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 5
EU/1/20/1443/013 – injectieflacon van 8,3 ml x 6
EU/1/20/1443/014 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 5
EU/1/20/1443/015 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 6
EU/1/20/1443/016 – injectieflacon van 8,3 ml x 7
EU/1/20/1443/017 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 6
EU/1/20/1443/018 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 7
EU/1/20/1443/019 – injectieflacon van 8,3 ml x 8
EU/1/20/1443/020 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 7
EU/1/20/1443/021 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 8
EU/1/20/1443/022 – injectieflacon van 8,3 ml x 9
EU/1/20/1443/023 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 8
EU/1/20/1443/024 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 9
EU/1/20/1443/025 – injectieflacon van 8,3 ml x 10
EU/1/20/1443/026 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 9
35
EU/1/20/1443/027 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 10
EU/1/20/1443/028 – injectieflacon van 8,3 ml x 11
EU/1/20/1443/029 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 10
EU/1/20/1443/030 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 11
EU/1/20/1443/031 – injectieflacon van 8,3 ml x 12
EU/1/20/1443/032 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 11
EU/1/20/1443/033 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 12
EU/1/20/1443/034 – injectieflacon van 8,3 ml x 13
EU/1/20/1443/035 – injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 12
EU/1/20/1443/036 – injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 13
EU/1/20/1443/037 – injectieflacon van 8,3 ml x 14
6.
OVERIGE
Lichaamsgewicht patiënt
2,6 – 3,0 kg
3,1 – 3,5 kg
3,6 – 4,0 kg
4,1 – 4,5 kg
4,6 – 5,0 kg
5,1 – 5,5 kg
5,6 – 6,0 kg
6,1 – 6,5 kg
6,6 – 7,0 kg
7,1 – 7,5 kg
7,6 – 8,0 kg
8,1 – 8,5 kg
8,6 - 9,0 kg
9,1 - 9,5 kg
9,6 - 10,0 kg
10,1 - 10,5 kg
10,6 - 11,0 kg
11,1 - 11,5 kg
11,6 - 12,0 kg
12,1 - 12,5 kg
12,6 - 13,0 kg
13,1 - 13,5 kg
13,6 - 14,0 kg
14,1 - 14,5 kg
14,6 - 15,0 kg
15,1 - 15,5 kg
15,6 - 16,0 kg
16,1 - 16,5 kg
16,6 - 17,0 kg
17,1 - 17,5 kg
17,6 - 18,0 kg
18,1 - 18,5 kg
36
18,6 - 19,0 kg
19,1 - 19,5 kg
19,6 - 20,0 kg
20,1 - 20,5 kg
20,6 - 21,0 kg
Datum van ontvangst:
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
PC
SN
NN
37
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Zolgensma 2 x 10
13
vectorgenomen/ml oplossing voor infusie
onasemnogene abeparvovec
Intraveneus gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
5,5 ml
8,3 ml
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
6.
OVERIGE
38
B. BIJSLUITER
39
Bijsluiter: informatie voor de gebruiker
Zolgensma 2 × 10
13
vectorgenomen/ml oplossing voor infusie
onasemnogene abeparvovec
Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe
veiligheidsinformatie worden vastgesteld. U kunt hieraan bijdragen door melding te maken van alle
bijwerkingen die uw kind eventueel zou ervaren. Aan het einde van rubriek 4 leest u hoe u dat kunt
doen.
Lees goed de hele bijsluiter voordat uw kind dit geneesmiddel toegediend krijgt want er staat
belangrijke informatie in.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met de arts of verpleegkundige van uw kind.
-
Krijgt uw kind last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt uw kind een
bijwerking die niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met de arts of verpleegkundige
van uw kind.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Zolgensma en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag uw kind dit middel niet toegediend krijgen of moet u er extra voorzichtig mee
zijn?
3.
Hoe wordt dit middel toegediend?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Zolgensma en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wat is Zolgensma?
Zolgensma is een type geneesmiddel dat ‘gentherapie’ wordt genoemd. Het bevat de werkzame stof
onasemnogene abeparvovec, die menselijk genetisch materiaal bevat.
Waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Dit middel wordt gebruikt voor de behandeling van 'spinale spieratrofie' (SMA), een zeldzame,
ernstige erfelijke aandoening.
Hoe werkt dit middel?
SMA doet zich voor wanneer een gen dat noodzakelijk is voor de aanmaak van een onmisbaar eiwit,
'Survival Motor Neuron' (SMN) eiwit genaamd, ontbreekt of een afwijking heeft. Door een gebrek aan
SMN-eiwit sterven zenuwen die de spieren controleren (motorische neuronen) af. Hierdoor worden de
spieren zwak en takelen ze af, wat uiteindelijk tot een verlies van beweging leidt.
Dit geneesmiddel werkt door een volledig werkende kopie van het SMN-gen af te geven, die het
lichaam vervolgens helpt bij de aanmaak van voldoende SMN-eiwit. Het gen wordt afgegeven in de
cellen waar het nodig is met behulp van een aangepast virus dat geen ziektes veroorzaakt bij mensen.
40
2.
Wanneer mag uw kind dit middel niet toegediend krijgen of moet u er extra voorzichtig
mee zijn?
Wanneer mag uw kind dit middel niet toegediend krijgen?
•
als uw kind allergisch is voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u
vinden in rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
De arts van uw kind zal vóór de behandeling uw kind controleren op de aanwezigheid van
antilichamen om te helpen beslissen of dit geneesmiddel geschikt is voor uw kind.
Leverproblemen
Neem contact op met de arts of verpleegkundige van uw kind voordat dit geneesmiddel toegediend
wordt als uw kind leverproblemen heeft gehad. Dit geneesmiddel kan leiden tot een verhoging van
enzymen (eiwitten aanwezig in het lichaam) die door de lever worden aangemaakt of tot schade aan de
lever. Mogelijke klachten waarop u waakzaam moet zijn nadat uw kind dit geneesmiddel toegediend
heeft gekregen omvatten overgeven, geelzucht (geel worden van de huid of het wit van de ogen) of
verminderde alertheid (zie rubriek 4 voor meer informatie).
Voordat de behandeling met Zolgensma wordt gestart, wordt er een bloedonderzoek bij uw kind
uitgevoerd om na te gaan hoe goed de lever werkt. Gedurende ten minste 3 maanden na de
behandeling zullen ook regelmatig bloedonderzoeken bij uw kind worden uitgevoerd om verhogingen
van leverenzymen te monitoren.
Infectie
Een infectie (bijv. verkoudheid, griep of bronchiolitis) vóór of na behandeling met Zolgensma kan
leiden tot ernstigere verwikkelingen. U moet letten op verschijnselen van een infectie zoals hoesten,
piepende ademhaling, niezen, loopneus, keelpijn of koorts. Vertel het de arts van uw kind onmiddellijk
als u merkt dat uw kind een van deze verschijnselen krijgt.
Regelmatige bloedonderzoeken
Dit geneesmiddel kan het aantal bloedplaatjes verlagen (trombocytopenie). U moet letten op
verschijnselen van een laag aantal bloedplaatjes nadat uw kind Zolgensma heeft toegediend gekregen
zoals ongewone blauwe plekken of bloedingen (zie rubriek 4 voor meer informatie). De meeste
gemelde gevallen van een laag aantal bloedplaatjes deden zich voor in de eerste twee weken nadat het
kind Zolgensma toegediend had gekregen.
Dit geneesmiddel kan concentraties van een eiwit dat specifiek is voor het hart verhogen, ‘troponine I’
genaamd. Dit kan wijzen op hartletsel. U moet letten op mogelijke verschijnselen van hartproblemen
nadat uw kind dit geneesmiddel heeft toegediend gekregen zoals een bleke, grijze of blauwe
verkleuring van de huid, ademhalingsproblemen, zwelling van de armen en benen of buik (zie
rubriek 4 voor meer informatie).
Voordat de behandeling met Zolgensma wordt gestart, wordt er een bloedonderzoek bij uw kind
uitgevoerd om het aantal bloedcellen (waaronder rode bloedcellen en bloedplaatjes) evenals het
troponine I-gehalte in hun lichaam te controleren. Er wordt ook een bloedonderzoek gedaan om hun
creatininegehalte te controleren, wat een indicator is van hoe de nieren werken. Gedurende een periode
na de behandeling zullen ook regelmatig bloedonderzoeken bij uw kind worden uitgevoerd om
veranderingen in het aantal bloedplaatjes en in het troponine I-gehalte te monitoren.
41
Abnormale bloedstolling in de kleine bloedvaten (trombotische microangiopathie)
Er zijn gevallen gemeld van patiënten die trombotische microangiopathie ontwikkelen ongeveer een
week na de behandeling met Zolgensma. Trombotische microangiopathie gaat gepaard met een
afname van rode bloedcellen en van cellen die betrokken zijn bij de stolling (bloedplaatjes). Deze
bloedstolsels kunnen de nieren van uw kind aantasten. Mogelijk vindt de arts van uw kind het nodig
om het bloed (de bloedplaatjes) en de bloeddruk van uw kind te controleren. Mogelijke verschijnselen
waar u op moet letten nadat uw kind Zolgensma heeft gekregen, zijn onder meer blauwe plekken,
aanvallen (stuipen) of een verminderde urineproductie (zie rubriek 4 voor meer informatie). Zoek
dringend medische hulp als uw kind een van deze klachten ontwikkelt.
Bloed-, orgaan- en weefseldonatie
Nadat uw kind behandeld werd met Zolgensma, mag het geen bloed, organen, weefsels of cellen
doneren. Dit is omdat Zolgensma een gentherapiegeneesmiddel is.
Gebruikt uw kind nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt uw kind naast Zolgensma nog andere geneesmiddelen, heeft hij/zij dat kort geleden gedaan
of bestaat de mogelijkheid dat uw kind binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Neem dan
contact op met de arts of verpleegkundige van uw kind.
Prednisolon
Uw kind krijgt gedurende ongeveer 2 maanden of langer ook een corticosteroïd geneesmiddel zoals
prednisolon toegediend (zie ook rubriek 3) als onderdeel van de behandeling met Zolgensma. Dit
corticosteroïd geneesmiddel helpt verhogingen van leverenzymen, die na de toediening van
Zolgensma bij uw kind kunnen ontstaan, onder controle te houden.
Vaccinaties
Aangezien corticosteroïden het immuun(afweer)systeem van het lichaam kunnen aantasten,
kan de
arts van uw kind beslissen om de toediening van bepaalde vaccinaties uit te stellen
zolang uw
kind een behandeling met corticosteroïden krijgt. Neem contact op met de arts of verpleegkundige van
uw kind als u nog vragen heeft.
Zolgensma bevat natrium
Dit middel bevat 4,6 mg natrium per ml, overeenkomend met 0,23% van de door de
Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aanbevolen maximale dagelijks inname van 2 g natrium voor
een volwassenen. Elke injectieflacon van 5,5 ml bevat 25,3 mg natrium, en elke injectieflacon van
8,3 ml bevat 38,2 natrium.
Aanvullende informatie voor ouders/verzorgers
Gevorderde SMA
Zolgensma kan levende motorische neuronen redden, maar redt geen dode motorische neuronen.
Kinderen met minder ernstige verschijnselen van SMA (zoals afwezige reflexen of verminderde
spierspanning) kunnen voldoende levende motorische neuronen hebben om aanzienlijk baat te hebben
bij de behandeling met Zolgensma. Mogelijk werkt Zolgensma niet even goed bij kinderen met
ernstige spierzwakte of paralyse (verlamming), ademhalingsproblemen of die niet in staat zijn om te
slikken, of bij kinderen met een ernstige afwijking (zoals hartdefecten), waaronder patiënten met SMA
Type 0, aangezien er beperkte potentiële verbetering na behandeling met Zolgensma kan zijn. De arts
van uw kind zal beslissen of uw kind dit geneesmiddel moet krijgen.
42
Hygiënische zorg
De werkzame stof in Zolgensma kan tijdelijk worden uitgescheiden via afvalproducten van het
lichaam van uw kind; dit heet “uitscheiding”. Ouders en verzorgers moeten een goede handhygiëne
volgen gedurende maximaal 1 maand nadat uw kind Zolgensma heeft gekregen. Draag beschermende
handschoenen wanneer u direct in contact komt met lichaamsvocht of lichaamsafval van uw kind en
was uw handen nadien zorgvuldig met zeep en warm stromend water, of een handreiniger op basis van
alcohol. Er moeten dubbele zakken worden gebruikt om vuile luiers en ander afval te verwijderen.
Wegwerpluiers kunnen wel nog met het huishoudelijk afval worden verwijderd.
U moet deze aanwijzingen blijven opvolgen gedurende ten minste 1 maand na de behandeling van uw
kind met Zolgensma. Neem contact op met de arts of verpleegkundige van uw kind als u nog vragen
heeft.
3.
Hoe wordt dit middel toegediend?
Dit middel wordt toegediend door een arts of verpleegkundige die is opgeleid in het behandelen van de
aandoening die uw kind heeft.
De arts van uw kind berekent hoeveel van dit middel uw kind toegediend krijgt op basis van zijn/haar
gewicht. Zolgensma zal intraveneus (in een ader) worden toegediend via één infusie (druppelinfuus)
gedurende ongeveer 1 uur.
Dit middel wordt slechts ÉÉN KEER aan uw kind gegeven.
Vanaf vierentwintig uur vóór toediening van Zolgensma krijgt uw kind ook prednisolon (of een ander
corticosteroïd) via de mond toegediend. De dosis corticosteroïd hangt ook af van het gewicht van uw
kind. De arts van uw kind berekent de totale dosis die moet toegediend worden.
Uw kind krijgt dagelijks een corticosteroïdenbehandeling toegediend gedurende ongeveer 2 maanden
na toediening van de dosis Zolgensma, of totdat de leverenzymen van uw kind tot een aanvaardbaar
niveau zijn gedaald. De arts zal geleidelijk de dosis corticosteroïd verlagen totdat de behandeling
volledig kan worden stopgezet.
Heeft u nog andere vragen? Neem dan contact op met de arts of verpleegkundige van uw kind.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.
Zoek dringend medische hulp
als uw kind een van de volgende ernstige bijwerkingen krijgt:
Vaak
(kunnen voorkomen bij minder dan 1 op de 10 gebruikers)
•
blauwe plekken of bloedingen die langer dan normaal duren wanneer uw kind zich heeft
bezeerd – dit kunnen verschijnselen van een laag aantal bloedplaatjes zijn;
•
bleke grijze of blauwe verkleuring van de huid, ademhalingsproblemen (bijv. snelle ademhaling,
kortademigheid), zwelling van de armen en de benen of buik – dit kunnen verschijnselen van
mogelijke problemen met het hart zijn.
43
Niet bekend
(de frequentie kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald)
•
overgeven, geelzucht (geel worden van de huid of het wit van de ogen) of verminderde alertheid
– dit kunnen klachten zijn van schade aan de lever.
•
gemakkelijk optreden van blauwe plekken, aanvallen (stuipen), een verminderde urineproductie
– dit kunnen klachten zijn die wijzen op trombotische microangiopathie.
Neem contact op met de arts of verpleegkundige van uw kind als uw kind andere bijwerkingen krijgt,
zoals:
Zeer vaak
(kunnen voorkomen bij meer dan 1 op de 10 gebruikers):
•
verhogingen van leverenzymen, aangetoond in bloedonderzoek.
Vaak
(kunnen voorkomen bij minder dan 1 op de 10 gebruikers):
•
braken;
•
koorts.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt uw kind last van bijwerkingen, neem dan contact op met de arts of verpleegkundige van uw
kind. Dit geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen
ook rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
Door
bijwerkingen te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit
geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
De informatie hierna is voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg die het geneesmiddel zullen
klaarmaken voor gebruik en toedienen.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op het etiket op de
injectieflacon en op de doos na 'EXP'. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand
is de uiterste houdbaarheidsdatum.
De injectieflacons worden bevroren getransporteerd (bij of beneden -60ºC).
Na ontvangst moeten de injectieflacons onmiddellijk in de koelkast worden bewaard bij 2°C tot 8°C in
de oorspronkelijke doos. De behandeling met Zolgensma moet binnen 14 dagen na ontvangst van de
injectieflacons worden opgestart.
Dit geneesmiddel bevat genetisch gemodificeerde organismen. Ongebruikt geneesmiddel of
afvalmateriaal moet worden afgevoerd in overeenstemming met de plaatselijke richtlijnen voor het
omgaan met biologisch afval. Aangezien dit geneesmiddel door een arts zal worden toegediend, is de
arts verantwoordelijk voor de correcte verwijdering van het product. Deze maatregelen zullen helpen
het milieu te beschermen.
44
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
-
De werkzame stof in dit middel is onasemnogene abeparvovec. Elke injectieflacon bevat
onasemnogene abeparvovec in een nominale concentratie van 2 × 10
13
vectorgenomen/ml.
-
De andere stoffen in dit middel zijn tromethamine, magnesiumchloride, natriumchloride,
poloxameer 188, zoutzuur (voor aanpassing van de pH) en water voor injecties.
Hoe ziet Zolgensma eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Zolgensma is een heldere tot licht ondoorzichtige, kleurloze tot witachtige oplossing voor infusie.
Zolgensma kan afgeleverd worden in injectieflacons met een nominaal vulvolume van 5,5 ml of
8,3 ml. Elke injectieflacon is uitsluitend voor éénmalig gebruik.
Elke doos bevat tussen 2 en 14 injectieflacons.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
Fabrikant
Almac Pharma Services Limited
Finnabair Industrial Estate
Dundalk, Co. Louth
A91 P9KD
Ierland
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Novartis Pharma N.V.
Tél/Tel: +32 2 246 16 11
България
Novartis Bulgaria EOOD
Тел: +359 2 489 98 28
Česká republika
Novartis s.r.o.
Tel: +420 225 775 111
Danmark
Novartis Healthcare A/S
Tlf: +45 39 16 84 00
Deutschland
Novartis Pharma GmbH
Tel: +49 911 273 0
Eesti
SIA Novartis Baltics Eesti filiaal
Tel: +372 66 30 810
Lietuva
SIA Novartis Baltics Lietuvos filialas
Tel: +370 5 269 16 50
Luxembourg/Luxemburg
Novartis Pharma N.V.
Tél/Tel: +32 2 246 16 11
Magyarország
Novartis Hungária Kft.
Tel.: +36 1 457 65 00
Malta
Novartis Pharma Services Inc.
Tel: +356 2122 2872
Nederland
Novartis Pharma B.V.
Tel: +31 88 04 52 111
Norge
Novartis Norge AS
Tlf: +47 23 05 20 00
45
Ελλάδα
Novartis (Hellas) A.E.B.E.
Τηλ: +30 210 281 17 12
España
Novartis Farmacéutica, S.A.
Tel: +34 93 306 42 00
France
Novartis Pharma S.A.S.
Tél: +33 1 55 47 66 00
Hrvatska
Novartis Hrvatska d.o.o.
Tel. +385 1 6274 220
Ireland
Novartis Ireland Limited
Tel: +353 1 260 12 55
Ísland
Vistor hf.
Sími: +354 535 7000
Italia
Novartis Farma S.p.A.
Tel: +39 02 96 54 1
Κύπρος
Novartis Pharma Services Inc.
Τηλ: +357 22 690 690
Latvija
SIA Novartis Baltics
Tel: +371 67 887 070
Österreich
Novartis Pharma GmbH
Tel: +43 1 86 6570
Polska
Novartis Poland Sp. z o.o.
Tel.: +48 22 375 4888
Portugal
Novartis Farma - Produtos Farmacêuticos, S.A.
Tel: +351 21 000 8600
România
Novartis Pharma Services Romania SRL
Tel: +40 21 31299 01
Slovenija
Novartis Pharma Services Inc.
Tel: +386 1 300 75 50
Slovenská republika
Novartis Slovakia s.r.o.
Tel: +421 2 5542 5439
Suomi/Finland
Novartis Finland Oy
Puh/Tel: +358 (0)10 6133 200
Sverige
Novartis Sverige AB
Tel: +46 8 732 32 00
United Kingdom (Northern Ireland)
Novartis Ireland Limited
Tel: +44 1276 698370
Deze bijsluiter is voor het laatste goedgekeurd in
Andere informatiebronnen
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau:
http://www.ema.europa.eu.
Hier vindt u ook verwijzingen naar andere
websites over zeldzame ziektes en hun behandelingen.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De volgende informatie is alleen bestemd voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg:
Belangrijk: Raadpleeg vóór gebruik de Samenvatting van de productkenmerken (SPC).
Elke injectieflacon is uitsluitend voor éénmalig gebruik.
Dit geneesmiddel bevat genetisch gemodificeerde organismen. Lokale richtlijnen voor de hantering
van biologisch afval dienen te worden nageleefd.
46
Verwerking
•
Zolgensma moet aseptisch worden gehanteerd onder steriele omstandigheden.
•
Tijdens de hantering en de toediening van Zolgensma moet persoonlijke beschermende
uitrusting (met name handschoenen, veiligheidsbril, laboratoriumjas en armbeschermers)
worden gedragen. Zolgensma mag niet worden gehanteerd door personeel met een snijwond of
opengekrabde huid.
•
Als er Zolgensma wordt gemorst, moet dit worden weggeveegd met een absorberend gaasje en
moet het gebied waar is gemorst ontsmet worden met een bleekmiddeloplossing en vervolgens
met alcoholdoekjes. Al het schoonmaakmateriaal moet in een dubbele zak geplaatst en
vernietigd worden overeenkomstig lokale voorschriften voor het hanteren van biologisch afval.
•
Al het materiaal dat mogelijk in contact is gekomen met Zolgensma (bijv. de injectieflacon, al
het materiaal dat gebruikt werd voor de injectie, waaronder steriel afdekmateriaal en naalden)
moet worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften voor het hanteren van biologisch
afval.
Accidentele blootstelling
Accidentele blootstelling aan Zolgensma moet worden vermeden.
In geval van accidentele blootstelling van de huid moet het aangetaste gebied gedurende ten minste
15 minuten grondig worden gereinigd met water en zeep. In geval van accidentele blootstelling van de
ogen moet het aangetaste gebied gedurende ten minste 15 minuten grondig worden gespoeld met
water.
Bewaring
De injectieflacons worden bevroren getransporteerd (bij of beneden -60 ºC). Na ontvangst moeten de
injectieflacons onmiddellijk in de koelkast worden bewaard bij 2°C tot 8°C in de oorspronkelijke
doos. De behandeling met Zolgensma moet binnen 14 dagen na ontvangst van de injectieflacons
worden opgestart. De datum van ontvangst moet op de originele doos worden vermeld voordat het
product in de koelkast wordt bewaard.
Bereiding
De injectieflacons moeten vóór gebruik worden ontdooid:
•
Voor verpakkingen met maximaal 9 injectieflacons – ontdooi ongeveer 12 uur in de koelkast
(2ºC tot 8ºC) of 4 uur op kamertemperatuur (20°C tot 25°C).
•
Voor verpakkingen met maximaal 14 injectieflacons – ontdooi ongeveer 16 uur in de koelkast
(2ºC tot 8ºC) of 6 uur op kamertemperatuur (20°C tot 25°C).
Gebruik Zolgensma alleen nadat het is ontdooid.
Eens ontdooid mag het geneesmiddel niet meer opnieuw worden ingevroren.
Zwenk Zolgensma voorzichtig nadat het is ontdooid. NIET schudden.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u deeltjes of verkleuring opmerkt nadat het bevroren product is
ontdooid en voorafgaand aan de toediening.
Nadat Zolgensma is ontdooid, moet het zo snel mogelijk worden toegediend.
47
Toediening
Zolgensma mag slechts ÉÉNMALIG aan de patiënt worden toegediend.
De dosis Zolgensma en het precieze aantal injectieflacons dat voor iedere patiënt vereist is, worden
berekend op basis van het lichaamsgewicht van de patiënt (zie rubriek 4.2 en 6.5 van de SPC).
Om Zolgensma toe te dienen, trekt u het volledige dosisvolume op in de spuit. Zodra het dosisvolume
in de spuit is opgetrokken, moet het binnen 8 uur worden toegediend. Verwijder eventuele lucht uit de
spuit alvorens het geneesmiddel toe te dienen bij de patiënt via een intraveneuze infusie met behulp
van een veneuze katheter ingebracht in een ader. Het is raadzaam een tweede katheter
(back-upkatheter) in te brengen voor het geval de eerste katheter geblokkeerd raakt.
Zolgensma moet worden toegediend met een spuitpomp als een enkelvoudige intraveneuze infusie met
een langzame infusiesnelheid van ongeveer 60 minuten. Het mag alleen als een intraveneuze infusie
worden toegediend. Het mag niet worden toegediend als een snelle intraveneuze injectie of bolus. Na
afloop van de infusie moet de lijn met natriumchloride 9 mg/ml (0,9%) oplossing voor injectie worden
gespoeld.
Vernietiging
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
richtlijnen voor het hanteren van biologisch afval.
Zolgensma kan tijdelijk worden uitgescheiden, voornamelijk via het lichaamsafval. Verzorgers en
gezinsleden van de patiënt moeten geadviseerd worden over de volgende instructies met betrekking tot
een correcte hantering van lichaamsvocht en lichaamsafval van de patiënt:
•
Een goede handhygiëne (beschermende handschoenen dragen en de handen nadien zorgvuldig
wassen met zeep en warm stromend water, of een handreiniger op basis van alcohol) is vereist
bij direct contact met lichaamsvocht en lichaamsafval van de patiënt gedurende minimaal
1 maand na behandeling met Zolgensma.
•
Wegwerpluiers moeten in dubbele plastic zakken worden geplaatst en kunnen met het
huishoudelijk afval worden verwijderd.
48
BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht
alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Zie rubriek 4.8 voor het rapporteren van bijwerkingen.
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Zolgensma 2 × 1013 vectorgenomen/ml oplossing voor infusie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
2.1 Algemene beschrijving
Onasemnogene abeparvovec is een geneesmiddel voor gentherapie dat het humane 'survival motor
neuron'-eiwit (SMN-eiwit) tot expressie brengt. Het is een niet-replicerende, recombinante,
adenogeassocieerde, op virus serotype 9 (AAV9) gebaseerde vector die het cDNA van het humane
SMN-gen bevat onder controle van de cytomegalovirusversterker/kippen--actine-hybride promotor.
Onasemnogene abeparvovec wordt bereid in humane embryonale niercellen door middel van
recombinant-DNA-techniek.
2.2 Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling
Elke ml bevat onasemnogene abeparvovec met een nominale concentratie van 2 × 1013 vectorgenomen
(vg). De injectieflacons bevatten een extraheerbaar volume van niet minder dan 5,5 ml of 8,3 ml. Het
totale aantal injectieflacons en de combinatie van vulvolumes in elke eindverpakking worden
aangepast aan de dosisvereisten voor individuele patiënten, afhankelijk van hun lichaamsgewicht (zie
rubriek 4.2 en 6.5).
Hulpstof(fen) met bekend effect
Dit geneesmiddel bevat 0,2 mmol natrium per ml.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor infusie.
Een heldere tot licht ondoorzichtige en kleurloze tot witachtige oplossing.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
Zolgensma is geïndiceerd voor de behandeling van:
-
patiënten met 5q spinale spieratrofie (SMA) met een bi-allelische mutatie in het SMN1-gen en
een klinische diagnose van SMA-type 1 of
-
patiënten met 5q SMA met een bi-allelische mutatie in het SMN1-gen en maximaal 3 kopieën
van het SMN2-gen.
4.2 Dosering en wijze van toediening
De behandeling moet worden geïnitieerd en toegediend in een klinisch centrum onder toezicht van een
arts die ervaren is in het behandelen van patiënten met SMA.
Vóór toediening van onasemnogene abeparvovec dienen in de uitgangssituatie laboratoriumtesten te
worden uitgevoerd, waaronder:
·
testen op AAV9-antistoffen met behulp van een op de juiste wijze gevalideerde test,
·
leverfunctie: alanine-aminotransferase (ALAT), aspartaataminotransferase (ASAT) en totaal
bilirubine,
·
creatinine,
·
volledig bloedbeeld (waaronder hemoglobine en aantal bloedplaatjes), en
·
troponine-I.
De noodzaak van nauwlettende monitoring van de leverfunctie, het aantal bloedplaatjes en troponine I
na toediening en de noodzaak van een corticosteroïdenbehandeling moeten worden overwogen bij het
vaststellen van de timing van de behandeling met onasemnogene abeparvovec (zie rubriek 4.4).
In geval van acute of chronische ongecontroleerde actieve infecties moet behandeling worden
uitgesteld tot de infectie is verdwenen of onder controle is (zie subrubriek 4.2 en 4.4
`Immunomodulerend behandelingsschema').
Dosering
Alleen voor intraveneuze toediening van een enkelvoudige dosis.
Patiënten krijgen een dosis van nominaal 1,1 × 1014 vg/kg onasemnogene abeparvovec. Het totale
volume wordt bepaald op basis van het lichaamsgewicht van de patiënt.
Tabel 1 vermeldt de aanbevolen dosering voor patiënten met een lichaamsgewicht van 2,6 kg tot
21,0 kg.
Aanbevolen dosering op basis van het lichaamsgewicht van de patiënt
Lichaamsgewicht patiënt (kg)
Dosis (vg)
Totaal dosisvolumea (ml)
2,6 - 3,0
3,3 × 1014
16,5
3,1 - 3,5
3,9 × 1014
19,3
3,6 - 4,0
4,4 × 1014
22,0
4,1 - 4,5
5,0 × 1014
24,8
4,6 - 5,0
5,5 × 1014
27,5
5,1 - 5,5
6,1 × 1014
30,3
5,6 - 6,0
6,6 × 1014
33,0
6,1 - 6,5
7,2 × 1014
35,8
6,6 - 7,0
7,7 × 1014
38,5
7,1 - 7,5
8,3 × 1014
41,3
7,6 - 8,0
8,8 × 1014
44,0
8,1 - 8,5
9,4 × 1014
46,8
8,6 - 9,0
9,9 × 1014
49,5
9,1 - 9,5
1,05 × 1015
52,3
9,6 - 10,0
1,10 × 1015
55,0
10,1 - 10,5
1,16 × 1015
57,8
10,6 - 11,0
1,21 × 1015
60,5
11,1 - 11,5
1,27 × 1015
63,3
11,6 - 12,0
1,32 × 1015
66,0
12,1 - 12,5
1,38 × 1015
68,8
12,6 - 13,0
1,43 × 1015
71,5
13,1 - 13,5
1,49 × 1015
74,3
13,6 - 14,0
1,54 × 1015
77,0
14,1 - 14,5
1,60 × 1015
79,8
14,6 - 15,0
1,65 × 1015
82,5
15,1 - 15,5
1,71 × 1015
85,3
15,6 - 16,0
1,76 × 1015
88,0
16,1 - 16,5
1,82 × 1015
90,8
16,6 - 17,0
1,87 × 1015
93,5
17,1 - 17,5
1,93 × 1015
96,3
17,6 - 18,0
1,98 × 1015
99,0
18,1 - 18,5
2,04 × 1015
101,8
18,6 - 19,0
2,09 × 1015
104,5
19,1 - 19,5
2,15 × 1015
107,3
19,6 - 20,0
2,20 × 1015
110,0
20,1 - 20,5
2,26 × 1015
112,8
20,6 - 21,0
2,31 × 1015
115,5
a OPMERKING: Het aantal injectieflacons per kit en het benodigde aantal kits is afhankelijk van het
gewicht.
Het dosisvolume wordt berekend op basis van de bovengrens van de gewichtscategorie van het
lichaamsgewicht van de patiënt.
Immunomodulerend behandelingsschema vóór en na infusie
Vóór infusie
24 uur voorafgaand aan onasemnogene
Prednisolon oraal 1 mg/kg/dag
abeparvovec
(of equivalent als een ander
corticosteroïd wordt gebruikt)
Na infusie
30 dagen (inclusief de dag waarop
Prednisolon oraal 1 mg/kg/dag
onasemnogene abeparvovec wordt
(of equivalent als een ander
toegediend)
corticosteroïd wordt gebruikt)
Gevolgd door 28 dagen:
Systemische corticosteroïden
moeten geleidelijk afgebouwd
Voor patiënten met niet-afwijkende resultaten worden.
(normaal klinisch onderzoek, normaal totaal
bilirubine, en wier ALAT- en ASAT-waarden Afbouwen van prednisolon
beide lager zijn dan 2 × bovengrens van de
(of equivalent als een ander
normaalwaarde (upper limit of normal,
corticosteroïd wordt gebruikt), bijv.
ULN)) aan het einde van de periode van
2 weken 0,5 mg/kg/dag en
30 dagen:
vervolgens 2 weken 0,25 mg/kg/dag
oraal prednisolon
of
Voor patiënten met een afwijkende
Systemische corticosteroïden
leverfunctie aan het eind van de periode van
(overeenkomend met orale
30 dagen: voortzetten totdat de ASAT- en de
prednisolon 1 mg/kg/dag)
ALAT-waarden lager zijn dan 2 × ULN en
alle andere beoordelingen zich weer binnen
Systemische corticosteroïden
het normale bereik bevinden, gevolgd door
moeten geleidelijk afgebouwd
afbouwen gedurende 28 dagen of langer
worden.
indien nodig.
De leverfunctie moet gemonitord worden gedurende ten minste 3 maanden na
de infusie met onasemnogene abeparvovec (zie rubriek 4.4)
Een kindergastroenteroloog of -hepatoloog moet worden geraadpleegd als patiënten niet adequaat
reageren op het equivalent van 1 mg/kg/dag oraal prednisolon (zie rubriek 4.4). Als een behandeling
met orale corticosteroïden niet wordt verdragen, kunnen intraveneuze corticosteroïden overwogen
worden zoals klinisch geïndiceerd.
Indien door de arts in plaats van prednisolon een ander corticosteroïd wordt gebruikt, dienen - in
voorkomend geval - dezelfde overwegingen en dezelfde werkwijze te worden gevolgd om de dosis na
30 dagen af te bouwen.
·
Toediening van een AAV-vector kan tot aminotransferaseverhogingen leiden, hetgeen ernstig
kan zijn.
·
Acute, ernstige leverschade en acuut leverfalen zijn opgetreden (zie rubriek 4.8).
·
Patiënten met een vooraf bestaande leverfunctiestoornis of een acute virale leverinfectie kunnen
een verhoogd risico lopen op acute, ernstige leverschade (zie rubriek 4.2).
·
Vóór de infusie moet bij elke patiënt de leverfunctie worden beoordeeld door middel van
klinisch onderzoek en laboratoriumonderzoek (bijv. de leveraminotransferasen ASAT en
ALAT, en totaal bilirubine (zie rubriek 4.2)).
·
Om mogelijke aminotransferaseverhogingen te beperken, moet bij elke patiënt vóór en na de
infusie met onasemnogene abeparvovec een systemisch corticosteroïd worden toegediend (zie
rubriek 4.2).
·
De leverfunctie moet gedurende ten minste 3 maanden na de infusie worden gecontroleerd.
·
De risico's en voordelen van een infusie met onasemnogene abeparvovec bij patiënten met reeds
bestaande leverschade moeten zorgvuldig worden afgewogen tegen de risico's van het niet
behandelen van de patiënt.
ASAT/ALAT/totaal bilirubine moeten gedurende 30 dagen wekelijks en vervolgens gedurende een
aanvullende periode van 60 dagen na toediening van onasemnogene abeparvovec om de twee weken
beoordeeld worden totdat de corticosteroïdenbehandeling volledig is afgebouwd, of langer indien
nodig. Het afbouwen van prednisolon mag pas overwogen worden bij ASAT/ALAT-waarden die lager
zijn dan 2 × ULN.
Trombocytopenie
In klinisch onderzoek met onasemnogene abeparvovec zijn voorbijgaande afnames van het aantal
bloedplaatjes waargenomen, waarvan sommige de criteria voor trombocytopenie bereikten. In de
meeste gevallen trad de laagste bloedplaatjeswaarde op in de eerste week na de infusie met
onasemnogene abeparvovec.
Postmarketing-gevallen van bloedplaatjes <50 x 109/l werden gemeld binnen twee weken na
toediening.
Het aantal bloedplaatjes moet vóór de infusie met onasemnogene abeparvovec worden gemeten en
moet nauwkeurig worden gecontroleerd gedurende de eerste twee weken na de infusie en vervolgens
met regelmaat, wekelijks gedurende de eerste maand en om de twee weken gedurende de tweede en de
derde maand totdat het aantal bloedplaatjes genormaliseerd is tot de waarde in de uitgangssituatie.
Trombotische microangiopathie
Gevallen van trombotische microangiopathie (TMA) werden gemeld na ongeveer één week na de
infusie met onasemnogene abeparvovec in de postmarketingsetting (zie rubriek 4.8). TMA is een acute
en levensbedreigende aandoening die wordt gekenmerkt door trombocytopenie en
microangiopathische hemolytische anemie. Acuut nierfalen werd tevens geobserveerd.. In sommige
gevallen werd de gelijktijdige activering van het immuunsysteem (zoals bij infecties en vaccinaties)
gemeld (zie rubriek 4.2 en 4.5 voor informatie over de toediening van vaccinaties).
Trombocytopenie is een belangrijk kenmerk van TMA. Daarom moet het aantal bloedplaatjes
nauwkeurig worden gecontroleerd gedurende de eerste twee weken na de infusie en vervolgens met
regelmaat (zie subrubriek Trombocytopenie). In het geval van trombocytopenie moet verdere evaluatie
worden uitgevoerd, inclusief diagnostische tests voor hemolytische anemie en nierfunctiestoornissen.
Als patiënten klachten, verschijnselen of laboratoriumresultaten vertonen die wijzen op TMA, dient
direct gespecialiseerd advies te worden ingewonnen, en dient TMA onmiddellijk behandeld te worden
zoals klinisch geïndiceerd. Zorgverleners moeten worden geïnformeerd over klachten en
verschijnselen van TMA en moeten worden geadviseerd om dringende medische hulp in te roepen als
dergelijke verschijnselen optreden.
een goede handhygiëne is vereist bij direct contact met lichaamsafval van de patiënt gedurende
minimaal 1 maand na behandeling met onasemnogene abeparvovec.
·
wegwerpluiers moeten in afgesloten dubbele plastic zakken worden geplaatst en kunnen met het
huishoudelijk afval worden verwijderd.
Bloed-, orgaan-, weefsel- en celdonatie
Patiënten behandeld met Zolgensma mogen geen bloed, organen, weefsels of cellen voor transplantatie
doneren.
Natriumgehalte
Dit geneesmiddel bevat 4,6 mg natrium per ml, overeenkomend met 0,23% van de door de WHO
aanbevolen maximale dagelijkse inname van 2 g natrium voor een volwassene. Elke injectieflacon van
5,5 ml bevat 25,3 mg natrium en elke injectieflacon van 8,3 ml bevat 38,2 mg natrium.
4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd.
De ervaring met het gebruik van onasemnogene abeparvovec bij patiënten die hepatotoxische
geneesmiddelen krijgen of hepatotoxische stoffen gebruiken, is beperkt. De veiligheid van
onasemnogene abeparvovec bij deze patiënten is niet vastgesteld.
De ervaring met het gebruik van gelijktijdige op 5q SMA gerichte middelen, is beperkt.
Lijst van bijwerkingen van onasemnogene abeparvovec
Bijwerkingen volgens MedDRA-systeem/orgaanklasse, -voorkeursterm en frequentie
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Vaak
Trombocytopenie1)
Niet bekend
Trombotische microangiopathie2)
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak
Braken
Lever- en galaandoeningen
Vaak
Hepatotoxiciteit3)
Niet bekend
Acuut leverfalen2)
Niet bekend
Acute leverschade2)
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Vaak
Pyrexie
Onderzoeken
Zeer vaak
Leverenzymen verhoogd4)
Vaak
Troponine verhoogd5)
1)Trombocytopenie waaronder trombocytopenie en plaatjestelling verlaagd.
2)Behandelingsgerelateerde bijwerkingen gemeld buiten de klinische onderzoeken, waaronder in de
postmarketingsetting.
3)Hepatotoxiciteit waaronder hepatische steatose en hypertransaminasemie.
4)Leverenzymen verhoogd waaronder alanine-aminotransferase verhoogd, ammonium verhoogd,
aspartaataminotransferase verhoogd, gamma-glutamyltransferase verhoogd, leverenzymen
verhoogd, leverfunctietest verhoogd en transaminasen verhoogd.
5)Troponine verhoogd waaronder troponine verhoogd, troponine T verhoogd, en troponine I
verhoogd (gemeld buiten de klinische onderzoeken, waaronder in de postmarketingsetting).
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Lever- en galaandoeningen
In de klinische studies zijn verhoogde transaminasen > 2 × ULN (en in sommige gevallen
> 20 × ULN) waargenomen bij 31% van de patiënten die behandeld werden met de aanbevolen dosis.
Deze patiënten waren klinisch asymptomatisch en geen van hen had klinisch significante verhogingen
van bilirubine. Verhogingen van serumtransaminasen losten gewoonlijk op met behandeling met
prednisolon en patiënten herstelden zonder klinische gevolgen (zie rubriek 4.2 en 4.4).
Buiten de klinische studies, waaronder in de postmarketingsetting, waren er meldingen van kinderen
die klachten en verschijnselen ontwikkelden van acuut leverfalen (bijv. geelzucht, coagulopathie,
encefalopathie) binnen 2 maanden na de behandeling met onasemnogene abeparvovec, ondanks het
krijgen van corticosteroïden voor en na de infusie. Volgens deze casusrapporten werd een aangepast
behandelingsregime met corticosteroïden gegeven bij diagnose van leverfalen. Deze kinderen
herstelden.
Voorbijgaande trombocytopenie
In klinische studies zijn op verschillende tijdstippen na de toediening voorbijgaande afnames van het
gemiddelde aantal bloedplaatjes ten opzichte van de uitgangssituatie, waarvan sommige
beantwoordden aan de criteria voor trombocytopenie (6,1%), waargenomen die doorgaans binnen
twee weken verdwenen. De afnames van het aantal bloedplaatjes waren meer uitgesproken gedurende
de eerste week van de behandeling. Postmarketing-gevallen van bloedplaatjes <50 x 109/l werden
gemeld binnen twee weken na toediening (zie rubriek 4.4).
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1 Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: andere geneesmiddelen voor aandoeningen van het
skeletspierstelsel, ATC-code: M09AX09
Werkingsmechanisme
Onasemnogene abeparvovec is een gentherapie die ontwikkeld is om een functionele kopie van het
'survival motor neuron'-gen (SMN1-gen) in te brengen in de getransduceerde cellen om de monogene
grondoorzaak van de ziekte aan te pakken. Door in een alternatieve bron van SMN-eiwitexpressie in
motorische neuronen te voorzien, verwacht men dat dit de overleving en de werking van
getransduceerde motorische neuronen bevordert.
Onasemnogene abeparvovec is een niet-replicerende, recombinante AAV9-vector die gebruik maakt
van AAV9-capside om een stabiel, volledig functionerend, humaan SMN-transgen af te leveren. Er is
aangetoond dat de AAV9-capside de bloed-hersenbarrière passeert en motorische neuronen
transduceert. Het SMN1-gen dat aanwezig is in onasemnogene abeparvovec is ontwikkeld om als een
DNA-episoom in de kern van getransduceerde cellen te verblijven en wordt naar verwachting
gedurende langere tijd stabiel tot expressie gebracht in post-mitotische cellen. Van het AAV9-virus is
niet bekend dat het aandoeningen zou veroorzaken bij de mens. Het transgen wordt ingebracht in
doelcellen als een zelf-complementair, dubbelstrengs molecuul. De expressie van het transgen wordt
aangestuurd door een constitutieve promotor (door het cytomegalovirus versterkt kippen--actine
hybride), wat tot een continue en duurzame expressie van het SMN-eiwit leidt. Bewijs van het
werkingsmechanisme is ondersteund door niet-klinisch onderzoek en gegevens met betrekking tot de
biologische distributie bij de mens.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
Fase 3-onderzoek AVXS-101-CL-303 bij patiënten met SMA-type 1
AVXS-101-CL-303 (onderzoek CL-303) is een open-label fase 3-onderzoek met één enkele groep en
een enkelvoudige dosis ter beoordeling van intraveneuze toediening van een therapeutische dosis
onasemnogene abeparvovec (1,1 × 1014 vg/kg). In dit onderzoek werden 22 patiënten met type 1 SMA
en 2 kopieën van SMN2 opgenomen. Voor de behandeling met onasemnogene abeparvovec had geen
van de 22 patiënten niet-invasieve ventilatie (NIV)-ondersteuning nodig, en alle patiënten konden
uitsluitend oraal eten (d.w.z. niet-orale voeding was niet nodig). De gemiddelde Children's Hospital of
Philadelphia Infant Test of Neuromuscular Disorders (CHOP-INTEND)-score bij baseline bedroeg
32,0 (spreiding: 18 tot 52). De gemiddelde leeftijd van de 22 patiënten op het moment van de
toediening was 3,7 maanden (0,5 tot 5,9 maanden).
Van de 22 opgenomen patiënten overleefden 21 patiënten zonder permanente ventilatie (d.w.z.
voorvalvrije overleving) tot een leeftijd van 10,5 maanden, 20 patiënten overleefden tot een leeftijd
van 14 maanden (co-primair werkzaamheidseindpunt), en 20 patiënten overleefden voorvalvrij tot
een leeftijd van 18 maanden.
Drie patiënten maakten het onderzoek niet af en bij 2 van deze 3 patiënten deed zich een voorval
(overlijden of continue beademing) voor, waardoor de voorvalvrije overleving (in leven zonder
continue beademing) op een leeftijd van 14 maanden 90,9% (95%-BI: 79,7%; 100.0%) bedroeg, zie
Figuur 1.
Tijd (maanden) tot overlijden of continue beademing in samengevoegde
onderzoeken naar onasemnogene abeparvovec IV (CL-101, CL-302, CL-303, CL-
304-2 kopie cohort)
Met aantal proefpersonen die risico lopen
s
an
k
s
g
n
i
lev
er
v
o
ije
r
alv
v
r
o
o
V
+ Gecensureerd
Leeftijd (maanden)
Studie
PNCR = cohort met een natuurlijk beloop in pediatrisch neuromusculair klinisch onderzoek (Pediatric
Neuromuscular Clinical Research).
NeuroNext = Network for Excellence in Neuroscience Clinical Trials, cohort met een natuurlijk beloop
Voor de 14 patiënten die in onderzoek CL-303 de mijlpaal van zelfstandig zitten gedurende ten minste
30 seconden bij eender welk bezoek tijdens het onderzoek bereikten, bedroeg de mediane leeftijd op
het moment dat deze mijlpaal voor het eerst werd aangetoond 12,6 maanden (spreiding: 9,2 en
18,6 maanden). Dertien patiënten (59,1%) bevestigden de mijlpaal van zelfstandig zitten gedurende
ten minste 30 seconden tijdens het bezoek op 18 maanden (coprimair eindpunt, p< 0,0001). Eén
patiënt bereikte de mijlpaal van zelfstandig zitten gedurende 30 seconden op een leeftijd van
16 maanden, maar deze mijlpaal werd niet bevestigd tijdens het bezoek op 18 maanden. De met
videobeelden bevestigde mijlpalen voor ontwikkeling bij patiënten in onderzoek CL-303 zijn
samengevat in tabel 4. Drie patiënten bereikten geen enkele motorische mijlpaal (13,6%) en nog 3
andere patiënten (13,6%) bereikten hoofdcontrole als maximale motorische mijlpaal vóór het laatste
onderzoeksbezoek op de leeftijd van 18 maanden.
Mediane tijd tot het bereiken van met videobeelden gedocumenteerde motorische
mijlpalen in onderzoek CL-303
Met videobeelden
Aantal patiënten die de
Mediane leeftijd 95%-betrouwbaarheidsinterval
gedocumenteerde mijlpaal mijlpaal bereiken
tot het bereiken
n/N (%)
van de mijlpaal
(maanden)
Hoofdcontrole
17/20* (85,0)
6,8
(4,77; 7,57)
Rollen van rug naar zij
13/22 (59,1)
11,5
(7,77; 14,53)
Zitten zonder steun
14/22 (63,6)
12,5
(10,17; 15,20)
gedurende 30 seconden
(Bayley)
Zitten zonder steun
14/22 (63,6)
13,9
(11,00; 16,17)
gedurende ten minste
10 seconden (WHO)
* Op basis van een klinisch beoordeling werd van 2 patiënten gemeld dat zij hoofdcontrole hadden in
de uitgangssituatie.
Eén patiënt (4,5%) kon ook met hulp lopen op een leeftijd van 12,9 maanden. Op basis van het
natuurlijke beloop van de ziekte werd verwacht dat patiënten die aan de inclusiecriteria van het
onderzoek voldeden er niet in zouden slagen om zonder steun te zitten. Daarnaast waren 18 van de
22 patiënten onafhankelijk van beademingsondersteuning op de leeftijd van 18 maanden.
Verbeteringen in de motoriek werden ook waargenomen in metingen op basis van de CHOP-INTEND,
zie figuur 2. Eenentwintig patiënten (95,5%) bereikten een CHOP-INTEND-score 40, 14 patiënten
(63,6%) bereikten een CHOP-INTEND-score 50, en 9 patiënten (40,9%) bereikten een
CHOP-INTEND-score 58. Patiënten met onbehandelde SMA-type 1 bereiken bijna nooit een
CHOP-INTEND-score 40. Het bereiken van een motorische mijlpaal werd waargenomen bij
sommige patiënten ondanks de zich stabiliserende scores van CHOP-INTEND. Er werd geen
duidelijke correlatie waargenomen tussen de CHOP-INTEND-scores en het bereiken van een
motorische mijlpaal.
Figuur 2
CHOP-INTEND-scores voor motoriek in onderzoek CL-303 (N=22)
60
50
e
r
co
s
-
D 40
N
E
T
N 30
I
-
HOP 20
C
10
0
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
Leeftijd (maanden)
001-001
001-002
001-003
002-001
003-001
004-002
005-001
005-002
006-001
008-001
008-003
008-004
008-005
009-001
009-002
010-001
010-002
012-001
014-001
014-002
014-003
015-001
Fase 3-onderzoek AVXS-101-CL-302 bij patiënten met SMA-type 1
Mediane tijd tot bereiken van op video bevestigde motorische mijlpalen in
onderzoek CL-302 (Efficacy Completers populatie)
Op video bevestigde
Aantal patiënten die de
Mediane leeftijd 95%-
mijlpaal
mijlpaal bereiken
tot het bereiken betrouwbaarheidsinterval
n/N (%)
van de mijlpaal
(maanden)
Controle van het hoofd
23/30* (76,7)
8,0
(5,8-9,2)
Rolt van rug op zijkanten 19/33 (57,6)
15,3
(12,5-17,4)
Zit zonder steun
16/33 (48,5)
14,3
(8,3-18,3)
gedurende minstens
30 seconden
* over 3 patiënten werd gemeld dat ze controle over het hoofd hadden, zoals beoordeeld door de arts
bij baseline.
Eén patiënt (3%) bereikte de motorische mijlpalen van kruipen, rechtop staan met ondersteuning,
alleen staan, lopen met ondersteuning en alleen lopen allemaal op de leeftijd van 18 maanden.
Van de 33 opgenomen patiënten, bereikten 24 patiënten (72,7%) een CHOP-INTEND-score van 40,
14 patiënten (42,4%) een CHOP-INTEND-score van 50 en 3 patiënten (9,1%) een CHOP-INTEND-
score van 58 (zie figuur 3). Patiënten met onbehandelde SMA-type 1 bereiken bijna nooit een
CHOP-INTEND-score van 40.
Figuur 3 CHOP-INTEND-scores voor motoriek in onderzoek CL-302 (Efficacy
Completers populatie; N=33)*
e
r
co
s
-
ND
E
NT
I
-
HOP
C
Leeftijd (maanden)
*Opmerking: De voor één patiënt programmatisch berekende totale score (
) op maand 7
(totale score=3) wordt als ongeldig beschouwd. Niet alle items hadden een score gekregen en de totale
score had op 'ontbrekend' (d.w.z. niet berekend) gezet moeten worden.
Fase 1-onderzoek AVXS-101-CL-101 bij patiënten met SMA-type 1
De resultaten van onderzoek CL-303 worden ondersteund door onderzoek AVXS-101-CL-101
(onderzoek CL-101), een fase 1-onderzoek bij patiënten met SMA-type 1 waarin onasemnogene
abeparvovec werd toegediend als een éénmalige, intraveneuze infusie aan 12 patiënten tussen 3,6 kg
en 8,4 kg (in de leeftijd van 0,9 tot 7,9 maanden). Op een leeftijd van 14 maanden waren alle
behandelde patiënten vrij van voorvallen, d.w.z. dat zij zonder continue beademing overleefden, in
vergelijking met 25% in het cohort met een natuurlijk beloop. Aan het einde van het onderzoek
(24 maanden na toediening) waren alle behandelde patiënten vrij van voorvallen, in vergelijking met
minder dan 8% bij een natuurlijk beloop, zie figuur 1.
In het vervolg van 24 maanden na de toediening waren 10 van de 12 patiënten in staat om gedurende
10 seconden zonder steun te zitten, waren 9 patiënten in staat om gedurende 30 seconden zonder
steun te zitten en waren 2 patiënten in staat om zonder hulp te staan en te lopen. Eén van de
12 patiënten bereikte geen hoofdcontrole als maximale motorische mijlpaal op de leeftijd van
24 maanden. Tien van de 12 patiënten in onderzoek CL-101 worden verder gevolgd in een
langetermijnonderzoek (gedurende maximaal 6,6 jaar na de toediening) en alle 10 patiënten waren in
leven en vrij van continue beademing op 23 mei 2021. Alle patiënten hebben ofwel eerder bereikte
mijlpalen behouden ofwel nieuwe mijlpalen bereikt, zoals zitten met steun, staan met hulp en alleen
lopen. Vijf van de 10 patiënten kregen een gelijktijdige behandeling met nusinersen of risdiplam op
een bepaald moment tijdens het langdurige onderzoek. Het behoud van de werkzaamheid en het
bereiken van mijlpalen kunnen daarom niet bij alle patiënten uitsluitend aan onasemnogene
abeparvovec worden toegeschreven. Voor het eerst werd de mijlpaal van staan met hulp bereikt door
2 patiënten die op geen enkel moment nusinersen of risdiplam hadden gekregen voordat deze mijlpaal
werd bereikt.
Fase 3-onderzoek AVXS-101-CL-304 bij patiënten met presymptomatische SMA
Onderzoek CL-304 is een wereldwijd, open-label, fase 3-onderzoek met één enkele groep en een
enkelvoudige dosis ter beoordeling van intraveneus toegediende onasemnogene abeparvovec bij
presymptomatische, pasgeboren patiënten met een maximale leeftijd van 6 weken met 2 (cohort 1,
n=14) of 3 (cohort 2, n=15) kopieën van SMN2.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1 Lijst van hulpstoffen
Tromethamine
Magnesiumchloride
Natriumchloride
Poloxameer 188
Zoutzuur (voor pH-aanpassing)
Water voor injecties
6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Bij gebrek aan onderzoek naar onverenigbaarheden, mag dit geneesmiddel niet met andere
geneesmiddelen gemengd worden.
6.3 Houdbaarheid
1 jaar
Na ontdooien
Na ontdooien mag het geneesmiddel niet opnieuw worden ingevroren en kan het gedurende 14 dagen
in de koelkast worden bewaard bij 2°C tot 8°C in de oorspronkelijke doos.
Zodra het dosisvolume is opgetrokken in de spuit, moet het binnen 8 uur worden geïnfundeerd. Werp
de spuit met vector weg indien de infusie niet binnen deze periode van 8 uur heeft plaatsgevonden.
6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren in de vriezer en bevroren transporteren ( -60°C).
Bewaren in de koelkast (2°C - 8°C) onmiddellijk na ontvangst.
Bewaren in de oorspronkelijke doos.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na ontdooien, zie rubriek 6.3.
De datum van ontvangst moet op de originele doos worden vermeld voordat het product in de koelkast
wordt bewaard.
6.5 Aard en inhoud van de verpakking
Onasemnogene abeparvovec wordt afgeleverd in een injectieflacon (10 ml, Crystal Zenith-polymeer)
met stop (20 mm, chloorbutylrubber) en sluitzegel (aluminium, flip-off) met een gekleurde dop
(plastic), in twee injectieflacons met een verschillend vulvolume, namelijk 5,5 ml of 8,3 ml.
De dosis onasemnogene abeparvovec en het precieze aantal injectieflacons dat voor iedere patiënt
vereist is, worden berekend op basis van het lichaamsgewicht van de patiënt (zie rubriek 4.2 en tabel 6
hieronder).
Configuraties van de doos/kit
Totale aantal
Lichaamsgewicht
Injectieflacon van
Injectieflacon van
injectieflacons per
patiënt (kg)
5,5 mla
8,3 mlb
doos
2,6 - 3,0
0
2
2
3,1 - 3,5
2
1
3
3,6 - 4,0
1
2
3
4,1 - 4,5
0
3
3
4,6 - 5,0
2
2
4
5,1 - 5,5
1
3
4
5,6 - 6,0
0
4
4
6,1 - 6,5
2
3
5
6,6 - 7,0
1
4
5
7,1 - 7,5
0
5
5
7,6 - 8,0
2
4
6
8,1 - 8,5
1
5
6
8,6 - 9,0
0
6
6
9,1 - 9,5
2
5
7
9,6 - 10,0
1
6
7
10,1 - 10,5
0
7
7
10,6 - 11,0
2
6
8
11,1 - 11,5
1
7
8
11,6 - 12,0
0
8
8
12,1 - 12,5
2
7
9
12,6 - 13,0
1
8
9
13,1 - 13,5
0
9
9
13,6 - 14,0
2
8
10
14,1 - 14,5
1
9
10
14,6 - 15,0
0
10
10
15,1 - 15,5
2
9
11
15,6 - 16,0
1
10
11
16,1 - 16,5
0
11
11
16,6 - 17,0
2
10
12
17,1 - 17,5
1
11
12
17,6 - 18,0
0
12
12
18,1 - 18,5
2
11
13
18,6 - 19,0
1
12
13
19,1 - 19,5
0
13
13
19,6 - 20,0
2
12
14
20,1 - 20,5
1
13
14
20,6 - 21,0
0
14
14
a De injectieflacon bevat een nominale concentratie van 2 × 1013 vg/ml en bevat een extraheerbaar
volume van niet minder dan 5,5 ml.
b De injectieflacon bevat een nominale concentratie van 2 × 1013 vg/ml en bevat een extraheerbaar
volume van niet minder dan 8,3 ml.
De injectieflacons worden bevroren getransporteerd ( 60°C). Na ontvangst moeten de
injectieflacons onmiddellijk in de koelkast worden bewaard bij 2°C tot 8°C in de
oorspronkelijke doos. De behandeling met onasemnogene abeparvovec moet binnen 14 dagen
na ontvangst van de injectieflacons worden opgestart.
·
De injectieflacons moeten vóór gebruik worden ontdooid. Gebruik onasemnogene abeparvovec
alleen nadat het is ontdooid.
·
Voor verpakkingsvormen die maximaal 9 injectieflacons bevatten, is het product ontdooid na
ongeveer 12 uur in de koelkast. Voor verpakkingsvormen die maximaal 14 injectieflacons
bevatten, is het product ontdooid na ongeveer 16 uur in de koelkast. Voor onmiddellijk gebruik
kan het product ook op kamertemperatuur worden ontdooid.
·
Voor verpakkingsvormen die maximaal 9 injectieflacons bevatten, vindt ontdooiing uit bevroren
toestand plaats na ongeveer 4 uur op kamertemperatuur (20°C tot 25°C).
·
Voor verpakkingsvormen die maximaal 14 injectieflacons bevatten, vindt ontdooiing uit
bevroren toestand plaats na ongeveer 6 uur op kamertemperatuur (20°C tot 25°C).
·
Zwenk het ontdooide product voorzichtig voordat het dosisvolume in de spuit wordt
opgetrokken. NIET schudden.
·
Gebruik dit geneesmiddel niet als u deeltjes of verkleuring opmerkt nadat het bevroren product
is ontdooid en voorafgaand aan de toediening.
·
Eens ontdooid mag het geneesmiddel niet meer opnieuw worden ingevroren.
·
Na het is ontdooid, moet onasemnogene abeparvovec zo snel mogelijk worden toegediend.
Zodra het dosisvolume is opgetrokken in de spuit, moet het binnen 8 uur worden geïnfundeerd.
Werp de spuit met vector weg indien de infusie niet binnen deze periode van 8 uur heeft
plaatsgevonden.
Toediening van onasemnogene abeparvovec aan de patiënt
Om onasemnogene abeparvovec toe te dienen, trekt u het volledige dosisvolume op in de spuit.
Verwijder eventuele lucht uit de spuit alvorens de intraveneuze infusie uit te voeren via een veneuze
katheter.
Te nemen voorzorgsmaatregelen voor de hantering, verwijdering en accidentele blootstelling aan het
geneesmiddel
Dit geneesmiddel bevat genetisch gemodificeerde organismen. Er moeten gepaste
voorzorgsmaatregelen worden genomen voor de hantering en verwijdering van of accidentele
blootstelling aan onasemnogene abeparvovec:
·
De spuit met onasemnogene abeparvovec moet aseptisch worden gehanteerd onder steriele
omstandigheden.
·
Tijdens de hantering en de toediening van onasemnogene abeparvovec moeten persoonlijke
beschermingsmiddelen (met name handschoenen, veiligheidsbril, laboratoriumjas en
armbeschermers) worden gedragen. Onasemnogene abeparvovec mag niet worden gehanteerd
door personeel met een snijwond of geschramde huid.
·
Als er onasemnogene abeparvovec wordt gemorst, moet dit worden weggeveegd met een
absorberend gaasje en moet het gebied waar is gemorst ontsmet worden met een
bleekmiddeloplossing en vervolgens met alcoholdoekjes. Al het schoonmaakmateriaal moet in
een dubbele zak geplaatst en vernietigd worden overeenkomstig de lokale voorschriften voor het
hanteren van biologisch afval.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig
lokale richtlijnen voor het hanteren van biologisch afval.
·
Al het materiaal dat mogelijk in contact is gekomen met onasemnogene abeparvovec (bijv. de
injectieflacon, al het materiaal dat gebruikt is voor de injectie, waaronder steriel afdekmateriaal
en naalden) moet worden vernietigd overeenkomstig de lokale voorschriften voor het hanteren
van biologisch afval.
·
Accidentele blootstelling aan onasemnogene abeparvovec moet worden vermeden. Bij
blootstelling van de huid moet het desbetreffende gebied gedurende ten minste 15 minuten
grondig worden gereinigd met water en zeep. Bij blootstelling van de ogen moet het
desbetreffende gebied gedurende ten minste 15 minuten grondig worden gespoeld met water.
Uitscheiding
Onasemnogene abeparvovec kan tijdelijk worden uitgescheiden, voornamelijk via afvalproducten van
het lichaam. Verzorgers en gezinsleden van de patiënt moeten geadviseerd worden over de volgende
instructies met betrekking tot een correcte hantering van lichaamsvocht en lichaamsafval van de
patiënt:
·
Een goede handhygiëne (beschermende handschoenen dragen en de handen nadien zorgvuldig
wassen met zeep en warm stromend water, of een handreiniger op basis van alcohol) is vereist
bij direct contact met lichaamsvocht en lichaamsafval van de patiënt gedurende minimaal
1 maand na behandeling met onasemnogene abeparvovec.
·
Wegwerpluiers moeten in afgesloten dubbele plastic zakken worden geplaatst en kunnen met
het huishoudelijk afval worden verwijderd.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/20/1443/001
EU/1/20/1443/002
EU/1/20/1443/003
EU/1/20/1443/004
EU/1/20/1443/005
EU/1/20/1443/006
EU/1/20/1443/007
EU/1/20/1443/008
EU/1/20/1443/009
EU/1/20/1443/010
EU/1/20/1443/011
EU/1/20/1443/012
EU/1/20/1443/013
EU/1/20/1443/014
EU/1/20/1443/015
EU/1/20/1443/016
EU/1/20/1443/017
EU/1/20/1443/018
EU/1/20/1443/019
EU/1/20/1443/020
EU/1/20/1443/021
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 18 mei 2020
Datum van laatste verlenging: 17 mei 2022
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu.
BIJLAGE II
A.
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME
STOF(FEN) EN FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK
VOOR VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN
VAN LEVERING EN GEBRUIK
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF(FEN) EN
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant(en) van de biologisch werkzame stof(fen)
Novartis Gene Therapies, Inc.
1940 USG Drive
Libertyville
IL 60048
Verenigde Staten
Novartis Gene Therapies, Inc.
2512 S. TriCenter Blvd
Durham
NC 27713
Verenigde Staten
Naam en adres van de fabrikant(en) verantwoordelijk voor vrijgifte
Almac Pharma Services (Ireland) Limited
Finnabair Industrial Estate
Dundalk
Co. Louth
A91 P9KD
Ierland
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
·
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
·
Risk management plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen
RMP-aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
·
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
·
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot een minimum) is bereikt.
·
Extra risicobeperkende maatregelen
Voorafgaand aan het gebruik van Zolgensma in elke lidstaat, moet de houder van de vergunning voor
het in de handel brengen (MAH) met de nationale bevoegde instantie overeenstemming bereiken over
de inhoud en de vorm van het educatief programma, met inbegrip van de communicatiemedia, de
distributiemodaliteiten en alle andere aspecten van het programma.
De MAH zorgt ervoor dat in elke lidstaat waar Zolgensma op de markt is, alle verzorgers van
patiënten die zullen worden behandeld met Zolgensma of die zijn behandeld met Zolgensma het
volgende Patiënteninformatiepakket krijgen, bestaande uit:
-
Bijsluiter;
-
Informatiebrochure voor verzorgers
Het patiënteninformatiepakket zal de volgende belangrijke boodschappen bevatten:
·
Wat is SMA
·
Wat Zolgensma is en hoe het werkt
·
De risico's van Zolgensma begrijpen
·
Behandeling met Zolgensma: belangrijke informatie vóór, op de dag van de infusie en na de
behandeling, waaronder wanneer een arts te raadplegen
o
Zolgensma kan het risico op een abnormale bloedstolling in de kleine bloedvaten
verhogen (trombotische microangiopathie). Vertel het uw arts onmiddellijk als u klachten
of verschijnselen opmerkt zoals blauwe plekken, epileptische aanvallen (stuipen) of een
afname van de urineproductie.
Zolgensma kan de werking van de lever aantasten en leiden tot schade aan de lever. Mogelijke
klachten waar u waakzaam dient voor te zijn nadat uw kind dit geneesmiddel heeft gekregen
omvatten braken, geelzucht (geel worden van de huid of het wit van de ogen), of verminderde
alertheid. Uw kind zal een bloedonderzoek ondergaan om na te gaan hoe goed de lever werkt
vóór de start van de behandeling met Zolgensma. Uw kind zal tevens regelmatige
bloedonderzoeken ondergaan van de leverenzymen (eiwitten aangemaakt door de lever)
gedurende minstens 3 maanden na de behandeling om te controleren op verhogingen in
leverenzymen.
o
Zolgensma kan leiden tot een verhoging in enzymen (eiwitten die in het lichaam
voorkomen) die aangemaakt worden in de lever. Mogelijke klachten waar u op moet
letten nadat uw kind dit geneesmiddel heeft gekregen, omvatten overgeven, geelzucht
(geel worden van de huid of het wit van de ogen), of verminderde alertheid. Uw kind zal
een bloedonderzoek ondergaan om na te gaan hoe goed de lever werkt vóór de start van
de behandeling met Zolgensma. Uw kind zal tevens regelmatige bloedonderzoeken
ondergaan gedurende minstens 3 maanden na de behandeling om te controleren op
verhogingen in leverenzymen.
o
Het geneesmiddel met corticosteroïden zal de effecten van Zolgensma helpen beheersen,
zoals verhoging in leverenzymen, die uw kind zou kunnen ontwikkelen na de behandeling
met Zolgensma. Uw kind zal een geneesmiddel met corticosteroïden krijgen, bijvoorbeeld
prednisolon, vóór de behandeling Zolgensma en gedurende ongeveer 2 maanden of langer
na de behandeling met Zolgensma.
o
Vertel het uw arts in het geval van overgeven vóór of na de behandeling met Zolgensma
om zeker te zijn dat uw kind geen dosis corticosteroïden mist.
o
Informeer uw arts in geval van klachten of verschijnselen van infectie zoals
luchtweginfectie, hoesten, piepende ademhaling, niezen, loopneus, zere keel of koorts
voorafgaand aan de infusie, aangezien de infusie dan mogelijk uitgesteld moet worden
totdat de infectie voorbij is of na de behandeling met Zolgensma aangezien dit kan leiden
tot medische complicaties.
·
Nuttige aanvullende informatie (ondersteunende verzorging, lokale verenigingen)
·
Contactgegevens van de arts/voorschrijver
·
Verplichting tot het nemen van maatregelen na toekenning van de handelsvergunning
De vergunninghouder moet binnen het vastgestelde tijdschema de volgende verplichtingen nakomen:
Beschrijving
Uiterste datum
Studie naar de effectiviteit uitgevoerd na verlening van de
Tussentijdse
handelsvergunning waarbij het geneesmiddel wordt gebruikt zoals
rapporten in te
vastgesteld bij verlening van de handelsvergunning (Non-interventional
dienen met
post-authorisation efficacy study, PAES):
jaarlijkse
Om de uitkomsten van patiënten met een SMA-diagnose, waaronder de
vernieuwing.
veiligheid en de werkzaamheid van Zolgensma op lange termijn, verder te
Definitief
karakteriseren en te contextualiseren, moet de vergunninghouder een
onderzoeksrapport
prospectief observationeel registeronderzoek (AVXS-101-RG-001) verrichten
2038.
en de resultaten hiervan indienen, volgens een overeengekomen protocol.
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
A. ETIKETTERING
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Zolgensma 2 x 1013 vectorgenomen/ml oplossing voor infusie
onasemnogene abeparvovec
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke injectieflacon bevat onasemnogene abeparvovec overeenkomend met 2 x 1013 vectorgenomen/ml.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat ook tromethamine, magnesiumchloride, natriumchloride, poloxameer 188, zoutzuur en water
voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor infusie
Injectieflacon van 8,3 ml x 2
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 1
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 2
Injectieflacon van 8,3 ml x 3
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 2
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 3
Injectieflacon van 8,3 ml x 4
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 3
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 4
Injectieflacon van 8,3 ml x 5
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 4
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 5
Injectieflacon van 8,3 ml x 6
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 5
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 6
Injectieflacon van 8,3 ml x 7
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 6
Injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 7
Injectieflacon van 8,3 ml x 8
Injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 7
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter
Voor intraveneus gebruik
Uitsluitend voor éénmalig gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP:
Te gebruiken binnen 14 dagen na ontvangst
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bevroren bewaren en transporteren bij -60°C.
Bewaren in de koelkast 2°C - 8°C onmiddellijk na ontvangst.
Bewaren in de oorspronkelijke doos.
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
Dit geneesmiddel bevat genetisch gemodificeerde organismen.
Ongebruikt geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften voor het hanteren van biologisch afval.
HANDEL BRENGEN
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/20/1443/001 injectieflacon van 8,3 ml x 2
EU/1/20/1443/002 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 1
EU/1/20/1443/003 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 2
EU/1/20/1443/004 injectieflacon van 8,3 ml x 3
EU/1/20/1443/005 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 2
EU/1/20/1443/006 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 3
EU/1/20/1443/007 injectieflacon van 8,3 ml x 4
EU/1/20/1443/008 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 3
EU/1/20/1443/009 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 4
EU/1/20/1443/010 injectieflacon van 8,3 ml x 5
EU/1/20/1443/011 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 4
EU/1/20/1443/012 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 5
EU/1/20/1443/013 injectieflacon van 8,3 ml x 6
EU/1/20/1443/014 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 5
EU/1/20/1443/015 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 6
EU/1/20/1443/016 injectieflacon van 8,3 ml x 7
EU/1/20/1443/017 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 6
EU/1/20/1443/018 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 7
EU/1/20/1443/019 injectieflacon van 8,3 ml x 8
EU/1/20/1443/020 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 7
EU/1/20/1443/021 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 8
EU/1/20/1443/022 injectieflacon van 8,3 ml x 9
EU/1/20/1443/023 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 8
EU/1/20/1443/024 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 9
EU/1/20/1443/025 injectieflacon van 8,3 ml x 10
EU/1/20/1443/026 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 9
EU/1/20/1443/027 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 10
EU/1/20/1443/028 injectieflacon van 8,3 ml x 11
EU/1/20/1443/029 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 10
EU/1/20/1443/030 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 11
EU/1/20/1443/031 injectieflacon van 8,3 ml x 12
EU/1/20/1443/032 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 11
EU/1/20/1443/033 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 12
EU/1/20/1443/034 injectieflacon van 8,3 ml x 13
EU/1/20/1443/035 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 12
EU/1/20/1443/036 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 13
EU/1/20/1443/037 injectieflacon van 8,3 ml x 14
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Zolgensma 2 x 1013 vectorgenomen/ml oplossing voor infusie
onasemnogene abeparvovec
IV
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP:
4.
PARTIJNUMMER
Lot:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
EU/1/20/1443/001 injectieflacon van 8,3 ml x 2
EU/1/20/1443/002 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 1
EU/1/20/1443/003 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 2
EU/1/20/1443/004 injectieflacon van 8,3 ml x 3
EU/1/20/1443/005 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 2
EU/1/20/1443/006 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 3
EU/1/20/1443/007 injectieflacon van 8,3 ml x 4
EU/1/20/1443/008 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 3
EU/1/20/1443/009 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 4
EU/1/20/1443/010 injectieflacon van 8,3 ml x 5
EU/1/20/1443/011 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 4
EU/1/20/1443/012 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 5
EU/1/20/1443/013 injectieflacon van 8,3 ml x 6
EU/1/20/1443/014 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 5
EU/1/20/1443/015 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 6
EU/1/20/1443/016 injectieflacon van 8,3 ml x 7
EU/1/20/1443/017 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 6
EU/1/20/1443/018 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 7
EU/1/20/1443/019 injectieflacon van 8,3 ml x 8
EU/1/20/1443/020 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 7
EU/1/20/1443/021 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 8
EU/1/20/1443/022 injectieflacon van 8,3 ml x 9
EU/1/20/1443/023 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 8
EU/1/20/1443/024 injectieflacon van 5,5 ml x 1, injectieflacon van 8,3 ml x 9
EU/1/20/1443/025 injectieflacon van 8,3 ml x 10
EU/1/20/1443/026 injectieflacon van 5,5 ml x 2, injectieflacon van 8,3 ml x 9
OVERIGE
Lichaamsgewicht patiënt
2,6 3,0 kg
3,1 3,5 kg
3,6 4,0 kg
4,1 4,5 kg
4,6 5,0 kg
5,1 5,5 kg
5,6 6,0 kg
6,1 6,5 kg
6,6 7,0 kg
7,1 7,5 kg
7,6 8,0 kg
8,1 8,5 kg
8,6 - 9,0 kg
9,1 - 9,5 kg
9,6 - 10,0 kg
10,1 - 10,5 kg
10,6 - 11,0 kg
11,1 - 11,5 kg
11,6 - 12,0 kg
12,1 - 12,5 kg
12,6 - 13,0 kg
13,1 - 13,5 kg
13,6 - 14,0 kg
14,1 - 14,5 kg
14,6 - 15,0 kg
15,1 - 15,5 kg
15,6 - 16,0 kg
16,1 - 16,5 kg
16,6 - 17,0 kg
17,1 - 17,5 kg
17,6 - 18,0 kg
18,1 - 18,5 kg
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Zolgensma 2 x 1013 vectorgenomen/ml oplossing voor infusie
onasemnogene abeparvovec
Intraveneus gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
5,5 ml
8,3 ml
6.
OVERIGE
B. BIJSLUITER
Zolgensma 2 × 1013 vectorgenomen/ml oplossing voor infusie
onasemnogene abeparvovec
Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe
veiligheidsinformatie worden vastgesteld. U kunt hieraan bijdragen door melding te maken van alle
bijwerkingen die uw kind eventueel zou ervaren. Aan het einde van rubriek 4 leest u hoe u dat kunt
doen.
Lees goed de hele bijsluiter voordat uw kind dit geneesmiddel toegediend krijgt want er staat
belangrijke informatie in.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met de arts of verpleegkundige van uw kind.
-
Krijgt uw kind last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt uw kind een
bijwerking die niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met de arts of verpleegkundige
van uw kind.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Zolgensma en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag uw kind dit middel niet toegediend krijgen of moet u er extra voorzichtig mee
zijn?
3.
Hoe wordt dit middel toegediend?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Zolgensma en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Wat is Zolgensma?
Zolgensma is een type geneesmiddel dat `gentherapie' wordt genoemd. Het bevat de werkzame stof
onasemnogene abeparvovec, die menselijk genetisch materiaal bevat.
Waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Dit middel wordt gebruikt voor de behandeling van 'spinale spieratrofie' (SMA), een zeldzame,
ernstige erfelijke aandoening.
Hoe werkt dit middel?
SMA doet zich voor wanneer een gen dat noodzakelijk is voor de aanmaak van een onmisbaar eiwit,
'Survival Motor Neuron' (SMN) eiwit genaamd, ontbreekt of een afwijking heeft. Door een gebrek aan
SMN-eiwit sterven zenuwen die de spieren controleren (motorische neuronen) af. Hierdoor worden de
spieren zwak en takelen ze af, wat uiteindelijk tot een verlies van beweging leidt.
Dit geneesmiddel werkt door een volledig werkende kopie van het SMN-gen af te geven, die het
lichaam vervolgens helpt bij de aanmaak van voldoende SMN-eiwit. Het gen wordt afgegeven in de
cellen waar het nodig is met behulp van een aangepast virus dat geen ziektes veroorzaakt bij mensen.
Wanneer mag uw kind dit middel niet toegediend krijgen of moet u er extra voorzichtig
mee zijn?
Wanneer mag uw kind dit middel niet toegediend krijgen?
·
als uw kind allergisch is voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u
vinden in rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
De arts van uw kind zal vóór de behandeling uw kind controleren op de aanwezigheid van
antilichamen om te helpen beslissen of dit geneesmiddel geschikt is voor uw kind.
Leverproblemen
Neem contact op met de arts of verpleegkundige van uw kind voordat dit geneesmiddel toegediend
wordt als uw kind leverproblemen heeft gehad. Dit geneesmiddel kan leiden tot een verhoging van
enzymen (eiwitten aanwezig in het lichaam) die door de lever worden aangemaakt of tot schade aan de
lever. Mogelijke klachten waarop u waakzaam moet zijn nadat uw kind dit geneesmiddel toegediend
heeft gekregen omvatten overgeven, geelzucht (geel worden van de huid of het wit van de ogen) of
verminderde alertheid (zie rubriek 4 voor meer informatie).
Voordat de behandeling met Zolgensma wordt gestart, wordt er een bloedonderzoek bij uw kind
uitgevoerd om na te gaan hoe goed de lever werkt. Gedurende ten minste 3 maanden na de
behandeling zullen ook regelmatig bloedonderzoeken bij uw kind worden uitgevoerd om verhogingen
van leverenzymen te monitoren.
Infectie
Een infectie (bijv. verkoudheid, griep of bronchiolitis) vóór of na behandeling met Zolgensma kan
leiden tot ernstigere verwikkelingen. U moet letten op verschijnselen van een infectie zoals hoesten,
piepende ademhaling, niezen, loopneus, keelpijn of koorts. Vertel het de arts van uw kind onmiddellijk
als u merkt dat uw kind een van deze verschijnselen krijgt.
Regelmatige bloedonderzoeken
Dit geneesmiddel kan het aantal bloedplaatjes verlagen (trombocytopenie). U moet letten op
verschijnselen van een laag aantal bloedplaatjes nadat uw kind Zolgensma heeft toegediend gekregen
zoals ongewone blauwe plekken of bloedingen (zie rubriek 4 voor meer informatie). De meeste
gemelde gevallen van een laag aantal bloedplaatjes deden zich voor in de eerste twee weken nadat het
kind Zolgensma toegediend had gekregen.
Dit geneesmiddel kan concentraties van een eiwit dat specifiek is voor het hart verhogen, `troponine I'
genaamd. Dit kan wijzen op hartletsel. U moet letten op mogelijke verschijnselen van hartproblemen
nadat uw kind dit geneesmiddel heeft toegediend gekregen zoals een bleke, grijze of blauwe
verkleuring van de huid, ademhalingsproblemen, zwelling van de armen en benen of buik (zie
rubriek 4 voor meer informatie).
Voordat de behandeling met Zolgensma wordt gestart, wordt er een bloedonderzoek bij uw kind
uitgevoerd om het aantal bloedcellen (waaronder rode bloedcellen en bloedplaatjes) evenals het
troponine I-gehalte in hun lichaam te controleren. Er wordt ook een bloedonderzoek gedaan om hun
creatininegehalte te controleren, wat een indicator is van hoe de nieren werken. Gedurende een periode
na de behandeling zullen ook regelmatig bloedonderzoeken bij uw kind worden uitgevoerd om
veranderingen in het aantal bloedplaatjes en in het troponine I-gehalte te monitoren.
Hoe wordt dit middel toegediend?
Dit middel wordt toegediend door een arts of verpleegkundige die is opgeleid in het behandelen van de
aandoening die uw kind heeft.
De arts van uw kind berekent hoeveel van dit middel uw kind toegediend krijgt op basis van zijn/haar
gewicht. Zolgensma zal intraveneus (in een ader) worden toegediend via één infusie (druppelinfuus)
gedurende ongeveer 1 uur.
Dit middel wordt slechts ÉÉN KEER aan uw kind gegeven.
Vanaf vierentwintig uur vóór toediening van Zolgensma krijgt uw kind ook prednisolon (of een ander
corticosteroïd) via de mond toegediend. De dosis corticosteroïd hangt ook af van het gewicht van uw
kind. De arts van uw kind berekent de totale dosis die moet toegediend worden.
Uw kind krijgt dagelijks een corticosteroïdenbehandeling toegediend gedurende ongeveer 2 maanden
na toediening van de dosis Zolgensma, of totdat de leverenzymen van uw kind tot een aanvaardbaar
niveau zijn gedaald. De arts zal geleidelijk de dosis corticosteroïd verlagen totdat de behandeling
volledig kan worden stopgezet.
Heeft u nog andere vragen? Neem dan contact op met de arts of verpleegkundige van uw kind.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.
Zoek dringend medische hulp als uw kind een van de volgende ernstige bijwerkingen krijgt:
Vaak (kunnen voorkomen bij minder dan 1 op de 10 gebruikers)
·
blauwe plekken of bloedingen die langer dan normaal duren wanneer uw kind zich heeft
bezeerd dit kunnen verschijnselen van een laag aantal bloedplaatjes zijn;
·
bleke grijze of blauwe verkleuring van de huid, ademhalingsproblemen (bijv. snelle ademhaling,
kortademigheid), zwelling van de armen en de benen of buik dit kunnen verschijnselen van
mogelijke problemen met het hart zijn.
·
overgeven, geelzucht (geel worden van de huid of het wit van de ogen) of verminderde alertheid
dit kunnen klachten zijn van schade aan de lever.
·
gemakkelijk optreden van blauwe plekken, aanvallen (stuipen), een verminderde urineproductie
dit kunnen klachten zijn die wijzen op trombotische microangiopathie.
Neem contact op met de arts of verpleegkundige van uw kind als uw kind andere bijwerkingen krijgt,
zoals:
Zeer vaak (kunnen voorkomen bij meer dan 1 op de 10 gebruikers):
·
verhogingen van leverenzymen, aangetoond in bloedonderzoek.
Vaak (kunnen voorkomen bij minder dan 1 op de 10 gebruikers):
·
braken;
·
koorts.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt uw kind last van bijwerkingen, neem dan contact op met de arts of verpleegkundige van uw
kind. Dit geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen
ook rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door
bijwerkingen te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit
geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
De informatie hierna is voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg die het geneesmiddel zullen
klaarmaken voor gebruik en toedienen.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op het etiket op de
injectieflacon en op de doos na 'EXP'. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand
is de uiterste houdbaarheidsdatum.
De injectieflacons worden bevroren getransporteerd (bij of beneden -60ºC).
Na ontvangst moeten de injectieflacons onmiddellijk in de koelkast worden bewaard bij 2°C tot 8°C in
de oorspronkelijke doos. De behandeling met Zolgensma moet binnen 14 dagen na ontvangst van de
injectieflacons worden opgestart.
Dit geneesmiddel bevat genetisch gemodificeerde organismen. Ongebruikt geneesmiddel of
afvalmateriaal moet worden afgevoerd in overeenstemming met de plaatselijke richtlijnen voor het
omgaan met biologisch afval. Aangezien dit geneesmiddel door een arts zal worden toegediend, is de
arts verantwoordelijk voor de correcte verwijdering van het product. Deze maatregelen zullen helpen
het milieu te beschermen.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
-
De werkzame stof in dit middel is onasemnogene abeparvovec. Elke injectieflacon bevat
onasemnogene abeparvovec in een nominale concentratie van 2 × 1013 vectorgenomen/ml.
-
De andere stoffen in dit middel zijn tromethamine, magnesiumchloride, natriumchloride,
poloxameer 188, zoutzuur (voor aanpassing van de pH) en water voor injecties.
Hoe ziet Zolgensma eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Zolgensma is een heldere tot licht ondoorzichtige, kleurloze tot witachtige oplossing voor infusie.
Zolgensma kan afgeleverd worden in injectieflacons met een nominaal vulvolume van 5,5 ml of
8,3 ml. Elke injectieflacon is uitsluitend voor éénmalig gebruik.
Elke doos bevat tussen 2 en 14 injectieflacons.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Novartis Europharm Limited
Vista Building
Elm Park, Merrion Road
Dublin 4
Ierland
Fabrikant
Almac Pharma Services Limited
Finnabair Industrial Estate
Dundalk, Co. Louth
A91 P9KD
Ierland
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Lietuva
Novartis Pharma N.V.
SIA Novartis Baltics Lietuvos filialas
Tél/Tel: +32 2 246 16 11
Tel: +370 5 269 16 50
Luxembourg/Luxemburg
Novartis Bulgaria EOOD
Novartis Pharma N.V.
: +359 2 489 98 28
Tél/Tel: +32 2 246 16 11
Ceská republika
Magyarország
Novartis s.r.o.
Novartis Hungária Kft.
Tel: +420 225 775 111
Tel.: +36 1 457 65 00
Danmark
Malta
Novartis Healthcare A/S
Novartis Pharma Services Inc.
Tlf: +45 39 16 84 00
Tel: +356 2122 2872
Deutschland
Nederland
Novartis Pharma GmbH
Novartis Pharma B.V.
Tel: +49 911 273 0
Tel: +31 88 04 52 111
Eesti
Norge
SIA Novartis Baltics Eesti filiaal
Novartis Norge AS
Tel: +372 66 30 810
Tlf: +47 23 05 20 00
Österreich
Novartis (Hellas) A.E.B.E.
Novartis Pharma GmbH
: +30 210 281 17 12
Tel: +43 1 86 6570
España
Polska
Novartis Farmacéutica, S.A.
Novartis Poland Sp. z o.o.
Tel: +34 93 306 42 00
Tel.: +48 22 375 4888
France
Portugal
Novartis Pharma S.A.S.
Novartis Farma - Produtos Farmacêuticos, S.A.
Tél: +33 1 55 47 66 00
Tel: +351 21 000 8600
Hrvatska
România
Novartis Hrvatska d.o.o.
Novartis Pharma Services Romania SRL
Tel. +385 1 6274 220
Tel: +40 21 31299 01
Ireland
Slovenija
Novartis Ireland Limited
Novartis Pharma Services Inc.
Tel: +353 1 260 12 55
Tel: +386 1 300 75 50
Ísland
Slovenská republika
Vistor hf.
Novartis Slovakia s.r.o.
Sími: +354 535 7000
Tel: +421 2 5542 5439
Italia
Suomi/Finland
Novartis Farma S.p.A.
Novartis Finland Oy
Tel: +39 02 96 54 1
Puh/Tel: +358 (0)10 6133 200
Sverige
Novartis Pharma Services Inc.
Novartis Sverige AB
: +357 22 690 690
Tel: +46 8 732 32 00
Latvija
United Kingdom (Northern Ireland)
SIA Novartis Baltics
Novartis Ireland Limited
Tel: +371 67 887 070
Tel: +44 1276 698370
Deze bijsluiter is voor het laatste goedgekeurd in
Andere informatiebronnen
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu. Hier vindt u ook verwijzingen naar andere
websites over zeldzame ziektes en hun behandelingen.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De volgende informatie is alleen bestemd voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg:
Belangrijk: Raadpleeg vóór gebruik de Samenvatting van de productkenmerken (SPC).
Elke injectieflacon is uitsluitend voor éénmalig gebruik.
Dit geneesmiddel bevat genetisch gemodificeerde organismen. Lokale richtlijnen voor de hantering
van biologisch afval dienen te worden nageleefd.
Zolgensma moet aseptisch worden gehanteerd onder steriele omstandigheden.
·
Tijdens de hantering en de toediening van Zolgensma moet persoonlijke beschermende
uitrusting (met name handschoenen, veiligheidsbril, laboratoriumjas en armbeschermers)
worden gedragen. Zolgensma mag niet worden gehanteerd door personeel met een snijwond of
opengekrabde huid.
·
Als er Zolgensma wordt gemorst, moet dit worden weggeveegd met een absorberend gaasje en
moet het gebied waar is gemorst ontsmet worden met een bleekmiddeloplossing en vervolgens
met alcoholdoekjes. Al het schoonmaakmateriaal moet in een dubbele zak geplaatst en
vernietigd worden overeenkomstig lokale voorschriften voor het hanteren van biologisch afval.
·
Al het materiaal dat mogelijk in contact is gekomen met Zolgensma (bijv. de injectieflacon, al
het materiaal dat gebruikt werd voor de injectie, waaronder steriel afdekmateriaal en naalden)
moet worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften voor het hanteren van biologisch
afval.
Accidentele blootstelling
Accidentele blootstelling aan Zolgensma moet worden vermeden.
In geval van accidentele blootstelling van de huid moet het aangetaste gebied gedurende ten minste
15 minuten grondig worden gereinigd met water en zeep. In geval van accidentele blootstelling van de
ogen moet het aangetaste gebied gedurende ten minste 15 minuten grondig worden gespoeld met
water.
Bewaring
De injectieflacons worden bevroren getransporteerd (bij of beneden -60 ºC). Na ontvangst moeten de
injectieflacons onmiddellijk in de koelkast worden bewaard bij 2°C tot 8°C in de oorspronkelijke
doos. De behandeling met Zolgensma moet binnen 14 dagen na ontvangst van de injectieflacons
worden opgestart. De datum van ontvangst moet op de originele doos worden vermeld voordat het
product in de koelkast wordt bewaard.
Bereiding
De injectieflacons moeten vóór gebruik worden ontdooid:
·
Voor verpakkingen met maximaal 9 injectieflacons ontdooi ongeveer 12 uur in de koelkast
(2ºC tot 8ºC) of 4 uur op kamertemperatuur (20°C tot 25°C).
·
Voor verpakkingen met maximaal 14 injectieflacons ontdooi ongeveer 16 uur in de koelkast
(2ºC tot 8ºC) of 6 uur op kamertemperatuur (20°C tot 25°C).
Gebruik Zolgensma alleen nadat het is ontdooid.
Eens ontdooid mag het geneesmiddel niet meer opnieuw worden ingevroren.
Zwenk Zolgensma voorzichtig nadat het is ontdooid. NIET schudden.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u deeltjes of verkleuring opmerkt nadat het bevroren product is
ontdooid en voorafgaand aan de toediening.
Nadat Zolgensma is ontdooid, moet het zo snel mogelijk worden toegediend.
Een goede handhygiëne (beschermende handschoenen dragen en de handen nadien zorgvuldig
wassen met zeep en warm stromend water, of een handreiniger op basis van alcohol) is vereist
bij direct contact met lichaamsvocht en lichaamsafval van de patiënt gedurende minimaal
1 maand na behandeling met Zolgensma.
·
Wegwerpluiers moeten in dubbele plastic zakken worden geplaatst en kunnen met het
huishoudelijk afval worden verwijderd.